30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 275 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT

Vastgesteld 31 augustus 2021

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 29 juni 2021 overleg gevoerd met mevrouw Van Ark, Minister voor Medische Zorg en Sport, over:

  • de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 8 december 2020 inzake ondersteuning reddingsbrigade en strandveiligheid (Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 177);

  • de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 5 februari 2021 inzake beleidsreactie op onderzoek criminele inmenging in de amateursport (Kamerstuk 30 234, nr. 261);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 30 maart 2021 inzake gezonde schoollunch en beweegaanbod (Kamerstuk 32 793, nr. 548);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 6 april 2021 inzake pilots testen voor toegang en Fieldlabs (Kamerstuk 25 295, nr. 1178);

  • de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 12 maart 2021 inzake onderzoek prevalentie dopinggebruik topsport (Kamerstuk 30 234, nr. 262);

  • de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 23 februari 2021 inzake reactie op verzoek commissie inzake brief Nederlandse Stichting Water- en Zwemveiligheid (NSWZ) met betrekking tot gevolgen coronamaatregelen voor zwemonderwijs (Kamerstuk 25 295, nr. 1002);

  • de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 8 februari 2021 inzake monitor Racisme en discriminatie in het voetbal (Kamerstuk 30 234, nr. 260);

  • de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 9 april 2021 inzake buitengewone topsportevenementen (Kamerstuk 30 234, nr. 263);

  • de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 20 mei 2021 inzake Nederland vitaal en in beweging (Kamerstuk 32 793, nr. 552);

  • de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 19 mei 2021 inzake reactie op verzoek commissie op de brief van NSWZ met betrekking tot subsidiebeleid van Specifieke Uitkering IJsbanen en Zwembaden (SPUK IJZ) (Kamerstuk 35 420, nr. 271);

  • de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 11 juni 2021 inzake ontwikkelingen in de sport van het afgelopen half jaar en contouren van de toekomst van de sport in Nederland (Kamerstuk 30 234, nr. 264).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De fungerend voorzitter van de commissie, Agema

De griffier van de commissie, Esmeijer

Voorzitter: Agema

Griffier: Bakker

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Agema, Rudmer Heerema, Kuiken, Van der Laan, Maeijer, Van Nispen en Westerveld,

en mevrouw Van Ark, Minister voor Medische Zorg en Sport.

Aanvang 18.29 uur.

De voorzitter:

Goedenavond. Ik open dit commissiedebat, dat wordt georganiseerd door de vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het commissiedebat gaat over het sportbeleid. Ik heet mijn collega's van harte welkom: de heer Heerema namens de VVD, mevrouw Van der Laan namens D66, meneer Van Nispen namens de SP en mevrouw Maeijer namens de PVV. Ik heet ook de Minister van harte welkom. Mijn naam is Fleur Agema. Ik ben fungerend voorzitter van deze commissie en zal vanavond niet deelnemen aan het debat. We hebben een spreektijd afgesproken van maximaal zes minuten per fractie. Meneer Heerema heeft een vraag.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ja, over de spreektijd. We hebben hier een beperkt aantal fracties zitten en we hebben even kort overleg gehad met een aantal collega's. Die zes minuten zou wat ons betreft wel iets flexibeler mogen worden geïnterpreteerd.

De voorzitter:

Dat gaan we doen. Aan u het woord.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Dank, voorzitter. Ik begon mijn laatste sportdebat in december met de zin «mijn sporthart bloedt», omdat er al zo lang niets kon, omdat er al zo lang niet gewerkt kon worden aan fit, gezond en weerbaar worden en omdat steeds meer mensen moeite hadden met hun motivatie om zelf in beweging te komen. Maar nu kan er gelukkig weer zoveel meer. Ik kan als vader weer naar de atletiekwedstrijd van mijn dochter Bente kijken, mijn vrienden duiken massaal de sportschool in en ik zie het enthousiasme bij de verenigingen weer terugkomen.

Ik wil deze Minister bedanken dat zij zo hard heeft gevochten om de sportsector in al die moeilijke maanden op het netvlies te houden. Het was een rampjaar voor de sport. We mochten niet kijken naar de trainingen van onze kinderen, er was een tijdlang geen sport op tv te zien en we konden ook zelf niet aan de slag om fit, gezond en weerbaar te worden. Maar het was ook het beste jaar voor de sport ooit. Nog nooit is het belang van sport en bewegen zo duidelijk én pijnlijk zichtbaar geworden. Niemand twijfelt er meer aan hoe belangrijk het is om zo fit mogelijk te zijn, om sneller te kunnen herstellen als je ziek wordt, om meer kwaliteit van leven te hebben en om de druk op de zorg te verminderen.

Het risico van nu er weer meer kan, is dat we denken dat we er al zijn, maar niets is minder waar. Er is een ongelooflijke beweegschade aangericht, niet alleen bij de sector, die veel leden heeft zien verdwijnen, maar vooral bij al die mensen die een drempel ervaren om te beginnen met sporten en die nu opnieuw die drempel moeten overgaan. De vrijwilligers in de sport hebben een andere tijdsbesteding gevonden en talenten hebben een enorm gat in hun sportieve ontwikkeling gekregen.

Ik maak me echt zorgen over hoe we een en ander als politiek zo goed mogelijk kunnen ondersteunen. Het vraagt om een herijking van de positie en het gewenste effect van sporten en bewegen in onze samenleving. Wat is de taak van de politiek van de verschillende bestuurslagen? En wat willen we er eigenlijk mee bereiken? Ik kan me goed voorstellen dat een sportwet een middel is dat kan helpen bij het steviger verankeren van ons beleid, maar ik vind wel dat we eerst heel goed moeten kijken naar de reikwijdte, de verantwoordelijkheden en de financiële effecten. Dit alles moeten we de komende tijd inzichtelijk krijgen. Nu er weer meer kan, is het gevaar immers dat we de urgentie van een fittere, gezondere en weerbaardere samenleving laten wegebben. Maar we zijn er echt nog lang niet.

De brief die deze Minister, mede namens een groot aantal collega's, aan de Kamer gestuurd heeft, biedt hoop; hoop en perspectief. Sport is simpelweg een onderwerp dat we niet kunnen laten liggen voor de volgende periode.

