30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 365 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR LANGDURIGE ZORG EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juni 2023

Het is evident dat sport van aanzienlijke maatschappelijke waarde is. Veel Nederlanders beleven plezier aan het zelf sporten of het volgen van sport. Sport is een maatschappelijk bindmiddel dat veel mensen bij elkaar brengt en bijdraagt aan de volksgezondheid. Bovendien kan sport worden ingezet bij diverse maatschappelijke vraagstukken zoals eenzaamheid, integratie, re-integratie of het voorkomen van crimineel gedrag. Mensen die voldoende sporten en bewegen hebben minder kans op gezondheidsklachten. Deze mensen zijn over het algemeen niet alleen lichamelijk en mentaal fitter, maar hebben ook minder kans op depressie en hart- en vaatziekten, diabetes en bepaalde soorten kanker. Sport verbetert de kwaliteit van leven, ook wanneer je op latere leeftijd start. De sport in Nederland wordt mogelijk gemaakt door de enorm gedreven inzet van onder meer verenigingen, gemeenten, professionele sportorganisaties en vele, vele vrijwilligers. Ik ben onder de indruk van de dagelijkse inzet en betrokkenheid van alle partijen in de wereld van de sport, die is voor ons allemaal van grote waarde en is iets om zuinig op te zijn.

Er zijn echter ook zorgen hoe toekomstbestendig de manier is waarop de sport nu is georganiseerd, of dit voor iedereen voldoende toegankelijk is en of dit nog aansluit bij behoeften van de bevolking en aan de eisen die de samenleving stelt, bijvoorbeeld met betrekking tot (sociale) veiligheid. Deze zorgen deel ik. Ik heb hier actie op ondernomen, bijvoorbeeld door middel van het Sportakkoord II (Kamerstuk 30 234, nr. 332).

Ik ben er van overtuigd dat wet- en regelgeving aanvullende waarde kan hebben.

In deze brief schets ik de hoofdlijnen van wetgeving op het gebied van sport, zoals ik die voor ogen heb. Hierbij wil ik werken in tranches. Daarmee is het mogelijk om de wet – indien gewenst – in de toekomst verder uit te bouwen. Mijn inzet is om deze kabinetsperiode toe te werken naar een eerste tranche met wetgeving op hoofdlijnen, waarmee er een sportwet is. Parallel wordt een tweede tranche voorbereid waarbij thema’s als toegankelijkheid, kansengelijkheid, veiligheidsnormen ten aanzien van organisaties en mensen, sportnormen en normen voor speeltuinen worden uitgewerkt. Met deze brief voldoe ik aan mijn schriftelijke toezegging van 13 december 20221 waarin ik heb toegezegd om voor de zomer van 2023 een brief te sturen waarin ik de hoofdlijnen schets van wetgeving op het gebied van sport. In het debat met de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 5 april 2023 (Kamerstuk 30 234, nr. 362) heb ik deze toezegging herhaald. Deze toezeggingen beschouw ik hiermee als afgedaan.

De brief is als volgt opgebouwd. Allereerst geef ik in onderdeel 1 een globale beschrijving van de huidige inrichting van de sport. Daarna behandel ik in onderdeel 2 de ontwikkelingen rondom sport. In onderdeel 3 schets ik de contouren van mogelijke wetgeving. In onderdeel 4 beschrijf ik mijn agenda voor mogelijke toekomstige wetgeving. In onderdeel 5 reageer ik op het actieplan van het lid Mohandis. Ik sluit in onderdeel 6 af met een conclusie.

1. Beschrijving huidige inrichting van de sport

Algemeen

De huidige inrichting van de sport is hoofdzakelijk ontstaan vanuit de maatschappij, private partijen en lokale overheden. Rollen en verantwoordelijkheden in de sport zijn daarmee niet wettelijk vastgelegd. Verenigingen en bedrijven verzorgen op eigen initiatief het sportaanbod. Daarbij wordt zowel gebruik gemaakt van vrijwilligers als betaalde krachten. Lokale overheden faciliteren sport daar waar zij dit wenselijk achten. Dit doen lokale overheden vanuit hun, op grond van artikel 124 van de Grondwet, overgelaten autonome bevoegdheden. Tenslotte wordt er ook in ongeorganiseerd verband gesport, bijvoorbeeld thuis of in de openbare ruimte.

Branchebeschrijving op hoofdlijnen

In 2021 gaven gemeenten in totaal bijna 1,7 miljard euro uit aan sport en ontvingen gemeenten zo’n 585 miljoen euro aan inkomsten vanuit de sport.2 Daarmee kwamen de netto-uitgaven van gemeenten aan sport in 2021 uit op bijna 1,1 miljard euro. Dat is ongeveer 63 euro per inwoner en dat bedrag is stabiel over de afgelopen jaren.

