30 420 Emancipatiebeleid

Nr. 358 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID, VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 mei 2021

Met onze brief van 10 juni jl. hebben wij u het eerste deel van het onderzoek «Voor de verandering» toegestuurd. Met deze brief sturen wij u het eindrapport van dit onderzoek toe1. Dit onderzoek geeft tevens uitvoering aan de moties van Kamerlid Bergkamp c.s.2 Onderzocht is in welke mate jongeren en kwetsbare personen in Nederland worden blootgesteld aan «homogenezingsbehandelingen» of «conversietherapieën», hierna gevat onder de noemer homoconversie. Het onderzoek door Bureau Beke is breed uitgezet onder geloofsgemeenschappen. Met deze brief geven wij invulling aan de toezegging om het onderzoek voorzien van een beleidsreactie toe te zenden3.

Leeswijzer

Deze beleidsreactie is als volgt opgebouwd:

  • Allereerst schetsen wij het lopende beleid en de bestaande juridische mogelijkheden ten aanzien van het aanpakken van homoconversie4. Dit beleid is gebaseerd op het uitgangspunt dat mensen zich veilig moeten voelen en de ruimte krijgen om – vanuit individuele keuzevrijheid en persoonlijke autonomie – zichzelf te zijn of te worden wie ze willen zijn. Niet iedereen ervaart deze veiligheid.

  • Vervolgens schetsen wij kort de uitkomsten van het onderzoek. Het laat zien dat in Nederland homoconversie voorkomt, met name in (orthodoxe) kerkelijke kringen, hoewel het moeilijk is om de omvang ervan vast te stellen. Het onderzoek laat ook zien dat de gevolgen van conversiepraktijken vergaand kunnen zijn in psychisch en sociaal opzicht. Praktijken die gericht zijn op het veranderen van de seksuele gerichtheid of genderidentiteit van een individu, keurt het kabinet af. De onderzoekers geven ook aan dat het overgrote deel van de geloofsgemeenschappen positief staat tegenover LHBTI-personen.

  • Op basis van het onderzoek draagt het kabinet – in aanvulling op de reeds ingezette initiatieven – bij aan (i) de opstelling van een gedragscode; (ii) de instelling van steunpunten en (iii) een verkenning naar verdere maatregelen en/of regelgeving. Het concretiseren van een norm in een gedragscode kan ervoor zorgen dat de toepassing van mogelijkheden op het gebied van het civiele recht wordt versterkt. De steunpunten zijn primair bedoeld als sociale en psychische ondersteuning, maar kunnen mensen ook helpen bij een eventuele aangifte. De genoemde verkenning naar verdere (juridische) mogelijkheden wordt aan het einde van het derde kwartaal 2021 verwacht.

Voordat inhoudelijk wordt ingegaan op de bevindingen van het onderzoek vindt het kabinet het belangrijk om te benadrukken dat in Nederland iedereen altijd en overal zichtbaar zichzelf moet kunnen zijn. Dat is het uitgangspunt van het kabinet. Ondanks het streven naar een samenleving waarin alle mensen zich veilig voelen en de ruimte krijgen om – vanuit individuele keuzevrijheid en persoonlijke autonomie – zichzelf te zijn of te worden wie ze willen zijn, erkent het kabinet dat niet iedereen deze veiligheid ervaart. Activiteiten of handelingen om de seksuele gerichtheid of genderidentiteit van een individu te veranderen zijn kwalijk. De seksuele gerichtheid en gender zijn onderdeel van iemands identiteit en daarmee niet iets om van te genezen. Het kabinet streeft naar een samenleving waarin alle mensen zich (sociaal) veilig voelen en de ruimte krijgen om te worden wie ze willen zijn. Dat geldt dus ook voor lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender personen en intersekse personen (LHBTI-personen).

Er zijn verschillende allianties en initiatieven ontstaan om mensen die worstelen met hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit en hun omgeving te ondersteunen bij het bespreekbaar maken van en het werken aan sociale acceptatie van LHBTI-personen binnen levensbeschouwelijke kring. Het kabinet ondersteunt deze initiatieven. Te allen tijde hebben LHBTI-personen het recht om niet blootgesteld te worden aan strafbare of anderszins onrechtmatige handelingen die zijn gericht op het veranderen van de seksuele gerichtheid of genderidentiteit van een individu. Het onderzoek dat u hierbij aantreft, gaat hier nader op in.