Voorzitter. Na deze inleiding wil ik een paar onderwerpen langslopen. Allereerst topsport en talentontwikkeling. Corona heeft een enorme impact op de noodzakelijke meerjarige trainingsintensiteit gehad. Het beste uit jezelf halen verdient wat de VVD betreft altijd ondersteuning. Ik vraag aan de Minister in hoeverre er al een beeld is van de dubbele kosten van de uitgestelde Olympische Spelen, want er wordt ook al getraind voor de volgende Olympische Spelen in Parijs. Een groter aantal topsporters zal bijvoorbeeld gebruik moeten maken van de stipendiumregeling. Zonder nu onvoldoende onderbouwd – van mijn kant dan – bij de Minister om middelen te vragen, zou ik alvast willen aangeven dat bij het in kaart brengen van de positie van topsport en talentherkenning bij ons de ambitie is om onze topsportstructuur te versterken en uit te bouwen.

Voorzitter. Ik wil de Minister complimenten geven voor het snel oppakken van mijn motie om 5 miljoen euro extra vrij te maken voor de sportbonden. Ik hoor terug dat dit enorm gewaardeerd is en dat het ook noodzakelijk was.

Voorzitter. In het wetgevingsoverleg heb ik nadrukkelijk over een aantal evenementen gesproken, die belangrijk zijn vanwege de impact ervan in Nederland. Ik hoor dat er goed overleg is over het WK handballen en over het Super WK wielrennen. Kan de Minister vertellen hoe het hiermee staat? Over drie andere evenementen hoor ik wisselende geluiden terug. Klopt het dat er negatief geadviseerd is over de Gymnaestrada, het grootste turnbreedtesportevenement ter wereld? Is dit een financiële afweging geweest? Zo ja, waarom is de Minister niet met een budgetverzoek naar de Kamer gekomen? En hoe staat het met de Europese Paralympische Kampioenschappen? Die kogel moet binnenkort ook door de kerk. Ik mag aannemen dat hierop een positief antwoord gegeven gaat worden, juist om de waarde van inclusief sporten een boost te geven.

En als laatste de Formule E – dus niet de Formule 1 – in Eindhoven. Ik heb uit meerdere presentaties begrepen dat dit echt een voorbeeldevenement is vanwege de mooie combinatie van innovatie, impact, duurzaamheid, openbare toegankelijkheid en sport. Maar ik begrijp ook dat er wat problemen lijken te zijn bij lagere overheden in relatie tot gedane toezeggingen. Bent u bereid om hierover met Eindhoven om tafel te gaan om een en ander vlot te trekken?

Voorzitter. Dan heb ik een korte vraag over onze sportinfrastructuur. Ik werd hiertoe getriggerd door twee zaken. Ten eerste is er Thialf, dat steun nodig heeft om overeind te kunnen blijven. Ten tweede is er de vervallen wielrenbaan in Alkmaar, waarmee men graag aan de slag wil, maar waarvan men niet zo goed weet wat men ermee moet. Hebben we eigenlijk wel een beeld van de benodigde sportinfrastructuur in Nederland? Hebben we een inventarisatie van wat nodig is voor onze ambities? Wat hebben we reeds en wat ontbreekt er nog? We missen bijvoorbeeld een indoorsportlocatie met een capaciteit van 4.000 tot 8.000 toeschouwers. In plaats van 12 miljoen te investeren, weglekkend in een overbodige wielrenbaan, zou het veel logischer zijn om over deze ambitie te overleggen met bijvoorbeeld Alkmaar als zinvolle aanvulling op onze nationale sportinfrastructuur. Als die behoefte er is, kunt u daar dan specifiek met Alkmaar het gesprek over voeren? Kunt u de inventarisatie uitvoeren van onze benodigde, huidige en dus ook ontbrekende sportinfrastructuur, waarover ik het net had, en vóór het wetgevingsoverleg van december aan de Kamer sturen?

Voorzitter. Dan mijn laatste punt. Ik heb begrepen dat volstrekt terechte regelgeving voor risicovolle kansspelen op het gebied van reclame is doorvertaald naar risicoarme loterijen en dat dit de afdracht naar de sport hard zal raken. Is de Minister hiervan op de hoogte? Ziet zij kansen om het bedrag waarom het zou gaan, op te vangen? De sport is hierbij het slachtoffer van onze regelgeving.

Voorzitter. Met alle mitsen en maren over hoe de sport er nu voor staat – de bedreigingen die er zijn, maar ook de kansen die er gaan komen – was sport het lichtpuntje in deze crisis. Wat mij betreft gaat dat lichtpuntje nu echt vlammen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Meneer Van Nispen heeft een vraag.

De heer Van Nispen (SP):

Dat was een mooie afsluiter. Ik heb twee korte vragen aan de heer Heerema van de VVD. De eerste gaat over de sportwet. Hij zei: een sportwet kan een middel zijn, maar ik wil eerst een discussie over de rollen, de verantwoordelijkheden en de financiering. Dat begrijp ik. Discussie over een wet mag op zichzelf niet in de weg staan van dat je de juiste dingen doet. Zo vertaal ik het een beetje. Maar ik begrijp het ook zo dat de VVD zegt dat een sportwet helderheid kan scheppen in de verantwoordelijkheden en op termijn een geschikt middel kan zijn om de doelen te bereiken. Hij staat dus niet afwijzend tegen het advies van de Sportraad?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Dat klopt. Ik ben wat gewijzigd in wat ik eerst vond. Ik was eerst tegen een sportwet, omdat ik vond dat we het eerst moeten regelen in de sport, waarbij een sportwet een uitkomst kan zijn van het goede wat we doen voor de sport in Nederland. Maar juist in deze fase, waarin de sport zo onder druk staat en ook op lokaal niveau onze rol en verantwoordelijkheid daarin onduidelijk zijn, zouden we als overheid onze publieke taak moeten oppakken. Daarom denk ik dat we moeten toewerken naar een sportwet, maar niet voordat we de discussie hebben gevoerd over de reikwijdte, het gewenste effect en de financiële verantwoordelijkheid die daarmee gepaard gaan. Als we nu direct kiezen voor een sportwet zonder dat we weten wat we optuigen en wat het effect daarvan is, denk ik dat die de commissie-Bosman niet zou overleven – laat ik het zo maar zeggen.