Deze investeringen van gemeenten dragen bij aan een extreem fijnmazige sport- en beweeginfrastructuur in ons land. Vrijwel iedere Nederlander (meer dan 90%) woont binnen 3 kilometer van een sporthal, gymzaal, voetbalaccommodatie én tennisbaan. De gemiddelde afstand van de Nederlander tot een fitnessaccommodatie is 1,4 kilometer.3 In geen ander Europees land is de bevolking zo tevreden met het gemeentelijk sportbeleid en aanbod aan sportaccommodaties als dat in Nederland het geval is.4 Naast deze gemeentelijke voorzieningen bestaat er ook een markt voor commerciële aanbieders en hun afnemers. Huishoudens besteden samen bijna 12 miljard euro aan sportgoederen en -diensten.5

Deze hybride infrastructuur van maatschappelijk en privaat sportaanbod heeft tot gevolg dat de wekelijkse sportdeelname al jaren stabiel is en op ongeveer 50 procent van de bevolking ligt.6 Een vergelijkbaar percentage en trend geldt voor het aandeel van de bevolking dat voldoet aan de beweegrichtlijnen. Bovendien is in geen enkel Europees land zo’n groot aandeel van de bevolking lid van een sportvereniging.7

De sportbranche kent meerdere vertegenwoordigers. NOC*NSF vertegenwoordigt sportverenigingen en sportbonden. Het Platform Ondernemende Sportaanbieders (POS) vertegenwoordigt commerciële sportaanbieders. Voor maatschappelijke organisaties in de sport is er de organisatie Maatschappelijke Organisaties in de Sport (MOS). Deze partijen komen samen in het sectoroverleg sport en bewegen. De Nederlandse Sportraad heeft aangegeven dat het essentieel is voor de verschillende bedrijfstakken van de sportbranche om een gedeelde agenda op te stellen en te zorgen voor gezamenlijke branchevertegenwoordiging. Met het aansluiten van het POS bij het Sportakkoord is hiertoe een eerste belangrijke stap gezet.

De Sportakkoorden

Door middel van Sportakkoorden maakt de rijksoverheid samen met gemeenten (VNG/VSG) en de georganiseerde sport (NOC*NSF) periodiek afspraken over de belangrijke beleidsthema’s. De thema’s zijn inclusie en diversiteit, veiligheid en vaardig in bewegen, aandacht voor vitale sportaanbieders, een duurzame sportinfrastructuur en de maatschappelijke waarde van topsport. Sportakkoord I had als doel om samenhang, draagvlak en energie te creëren en was een eerste aanzet tot de samenwerking tussen overheden (landelijk en lokaal) en de georganiseerde sportsector (NOC*NSF). Sportakkoord II gaat een stap verder. Naast de georganiseerde sport zit nu ook de commerciële sport aan tafel, zijn eerste afspraken gemaakt over de verantwoordelijkheden tussen de vier strategische partners, wordt gewerkt met normering op het gebied van veiligheid en kwaliteit en heeft regelmatige sturing op basis van monitoring een belangrijke plaats in het geheel ingenomen. Ook is in het akkoord afgesproken dat gemeenten hun lokale akkoorden gaan herijken. Als addendum van Sportakkoord II zijn de bestuurlijke afspraken Brede Regeling Combinatiefuncties vastgelegd. De akkoorden geven ruimte aan lokaal initiatief en zetten de verschillende overheden in een positie waarin zij meewerkt aan het behalen van ambities samen met relevante partijen. De Sportakkoorden en de lokale sportakkoorden zijn succesvol in het partnerschap dat wordt aangegaan tussen vele stakeholders in en rond de sport met als doel dat sport een vanzelfsprekendheid wordt voor iedere Nederlander.

Overige instrumenten van de rijksoverheid

Instrumenten die de rijksoverheid verder inzet de afgelopen jaren zijn divers van aard. Aan NOC*NSF wordt subsidie verstrekt. Met gemeenten worden bestuurlijke afspraken gemaakt en worden financiële middelen aan gemeenten toegekend. Deze instrumenten zijn ondersteunend bij het uitvoeren van de gestelde beleidsprioriteiten. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat het beleid voldoende houvast biedt om de gestelde kaders te volgen.

2. Ontwikkelingen rondom sport

De laatste jaren zien we dat de sportsector steeds meer onder druk komt te staan. De Nederlandse Sportraad geeft in zijn advies «De opstelling op het speelveld» uit oktober 20208 onder andere aan dat er maatschappelijke urgentie is om de organisatie en financiering van de sport aan te passen. Hierbij wordt gewezen op de uitdagingen op het gebied van bewegen. Verder wordt benoemd dat sport een bijdrage kan leveren aan het bestrijden van gezondheidsproblemen en eenzaamheid. Daarnaast stelt de Nederlandse Sportraad dat stabiliteit nodig is voor de (top)sporter in Nederland. Op organisatorisch vlak ziet de Nederlandse Sportraad dat een sportstelsel en hieruit voortvloeiende financiering ontbreken met als gevolg onwenselijke verschillen tussen gemeenten en per kabinets- of collegeperiode.