Hoewel het kabinet al veel doet om LHBTI-personen en hun omgeving te ondersteunen bij het bespreekbaar maken van seksuele- en genderdiversiteit en het werken aan sociale acceptatie van LHBTI-personen binnen levensbeschouwelijke kring, laat het onderzoek zien dat er nog meer dient te gebeuren. Op basis van het onderzoek draagt het kabinet bij aan de opstelling van een gedragscode, de instelling van steunpunten en een verkenning naar verdere maatregelen en/of regelgeving.

1. Lopende activiteiten gericht op de ondersteuning van LHBTI-personen

Er zijn verschillende activiteiten die bijdragen aan het tegengaan van de schadelijke praktijken die gericht zijn op het willen veranderen of ontmoedigen van iemands seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Dit lopende beleid is enerzijds gericht op instituties en anderzijds gericht op de maatschappelijke normverandering.

Institutionele aanpak

De institutionele aanpak ziet vooral op veranderingen vanuit de «instituties». In het kader van homoconversie wordt hierbij gekeken naar de professionals in de reguliere geestelijke gezondheidszorg (GGZ).

Ondersteunende aanpak zorgprofessionals

In algemene zin kan de GGZ een rol spelen indien jongeren zodanig worstelen met hun seksuele oriëntatie of hun genderidentiteit dat psychische klachten ontstaan en zij GGZ-hulp nodig hebben. Het is belangrijk dat LHBTI-personen met vragen rondom hun seksuele gerichtheid en/of genderidentiteit kunnen rekenen op goede zorg. Zorg die wordt gekenmerkt door sensitiviteit en deskundigheid over seksuele gerichtheid en genderidentiteit. Het is dan ook van belang die sensitiviteit en deskundigheid binnen de jeugdhulp en de (jeugd-)GGZ-sector te bevorderen, zodat LHBTI-personen de juiste zorg krijgen. Daarom is in mei 2020 de richtlijn Seksuele Ontwikkeling voor jeugdprofessionals verschenen. Deze richtlijn biedt kennis en aanwijzingen over seksuele ontwikkeling en handvatten voor het ondersteunen van jeugdigen en hun ouders bij een gezonde seksuele ontwikkeling. In deze richtlijn is ook de relatie tussen seksuele ontwikkeling, religie en cultuur meegenomen. De richtlijn roept professionals op open het gesprek met de jongere en zijn ouders aan te gaan en bewust te zijn van eventuele gevoeligheden. Het Ministerie van VWS is daarnaast in gesprek met verschillende partijen in het veld van de jeugdhulp om de hulp voor LHBTI-jongeren te verbeteren.

Tevens heeft het Ministerie van VWS gesproken met vertegenwoordigers van de GGZ-sector over het eerste deel van het onderzoek dat in juni naar uw Kamer is gestuurd. Praktijken gericht op het veranderen van iemands seksuele oriëntatie of genderidentiteit staan haaks op de richtlijnen en opvattingen binnen de beroepsgroepen van de GGZ-sector hoe om te gaan met hulpvragen van LHBTI-personen. Het kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie heeft een kennisdossier ontwikkeld over jongeren die psychische klachten hebben doordat zij gender-incongruente gevoelens ervaren. Professionals in de jeugd-GGZ krijgen inzicht in en aanbevelingen voor onder andere: gendersensitief werken, bijkomende problematiek, diagnostiek en behandelopties.

Tot slot ondersteunt het Ministerie van OCW de alliantie Gezondheidszorg op Maat (Women Inc., Rutgers en COC). Deze alliantie zet zich in voor het creëren van gender- en LHBTI-sensitieve gezondheidszorg en is gericht op eerstelijnszorg. De alliantie voert onder andere onderzoek uit om kennis over gender- en LHBTI-sensitieve gezondheidszorg te vergroten. Die kennis wordt onder andere vertaald naar richtlijnen en kwaliteitsstandaarden en in de opleiding voor zorgprofessionals.

