31 015 Kindermishandeling

Nr. 104 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 september 2014

Met deze brief informeer ik u over de voortgang van de aanpak kinderpornografie en kindersekstoerisme. Hierin geef ik, naast een beschrijving van de algehele voortgang en ontwikkelingen, tevens toelicht op de door mij gedane toezeggingen tijdens het Algemeen Overleg kinderpornografie en kindersekstoerisme van 20 maart 2014.

1. Kinderpornografie

Prestatieafspraken 2012–2014

Zoals bekend bij uw Kamer is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de aanpak van kinderpornografie. Parallel hieraan zijn met de politie en het Openbaar Ministerie (OM) prestatieafspraken gemaakt. Deze afspraken zijn een reflectie van de investeringen. In deze voortgangsrapportage informeer ik u over de resultaten uit 2013 en blik ik vooruit op de komende prestatieafspraken voor de periode 2015–2018.

Kwantitatieve afspraken

Nadat eerder de kwantitatieve prestatieafspraken over 20121 al waren behaald, kan ik uw Kamer nu berichten dat deze lijn is doorgezet in 2013. De afspraak was dat de politie 546 verdachten van kinderpornografie (+15% ten opzichte van 2010) aan zou leveren bij het OM. Dit zijn uiteindelijk 568 verdachten geworden (+19,6% ten opzichte van 2010). Ik ben tevreden over deze prestatie van de politie en het OM.

Figuur 1: prestatieafspraken politie en OM 2012–2014
 

Streven

Gehaald

2010

n.v.t.

475

2012

511 (+7,5%)

522 (+9,9%)

2013

546 (+15%)

568 (+19,6%)

2014

594 (+25%)

 

Kwalitatieve afspraken

Parallel aan de kwantitatieve prestatieafspraken zijn er ook kwalitatieve afspraken gemaakt met politie en OM. Het is namelijk niet alleen het doel om meer verdachten aan te leveren, maar juist ook om de zwaardere zaken aan te pakken. Politie en OM richten in toenemende mate hun pijlen op verspreiders, producenten en misbruikers, zonder hierbij de «simpele» downloaders uit het oog te verliezen. Op deze manier willen politie en OM meer slachtoffers uit hun misbruiksituatie ontzetten. Hier wordt op gestuurd door de nationale stuur- en weegploeg van politie en OM. De zaaksprioritering die daar plaatsvindt is een krachtig instrument om de hierboven beschreven focusverschuiving binnen de bestrijding van kinderpornografie op een gebalanceerde wijze gestalte te geven.

Desalniettemin is het inzichtelijk maken van deze focusverschuiving geen simpele zaak. Zo is er enige overlap mogelijk tussen de verschillende categorieën van figuur 2. Een zaak waar bijvoorbeeld sprake is van zowel verspreiding als productie van kinderpornografie zal in beide categorieën meetellen. Het overzicht is derhalve niet cumulatief, maar geeft aan in hoeveel zaken er volgens politie en OM in ieder geval sprake is van verspreiding, productie en/of misbruik. Daarnaast zullen complexe en zware zaken, waarbij veel slachtoffers zijn en die een groot beslag leggen op de capaciteit van politie en OM, slechts als één zaak meetellen in het onderstaande overzicht. De groomingzaak met de veroordeelde uit Cuijck2 is hiervan een goed voorbeeld. De onderstaande cijfers moeten altijd geïnterpreteerd worden binnen de context van de individuele zaken.

Figuur 2: focusverschuiving
 

Verspreiding

Productie

Misbruik

2012 (N=480 zaken)

11,3%

7,9%

15,6%

2013 (N=518 zaken)

20,7%

12,9%

12,4%

Prestatieafspraken 2015–2018

De bovengenoemde prestatieafspraken lopen af op 31 december 2014. Maar daarmee eindigt niet de prioritering van het kabinet van de bestrijding van kinderpornografie en kindersekstoerisme. Daarom maak ik met politie en OM wederom afspraken voor de periode 2015–2018. Deze afspraken maken onderdeel uit van de veiligheidsagenda waarover ik uw Kamer dit najaar een separate brief zal sturen. Het kernpunt van deze afspraken zal zijn dat politie en OM, nog meer dan voorheen gaat inzetten op de aanpak van zware zaken waarbij er sprake is van misbruik, verspreiding en/of productie. Hierbij wordt zoveel mogelijk getracht om slachtoffers te ontzetten uit misbruiksituaties. Door aansturing van de nationale stuur- en weegploeg zal er binnen de huidige capaciteit een goede balans worden bewaakt tussen kwaliteit en kwantiteit.

Afdoening van kinderpornografiezaken

Tijdens het AO van 20 maart 2014 (Kamerstuk 31 015, nr. 102) heb ik toegezegd uw Kamer op de hoogte te houden van de afdoeningsbeslissingen in kinderpornografiezaken, en daarbij een overzicht te geven van de gemiddelde duur van vrijheidsstraffen. Figuur 3 laat zien welke afdoeningsbeslissing het OM heeft genomen in zaken waarbij de verdachten in 2012 en 2013 door politie bij het OM werden aangeleverd.