In het advies spreekt de Nederlandse Sportraad de wens uit te komen tot een sportwet. In het najaar van 2021 schreef de Nederlandse Sportraad een brief aan mijn ambtsvoorganger met daarin onder andere de notie eerst te starten met een stelselwet waarin rollen en verantwoordelijkheden van overheden en sportbranche vastgelegd worden.9

In mijn brief van 16 mei 2022 aan uw Kamer heb ik een analyse toegestuurd van knelpunten, opgesteld door 20 experts in de sport.10 Hier zijn knelpunten naar voren gekomen op het gebied van kwaliteit, veiligheid, toegankelijkheid, bereik en organisatie van de sport.

Onderzoekers van GovernEUR en de Universiteit van Utrecht hebben in oktober 2022 op basis van de verzamelde knelpunten, expertsessies, werksessies en documentstudies het rapport «Governance bouwstenen voor een toekomstbestendig sportstelsel» opgesteld.11 Dit rapport heeft onder andere «governance bouwstenen» opgeleverd om de toegankelijkheid, veiligheid en kwaliteit in de sport te verbeteren.

Samengevat zijn er zorgen hoe toekomstbestendig de manier is waarop we nu de sport hebben georganiseerd, of dit voor iedereen voldoende toegankelijk is en of dit nog aansluit bij behoeften van de bevolking en aan de eisen die de samenleving stelt, bijvoorbeeld met betrekking tot (sociale) veiligheid. Voor sportverenigingen wordt het moeilijker om vrijwilligers te vinden die zich langdurig aan structurele vrijwilligerstaken zoals bestuursfuncties willen verbinden, er is onvoldoende kwalitatief geschoold kader en private sponsoren zijn terughoudend om in sport te investeren. Naarmate mensen ouder worden gaan ze minder sporten bij verenigingen. Ook mensen met lagere inkomens, lager opgeleiden, mensen met een beperking en Nederlanders met een migratieachtergrond sporten minder vaak in verenigingsverband. En we hebben tijdens de lockdowns vanwege de bestrijding van het coronavirus gemerkt hoe belangrijk het is om te kunnen sporten en bewegen. Verder zijn er zorgen over beschikbare faciliteiten. Sporten wordt duurder (ook commerciële sportaanbieders zullen hun stijgende kosten doorberekenen aan hun klanten) en er zijn integriteitsvraagstukken. De corona- en energiecrisis hebben laten zien dat de onduidelijkheid in verantwoordelijkheden (wat kunnen de partijen van elkaar verwachten) kan leiden tot moeilijke discussies wie en hoe de sport kan worden ondersteund.

3. De contouren van wetgeving in de sport

De bijdrage van wet- en regelgeving als sturingsinstrument van de rijksoverheid

Ik zie wet- en regelgeving als een waardevolle aanvulling op het huidige beleidsinstrumentarium. De hierboven geschetste ontwikkelingen alsmede de door uw Kamer geuite wens om te komen tot een sportwet12, 13 leiden tot een verduidelijking van de rol van de (rijks)overheid op het gebied van sport. Voor een eerste tranche van wetgeving zet ik in op twee terreinen: het vastleggen van de publieke verantwoordelijkheid voor overheden op het gebied van sport en wetgeving in relatie tot veiligheid, door de oprichting van het integriteitscentrum te ondersteunen. Daarbij verken ik of deze wetgeving in latere tranches aangevuld zal worden. Wetgeving op het terrein van sport is een aanvullende ambitie op het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr, 77), waarbij ik te maken heb met de bestaande financiële kaders van de sportbegroting.

Het in wetgeving omschrijven van de verantwoordelijkheid van de overheden (met inachtneming van hun positie en verantwoordelijkheden binnen het openbaar bestuur) in relatie tot sport en de burger helpt om duidelijkheid te scheppen over de rol van de overheid op het gebied van sport. Om de maatschappelijke waarden en flexibiliteit van sport naar de toekomst te borgen is de relatie tussen overheid, burger en sport nu niet voldoende gedefinieerd. Ik ben daarom voornemens een stap in wetgeving te zetten om dit belang te borgen. Daarbij blijven de reeds bestaande beleidsinstrumenten, zoals de huidige Sportakkoorden, ook van groot belang.

Voor mij is belangrijk dat er bij de inzet van wet- en regelgeving een balans gevonden wordt tussen het behouden van alle waardevolle elementen binnen de sportsector, het oplossen van knelpunten en het behouden van ruimte voor vernieuwing en lokaal maatwerk. Kortom, dat we de kracht van deze sector, op wat goed gaat, behouden. Gelet op het karakter van de sport heb ik de afgelopen periode zorgvuldig stilgestaan bij de mogelijke effecten van wet- en regelgeving voor verhoudingen tussen partijen. Daarom heb ik de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) gevraagd hierop in een essay te reflecteren. Dit essay treft u bijgaand aan.