Toezicht

Gelet op het feit dat een seksuele gerichtheid of genderidentiteit nooit als ziekte of aandoening mag worden gezien, ligt bij pogingen gericht op het veranderen van een seksuele gerichtheid of genderidentiteit in beginsel geen taak bij de IGJ. Deze activiteiten vallen slechts onder het toezicht van de IGJ als binnen een behandelrelatie van een (alternatieve) zorgaanbieder met een cliënt sprake is van pogingen tot het veranderen van seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Het is evident dat hiervoor binnen een behandelrelatie geen plaats is en de IGJ zal in dergelijke gevallen dan ook interveniëren. Naast haar instrumentarium op basis van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), kan in het geval van BIG- of Stichting Kwaliteitsregister Jeugd- (SKJ-)geregistreerde zorgprofessionals ook een tuchtklacht worden ingediend door de IGJ. Dat kunnen overigens ook de cliënten zelf of andere belanghebbenden doen. Als aantoonbaar sprake is van het toebrengen van ernstige schade c.q. mishandeling, zal de IGJ aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. Los daarvan kan de cliënt ook zelf aangifte doen. Na onderzoek door de IGJ in 2012 naar vermeende pogingen tot veranderen van seksuele gerichtheid of genderidentiteit door een aanbieder van reguliere GGZ (dat de IGJ toen niet heeft kunnen vaststellen), heeft de IGJ geen meldingen of signalen ontvangen met betrekking tot (vermeende) pogingen tot verandering van seksuele gerichtheid of genderidentiteit.

Maatschappelijke aanpak

De sociale acceptatie van LHBTI-personen heeft ook effecten op opvattingen binnen geloofsgemeenschappen en het bespreekbaar maken van seksuele en genderdiversiteit. Investeren in blijvende maatschappelijke normverandering blijft daarom essentieel. Voor het wegnemen van belemmeringen stelt de overheid kaders. Niet alleen door normstelling, maar ook door de ondersteuning van voorlichting, lotgenotencontact, deskundigheidsbevordering, samenwerking en uitwisseling van kennis, zowel lokaal als landelijk.

Lokaal

In het werken aan de acceptatie en sociale veiligheid van LHBTI-personen is de samenwerking met gemeenten van essentieel belang. Juist zij hebben goed zicht op wat zich in woonwijken, bij sportclubs, op straat en in het uitgaansleven afspeelt en wat er moet gebeuren om te zorgen dat ook LHBTI-personen een veilige en inclusieve leefomgeving hebben. Sinds 2019 ondersteunt het Ministerie van OCW een aantal Regenbooggemeenten bij een regionale aanpak om LHBTI in levensbeschouwelijke kringen bespreekbaar te maken. Hiertoe heeft Movisie in samenwerking met het LCC+ een handreiking voor gemeenten ontwikkeld met daarin handvatten voor gemeenten om de positie van christelijke LHBTI-personen binnen hun gemeente te versterken.

Landelijk

Er zijn twee campagnes gericht op de acceptatie van LHBTI-personen geweest in de afgelopen periode. Vanuit het rijk heeft in 2019 en 2020 de campagne #Kweetnie over het doorbreken van het taboe rondom genderidentiteit of seksuele oriëntatie gelopen. De campagne zette zich in op dat het begrijpelijk is om soms in de war te zijn of twijfels te hebben over wie je wél of niet bent of wat je voelt. Meer informatie is te vinden op https://iedereenisanders.nl/kweetnie. Daarnaast is in 2019 vanuit de Alliantie Gezondheidszorg op maat de campagne Komt een mens bij de dokter gestart. Deze campagne richtte zich op het verlenen van zorg op maat en was bedoeld voor zorgverleners. Op de website https://www.komteenmensbijdedokter.nl/ zijn o.a. tools en trainingen en praktijkervaringen te vinden, maar ook een handig informatiepakket voor in de spreekkamer.