Figuur 3: afdoening van kinderpornografiezaken
 

2012

2013

Dagvaarden

319 (61%)

279 (49%)

Voegen

7 (1%)

10 (2%)

Transactie

8 (2%)

11 (2%)

Voorwaardelijk sepot

63 (12%)

77 (13%)

Onvoorwaardelijk sepot

99 (19%)

98 (17%)

Overdracht

9 (2%)

2 (1%)

Nog geen besluit

17 (3%)

91 (16%)

Totaal

522 (100%)

568 (100%)

Voorts heb ik uw Kamer tijdens het AO van 20 maart 2014 toegezegd om in deze brief in te gaan op de gemiddelde duur van vrijheidsstraffen die zijn opgelegd voor kinderpornografische misdrijven. Deze inventarisatie door het OM is op dit moment helaas nog niet gereed. Ik zal uw Kamer in de eerstvolgende voortgangsrapportage en/of tijdens het komende AO alsnog berichten over de gemiddelde duur van vrijheidsstraffen.

Notice and Takedown

Tijdens het AO van 20 maart 2014 heb ik uw Kamer toegezegd te bezien wat er gedaan kan worden tegen hostingbedrijven die kinderpornografie niet of heel slecht van hun servers af halen nadat zij zijn genotificeerd over het feit dat via hun netwerken kinderpornografie kan worden benaderd. Nederland is door haar uitstekende internetinfrastructuur een aantrekkelijke vestigingsplaats voor hostingbedrijven. Het is belangrijk om hier allereerst te vermelden dat het merendeel van deze hostingbedrijven goed gehoor geeft aan de door het bedrijfsleven vrijwillig ingevoerde Notice en Takedown Procedure (NTD). Op het moment dat hosters door individuele burgers en belanghebbenden, zoals het Meldpunt Kinderporno op Internet, genotificeerd worden over strafbare content op hun servers, zoals kinderpornografie, wordt het beeldmateriaal na beoordeling door de desbetreffende hoster in de regel snel verwijderd. Er is echter een minderheid die minder goed gehoor geeft aan de NTD-procedure. Hoewel deze, soms als bad hosters’ aangeduide, hostingbedrijven bij zowel politie als OM op de radar staan is een strafrechtelijke aanpak niet altijd de meest effectieve. Wanneer één bad hoster strafrechtelijk wordt aangepakt kan de content gemakkelijk overspringen naar een andere aanbieder. Hetzij in Nederland, hetzij in het buitenland. Bovendien richt een strafrechtelijke aanpak zich altijd op één zaak, terwijl het juist hier belangrijk is om zaaksoverstijgend naar het probleem te kijken. Daarom heeft het OM aangekondigd, samen met de TU Delft, op zoek te gaan naar nieuwe samenwerkingsverbanden met publieke en private partijen om dit probleem aan te pakken. Dit moet leiden tot meer bewustwording in de hostingsector en tot creatieve oplossingen hoe «bad hosting» effectief aangepakt kan worden. Het eerste doel van dit project, met de naam «Nederland Schoon», is om te kijken of er een Nederlandse coalitie kan worden opgezet. Is dit het geval, dan kan die blauwdruk mogelijk ook door andere landen worden gebruikt. Het is de bedoeling dat deze coalitie nog dit jaar van start gaat.

Het Amerikaans model

Het lid Rebel (PvdA) heeft tijdens het AO van 20 maart 2014 mij verzocht om het zogenoemde Amerikaanse model nader te bestuderen. Dit model houdt in dat de Amerikaanse overheid slachtoffers van kindermisbruik telkens notificeren wanneer afbeeldingen van het misbruik dat zij ondergingen, worden aangetroffen op een computer tijdens een politieonderzoek. Het is dus mogelijk dat één slachtoffer over de loop van jaren meerdere keren genotificeerd wordt wanneer bij verschillende verdachten hetzelfde misbruikmateriaal wordt aangetroffen.

In Nederland worden slachtoffers van kindermisbruik ook genotificeerd door politie of OM wanneer hun misbruikmateriaal (weer) opduikt in een onderzoek. Dit gebeurt echter niet structureel. De afweging of slachtoffers genotificeerd moeten worden is maatwerk waarbij politie en OM rekening houden met de ernst en de aard van het misbruik en het belang van het slachtoffer. Politie en OM willen er namelijk voor waken dat slachtoffers, die zich aanvankelijk nog geen slachtoffer voelde, alsnog door een notificatie gevictimiseerd kunnen worden. In het verlengde hiervan is het geen vanzelfsprekendheid dat slachtoffers van kindermisbruik openstaan om iedere keer opnieuw geconfronteerd te worden met hun misbruik. Daarbovenop zal structureel notificeren een ingrijpend beslag leggen op de capaciteit van politie en OM, terwijl de focus moet liggen op het ontzetten van (nieuwe) slachtoffers uit hun misbruiksituatie. Om de bovenstaande redenen pleiten politie en OM voor maatwerk. Het structureel notificeren van slachtoffers, zoals in het Amerikaanse model, acht ik dan ook niet wenselijk. Een zorgvuldige afweging per zaak over eventuele notificatie, zoals reeds staande praktijk is, doet recht aan de positie van het slachtoffer.

