30 950 Rassendiscriminatie

Nr. 216 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 december 2020

Op 1 juli 2020 zijn er tijdens het debat over institutioneel racisme (Handelingen II 2019/20, nr. 90, item 8) drie moties aangenomen over de instelling van een Nationaal coördinator discriminatie en racisme en een Staatscommissie discriminatie en racisme.1 Tijdens het debat heb ik toegezegd dat ik in een brief dit najaar zou ingaan op de Staatscommissie en de verschillende verzoeken om coördinatoren.

Coördinatie van de aanpak tegen discriminatie

Om discriminatie en racisme daadwerkelijk terug te dringen, is een gecoördineerde aanpak vanuit de overheid noodzakelijk. De urgentie hiervan wordt in de samenleving en de politiek steeds indringender gevoeld.

Discriminatie komt voor in vrijwel alle terreinen die cruciaal zijn voor het volwaardig deelnemen aan de samenleving (onder meer de arbeid, de zorg, de woningmarkt, het onderwijs, de sport, de openbare ruimte). Het richt zich tegen bepaalde persoonskenmerken en tegen bepaalde groepen (waaronder anti-zwart racisme, moslimdiscriminatie, antisemitisme, LHBTI-discriminatie, genderdiscriminatie). Binnen het kabinet zijn er dan ook meerdere bewindspersonen verantwoordelijk voor (onderdelen van) de aanpak van discriminatie.

Hoewel de diverse maatregelen van de rijksbrede aanpak van discriminatie in onderling overleg worden ingezet, acht ik een meer gecoördineerde aanpak met aandacht voor een overkoepelende en (waar nodig) gerichte aanpak van dit maatschappelijke probleem noodzakelijk. Een Nationaal coördinator discriminatie en racisme, zoals verzocht in de moties van D66 en DENK, of een daarmee vergelijkbaar coördinatiemechanisme met een stevige positie midden in de overheid waarbij een groter maatschappelijk speelveld (bijvoorbeeld ook richting gemeenten) wordt betrokken, zou hierbij een verschil kunnen maken. Daarvoor is het van belang dat de juiste vorm van coördinatie en coördinator gekozen wordt.

Ik laat dit in een kortdurend, intensief traject nader verkennen. Het is daarbij van belang dat er nauwe betrokkenheid vanuit en draagvlak bij de samenleving is. Dit gaat om de betrokkenheid van personen (onder meer vanuit verschillende belangenorganisaties) met kennis over en ervaring met discriminatie maar ook om sleutelpartijen bij de aanpak van discriminatie (waaronder het College voor de rechten van de mens, antidiscriminatievoorzieningen, politie, OM, lokale overheid, wetenschap).

Suggesties voor diverse coördinatiemechanismen, onder meer vanuit het College voor de rechten van de mens, voor een coördinator voor de aanpak van discriminerend gedrag in de openbare ruimte of vanuit de Universiteit Utrecht voor oprichting van een Nederlandse Emancipatie Autoriteit (NEMA), zullen daarbij worden meegenomen. Ik zal tevens in de opdrachtformulering van de verkenning naar een coördinator, taken als het doen van (langjarig) onderzoek en monitoring meenemen. In het voorjaar van 2021 zal ik de uitkomsten aan uw Kamer voorleggen.

Onderzoek naar (de aanpak van) discriminatie

De leden Asscher (PvdA) en Heerma (CDA) hebben in hun motie van 1 juli 2020 de regering verzocht om een divers samengestelde Staatscommissie Discriminatie en Racisme in te stellen die op langjarige basis onderzoek kan doen naar de stand van racisme in Nederland, voorstellen doet en de effecten van beleid kan monitoren. Onderzoek naar discriminatie is van groot belang voor de gerichte aanpak ervan. Op het terrein van onderzoek naar discriminatie gebeurt er veel. Jaarlijks wordt de gemelde discriminatie in een cijferrapport met duiding, gepubliceerd. Ervaren discriminatie is nu twee keer onderzocht door het SCP. Het Kennisplatform Integratie en Samenleving publiceert, over de werkzame mechanismen in de aanpak van discriminatie.

Tijdens de BZK begrotingsbehandeling (Handelingen II 2020/21, nr. 15, item 3) heeft het lid Paternotte (D66) een motie ingediend waarin hij de regering verzoekt om, in overleg met het CBS en eventuele andere centrale onderzoeksinstellingen, te onderzoeken of een actief, periodiek en repliceerbaar onderzoek naar racisme, antisemitisme en discriminatie uitgevoerd kan worden.2 Ik heb toegezegd de uitkomst van het overleg met het CBS en eventuele vervolgacties ruim voor de Tweede Kamerverkiezingen met de Kamer zal delen in de vorm van een brief. Daarnaast is in de Eerste Kamer een motie aangenomen over instelling van een parlementair onderzoek naar de oorzaken van het verschil tussen de wet op papier en de wet in praktijk en waarom anti-discriminatoire bepalingen in wetgeving niet voldoende effectief zijn.3

Gelet op bovengenoemde initiatieven over verschillende vormen van onderzoek naar discriminatie en racisme en gelet op het feit dat taken als het doen van (langjarig) onderzoek en monitoring onderdeel zijn van de verkenning naar een Nationaal coördinator discriminatie en racisme of een vergelijkbaar coördinatiemechanisme, acht ik het raadzaam om na ommekomst van genoemde verkenning de besluitvorming over de instelling van een Staatscommissie Discriminatie en Racisme in 2021 in gang te zetten. Op dat moment ga ik hierover graag met uw Kamer nader in gesprek.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstuk 30 950, nr. 203 (Jetten c.s.), Kamerstuk 30 950, nr. 211 (Azarkan en Jetten), Kamerstuk 30 950, nr. 186 (Asscher en Pieter Heerma).

X Noot
2

Kamerstuk 35 570 VII, nr. 23.

X Noot
3

Kamerstuk 35 570, E.

Naar boven