30 420 Emancipatiebeleid

Nr. 371 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP, VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2022

Met de brief van 16 mei 2022 is het onderzoek «Verkenning van juridische en beleidsmatige interventies ter voorkoming en bestrijding van «conversietherapie»» (hierna: verkenning) aan uw Kamer toegestuurd. Met deze brief doen wij, mede namens de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, onze toezegging gestand uw Kamer in het zomerreces een beleidsreactie op de verkenning te doen toekomen.1

Voordat wordt ingegaan op de uitkomsten van de verkenning en de vervolgstappen die het kabinet zal nemen, vinden wij het belangrijk om te benadrukken dat in Nederland iedereen altijd en overal zichzelf moet kunnen zijn. Het kabinet streeft naar een samenleving waarin alle mensen zich (sociaal) veilig voelen en de ruimte krijgen om te zijn wie ze willen zijn. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor lhbtiq+ personen. Conversiepraktijken (ook bekend als zogenoemde homogenezing of (homo)conversietherapie) die gericht zijn op het veranderen van de seksuele identiteit, genderidentiteit en/of genderexpressie keurt het kabinet af. Om de menselijke waardigheid van eenieder te kunnen waarborgen wil het kabinet deze praktijken nu en in de toekomst voorkomen en tegengaan. Wat hieraan kan bijdragen is een, zoals in de verkenning beschreven, wettelijk verbod. Een dergelijk verbod is normstellend en biedt steun voor mensen die conversiepraktijken hebben ondergaan. In paragraaf 2.1.1 wordt nader ingegaan op deze interventie.

Leeswijzer

In deze brief worden (1) kort de uitkomsten van de verkenning geschetst en een (2) beleidsreactie gegeven op de verkenning alsook benoemd welke aanvullende maatregelen het kabinet zal treffen of ondersteunen om conversiepraktijken te voorkomen en tegen te gaan.

1. Resultaten verkenning

De verkenning is uitgevoerd door Regioplan en de Vrije Universiteit Amsterdam.

In de verkenning hebben de onderzoekers in kaart gebracht welke juridische en beleidsmatige interventies de overheid kan inzetten om Sexual Orientation, Gender Identity and Expressions Change Efforts (SOGIECE)2, hierna gevat onder de noemer conversiepraktijken3, te voorkomen en tegen te gaan. Deze zijn allen beoordeeld op effectiviteit, proportionaliteit, legitimiteit en uitvoerbaarheid. Daarnaast maakte een rechtsvergelijkend onderzoek naar de aanpak van conversiepraktijken in Malta, autonome gemeenschap Madrid (Spanje)4, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk deel uit van de verkenning. Ten behoeve van de verkenning zijn naast literatuuronderzoek, ook experts geïnterviewd en zijn door de onderzoekers expertbijeenkomsten georganiseerd.

De verkenning onderscheidt drie categorieën interventies: 1) juridische interventies; 2) beleidsmatige interventies en 3) allianties en samenwerkingsmogelijkheden. De eerste categorie interventies ziet op een wettelijk verbod op conversiepraktijken en de mogelijkheid tot specificering van bestaande anti-discriminatiewetgeving. De ontwikkeling van een steunpunt voor slachtoffers of een voorlichtingswebsite vallen onder de beleidsmatige interventiemogelijkheden. Dat geldt ook voor de beschreven interventies gericht op het bevorderen van een veilig schoolklimaat of het inzetten van financiële sancties zoals het stopzetten van subsidies of het intrekken van de ANBI-status. Tot slot wordt een aantal maatregelen verkend die steunen op samenwerking met partijen buiten de overheid, zoals de inzet van geestelijk verzorgers voor lhbtiq+ personen die worstelen met het combineren van hun seksuele/gender- en religieuze identiteit. Ook is de rol onderzocht van nationale mensenrechtenorganisaties, media en het belang van en het op gang houden van een interlevensbeschouwelijke dialoog. Het is aan media en mensenrechtenorganisaties zelf om een rol spelen in de bestrijding van conversiepraktijken. Het past de overheid niet hierin een sturende rol op zich te nemen.