Stop It Now!

Tijdens het AO van 20 maart 2014 hebben de leden Rebel (PvdA), Kooijman (SP) en Berndsen-Jansen (D66) mij gevraagd te kijken naar de mogelijkheden voor een meerjarige ondersteuning van Stop It Now! (SIN). SIN biedt gratis en anoniem telefonisch hulp aan mensen die worstelen met pedofiele gevoelens, of personen die deze gevoelens vermoeden bij iemand in hun omgeving. SIN kan, indien nodig, doorverwijzen naar de forensische polikliniek De Waag. Na een startsubsidie in 2011 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en twee vervolgsubsidies van het Ministerie Veiligheid en Justitie (VenJ) en VWS gezamenlijk, was overeengekomen dat SIN andere financieringsbronnen zou vinden. Dit blijkt echter tot op heden slechts beperkt te lukken, waardoor de hulplijn in haar voortbestaan wordt bedreigd. De jaarbegroting van SIN kent namelijk een tekort van € 67.600. Aangezien het werk van SIN belangrijk is bij het voorkomen van daderschap, en dus slachtofferschap, heb ik samen met mijn ambtsgenoot van VWS besloten om voor de periode 2015–2017 jaarlijks naar het tekort van SIN te kijken en dit aan te vullen tot maximaal € 67.600 per jaar. Op deze manier willen beide ministeries SIN meerjarig ondersteunen en een perspectief voor de langere termijn bieden.

Meldpunt Kinderpornografie op Internet

Het Meldpunt Kinderpornografie op Internet (MKI) en Stop It Now! (SIN) hebben veel gemeen. Naast dat ze worden uitgevoerd door deels dezelfde medewerkers, is bij beide organisaties de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld het hoofddoel. Het MKI en SIN trekken daarom nu ook gezamenlijk op richting de Europese Unie (EU) om een subsidie voor hun goede werkzaamheden veilig te stellen. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) helpt daarbij waar mogelijk. Zo heeft het ministerie, om de subsidieaanvraag kracht bij te zetten, net zoals in voorgaande jaren, een letter of recommendation geschreven ten behoeve van het EU-subsidietraject. Daarnaast ben ik van mening dat zowel de continuïteit van het Meldpunt, alsmede hun aanvraag bij de EU, erbij gebaat zijn wanneer de huidige financiële toezeggingen aan het Meldpunt qua tijdsduur gelijk wordt getrokken aan de eerder genoemde financiële ondersteuning van SIN. Concreet betekent dit dat VenJ het Meldpunt in ieder geval tot en met 2017 financieel ondersteunt. De oude toezegging liep tot en met 2015.

Nieuwe manier van ten laste leggen

In mijn brief van 2 mei 20143 4 gaf ik aan de ontwikkelingen ten aanzien van de nieuwe manier van ten laste legging van het OM in kinderpornografie-zaken nauwlettend te volgen. De nieuwe manier van ten laste leggen houdt in dat er een categorische beschrijving van seksuele handelingen wordt gegeven van de gehele verzameling aangetroffen (beeld-)materiaal, zonder hierbij de concrete afbeelding in detail te beschrijven. Een aantal voor de collectie representatieve afbeeldingen wordt hierbij door de Officier van Justitie tijdens de zitting getoond. Hierdoor is volgens het OM voldoende duidelijk waartegen de verdachte zich moet weren. Een beperkt aantal kamers van rechtbanken vonden deze manier van ten laste leggen onvoldoende specifiek en verklaarde zodoende de dagvaarding nietig. Het OM is hier tegen in beroep gegaan om uiteindelijk een oordeel van de Hoge Raad in deze kwestie te krijgen. Een recent arrest5, waarin de Hoge Raad onder andere enkele opmerkingen plaatst over de wijze van tenlasteleggen in zaken met grootschalig bezit, geeft geen aanleiding de nieuwe wijze van ten laste leggen te wijzigen. De lijn die is ingezet met de nieuwe wijze van ten laste leggen in kinderpornografie zaken wordt dus voortgezet.