De heer Van Nispen (SP):

Ja, dat is inderdaad een dreigement. Maar ik ben blij met dit antwoord. Dat biedt wel perspectief. Ik denk ook dat als je zou kiezen voor een sportwet, je natuurlijk moet kijken naar wat de verantwoordelijkheden zijn en wat erin moet staan. Misschien kunnen we elkaar daar nog wel naderen.

Ik heb nog een andere korte vraag. Die gaat over Thialf. Daar sprak de heer Heerema terecht over, maar ik heb niet zo goed begrepen wat zijn vraag aan de Minister was. Vindt de heer Heerema nou ook dat bij nationale ambities wellicht ook nationale investeringen passen? Want op dit moment moeten de provincie en de gemeente Heerenveen het eigenlijk allemaal zelf oplossen, terwijl ze dat misschien helemaal niet kunnen. Hoe ziet de heer Heerema dat?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Het ging mij meer over de grote infrastructuur in Nederland. We hebben een aantal dure infrastructuren: zwembaden, ijsbanen, nationale trainingscentra. We hebben natuurlijk Papendal zelf. Maar we hebben eigenlijk helemaal geen goed beeld van wat wij precies nodig hebben voor onze ambities. Dat is de vraag die ik aan de Minister stel. Kan de Minister inzicht geven in wat we hebben en wat er nog ontbreekt om onze ambities vorm te kunnen geven? Thialf is voor mij een van de triggers geweest om over dat grotere beeld na te denken. Thialf heeft een groot tekort en heeft op dit moment bijna een existentiële vraag. Ik denk dat we die niet vandaag kunnen oplossen. Ik ben op zoek naar een manier om het mee te nemen in een groter verhaal van hoe we aankijken tegen onze infrastructuur. Als wij vervolgens weten waarnaar we zouden moeten toewerken, zou ik het niet gek vinden om als overheid met een budgetvraag daarvoor te komen, om te kijken of we daar antwoord op kunnen geven.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik heet mevrouw Westerveld namens GroenLinks en mevrouw Kuiken namens de Partij van de Arbeid van harte welkom. Zij hebben zich inmiddels bij ons gevoegd. Mevrouw Westerveld heeft een vraag voor de heer Heerema.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Die vraag sluit aan bij de vragen van de heer Van Nispen. De heer Heerema gaf in zijn inleiding heel mooi aan dat corona ons heel veel negativiteit heeft gebracht en ervoor heeft gezorgd dat niemand er meer omheen kan dat sporten ongelooflijk belangrijk is voor fitheid, voor vitaliteit en voor samen dingen doen. Dat zei hij heel mooi. Hij gaf ook aan dat we misschien eens goed moeten kijken naar de rol van de overheid in de sport en naar de sportinfrastructuur. Ik dacht dat hij hier in zijn eigen betoog misschien nog heel uitgebreid op in zou gaan. Ik wil de heer Heerema dus vragen hoe hij dat nu ziet. Als we een sportwet maken of op een andere manier opnieuw gaan kijken naar de rol van de overheid in de sport, wat zou er volgens hem dan moeten veranderen?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Dat is dus precies waarom ik die vraag stel. We moeten eerst kijken naar wat je wilt bereiken met die sportwet. Ik zou het heel goed vinden als het doel van de sportwet is dat wij de doelstelling die wij als overheid hebben, namelijk een hoger percentage deelname aan sport, lager overgewicht bij kinderen en dat soort zaken, daarin proberen vast te leggen. Dat moet wel in een dusdanige verhouding waarin we niet afhankelijk zijn van de intrinsieke motivatie van een wethouder op lokaal niveau voor of iets wel of niet gedaan wordt. Die vragen heb ik dus. Hoe stel je de verhouding tussen lokaal, provinciaal en landelijk vast? Wat is de verantwoordelijkheid van elk van die lagen? Wat voor financiële vraag en welke financiële effecten zitten hierbij? Ik denk dat we elkaar heel goed kunnen vinden als we een grote sportvraag bij de gemeente neerleggen die ten koste zou gaan van de jeugdzorg. Ik denk dat we elkaar dan aankijken en zeggen: dit is niet wat we bedoeld hebben. Daarom wil ik dat eerst inzichtelijk hebben, voordat we zo'n vraag en een sportwet kunnen optuigen. Ik ben er nog niet precies uit wat wij als landelijke overheid zouden moeten regelen in een sportwet. Ik heb er wel behoefte aan dat we een en ander op korte termijn inzichtelijk krijgen, zodat we er keuzes in kunnen maken. Dat zullen we hopelijk ergens in de loop van het komende halfjaar kunnen gaan doen.

De voorzitter:

U heeft nog een vraag?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ja. Ik snap het antwoord van de heer Heerema heel erg goed, hoor. Volgens mij moet je altijd goed kijken wie waarvoor verantwoordelijk is en daar vervolgens keuzes in maken. We hebben natuurlijk een gemeenschappelijke deler hier, namelijk dat iedereen vindt dat het belangrijk is dat iedereen kan sporten. Ik zou de heer Heerema het volgende willen vragen. Vindt hij ook dat wij met elkaar specifiek moeten gaan kijken of mensen met een handicap voldoende kunnen meedoen? Daar zullen collega's ook het een en ander over zeggen, maar ik wil straks in mijn bijdrage heel specifiek ingaan op onder andere sportprotheses, waarvoor mensen met een handicap soms een hoge eigen bijdrage moeten betalen. Hoe ziet de heer Heerema de rol van de overheid daarin? Zouden we daar meer in moeten doen, zonder dat ik zeg dat de landelijke overheid de hele rekening moet betalen?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik heb de concepten gezien van de notitie waarover u en een aantal collega's gaan spreken. Ik vond er een aantal hele mooie punten in staan, maar er wordt ook wel een grote vraag en verantwoordelijkheid bij het ministerie neergelegd. Ik ben inderdaad op zoek naar hoe we ervoor kunnen zorgen dat mensen met een handicap veel beter betrokken kunnen worden bij onze sportmaatschappij. Welke belemmeringen zijn er? Liggen die in de toegankelijkheid van de accommodaties? Liggen die in het gebrek aan trainers, omdat er te weinig mensen zijn met verstand van zaken om mensen met een handicap goed te kunnen begeleiden? Liggen die in een financiële vraag of bijvoorbeeld in de reiskosten die ze moeten maken? En die kunnen natuurlijk ook liggen in protheses. Gelukkig hebben we hier een Minister die niet alleen maar Minister van Sport is, maar ook van Volksgezondheid, en die contacten heeft met bijvoorbeeld verzekeraars. Ik kan me best voorstellen dat we kijken hoe ver we met hen kunnen komen. Het is natuurlijk belachelijk dat je, als je graag wilt sporten, een inflexibel houten been vergoed krijgt van een verzekeraar, terwijl je daar helemaal niets mee kan. Ik ken die voorbeelden ook. Die zijn gewoon te treurig om aan te horen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Van der Laan namens D66.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dank u wel, voorzitter. Dit is voor mij een bijzonder moment, want ik ben de politiek ingegaan om sport een politieke vertaling te geven. Ik vind het dus heel leuk dat ik vanavond voor het eerst het woord mag voeren.