In de verkenning wordt geconcludeerd dat als de effectiviteit, proportionaliteit, legitimiteit en uitvoerbaarheid van de verschillende maatregelen afgewogen worden, vijf elementen bijdragen aan een kansrijke aanpak ter voorkoming en bestrijding van conversiepraktijken:

  • 1) Een overheid die naast slachtoffers gaat staan, werkt ondersteunend

    Een wettelijk verbod op conversiepraktijken, de bevordering van een sociaal veilig schoolklimaat voor lhbtiq+ leerlingen en psychische, sociale en juridische ondersteuning voor mensen die conversiepraktijken hebben ondergaan geven volgens de onderzoekers een duidelijk signaal aan slachtoffers dat de overheid naast hen staat.

  • 2) Beëindigen van conversiepraktijken vergt een cultuurverandering

    Personen en organisaties die conversiepraktijken aanbieden doen dit veelal vanuit een (diepe) religieuze overtuiging en menen dat iemand hiermee geholpen is. Een wettelijk verbod, interventies in het onderwijs en financiële sancties kunnen volgens de onderzoekers helpen om het perspectief te wijzigen. De kunst hierbij is niet door te schieten naar enkel een repressieve aanpak, waarbij de exclusieve focus is op vervolgen van aanbieders van conversiepraktijken. Het leveren van correcte informatie kan volgens de verkenning bijdragen aan cultuurverandering. Hetzelfde geldt voor het bevorderen van de interlevensbeschouwelijke dialoog, waarbij de gesprekspartners een concreet gemeenschappelijk doel voor ogen hebben. De rol van de overheid is hierbij louter faciliterend, ook om te voorkomen dat grondrechten – zoals het uitgangspunt van de scheiding tussen kerk en staat – in het geding komen.

  • 3) Maatschappelijke discussie kan een rol spelen in cultuurverandering

    Voorbeelden uit het buitenland geven aan dat maatschappelijke organisaties, waaronder belangengroepen en kerken een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van de acceptatie van lhbtiq+ personen, en bijdragen aan de ontwikkeling van de maatschappelijke discussie en een daaropvolgende cultuurverandering.

  • 4) Succesvolle implementatie van maatregelen vergt investering en kost tijd

    Juist omdat seksuele gerichtheid, genderidentiteit en genderexpressie aan de kern van iemands «zijn» raken en het tegelijkertijd onderwerpen zijn die in de religieuze context gevoelig kunnen liggen, kost het tot stand brengen van verandering tijd en vergt zij veel investering van zowel de overheid als betrokkenen. De onderzoekers adviseren dan ook om tijdig de juiste partijen te betrekken om draagvlak te creëren, te investeren in langetermijnoplossingen en verder onderzoek naar de meest gesloten gemeenschappen en hoe die te bereiken.

  • 5) Maatregelen kunnen meer bereiken als ze in samenhang met elkaar worden ingevoerd

    Gesteund door voorbeelden uit het buitenland wordt in de verkenning geconcludeerd dat een combinatie van op elkaar afgestemde maatregelen de grootste kans op verandering zal opleveren. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van een mix van specifieke (gericht op het tegengaan van conversiepraktijken) en minder specifieke (gericht op de acceptatie van lhbtiq+ personen in het algemeen) maatregelen. Volgens de onderzoekers zorgt sturen op synergie tussen de maatregelen daarbij dat het geheel meer is dan de som der delen. Op die manier kan volgens hen duurzaam worden bijgedragen aan respectvol samenleven, waarbij iedereen in vrijheid zichzelf kan zijn.

2. Beleidsreactie op de verkenning

Uit het onderzoek «Voor de verandering» bleek reeds dat conversiepraktijken in Nederland veelal in (besloten) religieuze kring plaatsvinden. De heimelijkheid van deze praktijken blijkt verder uit het gegeven dat pogingen om iemands identiteit te veranderen niet openlijk als zodanig benoemd worden.5

Het kabinet heeft meerdere malen benadrukt dat conversiepraktijken niet thuishoren in Nederland en zet zich met een scala van maatregelen in om conversiepraktijen te voorkomen en tegen te gaan. In onze brief van 28 mei 2021 zijn een aantal verdere beleidsintensiveringen aangekondigd, waaronder de ontwikkeling van een (gemeenschappelijke) gedragscode door geloofsgemeenschappen, gericht op het tegengaan van conversiepraktijken binnen die gemeenschappen en de inrichting van steunpunten die tot doel hebben om religieuze lhbtiq+ personen niet alleen een plek te bieden waar zij in alle vrijheid over hun twijfels kunnen spreken en gesteund kunnen worden, maar ook geholpen kunnen worden bij het doen van aangifte en bij een eventuele juridische procedure.6

De huidige verkenning heeft geleid tot aanvullende inzichten. Het kabinet stelt daarbij vast dat de meeste interventies uit de verkenning al in enigerlei vorm worden uitgevoerd, maar dat dit niet wegneemt dat de verkenning aanknopingspunten biedt voor enkele verdere beleidsintensiveringen.

