Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de staatssecretaris van Financiën over de vrijwilligersvergoeding voor vrijwilligerswerk (ingezonden 14 december 2010).

Antwoord van staatssecretaris Weekers (Financiën) (ontvangen 12 januari 2011).

Vraag 1

Herinnert u zich de antwoorden op vragen van de leden Omtzigt, Willemse-van der Ploeg en Van Vroonhoven-Kok over Vrijwilligerswerk en maatschappelijke organisaties?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Bent u ervan op de hoogte dat vele goede doelen (ANBI’s) niet in staat zijn de vrijwilligersvergoeding uit te keren, maar dat de mensen die recht zouden hebben op zo’n vergoeding wel een verklaring geven dat zij recht hebben op de aftrekbaarheid van die vergoeding als gift?

Antwoord 2

Het is mij bekend dat goede doelen (ANBI’s) in bepaalde gevallen aan hun vrijwilligers een verklaring geven op grond waarvan de vrijwilliger denkt dat hij recht heeft op giftenaftrek tot het in de verklaring genoemde bedrag. Het recht op giftenaftrek kan echter niet louter voortvloeien uit een verklaring van de ANBI, maar is afhankelijk van het voldoen aan de daarvoor geldende fiscale voorwaarden. Uit het antwoord op de vragen 4 en 5 blijkt welke voorwaarden in dit kader van belang zijn.

Vraag 3

Deelt u de mening dat rechtsongelijkheid, waarbij verschillende belastinginspecteurs exact dezelfde verklaringen in het ene geval wél toestaan en in het andere geval niet toestaan, onwenselijk is en dat dit binnen een goed doel zeer vervelend kan zijn?2

Antwoord 3

Het is uiteraard niet wenselijk dat vrijwilligers die in gelijke omstandigheden verkeren een ongelijke behandeling krijgen bij de giftenaftrek. Uit het antwoord op de vragen 4 en 5 blijkt dat de hier aan de orde zijnde aftrek voor een groot deel een beoordeling van feitelijke aard vergt. Daardoor is het mogelijk dat de vrijwilliger die van de ene ANBI een «vrijwilligersverklaring» krijgt wel recht heeft op giftenaftrek, terwijl de vrijwilliger die van een andere ANBI een gelijkluidende verklaring krijgt geen recht heeft op giftenaftrek. Daarnaast kan de Belastingdienst niet iedere concrete situatie toetsen. Daarom kan het voorkomen dat bij degene die niet is gecontroleerd de aftrek is verstrekt, terwijl deze aftrek bij expliciete toetsing niet verstrekt zou zijn.

Vraag 4, 5

Kunt u aangeven hoe een en ander zich verhoudt tot het door u op voornoemde vragen gegeven antwoord dat de vrijwilligers de niet-ontvangen vrijwilligersvergoeding als gift kunnen aftrekken, mits er daadwerkelijk sprake is van het afzien van de vergoeding?

Kunt u aangeven onder welke omstandigheden een vrijwilligersvergoeding, die gedoneerd wordt aan het goede doel, aftrekbaar is en onder welke omstandigheden niet? Kunnen ook wat armere goede doelen hiervan gebruik maken?

Antwoord 4, 5

Voor de beoordeling van de vraag of vrijwilligers recht hebben op giftenaftrek is het van belang onderscheid te maken tussen (A) het afzien van een vergoeding voor werkelijk gemaakte kosten en (B) het afzien van een vrijwilligersvergoeding die niet gebaseerd is op werkelijk gemaakte kosten.

(A) Afzien van een vergoeding voor werkelijk gemaakte kosten.

Giftenaftrek is mogelijk als men kosten met succes bij de ANBI zou kunnen declareren, maar daarvan vrijwillig afziet. Giftenaftrek is ook mogelijk als het gaat om kosten die naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen behoren te worden vergoed, maar waarvoor geen vergoedingsregeling is getroffen door de slechte financiële positie van de instelling of waarbij de belastingplichtige bij voorbaat van vergoeding heeft afgezien. Bij deze naar maatschappelijke opvattingen te vergoeden kosten valt te denken aan kosten van vervoer van de vrijwilliger.