Dat sporten hebben we gemist tijdens corona, ikzelf ook. Ik was zo blij als een kind toen ik weer mocht voetballen. Dat gun ik eigenlijk iedereen. Als er iets is wat de coronacrisis heeft blootgelegd, is het wel dat we een fitte en veerkrachtige samenleving nodig hebben. Maar er is werk aan de winkel. Ongeveer de helft van de bevolking heeft overgewicht. Ongeveer de helft van de bevolking voldoet aan de aanbevolen beweegnorm. En op dit moment geven 1,4 miljoen mensen aan dat ze hun oude sportgedrag van voor de lockdown nog niet hebben opgepakt. Ook de sportverenigingen hebben het zwaar te verduren: geen wedstrijden, geen toeschouwers, geen inkomsten. Maar ze zijn wel van groot maatschappelijk belang. Daarom vraag ik de Minister: hoe staat het nu met de steunmaatregelen voor de sportverenigingen? Ik benoem expliciet dat de sportscholen heel veel geduld hebben moeten hebben en dat ik blij ben dat ook zij eindelijk open zijn.

Ik gun het iedereen om veilig en met plezier te sporten en te bewegen, ook mensen met een beperking, mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of mensen met een kleine portemonnee. Op dit moment maak ik me echt zorgen om kinderen uit arme gezinnen. Zij sporten aantoonbaar minder dan hun leeftijdsgenoten uit gezinnen die meer te besteden hebben. Natuurlijk zijn hier potjes voor, bijvoorbeeld de Klijnsmagelden, maar het lukt ons al meer dan tien jaar niet of nauwelijks om kinderen uit arme gezinnen meer aan het sporten te krijgen. Zie hier de sociale ongelijkheid. Mijn vraag aan de Minister is hoe zij wil borgen dat deze verschillen kleiner worden.

We hebben allemaal het verschrikkelijke rapport uit de turnwereld gelezen. Ik vind echt dat we hierover een apart debat moeten voeren, want de tijd is hiervoor nu helaas te kort. Het is verschrikkelijk wat daar is gebeurd. De turnsters die naar voren zijn getreden zijn heldinnen. Zij proberen het voor anderen beter te maken. «Naar een veiliger sportklimaat» is jarenlang een actieprogramma geweest van vele bonden, verschillende ministeries en onder andere de VNG, om ongewenst gedrag op elk vlak binnen de sport tegen te gaan. Dit programma is nu opgenomen in het Sportakkoord, waarmee het eigenlijk afhankelijk is van hoe gemeentes het oppakken, terwijl wij dit een hele belangrijke pijler vinden. Een positieve sportcultuur is een randvoorwaarde voor de sport. Hierover heb ik de volgende vragen. Wordt dit thema voldoende via de sportakkoorden opgepakt? Of wordt de aanjaagfunctie van het actieprogramma toch wel gemist?

Ook ik was aangenaam verrast door de brief van zeven bewindspersonen, dus de complimenten daarvoor. Het is mooi hoe benadrukt werd dat investeren in sport en bewegen loont en dat het gezien wordt als een gezamenlijke opdracht. Maar voor mij is en blijft het een gemiste kans dat het Preventieakkoord naast het Sportakkoord bestaat. Voor een gezonde generatie in 2040 gaan lichamelijke en mentale fitheid en onder andere een gezonde leefstijl hand in hand. Waarom wordt er dan voor gekozen om aan het Preventieakkoord en het Sportakkoord een Beweegakkoord toe te voegen? Zou het niet veel beter zijn als de Minister inzet op één visie voor een gezonde generatie 2040 waarin al die akkoorden samenkomen? Dit in plaats van het doorontwikkelen van bijvoorbeeld de sportakkoorden.

In de brief vond ik het inclusief sporten beperkt, dus het deel over mensen die willen re-integreren of – wat ik al eerder zei – mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, maar ook mensen met een beperking. Er moeten namelijk nog veel kansen gepakt worden om zo veel mogelijk mensen met een beperking in beweging te krijgen. Mijn vraag is waarom de aandacht hiervoor in de brief zo beperkt is. Ik waardeer weliswaar de inzet van de Minister op dit gebied op andere momenten, maar het kan altijd beter. Daarom overhandigt collega Van Nispen zo meteen ook namens ons een tienpuntenplan om zo veel mogelijk mensen met een beperking in beweging te krijgen. Dit onderstreept natuurlijk hoe belangrijk ik dit onderwerp vind.

Kelly van Zon, Max Verstappen, Anna van der Breggen: topsport en topsporters inspireren. Wij zijn voorstander van de grote evenementen, ook in eigen land. Ik ga het natuurlijk even zeggen: het zou natuurlijk geweldig zijn als wij het WK vrouwenvoetbal in 2027 in eigen land kunnen organiseren. Rondom het huidige WK is er ophef over de houding van de UEFA. De UEFA heeft als uitgangspunt dat speelsters en spelers zich niet politiek mogen uitlaten. Het Allianz Stadium mocht bijvoorbeeld niet verlicht worden. Attributen moesten ingeleverd worden. Kortom, er is veel te doen over deze houding. Ik ben benieuwd wat de Minister vindt van deze houding. Ziet u een mogelijkheid om het gesprek toch een beetje op gang te krijgen?