Het kabinet onderschrijft dan ook de conclusie van de verkenning dat conversiepraktijken alleen effectief verder kunnen worden voorkomen en tegengegaan als de vijf hiervoor beschreven elementen leidend zijn bij de aanpak van conversiepraktijken.

Hieronder gaat het kabinet nader in op de in de verkenning beschreven interventies. Daarbij gaat het kabinet ook in op de acties die worden ondernomen of reeds zijn ondernomen.

2.1 Juridische interventies

2.1.1 Wettelijk verbod op conversie praktijken

Een centrale interventie die onderzocht is, is die van het wettelijk verbod op conversiepraktijken. Het kabinet deelt de analyse van de onderzoekers dat het stellen van een duidelijke wettelijk norm een steun in de rug kan zijn voor mensen die conversiepraktijken hebben ondergaan en dat de normstellende werking die van een dergelijk verbod uit gaat kan bijdragen aan het tot stand brengen van een cultuurverandering waardoor conversiepraktijken op enig moment een fenomeen van het verleden wordt. Het kabinet onderschrijft deze aanbeveling. De normstellende werking die uitgaat van een wettelijk verbod is van belang. Het maakt duidelijk dat de overheid conversiepraktijken niet tolereert. Een dergelijke norm geeft houvast en maakt glashelder dat dit soort praktijken in Nederland niet zijn toegestaan. Tegelijk dient, zoals ook uit de verkenning blijkt, in de uitwerking kritisch gekeken te worden naar de uitvoerbaarheid, waaronder de handhaafbaarheid van het verbod. Ook zal een verbod in zijn reikwijdte rekening moeten houden met grondrechten. Hierbij valt onder andere te denken aan het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van onderwijs.

Een wettelijk verbod geeft invulling aan het voornemen uit het Coalitieakkoord 2021–2025 «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» om met (initiatief)wetgeving uitvoering te geven aan het Regenboogstembusakkoord, en meer specifiek de wens om tot een verbod op conversiepraktijken te komen.78 Tot slot zou met een wettelijk verbod zou uitvoering worden gegeven aan de nadere gewijzigde motie van het lid Bergkamp c.s. en de tweede nader gewijzigde motie van het lid Yesilgöz-Zegerius c.s.910

Voor de uitwerking van een dergelijk verbod kijkt het kabinet met interesse uit naar het initiatiefwetsvoorstel van uw Kamer en het advies van de Raad van State. Dit initiatiefwetsvoorstel strekt er toe een dergelijk verbod tot stand te brengen.11 Het kabinet zal na indiening van het initiatiefwetsvoorstel bij de Tweede Kamer zijn standpunt kenbaar maken.

2.1.2 Anti-discriminatiewetgeving

De in de verkenning beschreven interventie tot het aanscherpen van anti-discriminatiewetgeving ligt voor in het voorstel tot aanpassing van artikel 1 van de Grondwet dat ter tweede lezing in de Eerste Kamer ligt. Met dit voorstel wordt seksuele gerichtheid als verboden discriminatiegrond expliciet opgenomen in artikel 1 van de Grondwet. Hoewel genderidentiteit in dit voorstel niet wordt genoemd, is «geslacht» al wel een expliciet verboden discriminatiegrond en bovendien is de werking van artikel 1 nooit beperkt geweest tot de expliciet vermelde gronden. De algemene wet gelijke behandeling (Awgb) vermeldt seksuele gerichtheid al expliciet, en bepaalt ook al expliciet dat genderidentiteit en genderexpressie mede worden verstaan onder «geslacht».12