Levensbeschouwelijke kringen

Samen met een aantal religieuze organisaties zet het kabinet zich in acceptatie van LHBTI-personen in religieuze kringen bespreekbaar maken. Dit gebeurt door middel van dialoog en educatie. De Minister van OCW ondersteunt hiertoe de activiteiten van de christelijke alliantie LCC+. Daarnaast ondersteunt de Minister van OCW een aantal Regenbooggemeenten bij een regionale aanpak om de acceptatie van LHBTI in levensbeschouwelijke kringen bespreekbaar te maken. Dit geldt ook voor de meer orthodoxe stromingen. De Minister van OCW ondersteunt bijvoorbeeld het project «Stil Verdriet». Dit project is door TheaterAanZ in samenwerking met protestant-christelijke scholen, Stichting School en Veiligheid en Homo in de Klas (onderdeel van LCC+) ontwikkeld en is gericht op het bespreekbaar maken van seksuele diversiteit binnen Christelijke geloofsgemeenschappen. Het project bestaat uit een theatervoorstelling over homoseksualiteit binnen het christelijk geloof, uit een gesprek in de klas en uit een docententraining. Desalniettemin blijft de sociale acceptatie van LHBTI-personen binnen sommige levensbeschouwelijke kringen een aandachtspunt. Het kabinet blijft zich dan ook inzetten voor de acceptatie van LHBTI-personen.

Onderwijs

In het onderzoek doen experts aanbevelingen voor de rol van de overheid ten aanzien van onderwijs. Ieder kind moet kunnen rekenen op een veilig schoolklimaat. Daar moet een school voor zorgen. Scholen worden beoordeeld op de wijze waarop zij invulling geven aan wettelijke verplichtingen rondom burgerschap, sociale veiligheid en de kerndoelen, waaronder die met betrekking tot seksualiteit en seksuele diversiteit. Zij mogen daarbij niet in strijd handelen met de wettelijke grenzen die we kennen binnen onze democratische rechtsstaat. Het is aan de Onderwijsinspectie vast te stellen of een school aan de eerder genoemde bepalingen voldoet. Een school mag nooit een leerling weigeren op grond van het feit dat het een LHBTI-leerling betreft. De vrijheid van onderwijs geeft ouders ruimte een school te kiezen die aansluit bij hun godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen. Het staat scholen vrij ouders te vragen de grondslag van de school te onderschrijven. Dat mag echter nooit betekenen dat het schoolklimaat sociaal onveilig is of dat leerlingen op grond van seksuele gerichtheid of genderidentiteit worden geweigerd. Ook in 2021 ondersteunt het Ministerie van OCW de activiteiten van de christelijke alliantie LCC+. Deze alliantie zet zich in voor de sociale acceptatie van LHBTI in religieuze kringen en verzorgt onder andere voorlichting op scholen. Het Ministerie van OCW gaat met de alliantie in gesprek om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om in hun bestaande voorlichting, (de gevolgen van) homoconversie aan bod te laten komen.

Bestaande juridische mogelijkheden

In Nederland geldt dat schadelijke praktijken die samenhangen met homoconversie reeds strafbaar zijn of via het civiele recht kunnen worden aangepakt. De belangrijkste bepaling in dit verband is artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (strafbare dwang). Deze strafbepaling heeft een ruim toepassingsbereik. Ook meer subtiele vormen van psychische druk kunnen onder omstandigheden worden aangemerkt als «dwang». Afhankelijk van het feitencomplex kan (eveneens) sprake zijn van mishandeling, vrijheidsberoving of bedreiging. Wel zal aangifte moeten worden gedaan en zal de bewijsvoering naar verwachting complex zijn, bijvoorbeeld omdat deze praktijken zich niet in de openbaarheid afspelen. Op grond van het civiele recht kan de betrokkene die meent dat de «ondersteuning» hem of haar schade heeft toegebracht zich tot de civiele rechter wenden, op de grond dat de aanbieder van die «ondersteuning» een onrechtmatige daad jegens hem of haar heeft gepleegd. Indien de belangen van een jeugdige als gevolg van conversiepraktijken ernstig worden bedreigd kunnen ingeval van minderjarigen jeugdbeschermingsmaatregelen, zoals een ondertoezichtstelling worden toegepast. Door de rechter zal daartoe moeten worden vastgesteld dat een behandeling aantoonbaar de ontwikkeling van de jeugdige ernstig schaadt en dat ouders de zorg die nodig is om die bedreiging op te heffen niet voldoende accepteren. Dit zijn ingrijpende maatregelen voor de jeugdige en het gezin en worden niet lichtvaardig genomen.