In het essay van de NSOB is onder andere uiteengezet dat de bedoeling en het effect van wet- en regelgeving afhankelijk is van welke publieke waarden daarmee gediend worden, wat de rol van de overheid is in de driehoek overheid-samenleving-markt, worden de tegengestelde bewegingen verstatelijking en vermaatschappelijking toegelicht en worden vier perspectieven op overheidssturing beschreven.

Publieke verantwoordelijkheid

Mijn uitgangspunt is dat sport mede een publieke verantwoordelijkheid is. Mijn inzet is deze mede verantwoordelijkheid vastleggen in wetgeving. Door sport mede als een publieke verantwoordelijkheid vast te leggen in wetgeving, komt sport structureel op de agenda in het beleid van de verschillende overheidslagen. Dit zie ik als een belangrijk stap om het maatschappelijk belang van sport voor de toekomst structureel te borgen.

De behoefte aan sportvoorzieningen en de eisen die daaraan moeten worden gesteld zijn aan veranderingen onderhevig. De kracht van sport zit in de veelheid aan verschijningsvormen waardoor er voor ieder wat wils is. Verenigingszin, ondernemerschap en lokale variatie kenmerken het Nederlandse sportlandschap, en zijn ook in de toekomst essentieel. Daarom vind ik het van belang deze te behouden en te helpen vernieuwen. Ik wil er voor waken om als overheid door het toetrekken van verantwoordelijkheid voor het organiseren van sport, daarmee maatschappelijk initiatief in de weg te zitten en daarmee de sport, in de termen van het NSOB essay, teveel te verstatelijken. Daarom spreek ik ook van «publieke verantwoordelijkheid» en niet van de term «publieke voorziening».

Het mede hebben van een publieke verantwoordelijkheid houdt voor mij derhalve in dat verschillende overheden mede zorgdragen voor een sportsector die in staat is aan te sluiten bij de behoefte van de bevolking zodat mensen die daar gebruik van willen maken, weten wat ze kunnen verwachten en er vanuit kunnen gaan dat een aantal zaken goed zijn geregeld. Dat geldt bijvoorbeeld voor de (sociale) veiligheid, de beschikbaarheid en toegankelijkheid van sportvoorzieningen als de betaalbaarheid zowel voor de mensen zelf als voor de samenleving als geheel. Dit betekent overigens niet dat de overheid daarmee een formele zorgplicht heeft en alle bestaande faciliteiten bij voorbaat in stand moet houden. Dit betekent ook niet dat de overheid alle verantwoordelijkheid naar zich toetrekt. Het betekent wel dat de overheid duidelijk maakt welke rol de overheid zelf speelt, welke verantwoordelijkheden er bij sportaanbieders liggen en ook wat er van de burger zelf mag worden verwacht.

Ik ben de opstellers van het essay erkentelijk voor de overzichtelijke wijze waarop dit vraagstuk wordt gepresenteerd. Ik beschouw het essay als een beknopt overzicht van relevante perspectieven bij het maken van een brede afweging. Daarmee legt de NSOB meer dan eerdere rapporten de nadruk op potentiële bedoelde, maar ook zeker eventueel onbedoelde, effecten van interventie door wet- en regelgeving.

Naar een onafhankelijk integriteitscentrum

Veiligheid in de sport is mijn eerste prioriteit. In de brief over een veilige en integere sport van 28 maart 2023 heb ik aangegeven toe te werken naar een onafhankelijk integriteitscentrum.14 In het onafhankelijk integriteitscentrum worden in eerste instantie de taken van het huidige Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) ondergebracht. Daarnaast ga ik, onder meer samen met NOC*NSF, het verdere takenpakket van het integriteitscentrum bepalen. Ook in de wetgeving zoals ik die voor ogen heb, heeft dit een plaats, onder meer door ook het integriteitscentrum hier in op te nemen. Het integriteitscentrum ga ik ondersteunen met wetgeving. Dat is noodzakelijk omdat voor het kunnen verrichten van de taken, zoals de functie van meldpunt, persoonsgegevens worden verwerkt. Hiervoor is een wettelijke grondslag voor nodig. Zoals aangegeven in bovengenoemde brief van 28 maart 2023 informeer ik u voorafgaand aan het WGO sport eind 2023 over de vervolgstappen voor het integriteitscentrum.

Taken van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport

Mijn inzet is in een wetsvoorstel aan te geven wat de taken zijn van de Minister op het gebied van sport. Naast lokale borging heeft sport ook een belangrijke landelijke component. De Minister is verantwoordelijk voor het landelijk sportbeleid en een daarbij behorende inrichting van een adequate landelijke ondersteuningsstructuur. Daarnaast is de kennisontwikkeling op het gebied van sport en bewegen op landelijk niveau georganiseerd. Dat vind ik een taak van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport. Wedstrijdsporten, waaronder vele teamcompetities, vallen onder de verantwoordelijkheid van landelijke sportbonden. De Minister zou verder een wettelijke taak kunnen krijgen om de sport te stimuleren en ondersteunen bij het beleid en de wet- en regelgeving van andere departementen.