2.2 Beleidsmatige interventies

2.2.1 Bevorderen van een veilig schoolklimaat

Een beleidsmatige interventie die in de verkenning is onderzocht is het bevorderen van een veilig schoolklimaat. Iedere leerling moet zich vrij en veilig kunnen voelen op school en de ruimte krijgen om te zijn wie die wil zijn en te worden wie die wil worden. Juist op school verdient iedere leerling de vrijheid en veiligheid om zichzelf te kunnen zijn ongeacht seksuele gerichtheid, genderidentiteit en/of genderexpressie. Scholen moeten onder meer invulling geven aan de wettelijke verplichting rondom burgerschap, sociale veiligheid en de kerndoelen, waaronder die met betrekking tot seksualiteit en seksuele diversiteit. De formulering van deze opdrachten biedt scholen de ruimte voor een eigen invulling, zolang het onderwijs is gericht op respectvol omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit en het erkennen en herkennen daarvan. Om scholen hierbij te ondersteunen wordt de opdracht aan scholen verduidelijkt. Dit gebeurt onder andere door de huidige kerndoelen bij te stellen. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan de basisvaardigheden waaronder burgerschap, inclusief seksualiteit en seksuele diversiteit en het erkennen en herkennen daarvan en de veiligheid van lhbtiq+ leerlingen. Op deze manier hebben zowel leerlingen als docenten handvatten om zich vrij en veilig te voelen binnen de school.

Om de veiligheid van lhbtiq+ leerlingen in het onderwijs te waarborgen doet het kabinet al veel. Zo ondersteunt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) Gender & Sexuality Alliances (GSA’s). Met hulp van het COC organiseren de GSA’s jaarlijks Paarse Vrijdag. In 2020 werd Paarse Vrijdag voor het eerst ook in het primair en hoger onderwijs gevierd. In 2021 is Paarse Vrijdag uitgebreid van 500 naar 2000 basisscholen. In het voortgezet onderwijs is daarnaast sinds 2020 de GSA Onderwijsstandaard ingevoerd, waarbij scholen (met goedkeuring van GSA-leerlingen) kunnen laten zien wat ze doen om de sociale veiligheid te verbeteren. Als het gaat om het bevorderen van de acceptatie van lhbtiq+ leerlingen in het bijzonder onderwijs ondersteunt het Ministerie van OCW het project «Stil verdriet» van Theater AanZ, de christelijke alliantie LCC+ en Stichting School & Veiligheid (SS&V).

In zijn brief «Vrij en veilig onderwijs» van 4 maart jl. (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 611) heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs aangekondigd op welke punten hij de komende tijd wil inzetten om de sociale veiligheid van alle leerlingen, vanzelfsprekend ook lhbtiq+ leerlingen, te bevorderen, namelijk: 1) de lat verder omhoog ten aanzien van de sociale veiligheid zodat alle leerlingen en leraren zich vrij en veilig voelen; 2) betere hulp en nazorg voor leerlingen en ouders als het onverhoopt toch niet goed loopt en 3) waar nodig eerder en steviger ingrijpen. Daarbij is aandacht voor monitoring. Daarnaast zal hierbij uiteraard gepaste aandacht zijn voor de grondrechten van alle betrokkenen.

2.2.2 Gedragscode en ondersteuning

In de verkenning wordt gesteld dat een interlevensbeschouwelijke dialoog meerwaarde heeft boven een initiatief dat gericht is op het tot stand brengen van een gedragscode voor geloofsgemeenschappen. Het kabinet neemt dit advies ter harte en zal verdere inspanningen om tot een algemeen gedragen gedragscode te komen staken. In plaats daarvan zal in het toekomstig gesprek met geloofskoepels en, zo nodig, geloofsgemeenschappen ieders eigen verantwoordelijkheid worden benadrukt bij het voorkomen en tegengaan van conversiepraktijken. Datzelfde geldt ten aanzien van andere activiteiten gericht tegen het vrij tot uiting brengen van iemands gender- of seksuele identiteit.

Een andere pijler is de steun die geestelijk verzorgers kunnen bieden door professionele begeleiding, hulpverlening en advisering bij zingeving en levensbeschouwing. Gesprekken met onafhankelijke geestelijk verzorgers kunnen lhbtiq+ personen ondersteunen bij een positieve ontwikkeling van hun seksuele, gender en levensbeschouwelijke identiteit, en deze met elkaar in overeenstemming brengen. Deze ontwikkeling is er op gericht dat iedereen overal zichzelf moet kunnen zijn. Mensen die conversiepraktijken hebben ondergaan en die onder behandeling zijn van ggz-instellingen of in ziekenhuizen kunnen al terecht bij onafhankelijke geestelijk verzorgers binnen die instellingen.