2. Uitkomsten van het onderzoek

Het onderzoek naar homoconversie laat zien dat in Nederland homoconversie voorkomt. De onderzoekers hebben een survey uitgezet bij de PKN, orthodox-gereformeerde kerken, bevindelijk gereformeerde kerken, evangelische-/baptisten-/pinkstergemeenten, RKK, islamitische en joodse instellingen. De soms indringende verhalen schetsen een gedetailleerd beeld van persoonlijke ervaringen op het gebied van pogingen tot onderdrukking, ontmoediging en verandering van hun niet-heteroseksuele gerichtheid of genderidentiteit. Uit een rondvraag onder ervaringsdeskundigen, professionals en religieuze koepels naar waar homoconversie zich voordoet, komt naar voren dat dergelijke praktijken met name plaatsvinden in (orthodox) kerkelijke kringen. Over de omvang van homoconversie binnen de andere religies is op basis van het onderzoek niets bekend.

Daarnaast laat het onderzoek het volgende zien:

  • Uit het onderzoek blijkt dat het fenomeen homoconversie een zeer lastig te onderzoeken fenomeen is. Dit heeft een aantal redenen.

    • Het betreft geen duidelijk afgebakend fenomeen. Activiteiten kunnen bewuste inspanningen zijn om de seksuele gerichtheid of genderidentiteit van een persoon te veranderen, maar kunnen ook gericht zijn op het ontmoedigen of onderdrukken van het uiten van de eigen seksuele identiteit of de genderexpressie. De onderzoekers hanteren in het onderzoek de definitie van SOGIECE5.

    • Deze activiteiten komen veelal voor binnen religieuze, besloten kringen en zijn veelal niet herkenbaar onder de noemer «homoconversie». Tegelijkertijd is niet altijd duidelijk een grens te trekken tussen therapeutische, levensbeschouwelijke of theologische gesprekken, uitingen of handelingen en schadelijke handelingen die als onrechtmatig of strafbaar kunnen worden aangemerkt.

  • De onderzoekers constateren dat de wens tot hulp veelal komt vanuit de betrokkenen zelf en dat zij (in eerste instantie) op vrijwillige basis om hulp en ondersteuning vragen. Dat laatste maakt het niet eenvoudig te bewijzen dat sprake is geweest van strafbare of anderszins onrechtmatige handelingen. Over het algemeen hebben geïnterviewde ervaringsdeskundigen de indruk dat aanbieders met goede bedoelingen hebben gehandeld. Dat neemt niet weg dat de gevolgen van de handelingen vergaand kunnen zijn, zowel psychisch als sociaal. Naast een beschadigde seksuele identiteit, waarbij LHBTI-personen bewust de eigen seksuele gerichtheid of genderidentiteit onderdrukken en bijvoorbeeld trouwen met een heteroseksuele partner, kan ook sprake zijn van verlies van het persoonlijke (religieuze) geloof en verlies van het vertrouwde leven binnen de religieuze gemeenschap. Dit gaat vaak gepaard met depressies, suïcidale gedachten, vereenzaming en seksuele problemen.

  • Het onderzoek geeft geen inzicht in de omvang van handelingen gericht op homoconversie. De heimelijke aard van homoconversie maakt het doen van precieze uitspraken over aantallen lastig. Er zijn vrijwel geen personen en organisaties die openlijk adverteren voor homoconversie. Wel hebben de onderzoekers 15 organisaties en personen gevonden die zich bezighouden of hielden met activiteiten gericht op conversie. De onderzoekers gaan ervan uit dat dit vermoedelijk een onderschatting is en dat het werkelijke aantal hoger ligt. Blijkens het onderzoek komen (pastorale) gesprekken en gebedssessies het meeste voor, en dan met name binnen een beperkt aantal specifieke geloofsgemeenschappen (Pinkstergemeente, baptisten en Evangelische gemeenten). De onderzoekers geven daarbij aan dat het overgrote deel van de geloofsgemeenschappen positief staat tegenover LHBTI-personen.

  • Het onderzoek laat zien dat het belangrijk is dat mensen hulp in eigen omgeving kunnen zoeken op het moment dat zij vragen hebben. Het onderzoek laat ook zien dat de gevolgen van conversiepraktijken vergaand kunnen zijn.