Topsporters kunnen goed presteren omdat we hen ondersteunen, zodat ze zich volledig kunnen focussen op de sport. Er zijn echter verschillen in vergoedingen voor sporters met een A-status, een selectiestatus en een talentenstatus. Ik krijg signalen over met name de groep die nog geen A-status heeft. Dat betreft signalen over de hoogte van de vergoeding en over starre inkomensgrenzen, om nog maar te zwijgen over kansen op school, studie en werk na de topsport. Wanneer zijn deze vergoedingen voor het laatst geëvalueerd of überhaupt geïndexeerd? En zijn ze nog passend?

Tot slot, voorzitter. Er moet nog veel gebeuren in de sport om die zo toegankelijk en zo veilig mogelijk te maken. Al jaren ben ik een pleitbezorger voor een sportwet en de tijd is er nu rijp voor. De sociale verschillen zijn te groot, de beweegcrisis is te groot en de gezondheidscrisis is te groot. Voor mij is dat alles te groot om geen regie te nemen. Daarom vind ik dat duidelijk moet worden wie waarvoor verantwoordelijk is en hoe we dit kunnen gaan verbeteren. Zo'n wet zou daar helderheid in moeten geven. Het zou een eenvoudige wet moeten zijn die kaders geeft en een koppeling maakt met al bestaande wetten, zoals de Wet publieke gezondheid. Alle puzzelstukjes lijken in elkaar te vallen. Een sportwet kan helpen bij wat ik net heb aangekaart. De social return on investment van sport is enorm. Daarom overweeg ik om een motie in te dienen, onder andere met de VVD, om de sportwet in gang te zetten. Uiteraard moeten partijen nauw betrokken zijn bij de voorbereidingen en de uitwerking van een sportwet. Is de Minister bereid om deze stappen te zetten?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we nu naar de heer Van Nispen. Hij spreekt namens de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel, voorzitter. We hebben in Nederland een groot probleem. We zitten te veel en bewegen te weinig. Dat was al zo, maar door corona is dat erger geworden. Nog minder beweging, nog grotere tegenstellingen tussen groepen mensen die alleen maar meer zijn gaan bewegen en groepen die nog minder zijn gaan bewegen, zoals mensen uit de lagereinkomensgroepen en mensen met een beperking. Ook bij sporten en bewegen wordt de kloof in onze samenleving steeds groter. Als we erin slagen om mensen meer te laten bewegen, krijgen we lagere zorgkosten, een hogere arbeidsproductiviteit en een lager ziekteverzuim. En inderdaad, als corona ons iets heeft geleerd, is het wel dat een fittere en sportievere samenleving een gezondere samenleving is, die weerbaarder is tegen infectieziektes.

Precies hierom diende de SP een motie in, de motie-Marijnissen, met dank aan de collega's voor hun steun. Het resultaat hiervan is de brief van de vele Ministers die erkennen dat het zo niet langer kan, dat we een groot probleem hebben, dat we er de afgelopen jaren onvoldoende in zijn geslaagd om mensen meer te laten bewegen en dat er echt fundamentele verandering nodig is. Hèhè, eindelijk. Ik ben blij met dit voortschrijdend inzicht. De vraag is dan: wat nu? Gaat het wel helpen om in te zetten op gedragsverandering? Is dat niet al tientallen jaren geprobeerd? Is dat niet te mager? Waar is de urgentie? Zo krijgen we toch geen gezondheidsrevolutie, vraag ik de Minister. Maar die is volgens mij wel nodig. Zou je sporten en bewegen niet structureel moeten inbedden in het dagelijks leven van kinderen, werkenden en ouderen, van gewoon echt iedereen, en echt zorgen voor professionalisering van het kader bij de sportverenigingen? Mij lijkt van wel.

Volgens mij moet er inderdaad ook een sportwet komen. Nederland moet in beweging. We hebben zeer waardevolle adviezen van de Nederlandse Sportraad liggen om van sport een publieke voorziening te maken, een overheidstaak met bijbehorende investeringen en een scherpe ambitie voor het beleid. Ik ben heel blij met wat ik net hoorde van D66 en de VVD. Volgens mij moeten we het echt gaan doen. Ik ben vooral benieuwd hoe we het gaan doen en hoe we dat proces gaan aanpakken.

Om het even heel concreet te maken: het is toch niet uit te leggen dat er op dit moment door sommige gemeentes, bijvoorbeeld door Haarlemmermeer, snoeihard bezuinigd wordt op sport waardoor de hele sportinfrastructuur op het spel staat, met dramatische gevolgen? Dat moeten wij ons volgens mij aantrekken. We moeten niet alleen maar zeggen: ja, maar dat doet de gemeente. Nee, want het raakt ons ons allemaal. Een sportwet met heldere verantwoordelijkheden zou zoiets misschien kunnen voorkomen.

En als er dan een sportwet komt, moet daar onder andere – dat zeg ik met nadruk – ook in staan dat de overheid ervoor zorgt dat de buitenruimte geschikt is voor en uitnodigt tot beweging. Dat betekent bijvoorbeeld zorgen voor beweegtoestellen voor ouderen, maar ook voor buitenspeelruimten voor kinderen. Ik vind de recente beantwoording van mijn Kamervragen over het belang van speeltuinen wel een klein tikkeltje droevig. De Minister haalt feitelijk haar schouders op en zegt: ja, ach, dat is toch aan de gemeente? Met die houding zijn we weer een beetje terug bij af. We weten uit onderzoek dat speeltuinen geen geld kosten, maar op termijn geld opleveren. We zien nu dat speeltuinen in de financiële problemen zitten en omvallen. Waarom trekt de Minister zich dit niet aan? Waarom geen beleid op dit vlak en waarom geen wettelijke verankering in het belang van het spelende kind?