Afgestemd sportbeleid

Zoals hierboven genoemd is de Minister verantwoordelijk voor landelijk sportbeleid. Cruciaal voor de toekomst van de sport, is dat landelijk en lokaal beleid goed op elkaar worden afgestemd, zowel wat betreft de doelstellingen als de inzet van beleidsinstrumenten. We moeten van elkaar weten wat gebeurt en hoe het staat met de uitoefening van taken. We hebben daarmee al een belangrijke start gemaakt met de twee Sportakkoorden. De rijksoverheid, gemeenten en de sportsector hebben gezamenlijke ambities en afspraken over de inzet van beleidsinstrumenten en activiteiten landelijk vastgelegd.

Ik vind de tijd nu rijp om het periodiek opstellen van sportbeleid door gemeenten en rijksoverheid te reguleren. Ik denk aan een systematiek waarbij de Minister periodiek (bijvoorbeeld eenmaal in de vier jaar) een nota vaststelt, waarna de gemeente bij het vaststellen van hun nota sportbeleid de landelijke prioriteiten in acht kan nemen, zoals opgenomen in het landelijke sportbeleid.

Ik wil deze systematiek van landelijk beleid, lokaal beleid en sportakkoorden en de onderlinge relaties daartussen, samen met de gemeenten en overige betrokken partijen, de komende periode verder onderzoeken.

Lokaal centraal

De kern van het sportbeleid ligt, zoals hierboven aangegeven, in de lokale omgeving. Ik wil die lokale kracht graag behouden en, waar mogelijk, versterken. Gemeenten investeren fors in sportaccommodaties, nemen sport en recreatie mee in de inrichting van de publieke ruimte, ondersteunen sportaanbieders en richten zich bijvoorbeeld via hun buurtsportcoaches op de burgers. De meeste gemeenten hebben een sportakkoord gesloten waarin lokale doelen zijn vastgesteld en afspraken zijn gemaakt met relevante partijen in de sport hoe aan die doelen wordt gewerkt.

Daarnaast leggen veel gemeenten een verbinding tussen sport en andere gemeentelijke taken, bijvoorbeeld in het sociaal domein, gezondheid en preventie, bestaanszekerheid, het benutten van de openbare ruimte (ruimtelijke ordening) en economische ontwikkeling. De maatschappelijke potentie van sport wordt zo optimaal benut en zo kunnen gemeenten ook vanuit andere beleidsverantwoordelijkheden bijdragen om de toegankelijkheid, betaalbaarheid, kwaliteit en veiligheid van de sport te vergroten. Met name als het gaat om kansengelijkheid is dit wat mij betreft essentieel.

Vraag en aanbod in de sport kunnen de gemeentelijke grenzen overschrijden. Gemeenten wegen zelf af of het acceptabel en rendabel is om sportvoorzieningen zelfstandig binnen hun eigen grenzen te realiseren of actief de samenwerking te zoeken met andere gemeenten. Gemeenten werken ook samen op andere beleidsterreinen en het zou mooi zijn als ook sport daar, waar nodig en voor zover niet al het geval, een onderdeel van wordt. Ook verschillende provincies kiezen er voor, vanuit hun eigen autonome bevoegdheden, om te investeren in sport, al dan niet als onderdeel van recreatie. Provincies spelen daarnaast een belangrijke rol in talentontwikkeling, het bemiddelen in bovenregionale vraagstukken en het realiseren van een beweegvriendelijke leefomgeving.

Lokale en regionale overheden kunnen deze inschattingen het beste zelf maken. Daarom wil ik hiervoor voldoende beleidsruimte houden. Daarmee zie ik, vooralsnog, geen noodzaak tot het wettelijk verankeren van de regie of een coördinerende rol van provincies zoals de Nederlandse Sportraad dat heeft voorgesteld. Ik wil in overleg met de provincies bezien op welke manier zij een bijdrage kunnen blijven leveren aan sport in Nederland.

Caribisch Nederland

Ik verken de komende periode, in afstemming met de openbare lichamen van Bonaire, St. Eustatius en Saba, of de hierboven geschetste wetgeving ook op Caribisch Nederland van toepassing zou moeten zijn. Ik realiseer me hierbij dat voor Caribisch Nederland vaak een andere context geldt dan die van Europees Nederland; maatwerk is hierbij belangrijk, mede gelet op de kleine schaal, regio-specifieke kenmerken en verschillen in taken en verantwoordelijkheden van het Rijk en openbare lichamen.