Geestelijke verzorging in de eerste lijn (in de thuissituatie) is nog volop in ontwikkeling en wordt nu voor mensen vanaf 50 jaar en mensen in de palliatieve fase tot 31 december 2026 gefinancierd door een subsidie van het Ministerie van VWS. Geestelijke verzorging wordt echter in de thuissituatie nog niet structureel aangeboden aan andere groepen buiten de hierboven genoemde doelgroepen. Dat geldt ook voor mensen die conversiepraktijken hebben ondergaan. Er zal worden verkend wat de mogelijkheden zijn om in de toekomst ook voor deze mensen geestelijke verzorging in de thuissituatie te organiseren.

Verder zal via de Vereniging van Geestelijk VerZorgers (VGVZ) contact worden gezocht met onafhankelijke geestelijk verzorgers die laagdrempelige ondersteuning bieden zodat zij alert zijn op problematiek die samenhangt met conversiepraktijken.

2.2.3 Financieel

In de verkenning worden de mogelijkheid van het intrekken van de zogeheten ANBI-status van een organisatie en maatregelen rondom subsidieverstrekking genoemd als mogelijke interventies ter voorkoming van conversiepraktijken.

ANBI’s

ANBI’s, algemeen nut beogende instellingen, zijn instellingen die, zowel statutair als feitelijk, nagenoeg geheel het algemeen belang (nut) dienen en geen winstoogmerk nastreven en voldoen aan andere (objectieve) voorwaarden, zoals publicatieverplichtingen. Deze instellingen kunnen op hun eigen verzoek worden aangemerkt als ANBI. De Belastingdienst beslist op dit verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Algemeen nut is hierbij in de wet neutraal vormgegeven en wordt door de Belastingdienst neutraal getoetst en toegepast. Zoals in het rapport terecht wordt gesignaleerd, heeft de Belastingdienst niet de wettelijke bevoegdheid om organisaties vanwege mogelijk ongewenst gedrag (zoals conversiepraktijken) van (medewerkers van) ANBI’s extra te controleren en/of uiteindelijk de ANBI-status in te trekken.13 Het rapport stelt bovendien dat het niet duidelijk is of conversiepraktijken binnen ANBI’s voorkomen en dat deze praktijken ook buiten ANBI’s voor kunnen komen.

Naar aanleiding van vragen vanuit de Tweede Kamer over ongewenst gedrag door ANBI's – in een bredere context dan enkel conversiepraktijken – heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst een adviescommissie ingesteld die zich bezighoudt met de definitie van algemeen nut in relatie tot de grenzen voor ANBI’s.14 De vraag aan deze commissie is om vanuit de verschillende visies en deskundigheden te beoordelen welke mogelijkheden er zijn, al dan niet door aanpassing van ANBI-regelgeving, om het algemeen nut karakter beter tot uitdrukking te laten komen. Daarbij moet vanzelfsprekend rekening worden gehouden met de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst en de ANBI's. Recentelijk heeft de adviescommissie haar bevindingen opgeleverd.15 De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst streeft ernaar dit najaar met een reactie te komen.

Subsidieverstrekking

Over de mogelijkheden om eventuele subsidieaanvragen van organisaties die conversiepraktijken aanbieden te weigeren, kan in algemene zin het volgende worden opgemerkt. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan een aanvraag om subsidie uitsluitend worden geweigerd, indien de desbetreffende weigeringsgrond (kortgezegd) voldoende verband houdt met het doel waarvoor de subsidie wordt verstrekt.16

Wanneer dit het geval is, ligt genuanceerd en is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Indien een organisatie subsidie aanvraagt voor emancipatoire doeleinden, dan zou een weigering van de subsidie mogelijk op zijn plaats kunnen zijn. Indien een organisatie die conversiepraktijken aanbiedt, echter een subsidie aanvraagt voor een doel dat daaraan volstrekt niet-gerelateerd is, kan de subsidieaanvraag niet worden geweigerd, enkel omdat deze organisatie conversiepraktijken aanbiedt. Het is vanuit ditzelfde beginsel ook niet mogelijk om in dergelijke gevallen een subsidieverplichting te stellen, met als strekking dat de organisatie zich van conversiepraktijken onthoudt.17

Indien conversiepraktijken strafbaar worden gesteld, kan de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (de Wet Bibob) bij subsidieverstrekking een rol gaan spelen. De Wet Bibob biedt bijvoorbeeld mogelijkheden om een subsidie te weigeren, als ernstig gevaar bestaat dat de subsidie (mede) zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Ook hier is echter van belang dat er voldoende verband bestaat tussen de subsidie en de strafbare feiten.