Voorzitter. De collega's zeiden het al: er moet meer aandacht komen voor gehandicaptensport. Slechts 34% van de mensen met een beperking doet aan sporten en bewegen tegenover 59% van de totale bevolking. In een van de vorige Kamerdebatten hebben we afgesproken dat we de kloof dichten in 2030. Dat gaat natuurlijk niet vanzelf. Daarom komen wij nu zelf met voorstellen. We hebben een notitie gemaakt, samen met de collega's van D66 en GroenLinks, met voorstellen voor toegankelijke voorzieningen, sporthulpmiddelen, vervoer, speeltuinen, zwemles, maar ook voor topsport. We hebben de notitie gepubliceerd. We zijn erg benieuwd naar de reactie van de Minister, maar we roepen ook andere organisaties, sporters en andere mensen op om hierop te reageren. Dan kan dit wellicht een bespreekstuk worden en kunnen we mogelijk echt iets veranderen. Ik zal zorgen dat er een exemplaar bij de Minister, de ambtenaren en de collega-Kamerleden terechtkomt.

Het hebben van een doel in je leven is extreem belangrijk, en Life Goals helpt daarbij. Als er één groep is die moeilijk aan het sporten en bewegen te krijgen is, zijn dat de mensen die in de opvang zitten, bijvoorbeeld de mensen zonder een dak boven hun hoofd of met andere maatschappelijke problemen. Deze doelgroep is heel moeilijk te bereiken, maar Stichting Life Goals doet dat. Samen met gemeenten, opvang en zorg organiseren zij activiteiten, geven ze mensen perspectief en een doel in het leven. Dit is heel waardevol. Wat kan de Minister doen om dit mooie initiatief te ondersteunen? Is de Minister bereid om ten minste in gesprek te gaan met de Stichting Life Goals?

Voorzitter. Geen debat over sporten en bewegen of de SP begint over het zwemmen, dus ook vandaag. De zomer komt er weer aan, terwijl de zwemlessen hebben stilgelegen en de zwembaden gesloten zijn geweest. Wat is er gedaan om de risico's op ongelukken en verdrinkingen te verkleinen? Hoe gaat het met het programma Het strand veilig en de financiering van de reddingsbrigades?

We moeten ook aandacht hebben voor de kwaliteit van de zwemdiploma's. Ouders moeten er gewoon op kunnen vertrouwen dat het goed zit. Maar iedereen kan een zwemschool beginnen: een diploma printen, badwater huren, klanten werven en dan hup, zonder vog aan de slag. Dat is eigenlijk toch heel raar, Minister? De Nationale Raad Zwemdiploma's geeft licenties uit aan aanbieders en stelt normen voor het Nationaal Zwemdiploma A, B en C, maar lang niet iedereen is hierbij aangesloten. Sterker nog, aanbieders haken nu af omdat het crisis is. Deelt de Minister de mening dat onafhankelijke toetsing zonder winstoogmerk belangrijk is? Hoe lang wachten we tot de branche dit punt zelf op orde heeft? Anders moet er wellicht een wet komen voor de regulering van de branche en de uitgifte van diploma's. Graag een reactie hierop.

Dan de verenigingen. We krijgen heel zorgelijke signalen van NOC*NSF dat er door corona grote financiële problemen dreigen voor sportverenigingen. Veel eigen vermogen is weg. Er is geen geld voor onderhoud of verduurzaming van accommodaties, voor activiteiten of voor het opleiden van kader. Dit kan echt grote gevolgen hebben. Wat is de reactie van de Minister op het pleidooi voor een financiële impuls om breed de sportaanbieders te ondersteunen?

Is de Minister bereid om naast de brede sport ook te kijken naar de investeringen in topsport en topsportlocaties? Ik denk dat we die niet allemaal regionaal kunnen wegleggen. Inderdaad, denk bijvoorbeeld aan Thialf. Dat is toch onze nationale trots? En dan zeggen wij: bij nationale ambities passen ook nationale investeringen. Ik hoor graag een toezegging van de Minister dat zij met lokale betrokken partijen gaat overleggen hoe de financiële noden opgelost kunnen worden. Graag een reactie hierop.

Voorzitter, tot slot. De professionele wielerwedstrijden op de weg kunnen mogelijk niet doorgaan, in ieder geval een aantal daarvan. Waarom? Omdat er een gebrek is aan motoragenten. Ja, natuurlijk, er is een enorm capaciteitstekort bij de politie. Wat zou dan de oplossing kunnen zijn? Wellicht burgermotorverkeersregelaars. Dat is een oplossing waarover al jaren gesproken wordt en waarover ook rapporten liggen, maar er is nog niets mee gedaan. Wettelijk mag het nu allemaal niet en de Minister van Verkeer is volgens mij aan het treuzelen. De Minister corrigeert me ongetwijfeld als ik het mis heb. De wielerwedstrijden staan dus op het spel. Ik zou heel graag willen dat er een kortetermijnoplossing gevonden wordt. Die oplossingen zijn er; die liggen allemaal bij de Minister. Voor de lange termijn moet er, denk ik, een wetswijziging overwogen worden, om de Wegenverkeerswet op orde te brengen.

Daarbij ga ik het laten in eerste termijn, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Maeijer namens de PVV.

Mevrouw Maeijer (PVV):

Dank u, voorzitter. Afgelopen tijd had corona de sportwereld in haar greep. Voor alle aspecten van de sport, van voetbal en zwemmen tot tennis, was het een enorme klap voor de branche en het verenigingsleven, maar vooral voor de fysieke en geestelijke gezondheid van zovelen. Voor wie is sport niet die heerlijke uitlaatklep na school of na het werk? De plek waar je je vrienden ziet of juist lekker even alleen bent? Gelukkig komt het nu allemaal weer op gang. Dat is goed nieuws. Ik ben zelf ook erg blij en het was ook wel een beetje noodzakelijk om weer naar de sportschool te kunnen. Ik kreeg een herinneringsmailtje dat in oktober die mooie marathon in Rotterdam weer doorgaat. Er rest me nu nog even de taak om in het zomerreces wat fitter te worden. Dus er is nog genoeg te doen, ook voor mij, en ook wij pendelen thuis weer heen en weer tussen de voelbaltrainingen en de zwemles. Dat is natuurlijk hartstikke mooi.