Planning van het wetsvoorstel

Ik ga de komende periode intensief verder in gesprek met de betrokken partijen over de hierboven geschetste hoofdlijnen, zodat wetgeving relatief snel maar ook zorgvuldig tot stand kan komen. Bij het opstellen van de wetgeving dient onder andere een Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden (UDO) plaats te vinden. Het proces van de UDO helpt om beleid vorm te geven dat uitvoerbaar is en zijn doelen bereikt. Als de eventuele financiële kaders meer helder zijn, start ik zo spoedig mogelijk daarna de internetconsultatie.

Ik informeer u uiterlijk voorafgaand aan het volgende WGO over de stand van zaken en de vervolgplanning. Mijn streven is er op gericht om deze kabinetsperiode een wetsvoorstel bij u in te dienen.

4. Agenda voor mogelijke toekomstige aanvullingen op wetgeving

Met bovenstaande contouren voor wetgeving in de sport zijn we er nog niet. We willen meer mensen in beweging krijgen en groepen bereiken die nu nog niet voldoende sporten of bewegen. Sporten moet ook veilig kunnen gebeuren. Er liggen derhalve grote uitdagingen ten aanzien van thema’s zoals toegankelijkheid, kansengelijkheid en veiligheid in de sport. Het inzetten van wetgeving is daarbij één van de mogelijke instrumenten. Wetgeving die ik voorstel is er een die zich leent voor tranches, waarbij ik mogelijkheden zie om eventuele aanvullende wetgeving in een later stadium uit te breiden met één of meerdere tranches.

De genoemde uitdagingen pak ik op. Daarbij realiseer ik mij dat het aanpakken van deze uitdagingen ook grote consequenties kunnen hebben, bijvoorbeeld op financieel terrein of in de verhouding tussen de landelijke en lokale overheden.

Om wetgeving op een verantwoorde manier in te zetten als instrument moeten enkele stappen worden doorlopen. Zo zal ik aan de hand van een probleemanalyse inzichtelijk maken óf en hoe wetgeving bijdraagt aan het oplossen van het probleem, worden de financiële consequenties en mogelijke dekking in kaart gebracht. Bij deze probleemanalyse betrek ik eerdere rapporten, zoals de bouwstenen die GovernEUR heeft aangeleverd. Ook aspecten als regeldruk en uitvoerbaarheid betrek ik hier nadrukkelijk bij.

Ik ga hieronder verder in op de thema’s:

  • toegankelijkheid van en kansengelijkheid in de sport;

  • veiligheidsnormen ten aanzien van organisaties en mensen;

  • inrichting van de fysieke leefomgeving, waaronder een sportnorm bij nieuwbouw, buitenspelen en buitenspeelruimte.

Toegankelijkheid van en kansengelijkheid in de sport

Het vergroten van de kansengelijkheid in de sport is één van de vier ambities van het sportbeleid zoals ook eerder in de brief van 24 juni 2022 is gecommuniceerd.15 Toegankelijkheid is daar een onderdeel van. Toewerken naar meer kansengelijkheid in sport- en beweegdeelname, betekent dat de verschillen in de percentages sport- en beweegdeelname tussen bijvoorbeeld mensen met hoge of lage inkomens of mensen met en zonder (fysieke) beperking kleiner moeten worden én dat alle kinderen een eerlijke start krijgen bij het bewegen. Om dat te bereiken wordt vanuit VWS ingezet op betere financiële, sociale en praktische randvoorwaarden voor kinderen en volwassenen die belemmeringen ervaren en een eerlijke start in sport en bewegen voor ieder kind.

In een motie van het lid Inge van Dijk16 heeft uw Kamer gevraagd of de Nederlandse Sportraad in zijn advisering aandacht wil hebben voor kansengelijkheid in de sport en in het bijzonder voor mensen met een laag inkomen en mensen met een handicap. Om uitvoering te geven aan deze motie ga ik de Nederlandse Sportraad vragen om in 2024 te werken aan een advies over wat kansengelijkheid in de sport betekent, hoe de sport ervoor staat op dit gebied en hoe we die kansengelijkheid gaan vergroten op de korte en lange termijn.

De komende tijd werk ik verder uit op welke wijze wetgeving kan bijdragen aan het verder bevorderen van toegankelijkheid en kansengelijkheid. Hierbij is het van belang rekening te houden met a) lokale verantwoordelijkheden, b) financiering die hieraan ten grondslag ligt en c) welke voorzieningen er al zijn en hoe deze bestaande voorzieningen zich tot elkaar verhouden.

Veiligheidsnormen ten aanzien van organisaties en mensen

In de eerder genoemde brief van 28 maart 2023 kondigde ik aan, aanvullend op de stappen rondom het integriteitscentrum, een onderzoek te doen naar de mogelijkheid van wetgeving als het gaat om veiligheidsnormen ten aanzien van organisaties en mensen. Recent heb ik met betrokken partijen, via het Sportakkoord II, afspraken gemaakt over veiligheid. Hierbij wordt ingezet op zelfregulering en inzet via gemeenten. Wetgeving kan in beeld komen als zelfregulering en inzet via gemeenten onvoldoende effect sorteert. Hiervoor is nader onderzoek noodzakelijk naar onder andere de juridische en financiële consequenties, alsmede naar de vraagstukken rondom uitvoerbaarheid, toezicht en handhaving.