Chemische castratie

Het lid Helder (PVV) heeft mij tijdens het AO van 20 maart 2014 verzocht scherp te kijken naar de grenzen die aan chemische castratie verbonden zijn. Dat heb ik gedaan. Allereerst wil ik opmerken dat chemische castratie, ook wel libidoremmende middelen genoemd, hoofdzakelijk wordt toegepast bij zedendelinquenten die een TBS-maatregel met dwangverpleging opgelegd hebben gekregen. Het is echter niet zo dat een TBS-patiënt voor chemische castratie kan «kiezen» om eerder vrij te komen. Deze middelen worden alleen toegepast wanneer de behandelend arts dit effectief acht in het kader van en in combinatie met een breder forensisch-psychiatrisch behandeltraject. De beslissing of deze behandeling kan worden toegepast ligt dus altijd bij de behandelaar en niet bij de veroordeelde. Wel komt het voor dat aan verlof het gebruik van geïndiceerde medicatie als voorwaarde wordt verbonden omdat zonder medicamenteuze behandeling het recidiverisico te groot is. De veroordeelde moet dan wel zijn instemming verlenen en zijn medewerking toezeggen. Bovendien zullen libidoremmende middelen bij een gedeelte van de patiënten, zelfs al hebben zij zich schuldig gemaakt aan zedendelicten, niet geïndiceerd zijn als werkzame behandeling. Dit omdat de kans van een recidive samenhangt met andere risicofactoren. Daarnaast is de inzet van libidoremmers een zwaar middel met ingrijpende lichamelijke gevolgen en gezondheidsrisico’s voor diegene die de medicatie gebruikt. Het is dus niet zo dat chemische castratie wordt gezien als een «licht» alternatief voor andere behandelopties of een langer verblijf in een kliniek. De behandelduur is nooit alleen afhankelijk van het voorschrijven van de medicatie en vrijheden worden uitsluitend toegekend of uitgebreid als de voortgang in de behandeling dat toelaat. Deze scherpe grenzen zorgen er dan ook voor dat chemische castratie zeker niet gezien wordt als alternatief voor straf of maatregel.

Databases

Tijdens het AO van 20 maart 2014 heb ik toegezegd te kijken naar de mogelijkheden om te komen tot een Europese database met niet-kinderpornografisch materiaal. In de voortgangsrapportage van 12 december 2013 staat reeds beschreven dat er momenteel al een Nationale database operationeel is. Deze database is onder andere gevuld met bekend kinderpornografisch materiaal en bekend niet-kinderpornografisch materiaal. Zowel qua omvang als qua kwaliteit is deze database van hoog niveau. Het gebruik hiervan bespaart de Nederlandse rechercheurs veel tijd en onnodige belasting wanneer zij een zaak met veel beeldmateriaal onderzoeken.

Het hebben van een soortgelijke database op Europees niveau met bekend niet-kinderpornografisch materiaal is een lastige zaak. Allereerst is er internationaal geen volledige overeenstemming over wat kinderpornografisch beeldmateriaal precies is. Wat in sommige landen als strafbaar wordt aangemerkt, is in andere landen binnen de grenzen van de nationale wet. Dit maakt het hebben van een eenduidige database met niet-kinderpornografisch materiaal juridisch niet haalbaar. Ten tweede is er het technische aspect. Veel landen binnen de EU hebben nog geen digitale en geautomatiseerde database met (niet-)kinderpornografisch materiaal. De landen die wel een database hebben zitten nog niet op het niveau van Nederland. Als laatste blijkt uit politieonderzoeken dat het merendeel van het niet-kinderpornografisch beeldmateriaal op de computers van Nederlandse verdachten «lokaal materiaal» is. Dit zijn bijvoorbeeld afbeeldingen van de websites van lokale en nationale winkels, kranten en evenementen. De meeste hits zullen dus ook voortkomen uit onze nationale database. Ik acht het dan ook van belang om de nationale database up-to-date te houden en te blijven vullen met relevant materiaal aangezien we hiermee de meeste winst boeken. Gezien het bovenstaande acht ik het momenteel niet haalbaar om tot een Europese database met niet-kinderpornografisch materiaal te komen.

2. Kindersekstoerisme

Preventie

Internationale Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)

Tijdens het AO van 20 maart 2014 is door het lid Van der Steur (VVD) aan de orde gesteld dat de vindbaarheid van informatie over de Engelstalige VOG op de website van de dienst Justis niet optimaal is. Ik heb uw Kamer toegezegd daar nog eens goed naar te kijken. Dit heeft inmiddels geleid tot een verbeteractie op dit punt. De dienst Justis heeft per 1 mei 2014 op haar homepage een directe link geplaatst naar de Engelstalige VOG met daarbij een uitgebreide Engelstalige uitleg over hoe een dergelijke VOG aangevraagd kan worden.

De Engelstalige VOG is ook aan te vragen door Nederlanders die zich in bronlanden van kindersekstoerisme bevinden en daar (vrijwilligers)werk met minderjarigen willen doen. De huidige aanvraagprocedure biedt daar voldoende mogelijkheden voor. In samenwerking met diverse NGO’s wordt aan een informatieflyer gewerkt voor zowel Nederlanders als kinderhulpinstellingen in bronlanden. Deze flyer zal informatie bevatten over de Engelstalige VOG, het belang van het aanvragen daarvan en de aanvraagprocedure.