3. Wat gaat het kabinet doen?

Praktijken die gericht zijn op het veranderen van de seksuele gerichtheid of genderidentiteit van een individu, keurt het kabinet af. Het kabinet wil activiteiten gericht op het veranderen van seksuele gerichtheid en genderidentiteit nu en in de toekomst daarom krachtiger tegengaan. Het gegeven dat homoconversie een moeilijk af te bakenen fenomeen is dat in meer orthodox-religieuze kringen voorkomt, maar waarvan het onduidelijk is op welke schaal het voorkomt en dat de homoconversie soms vrijwillig wordt gevolgd, maakt dat niet anders. Het is immers de vraag in hoeverre het volgen van homoconversie vrijwillig is als LHBTI-personen opgroeien binnen een geloofsgemeenschap die hun seksuele gerichtheid en genderidentiteit afkeurt. Het is daarom eerst en vooral belangrijk dat de sectoren en gemeenschappen waar homoconversie volgens het onderzoek voorkomt nagaan welke stappen zij kunnen zetten en hoe een discussie op gang kan komen om schadelijke activiteiten tegengegaan kunnen worden.

Om praktijken gericht op het veranderen van seksuele gerichtheid en genderidentiteit verder tegen te gaan, zet het kabinet in op:

  • 1) Een gedragscode voor pastorale en levensbeschouwelijke ondersteuning;

  • 2) Steunpunten;

  • 3) Verkenning mogelijkheden voor nadere maatregelen en regelgeving.

Ad 1. Gedragscode voor pastorale en levensbeschouwelijke ondersteuning

In overleg met religieuze en levensbeschouwelijke koepels is gestart met het opstellen van een gedragscode, waarmee een norm kan worden gesteld ten aanzien van seksuele identiteit in relatie tot geloof en levensovertuiging. In deze gedragscode zal tevens aandacht zijn voor de positie van minderjarigen. Het concretiseren van een norm in een gedragscode kan ervoor zorgen dat de toepassing van mogelijkheden op het gebied van het civiele recht wordt versterkt. Bij het vaststellen van de rechtmatigheid van een handeling, krijgt de civiele rechter met een gedragscode immers een duidelijk handvat aangeboden van wat in het maatschappelijk verkeer betamelijk is.

Het kabinet heeft de overtuiging dat een gedragscode die de grenzen van hulp aan LHBTI-personen concretiseert het meest effectief is wanneer deze tot stand komt met inbreng vanuit religieuze koepelorganisaties en levensbeschouwelijke organisaties zelf. Aan het Humanistisch Verbond is de opdracht verstrekt in afstemming met religieuze koepelorganisaties een dergelijke gedragscode op te stellen. Enkele religieuze koepelorganisaties hebben deelgenomen aan de startbijeenkomst van 28 september 2020. De partijen hebben aangegeven het belang van een dergelijke code te onderschrijven en zich in te willen zetten voor het expliciteren van een breed gedragen norm. De Minister van Justitie en Veiligheid zet zich in zijn hoedanigheid van Minister van Eredienst in om het onderwerp onder de aandacht van de verschillende koepelorganisaties van geloofsgemeenschappen te brengen.

Ad 2. Steunpunten

Het onderzoek laat zien dat de gevolgen van conversiepraktijken vergaand kunnen zijn. Het kabinet vindt het belangrijk dat er een plek is waar LHBTI-personen, zeker als ze ervaring hebben met homoconversie, hun verhaal kwijt kunnen. Hiervoor wordt gedacht aan het inrichten van steunpunten. Het doel van deze steunpunten is dat, naast het delen van verhalen, het steunpunt een plek biedt waar religieuze LHBTI-personen in alle vrijheid over hun twijfels kunnen spreken en daarnaast weerbaar en empowered worden. Ook kunnen steunpunten LHBTI-personen ondersteunen bij het doen van aangifte en bij een eventuele juridische procedure. Daarvoor is het wenselijk in overleg te treden met religieuze en kerkelijke organisaties en te bezien of steunpunten kunnen worden opgericht voor verschillende denominaties. Bij het steunpunt zijn vertrouwelijkheid en anonimiteit van groot belang. Het kabinet gaat met organisaties, zoals stichting Wijdekerk, en deskundigen in gesprek over de wijze waarop dergelijke steunpunten ingericht kunnen worden.