Inrichting van de fysieke leefomgeving

De inrichting van de fysieke leefomgeving kan gezond gedrag stimuleren, en zo gezondheidsbevorderend werken. Uw Kamer heeft twee moties aangenomen (Handelingen II 2020/21, nr, 99, item 82) ten aanzien van de fysieke leefomgeving waarin u vraagt om te onderzoeken of normering danwel een wettelijke verankering meerwaarde kan hebben.

In de motie van 9 mei 2023 van de leden Leijten en Van Nispen verzoekt uw Kamer de regering te onderzoeken hoe een sportnorm kan worden vastgesteld en daarbij onder andere te bezien of deze bijvoorbeeld onderdeel zou kunnen worden van de sportwet.17 Het gaat hierbij om een sportnorm bij (grootschalige) nieuwbouw. Het bepalen van de behoefte aan sportvoorzieningen is deel van de afwegingen in de ruimtelijke ordening, waarbij er ook oog moet zijn voor het aanbod of juist het tekort aan sportvoorzieningen in omliggende gebieden. Criteria hiervoor op rijksniveau, wanneer gewenst, zouden opgenomen kunnen worden in de Omgevingswet. Ik ga in overleg met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met het voorstel hierover een onderzoek te laten uitvoeren.

In de motie van 8 juli 2021 van de leden Van Nispen en Westerveld verzoekt uw Kamer de regering te onderzoeken of een wettelijke verankering van buitenspelen en buitenspeelruimte als verantwoordelijkheid van de (lagere) overheid meerwaarde kan hebben.18 Buitenspelen is voor alle kinderen, met en zonder beperking, een belangrijke vorm van bewegen in de leefomgeving, waarbij op dit moment gemiddeld bijna 14 uur in de week wordt buitengespeeld door kinderen onder 12 jaar. Daarom stimuleer ik buitenspelen via diverse programma’s als de buitenspeelcoalitie19, het Samenspeelnetwerk20 en het Samenspeelfonds21. Dit om gemeenten verder te stimuleren en te ondersteunen bij het maken van buitenspeelbeleid en om (inclusieve) buitenspeelplekken te realiseren. Daarnaast investeer ik in een verbeterde monitoring, zodat zowel ik als gemeenten beter zicht krijgen op buitenspelen. Dit helpt mij ook om maatregelen te kunnen nemen om gemeenten op de lange termijn te kunnen ondersteunen. Ook sluit ik aan bij het programma Mooi Nederland22 waar ik, binnen het thema «Groen en gezond leven in de stad», ruimte voor bewegen en buitenspelen in het bebouwd gebied agendeer.

Buitenspeelruimte en beleid hieromtrent is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Gemeenten zijn hierin vrij om maatwerk (toegepast op de lokale omstandigheden) te maken passend bij de context (woonmilieu, bevolkingssamenstelling, etc). Hierdoor kunnen gemeenten momenteel niet vanuit een nationaal wettelijk kader verplicht worden om te investeren in buitenspeelruimte. Ik start een verkenning of wettelijke verankering van buitenspelen en buitenspeelruimte als verantwoordelijkheid van (lagere) overheid een meerwaarde is. Ik doe dit in afstemming met de betrokken partijen, zoals de VNG.

5. Reactie op het actieplan van het lid Mohandis

Eind maart 2023 heeft het lid Mohandis een actieplan gepresenteerd over sportverenigingen. In het actieplan wordt onder andere opgeroepen tot een verankering van de sport. Het actieplan beschrijft een kaderwet Sport waarin onder andere locaties voor sport en bewegen door middel van een gemeentelijk huisvestingsplan worden geregeld en waarin toegankelijkheid, ontmoeting en het bieden van informatie voor sport en bewegen opgenomen wordt. Gemeenten krijgen in dit voorstel een zorgplicht voor sportvoorzieningen. In het debat van 5 april 2023 heb ik toegezegd dat ik dit plan meeneem in de verdere uitwerking van wetgeving in de sport.

In mijn visie op wetgeving in de sport heb ik het actieplan van het lid Mohandis betrokken. In aanvulling daarop merk ik het volgende op. Het actieplan beschrijft het belang van sportverenigingen voor onze samenleving. Dat belang onderschrijf ik. Veel Nederlanders sporten en bewegen bij sportverenigingen. Ik constateer ook dat de sportverenigingen niet de enige plek zijn waar we sporten en bewegen. Steeds vaker gebeurt dit buiten het traditionele verenigingsleven om. Sportbeleid moet daarom niet alleen over sportverenigingen gaan, maar aandacht hebben voor alle vormen van sporten en andere vormen van fysieke activiteit.