SOMEC-Project

Op 15 juli 2014 hebben het Verenigd Koninkrijk, Letland en Nederland op initiatief van de Nederlandse Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een brief gestuurd aan alle verantwoordelijke bewindspersonen van Justitie en Binnenlandse Zaken binnen Europa over het belang van het SOMEC project. SOMEC staat voor Serious Offending by Mobile European Criminals. Doel van dit project is het bevorderen dat Europese lidstaten proactief informatie uitwisselen over een selecte groep daders van ernstige zeden- en geweldsdelicten die zich, na het uitzitten van hun straf, wederrechtelijk aan het toezicht kunnen onttrekken door zich naar een andere lidstaat te begeven. Mede met behulp van een slotconferentie op 5, 6 en 7 november 2014, georganiseerd door VenJ in samenwerking met het Verenigd Koninkrijk, worden in Den Haag aanbevelingen aan de Europese Commissie voorbereid om te komen tot gezamenlijke maatregelen en daardoor het risico op slachtofferschap in de toekomst te beperken. De aanbevelingen hebben onder andere betrekking op het beter gebruik maken van bestaande mechanismen om informatie te delen tussen de lidstaten en het verbeteren van toezicht op, en de begeleiding van, deze selecte dadergroep.

Green notices

Voorts wordt samen met Interpol worden gewerkt aan het verbeteren van internationale informatiedeling over zedendelinquenten met een hoog recidive risico. Onderdeel hiervan is het vergroten van het gebruik van het Interpol-instrument «Green notices». Een green notice is een internationale waarschuwing, uitgegeven binnen het Interpolnetwerk op aanvraag van een land met als doel andere landen te waarschuwen zoals voor ernstige zedendelinquenten en/of ernstige geweldsplegers met een hoog recidive risico. De anonimiteit van de internationaal reizende of emigrerende zedendelinquenten en/of ernstige geweldsplegers wordt hierdoor ontnomen.

Screening werknemers en vrijwilligers kinderhulporganisaties

Zoals hiervoor weergegeven wordt in samenwerking met NGO’s gewerkt aan een informatieflyer voor zowel Nederlanders als kinderhulpinstellingen in bronlanden. Deze flyer zal mede worden verspreid via het internationale netwerk van de NGO’s. Verder heeft het Better Care Network, een netwerk van (voornamelijk kleinere) vrijwilligersorganisaties in Nederland, onlangs richtlijnen ontwikkeld voor organisaties die vrijwilligers uitzenden of ontvangen. Het instemmen met de gedragscodes en het kinderbeschermingsbeleid van de ontvangende organisatie als ook het beschikken over een Engelstalige VOG zijn als criteria voor de selectie van vrijwilligers opgenomen in deze richtlijnen. Het uitdragen van deze richtlijnen en de gedragscode is een actief onderdeel van het beleid van veel NGO’s. Zo wordt er tijdens een vrijwilligersconferentie op 30 oktober 2014 nadrukkelijk aandacht besteed aan de screening van werknemers en vrijwilligers van kinderhulporganisaties.

Weigeren / vervallen verklaren paspoort

Tijdens het AO op 20 maart 2014 heb ik toegezegd uw Kamer op de hoogte te houden omtrent de ontwikkelingen op het gebied van het weigeren of vervallen verklaren van een paspoort van een veroordeelde pedoseksueel met een hoog recidiverisico.

Zoals ook in het plan van aanpak kindersekstoerisme en in de voortgangsbrief van 12 december 20136 is aangegeven, vormt de zorgvuldig invulling van het proces ter uitvoering van artikel 24 Paspoortwet (weigeren/vervallen verklaren paspoort) een complexe zaak. Het weigeren of vervallen verklaren van een paspoort kan geen op zichzelf staande maatregel zijn. In het kader van het wetsvoorstel «Langdurig toezicht»7 kunnen straks tal van maatregelen worden genomen om een veroordeeld zedendelinquent met een hoog recidiverisico onder toezicht te houden. Voorbeelden van deze maatregelen zijn, een reisverbod en een locatieverbod gecontroleerd door een elektronische enkelband. Ter handhaving van deze maatregelen is het denkbaar dat wordt overgegaan tot de weigering of het vervallen verklaren van een paspoort. Het wetsvoorstel «Langdurig toezicht» zal volgens huidige planning begin september 2014 door uw Kamer plenair worden behandeld.