Veel mensen zijn de afgelopen tijd misschien anders gaan bewegen. Doordat er meer tijd overbleef door thuiswerken konden ze gaan wandelen of misschien gingen ze wel hardlopen, juist door de sluiting van de sportscholen. Maar heel veel mensen, jong en oud, hebben meer stil gezeten. We zien uit onderzoek dat 52% van de Nederlanders minder is gaan sporten of zelfs gestopt is met sporten. Ik vraag de Minister welke mogelijkheden zij ziet om hen te bewegen om weer te gaan sporten. Is er al weer een beweging te zien van mensen die gestopt waren met sporten en nu bezig zijn aan een soort inhaalslag? In welke sectoren van de zorg bijvoorbeeld zien we de gevolgen terug van het minder sporten of het stoppen van sport? Is dat fysiek of mentaal?

Voorzitter. Mijn collega Van Nispen sprak er ook al over: het zwemonderwijs. Zwemmen is natuurlijk niet alleen maar leuk, maar gewoon ook pure noodzaak in ons mooie land. Mijn partij heeft al eerder haar zorgen uitgesproken over het stilliggen van de zwemlessen. Gelukkig zijn ze nu weer van start. Daar ben ik zelf ook erg blij om. Heeft de Minister zicht op de achterstanden van kinderen die normaal gesproken misschien al hadden kunnen afzwemmen, maar door corona zijn teruggeworpen in het proces? Hoeveel kinderen zijn er pas later van start gegaan? Hoe voorkomen we dat er in dit land vol water straks een lichting van kinderen is die niet goed genoeg kunnen zwemmen?

De vakantieperiode nadert. Dat betekent natuurlijk heel veel zwemplezier, zowel in de zwembaden als hopelijk, met mooi weer, aan het strand of in meertjes. Maar het betekent waarschijnlijk ook – dat hoop ik niet – wat levensreddende acties van de Reddingsbrigade. Wordt er rekening gehouden met kinderen die misschien minder goed kunnen zwemmen en is er dus extra activiteit en oplettendheid bij onze wateren?

Voorzitter. Ik spring enigszins van de hak op de tak, maar het was echt een hele stapel aan brieven en onderwerpen, zeker voor een nieuwe woordvoerder als ik. Ik zag in de brief van de Minister van 8 december 2020 dat zij aangeeft op welke wijze het vraagstuk van een structurelere en bestendige financieringsvorm voor lokale zwemveiligheid kan worden opgelost. Kan de Minister misschien al wat meer vertellen over dit vraagstuk en op welke wijze zij dit aan het bezien is en of zij misschien al een conclusie heeft getrokken?

Ik zou ook heel graag willen weten hoe men er nu precies financieel voorstaat in de sportwereld. De Minister schrijft dat de meeste ondernemingen overeind zijn gebleven. Gelukkig, maar kan zij misschien wat concreter zijn hoe zij ervoor staan en in welke takken van sport de pijn zit?

De voorzitter:

Meneer Heerema wil een vraag stellen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Hoe staat het er financieel voor in de sportwereld? Dit is een hele interessante vraag, omdat de sportwereld ten opzichte van andere sectoren zo ontzettend divers is. Je hebt de amateur, je hebt de professioneel, je hebt individuele sporten, je hebt teamsporten, je hebt commercieel. Je hebt dus ontzettend veel verschillende sectoren die we allemaal tot de sportsector rekenen. Een van de grote problemen met het delen van de steunpakketten was die diversiteit in de sportwereld. Dus ik zou graag een nadere precisiering willen hebben van wat u bedoelt met «hoe het ervoor staat in de sportwereld». Hint u dan met name op bijvoorbeeld de sportscholen of juist op verenigingen? Of bedoelt u echt het totale palet van al die verschillende sportaanbieders?

Mevrouw Maeijer (PVV):

Eigenlijk het liefst het laatste, al snap ik dat dit waarschijnlijk een lichtelijk onmogelijke vraag is. Maar dat zou wel het meest interessant zijn. De sportscholen hebben natuurlijk flinke klappen gehad. Ze zijn nu gelukkig weer open, maar ze zijn lang gesloten gebleven. Dat geldt ook voor de amateursporten. Ik weet niet in hoeverre daar zicht op is. Ik lees meer in algemene zin iets in de brief van de Minister van «gelukkig zijn de meeste overeind gebleven». Mijn vraag zou misschien meer andersom zijn. Hoeveel zijn er niet overeind gebleven en hoeveel van degenen die overeind gebleven zijn, houden met moeite hun hoofd boven water? Overeind blijven is één ding, maar nog lang overeind blijven of alles te boven komen, is natuurlijk een tweede. Ik snap dat u wat specificatie wil. Ik worstel ook een beetje met die vraag. Misschien kan ik de bal enigszins bij de Minister leggen. In hoeverre kan zij tegemoetkomen aan de vraag om informatie?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik deel dat antwoord wel. Ik denk dat met name in de verenigingswereld de problematiek echt anders is dan bij de commerciële sportaanbieders die gewoon een bepaald aantal leden nodig hebben om überhaupt quitte te kunnen draaien, laat staan winst te kunnen maken. En daar zit volgens mij met name het pijnpunt. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de sportschool om de hoek kan helpen zorgen dat een wijk gezond blijft? We hebben steunpakketten. We hebben mogelijkheden om te ondersteunen. Daar gaat de komende maanden een daling in plaatsvinden, als ik het goed begrijp. Volgens mij zou de vraag aan de Minister kunnen zijn of zij met name bij de commerciële aanbieders zicht heeft op wat er nodig is om te zorgen dat zij hun belangrijke werk in zo'n wijk kunnen blijven uitvoeren. Voor verenigingen ben ik eerlijk gezegd op dit moment niet meer zo bang, maar de commerciële sportaanbieders zijn een groep die veel harder geraakt dreigt te worden.

Mevrouw Maeijer (PVV):

Volgens mij legt u een vraag bij de Minister neer, of een aanvulling op mijn vraag. Dus in die zin ben ik erg benieuwd.

De voorzitter:

Bent u aan het einde van uw betoog gekomen? Nee? Gaat u verder.

Mevrouw Maeijer (PVV):

Ik had nog twee puntjes. Eerst de topsportevenementen – dat is de brief van 9 april – die mogelijk naar Nederland zouden kunnen komen. Ik zou heel graag willen weten hoe het daarmee staat. Kunt u iets meer vertellen over hoe zo'n proces werkt en waar we nu in het proces staan?