Ad 3. Verkenning mogelijkheden voor nadere maatregelen en regelgeving

Het is nu nog niet mogelijk om te bepalen op welke wijze het voorkomen en tegengaan van homoconversie het meest succesvol kan worden gerealiseerd. Het kabinet zal daarom onderzoek laten doen naar wat de beste mogelijkheden zijn.

Het kabinet zal ten behoeve van een effectief beleid, voortvarend een gerichte maar wel brede verkenning starten naar mogelijke nadere maatregelen, waaronder wet- en regelgeving, waarnaar onder andere in de motie van het lid Bergkamp c.s. wordt verwezen. Daarbij zal ook naar de aanpak in ons omringende, vergelijkbare landen worden gekeken.

In deze verkenning zal aandacht zijn voor de grondrechten die geraakt worden bij het aanpakken van conversiepraktijken. In het bijzonder gaat het dan om het discriminatieverbod, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van godsdienst en daaruit voortvloeiend het beginsel van scheiding tussen kerk en staat. Grondrechten beschermen de individuele vrijheden van burgers en waarborgen het zelfbeschikkingsrecht en de keuzevrijheid van het individu.

Centraal in deze brief staat dat eenieder zichzelf moet kunnen zijn, zich veilig moet kunnen voelen en de ruimte moet kunnen krijgen om te worden wie ze willen zijn. Onze Grondwet waarborgt dit. Wel is het zo dat grondrechten met elkaar kunnen botsen. De Grondwet beschermt burgers tegen onnodige inmenging van de staat. Voor geloofsgemeenschappen betekent dit dat de staat zich niet of zeer terughoudend zal bezighouden met de interpretatie van religie en zich niet zal bemoeien met interne geloofsaangelegenheden en/of aangelegenheden van religieus institutionele aard. Grondrechten kunnen elkaar onderling begrenzen en de Grondwet kent geen voorgegeven rangorde tussen de grondrechten. Dit hangt af van het individuele geval. Wel is het zo dat grondrechten niet onbeperkt zijn en dat zij ook een bepaalde verantwoordelijkheid met zich meebrengen en dat er ook situaties denkbaar zijn waar een beweging van, respectievelijk tussen, grondrechten aan de orde is.

Voor wat betreft de werking van grondrechten in horizontale verhoudingen, bijvoorbeeld tussen werkgever en werknemer, school en leerling, heeft de wetgever een afweging gemaakt in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). De Awgb ziet op de toegang tot bijvoorbeeld de scholing, niet op de inhoud van het onderwijs. Rechtsverhoudingen binnen kerkgenootschappen zijn in zijn geheel uitgezonderd in de Awgb.

Bij de verkenning naar de mogelijkheden voor verdere maatregelen en regelgeving voor de aanpak van conversiepraktijken staat voorop dat de overheid de individuele vrijheden van burgers moet beschermen en het zelfbeschikkingsrecht en de individuele keuzevrijheid van burgers dient te bewaken. Zo mogen mensen vanaf zestien jaar zelf beslissen over het ondergaan van een medische behandeling. Voor de beslissing om gebruik te maken van een bepaalde ondersteuning in relatie tot genderidentiteit is dat niet anders.

Bij de verkenningen zal eveneens aandacht besteed worden aan de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van eventuele nadere maatregelen en regelgeving. Zoals hiervoor al aan de orde kwam, is de afbakening tussen ongewenste praktijken gericht op het veranderen van de seksuele gerichtheid of genderidentiteit van een individu en gewenste hulpverlening niet eenvoudig te maken. Omdat de activiteiten zich vooral binnen een besloten en vaak religieuze context afspelen, is het houden van actief toezicht ingewikkeld. De handhaving van eventuele nadere maatregelen en regelgeving zal vermoedelijk afhankelijk zijn van meldingen.

Het resultaat van de verkenning naar de mogelijkheden voor verdere maatregelen en regelgeving voor de aanpak van conversiepraktijken, wordt aan het einde van het derde kwartaal 2021 verwacht. Ik zal Uw Kamer hierover informeren.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 28 345, nr. 219 en Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 181.

X Noot
3

Kamerstukken 28 345 en 30 420, nr. 225

X Noot
4

Onder homoconversie worden alle SOGIECE-activiteiten bedoeld, zoals beschreven in het rapport «Voor de verandering».

X Noot
5

Sexual Orientation and Gender Identity and Expression Conversion Efforts.

Naar boven