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze wet heb ik het OM gevraagd om in lopende zaken aangaande pedoseksuelen met hoog recidiverisico te bezien welke mogelijkheden er zijn om een locatiegebod of locatieverbod als bijzondere voorwaarde op te nemen in de strafeis waarbij het weigeren of vervallen verklaren van het paspoort in die zaken als extra bekrachtiging van het locatieverbod of locatiegebod zou kunnen worden ingezet. Naar aanleiding van vragen van het lid Helder (PVV) over de mogelijkheden voor het plaatsen van een aantekening op een identiteitskaart (ID-kaart) heb ik tijdens het AO op 20 maart 2014 uw Kamer toegezegd terug te komen op in hoeverre kindersekstoerisme in Oost-Europese landen een rol speelt en of het bestaande instrumentarium om dit te bestrijden voldoende is. Het is, om dezelfde redenen als die ik eerder8 aangaande het plaatsen van een aantekening in het paspoort heb genoemd, niet wenselijk om een aantekening te zetten op een ID-kaart van een veroordeeld pedoseksueel. Daarnaast is het ook weinig effectief: EU-landen kunnen betreden worden zonder het tonen van een ID-kaart. Bovendien blijkt, op basis van informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de geografische spreiding van Nederlandse kindersekstoerisme-daders zeer divers. Deze worden niet alleen aangetroffen in Afrika en Zuidoost-Azië, maar ook in de VS en Oost/West-Europa. Deze bevinding sterkt mij des te meer in de overtuiging dat zoveel mogelijk barrières gecreëerd moeten worden om te voorkomen dat Nederlanders naar het buitenland vertrekken om daar kinderen te misbruiken. Daarbij zal één enkele barrière een kindersekstoerist niet kunnen weerhouden om naar het buitenland te vertrekken. Meerdere en gecombineerde acties zijn nodig, zoals ook in het plan van aanpak kindersekstoerisme is aangegeven. Met dit plan is een basis gelegd voor de verbetering van het totale instrumentarium voor de bestrijding van kindersekstoerisme in de komende jaren door zowel het ministerie, de politie, OM, NGO’s, als ook in samenwerking met andere landen en nationale en internationale partners.

Opsporing en vervolging

Verbetering informatiepositie

Door de politie is geïnventariseerd welke informatie geregistreerd moet worden om de informatiehuishouding op het onderwerp kindersekstoerisme binnen politie en justitie te verbeteren. Momenteel wordt gewerkt aan het vertalen van deze inventarisatie in praktische werkprocessen. Dit zal op termijn bijdragen aan een betere informatiepositie en een betere centrale sturing op de aanpak door de eenheden. Verder zal na de zomer het uniform werkproces kinderporno en kindersekstoerisme van de politie gereed zijn. Hierbij wordt per processtap binnen een onderzoek beschreven welke handelingen uitgevoerd dienen te worden en met behulp van welke middelen en tools. De checklist kindersekstoerisme, die bij moet dragen aan signalering van indicaties van kindersekstoerisme, zal hier integraal in worden opgenomen. Het uniforme werkproces zal tevens de basis vormen voor het handboek kinderpornografie en kindersekstoerisme. Dit handboek wordt naar verwachting dit jaar opgeleverd en zal verder achtergrondinformatie, informatie over verdragen en voorbeeldcasussen bevatten.

Inzet liaisons en de strategische politiefunctionaris

Ten behoeve van de aanpak van kindersekstoerisme zijn in de loop van 2014 twee extra flexibele liaison officers gestationeerd. Eén in Manilla en één in Rio de Janeiro. Beiden zijn gestart met het opbouwen van hun netwerk en het vormgeven van de regionale aanpak van kindersekstoerisme in samenwerking met de andere politieliaisons in de regio. Ook is per 1 april 2014 een strategische politiefunctionaris kindersekstoerisme gestart bij de nationale politie. De functionaris heeft als doel tot een inventarisatie te komen van samenwerkingsmogelijkheden met andere landen, waarbij de aansluiting bij bestaande internationale activiteiten en netwerken voorop staat. Daarbij wordt tevens gekeken naar de wijze waarop andere landen kindersekstoerisme bestrijden en hoe zij de (strafrechtelijke) samenwerking met bronlanden van kindersekstoerisme vormgeven. De strategische politiefunctionaris onderhoudt nauw contact met de hiervoor genoemde liaisons in Manilla en in Rio de Janeiro, waarbij onder andere wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een kindersekstoerisme-briefing voor reguliere politie liaisons ten behoeve van een adequate toerusting om een actieve aanpak in hun regio te organiseren en te faciliteren. Daarnaast pakt deze politiefunctionaris in samenwerking met Interpol een aantal projecten op, waaronder de verkenning naar de mogelijkheden voor een systeem voor een internationale VOG voor buiten de EU. Daarnaast wordt geïnventariseerd of (en wat) de mogelijkheden zijn voor Nederland om binnen het door de EU gefinancierd SOMEC-project actief informatie uit te gaan wisselen met gebruik van bestaande netwerken als Europol en Interpol.

Overzicht en rol Buitenlandse Zaken

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) verstrekt maandelijks een overzicht van het aantal Nederlanders dat bij een ambassade heeft aangegeven dat zij in het buitenland wordt verdacht van of is veroordeeld voor seksueel misbruik van minderjarigen. Tijdens het AO op 20 maart jongstleden heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over dit overzicht en de rol van de ambassades daarbij ten opzichte van slachtoffers.