Het actieplan beschrijft het belang van een wettelijke basis voor sport om sport als essentieel neer te zetten en refereert aan een gemeentelijk beleidsplan voor sport. Deze belangen onderschrijf ik en daarom zet ik de in deze brief beschreven stappen rondom de rollen en taken van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en het gemeentelijk sportbeleid.

In de verankering van de sport doet het lid Mohandis voorstellen voor een kaderwet Sport op hoofdlijnen. Het bevorderen van de toegankelijkheid en kansengelijkheid van de sport is daar een belangrijk onderdeel van en is iets dat ook ik van groot belang vind. Daarom vraag ik, zoals hierboven aangegeven, de Nederlandse Sportraad mij hierop te adviseren. Daarbij vraag ik advies over wat op korte en op lange termijn (bijvoorbeeld via wetgeving) nodig is om de kansengelijkheid en toegankelijkheid van de sport te vergroten.

Het actieplan gaat ook in op het verduurzamen van clubs. Voor de uitwerking hiervan verwijs ik naar mijn monitoringsbrief over energieprijzen en verduurzaming die ik uw Kamer voorafgaand aan dit debat heb gestuurd. Daarin kondig ik aan dat ik verwacht uw Kamer oktober van dit jaar te informeren over een plan van aanpak om de verduurzaming in de sport te versnellen, mede naar aanleiding van de gewijzigde motie van de leden Mohandis en Westerveld23 over dit onderwerp. Bij de uitwerking van dit plan van aanpak neem ik de passage over verduurzaming van clubs uit het actieplan mee (Kamerstuk 30 234, nr. 321).

Ik beschouw mijn toezegging hiermee als afgedaan.

6. Conclusie

Een brief als deze heeft er op het gebied van sport nog nooit gelegen. Door het erkennen en mijn inzet om in de toekomst wettelijk vast te leggen dat er op het gebied van sport ook een publieke verantwoordelijkheid is, weet iedere burger straks wat de rol is van de overheid op het thema sport. En verhoudt de sport zich daarmee ook tot beleidsterreinen waar publieke taken en verantwoordelijkheden al zijn vastgelegd.

Samengevat leidt een sportwet tot helderheid in verhoudingen tussen landelijke overheid en gemeenten in relatie tot burgers en private partijen. Daarnaast ontstaat er door ondersteuning van het integriteitscentrum met wetgeving meer aandacht voor veiligheid in de sport. Wetgeving leidt tot het werken naar continue verbetering door de vierjaarlijkse cyclus van sportbeleid.

Een sportwet zoals hierboven beschreven, legt ook de basis om daar waar nodig, aanvullende thema’s wettelijk te borgen. Zoals hierboven aangegeven werk ik dit uit voor de thema’s kansengelijkheid, toegankelijkheid, veiligheidsnormen ten aanzien van organisaties en mensen en de inrichting van de fysieke ruimte ter stimulering van sport en bewegen. Aanvulling van de wet, mogelijk in meerdere tranches, is dan mogelijk, mits de benodigde financiering beschikbaar komt. Tegelijkertijd acht ik het van belang om deze kabinetsperiode de eerste stappen te zetten. De eerste stappen om een kader te schetsen voor de sport in Nederland en daarmee bij te dragen aan de toekomstbestendigheid van alles wat in de afgelopen jaren is opgebouwd.

Hoogachtend,

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder


X Noot
1

Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 179.

X Noot
2

Monitor sportuitgaven gemeenten 2021, Mulier Instituut.

X Noot
3

Database SportAccommodaties (DSA), Mulier Instituut.

X Noot
4

Eurobarometer 2018, Europese Commissie.

X Noot
5

De Nederlandse sporteconomie 2019, CBS.

X Noot
6

Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor, CBS i.s.m. het RIVM.

X Noot
7

LSM-A Bewegen en Ongevallen/Leefstijlmonitor, RIVM, VeiligheidNL i.s.m. CBS.

X Noot
8

Kamerstuk 30 234, nr. 255.

X Noot
9

Kamerstuk 30 234, nr. 264.

X Noot
10

Kamerstuk 30 234, nr. 300. De bijlage met knelpunten behorende bij de Kamerbrief is raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
11

Kamerstuk 30 234, nr. 329.

X Noot
12

Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 162.

X Noot
13

Kamerstuk 30 234, nr. 361.

X Noot
14

Kamerstuk 30 234, nr. 339.

X Noot
15

Kamerstukken 30 234 en 32 793, nr. 302.

X Noot
16

Kamerstuk 35 983, nr. 10.

X Noot
17

Kamerstuk 30 234, nr. 352.

X Noot
18

Kamerstuk 30 234, nr. 269.

X Noot
22

Kamerstuk 34 682, nr. 100.

X Noot
23

Kamerstuk 30 234, nr. 348.

Naar boven