2.3 Allianties en samenwerkingsmogelijkheden

Het Ministerie van OCW werkt nauw samen met strategische partnerschappen om de acceptatie van lhbtiq+ personen te bevorderen. Een voorbeeld van een strategisch partnerschap is de alliantie van Verandering van Binnenuit, welke gericht is op het bevorderen van de sociale veiligheid, de acceptatie van lhbtiq+ personen en gendergelijkheid binnen gesloten gemeenschappen.

Tot slot ondersteunt het kabinet onder andere de drie Regenboogsteden, te weten Amersfoort, Dordrecht en Zwolle. Deze gemeenten doen mee in een regionale aanpak met omliggende gemeenten, waarbij ingezet wordt op meer sociale acceptatie van lhbtiq+ personen in levensbeschouwelijke kring.

3. Slot

Het kabinet keurt conversiepraktijken nadrukkelijk af. Het is kwalijk dat in Nederland nog steeds praktijken voorkomen waarbij geprobeerd wordt om iemands seksuele identiteit, genderidentiteit en/of genderexpressie te veranderen of te onderdrukken. Dit zijn allemaal kenmerken van iemands identiteit, die eenieder naar eigen wens moet kunnen vormgeven. Indachtig de adviezen uit de verkenning, zet het kabinet voor de lange termijn in op het tot stand brengen van een cultuurverandering bij die individuen en partijen die zich nu nog inlaten met conversiepraktijken. Het kabinet doet dit in de hoop dat hierdoor conversiepraktijken op enig moment een fenomeen uit het verleden worden. Op de kortere termijn zullen een mogelijk wettelijk verbod, het bevorderen van een veilig schoolklimaat, ondersteuning en mogelijke financiële maatregelen bijdragen aan het voorkomen en krachtig tegengaan van conversiepraktijken.

Opdat iedereen in Nederland de ruimte krijgt om openlijk zichzelf te kunnen zijn.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot


X Noot
1

Kamerstuk 30 420, nr. 370.

X Noot
2

SOGIECE betreft alle praktijken gericht op het veranderen of onderdrukken van seksuele gerichtheid, genderidentiteit en/of genderexpressie, zoals beschreven in de verkenning «juridische en beleidsmatige interventies ter voorkoming en bestrijding van «conversietherapie»».

X Noot
3

Eerder gebruikte termen als (homo)conversietherapie of homogenezing omvatten een te beperkte doelgroep van seksuele/genderidentiteit. Om daarnaast beter aan te sluiten bij SOGIECE wordt de term conversiepraktijken gehanteerd.

X Noot
4

Spanje kent volgens de onderzoekers op nationaal niveau geen wettelijk verbod, wel hebben op subnationaal niveau diverse provincies en autonome regio’s een verbod ingevoerd, waaronder de autonome gemeenschap Madrid. Om deze reden is specifiek naar de autonome gemeenschap Madrid gekeken.

X Noot
5

Bijlage bij Kamerstuk 30 420, nr. 358.

X Noot
6

Kamerstuk 30 420, nr. 358.

X Noot
7

Coalitieakkoord «Omzien naar elkaar vooruitkijken naar de toekomst «, bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77.

X Noot
9

Kamerstuk 28 345, nr. 221.

X Noot
10

Kamerstuk 30 420, nr. 320.

X Noot
12

Artikel 1, tweede lid Awgb.

X Noot
13

Kamerstuk 35 437, nr. 20.

X Noot
14

Kamerstuk 35 437, nr. 21.

X Noot
15

Kamerstuk 35 437, nr. 22.

X Noot
16

Vgl. artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1774.

X Noot
17

Vgl. de artikelen 4:37 tot en met 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht.

Naar boven