Uit het overzicht van BZ per 1 augustus 2014 blijkt dat 37 Nederlanders in het buitenland zijn gedetineerd vanwege een verdenking van of een veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarigen. In de Verenigde Staten (10), België (6) en Suriname (4) zitten de meeste gedetineerden. Overige landen zijn Thailand (3), Australië (2), Duitsland (2), Brazilië (1), Bulgarije (1), Cambodja (1), Filipijnen (1), Griekenland (1), Indonesië (1), Marokko (1), Nepal (1), Noorwegen (1) en Spanje (1).

Verder heeft BZ laten weten dat de consulaire dienstverlening een grote variëteit omvat aan taken die worden verleend aan personen met de Nederlandse nationaliteit of een vreemdeling met een geldig Nederlands vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort. In het kader van kindersekstoerisme kan, indien de Nederlander daarom verzoekt, consulaire bijstand worden verleend in het geval iemand is gearresteerd en/of gedetineerd in het buitenland. Deze bijstand kan dan bestaan uit (bijvoorbeeld) suggesties doen voor een advocaat of tolk, bezoeken in de gevangenis afleggen, contacten onderhouden met de lokale autoriteiten en rechtszaken bijwonen (indien gewenst). Hierbij moet BZ zich zowel aan de Nederlandse nationale wetgeving houden als ook aan de nationale wetgeving van het «pleegland» en internationale wetgeving. Het gaat om soevereine staten en zodoende zal BZ niet in de rechtsgang treden of zich bemoeien met de schuldvraag tijdens een proces. Ook na een eventuele veroordeling blijft de rol van BZ beperkt tot het verlenen van consulaire bijstand. Na een vrijlating is er zelfs geheel geen rol meer voor BZ. Bij het verlenen van consulaire bijstand is BZ verder gebonden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Als gevolg hiervan mag BZ alleen persoonsgegevens delen als hiervoor een uitwisselingsgrond is te vinden in de Wbp.

BZ heeft geen rol bij informatieverstrekking aan slachtoffers van kindersekstoerisme. Deze slachtoffers zijn hoofdzakelijk buitenlandse kinderen en de verantwoordelijkheid om deze slachtoffers van informatie te voorzien ligt bij de lokale autoriteiten van dat land. Slechts wanneer er sprake is van een Nederlands slachtoffer van kindersekstoerisme in het buitenland kan BZ een rol hebben door bijvoorbeeld het slachtoffer in contact te brengen met slachtofferhulp of de huisarts. Het Ministerie van BZ financiert overigens wel een nieuw project van Terre des Hommes en ECPAT dat zich richt op het verminderen van geweld tegen kinderen, met een nadruk op seksuele uitbuiting van kinderen en kindersekstoerisme in een dertigtal landen. De financiering bedraagt in totaal twee miljoen euro voor de periode van 1 april 2014 tot 1 juli 2015.

Campagne kindersekstoerisme

Op 9 mei 2014 is de bewustwordingscampagne «Don’t Look Away» tegen kinderprostitutie rondom het WK in Brazilië gelanceerd. Nederlandse supporters in Brazilië zijn gedurende het WK opgeroepen om misstanden rondom kinderprostitutie rondom het WK te signaleren en te melden aan de lokale autoriteiten, via het telefoonnummer 1-0-0 of via de website www.meldkindersekstoerisme.nl. Don’t Look Away is een initiatief van Ecpat, Terre des Hommes, Plan Nederland en Free a Girl en sluit aan bij de Internationale Don’t Look Away-campagne rondom het WK die tegelijkertijd gevoerd is in onder meer Spanje, Frankrijk, Italië en Brazilië. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie als ook de reisbranche (ANVR en TUI Nederland) hebben zich bij dit initiatief aangesloten. Tevens is in de maanden juni en juli de eerder in samenwerking met de Koninklijke Marechaussee (KMar), Meld Misdaad Anoniem, de reisbranche en de ngo’s ECPAT en Plan Nederland voorbereidde en uitgevoerde campagne9 op de Nederlandse luchthavens herhaald. In dit kader is het noemenswaardig dat reisbrancheorganisaties ANVR en TUI enige tijd geleden samen met ECPAT Nederland «The Code of Conduct», een gedragscode voor de reisindustrie, hebben ondertekend. De internationale organisatie achter The Code of Conduct heeft onlangs besloten de ANVR en TUI de status van «Top Member» toe te kennen vanwege hun actieve inzet tegen kindersekstoerisme.

Samenwerking nationaal en internationaal

Samenwerking met NGO’s

Vorig jaar is door politie en het OM in projectverband onderzocht of er juridisch gezien mogelijkheden zijn om voor, tijdens of na de opsporing van kindersekstoeristen samen te werken met NGO’s. Dit heeft inmiddels geleid tot een samenwerkingspilot tussen politie en NGO’s met als pilotlanden de Filipijnen en Thailand.