(B) Afzien van vrijwilligersvergoeding die niet gebaseerd is op werkelijk gemaakte kosten.

In deze situatie gaat het niet om de vraag hoe de vrijwilliger giftenaftrek kan krijgen voor gemaakte kosten. Hier gaat het om ANBI’s die de inzet van de vrijwilliger willen belonen en die dat willen bereiken door de vrijwilliger een giftenaftrek te bezorgen met behulp van een «vrijwilligersverklaring». De vrijwilliger zou in dat geval worden beloond doordat hij een belastingteruggave ontvangt. Zoals is meegedeeld in de in vraag 1 aangeduide antwoorden, is in de verklaring van bepaalde ANBI’s vastgelegd dat de vrijwilliger het behaalde belastingvoordeel moet afstaan aan de ANBI. Dan zou de ANBI niet alleen beter worden van de werkzaamheden van de vrijwilliger, maar ook van de belastingteruggave van de vrijwilliger.

Het recht op giftenaftrek kan niet louter worden geëffectueerd door het afgeven van een «vrijwilligersverklaring». Als dat wel het geval zou zijn dan zouden alle vrijwilligers die zich inzetten voor een ANBI binnen de kortste keren een giftenaftrek krijgen. Giftenaftrek komt echter pas in beeld als de vrijwilliger daadwerkelijk afziet van de vergoeding. Dat betekent dat de Belastingdienst dient te toetsen:

  • of sprake is van vrijwilligerswerk;

  • of sprake is van een reëel recht op vergoeding;

  • of de ANBI de bedoeling heeft de vergoeding uit te betalen;

  • of de ANBI de middelen ter beschikking heeft om de vergoeding uit te kunnen betalen en

  • of de vrijwilliger de volledige vrijheid heeft om over de vergoeding te beschikken.

De financiële situatie en de kennelijke bedoeling van de ANBI moeten worden getoetst. Als er inderdaad vergoedingen betaalbaar zijn, dan is van belang dat de vrijwilliger de vergoedingen zelf moet kunnen genieten en dus de volledige vrijheid heeft om de vergoeding zelf te houden.

Vraag 6

Bent u ervan op de hoogte dat nu nog aangiftes over voorgaande jaren in verschillende mate herzien lijken te worden op dit punt? Zo ja, wat is het beleid in dezen?

Antwoord 6

Ja. Indien bij de behandeling van de aangifte van een bepaald jaar blijkt dat een onjuiste giftenaftrek is toegepast, kan de Belastingdienst ook de voorgaande jaren aan een nadere beoordeling onderwerpen. Met inachtneming van de regels inzake de navorderingsbevoegdheid kan dat leiden tot een herziening van de aangiften over voorgaande jaren.

Vraag 7

Bent u bereid de antwoorden op deze vragen hetzij aan de inspecteurs te sturen hetzij vast te leggen in een beleidsbesluit ten einde zekerheid vooraf te verschaffen?

Antwoord 7

Het beoordelingskader zoals geschetst in het antwoord op de vragen 4 en 5 is in maart 2009 breed bekend gemaakt aan de inspecteurs. Ik maak graag van de gelegenheid gebruik om het antwoord op deze vragen via de daartoe geëigende kanalen nogmaals uitdrukkelijk onder hun aandacht te brengen.


XNoot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 1369.

XNoot
2

Verschillende organisaties geven aan dat zij een aantal van hun vrijwilligers de mogelijkheid van zo’n verklaring bieden, zeker wanneer zij een bijna full time inzet tonen. Deze organisaties geven aan dat verschillende belastinginspecteurs exact dezelfde verklaringen in het ene geval toestaan en het andere geval niet toestaan.

Naar boven