Bij deze pilot zijn, naast Terre des Hommes, Plan Nederland en Ecpat, diverse onderdelen van politie, justitie en de KMar betrokken. Het doel van de pilot is om de strafrechtelijke aanpak van kindersekstoerisme te versterken door bij het opsporingsonderzoek ook informatie van NGO’s te betrekken. De werkwijze ziet erop dat informatie uit een melding door de politie wordt gedeeld met de pilotpartners ten behoeve van verificatie en duiding van de melding of verdenking. De rol van de NGO’s is gericht op het geven van inzicht in omgevings- en locatiefactoren en algemene informatie die niet opsporingsgericht is. Hierbij valt te denken aan de verificatie van een bepaalde locatie als bekende «hotspot» van kindersekstoerisme. De politie is verantwoordelijk voor het verifiëren van de melding, in samenwerking met eventuele pilotpartners. Wanneer de melding leidt tot een concrete verdenking wordt de zaak overgedragen aan de relevante autoriteiten: een regionale politie-eenheid bij een in Nederland verblijvende verdachte of de buitenlandse autoriteiten bij een (semi-)permanent in het buitenland verblijvende verdachte. De pilot is op dit moment nog gebaat bij een speciaal voortgangscontact tussen de pilotpartners, maar op termijn is het de bedoeling dat de werkwijze onderdeel wordt van het reguliere proces. Om die reden is aan de pilot geen einddatum gekoppeld. De binnen de pilot beschreven processen worden gedurende het traject geëvalueerd en waar nodig aangepast.

Strafrechtelijke samenwerking met bronlanden van kindersekstoerisme

In maart jongstleden is een brief naar de Thaise autoriteiten verstuurd met het voorstel om de mogelijkheden voor strafrechtelijke samenwerking te bespreken. Gelet op de huidige politieke situatie aldaar wordt niet op korte termijn een reactie van de Thaise autoriteiten verwacht. Onlangs is Thailand wel partij geworden bij het VN-verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (UNTOC). Dit maakt dat, wanneer er sprake is van een zekere mate van georganiseerdheid van kinderporno en kindersekstoerisme, er op basis van dat verdrag intensief samengewerkt kan worden. Indien Thailand reageert op het eerder genoemde schriftelijk verzoek van Nederland, zullen de gesprekken onder andere gaan over de vraag hoe we de gevallen die buiten UNTOC vallen kunnen aanpakken en welke juridische basis daarvoor nodig is.

In het plan van aanpak kindersekstoerisme is opgenomen dat de ervaringen met Thailand als voorbeeld kunnen dienen voor de verkenning van de strafrechtelijke samenwerking met de meest voorkomende bronlanden van kindersekstoerisme. Zodra de politieke situatie in Thailand dit toelaat, zal Nederland opnieuw aandacht vragen voor het aangaan van strafrechtelijke samenwerking. Verder wordt momenteel naar aanleiding van een werkbezoek van het OM, de politie en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM) in februari 2014 aan de Filipijnen door alle betrokken partijen gekeken naar de mogelijkheid om te komen tot een Letter of Intent (LoI), dan wel Memorandum of Understanding (MoU) met de Filipijnse autoriteiten. Hierbij wordt geprobeerd zowel de belangen op het gebied van kindersekstoerisme als mensenhandel in één LoI / MoU te vervatten. Ook best practices van strafrechtelijke samenwerking tussen andere landen met bronlanden worden geïnventariseerd en door de strategische politiefunctionaris meegenomen in het advies dat zij zal uitbrengen. Dit zal behulpzaam zijn bij het verder nagaan van de mogelijkheden van intensivering van de strafrechtelijke samenwerking.

Actieve participatie binnen internationale organisaties en bijeenkomsten

Zowel de extra liaisons en de strategische functionaris als het Nationaal Programma Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (NPKK) nemen actief deel aan diverse expertmeetings. Dit betreft onder andere meetings van Interpol, Europol en de Virtual Global Taskforce (VGT), als ook internationale conferenties op dit vlak. Tevens organiseert het NPKK namens de VGT dit najaar in Nederland een internationale conferentie met een focus op het thema kindersekstoerisme en webcamsekstoerisme.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Voortgangsrapportage Kinderpornografie, 12 december 2013, Kamerstuk 31 015, nr. 95.

X Noot
3

Antwoord op VKC-verzoek, d.d. 2 mei 2014, Kamerstuk 31 015, nr. 101.

X Noot
4

Dezelfde kwestie is tevens besproken in de antwoorden op schriftelijke kamervragen d.d. 3 maart 2014, Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1374.

X Noot
5

ECLI:NL:HR:2014:1497.

X Noot
6

Kamerstuk 31 015, nr. 95.

X Noot
7

Kamerstuk 33 816.

X Noot
8

Kamerstuk 31 015, nr. 93.

X Noot
9

Plan van aanpak kindersekstoerisme (Kamerstuk 31 015, nr. 93), bladzijde 8, paragraaf 2.2.

Naar boven