Tot slot, mijn afsluiting. Ik vond het heel mooi om de straten de afgelopen weken oranje te hebben zien kleuren. Het was helaas van korte duur. Maar zoals we nu kunnen zien, ligt er volgens mij een mooie sportzomer in het verschiet. Dus ik wens alle sporters en alle liefhebbers dan ook veel plezier en succes.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Westerveld. Zij spreekt namens GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat is een mooi bruggetje zo, voorzitter, want ik wilde beginnen met te zeggen dat het jammer is dat voor ons het EK mannenvoetbal voorbij is. Hoewel het qua resultaten fors tegenviel – dat kan ik hier wel zeggen – gebeurde er wel iets heel bijzonders: van supporters tot KNVB, heel veel mensen spraken zich uit voor de rechten van lhbti'ers. Het was heel erg mooi om dat zo te zien.

Voorzitter. Ik ben blij dat de KNVB actie heeft ondernomen en dat de aanvoerder van Oranje met de regenboogband speelde, maar ook in Nederland kan er wel een tandje bij. Er is hier in het betaald voetbal nog nooit een wedstrijd stilgelegd vanwege een homofoob spreekkoor. Het is goed dat wij andere landen op hun rechten wijzen, maar dan kunnen we nog zo veel met regenboogvlaggen zwaaien en regenboogaanvoerdersbanden dragen, wij moeten ook echt naar onszelf kijken en het ook in Nederland gaan verbeteren. Volgens mij mogen we ons er met elkaar diep over schamen dat antihomo-spreekkoren nog steeds een reden zijn voor voetballers om niet uit de kast te komen.

Er ligt een aanvalsplan om racisme en discriminatie op het voetbalveld aan te pakken, maar toch worden wedstrijden vooral of alleen maar stilgelegd als een speler wordt gediscrimineerd in het stadion. Mijn vraag aan de Minister is of zij eens in gesprek kan gaan met de KNVB om de richtlijnen rondom spreekkoren aan te scherpen, zodat wedstrijden altijd stil worden gelegd bij discriminerende spreekkoren. Dat laatste bedoel ik echt in de volle breedte. Ik zou dit ook niet een individuele verantwoordelijkheid van voetballers vinden. Ik vind het ook echt aan de clubs en de KNVB om dit op te pakken. Vandaar dus mijn vraag aan de Minister. Zolang «homo» ook een scheldwoord is en zolang het nog in spreekkoren gebruikt wordt, is het stadion gewoon geen veilige plek voor voetballers. Niet voor voetballers, en ook niet voor supporters.

Voorzitter. Vandaag overhandigen de SP, D66 en GroenLinks een plan aan de Minister om sporten toegankelijker te maken voor mensen met een beperking. Mijn speciale dank aan collega Van Nispen van de SP, die hier het voortouw in heeft genomen. Ik ben heel benieuwd naar de reactie van de Minister, maar natuurlijk ook naar die van mensen en organisaties die hier zelf mee te maken hebben. Zij zijn expliciet uitgenodigd om commentaar te geven en opmerkingen te leveren, omdat je dit onderwerp vooral met elkaar moet bespreken en je daarvoor met elkaar goede voorstellen moet doen.

Voorzitter. Ik wil er een aantal dingen even uitlichten. Bijvoorbeeld de sportprotheses, want daarover heb ik een aantal keren vragen gesteld. Ik ben blij met de uitgebreide antwoorden van de Minister. Die gaven heel veel helderheid, maar we schrokken er ook een beetje van. De eigen bijdrage voor een sportprothese bij Uniek Sporten is gemiddeld € 1.000 en verzekeraars vergoeden geen sportprothese als iemand al een gewone prothese heeft. Dus een prothese die je nodig hebt om te lopen, krijg je wel vergoed. Maar wil je ook een sportprothese, dan wordt daarvoor een eigen bijdrage gevraagd. We konden ook lezen dat van de mensen die een sportprothese nodig heeft maar 21% sport. Dit kan en dit moet natuurlijk een stuk beter. Juist voor mensen met een handicap is sporten noodzakelijk om gezond te blijven.

Ik wil hier eigenlijk de vraag stellen waarom de verzekeraars dit niet vergoeden. We hebben het in deze commissie al vaker gehad over sportprotheses. Ik begrijp dat we hier niet alles met elkaar moeten regelen, maar ik vind het van de zotte dat wij het bijna in een wet moeten gaan vastleggen om zo'n sportprothese te vergoeden omdat de verzekeraars er onderling niet uitkomen. Het betreft een afgebakende groep mensen en de verzekeraars hebben over het algemeen best hoge financiële reserves. Ik wil de Minister vragen of zij dit punt nog eens een keer met de verzekeraars kan bespreken en of zij aan hen kan vragen om hun verantwoordelijkheid hierin te pakken. Ik weet dat dit ook de Minister is met wie we misschien een debat kunnen hebben over pakketbeheer, maar ik hoop dat het niet zover hoeft te komen.

Voorzitter. Ik zou ook graag zien dat de sportclubs toegankelijker worden voor mensen met een verstandelijke beperking. Veel clubs willen dat wel – dat bleek ook uit de analyse van het Mulier Instituut – maar ze weten niet altijd zo goed hoe. Kennis is daarvoor bij Special Olympics en bij Gehandicaptensport Nederland. Is de Minister bereid om daar nog eens gesprekken met hen over te voeren, om de kennis te bundelen en om er met elkaar mee aan de slag te gaan?

Voorzitter. Naast toegankelijker moet sport ook veiliger worden. We hebben het in deze commissie al eerder gehad over het turndossier. Ik ben blij dat de meerderheid hier vindt dat dit een apart debat verdient en dat we dat hopelijk snel na de zomer kunnen inplannen. Maar niet alleen turnen moet veiliger worden, de hele sport moet veiliger worden. Een vertrouwenscontactpersoon kan daarbij helpen. In 2018 had 56% van de verenigingen een vertrouwenscontactpersoon. Ik wil de Minister vragen hoe het daar nu mee staat. Zijn er meer vertrouwenscontactpersonen bijgekomen? Hoeveel worden er jaarlijks opgeleid? Zijn er nog steeds signalen dat verenigingen de kosten van het opleiden te hoog vinden? Weet de Minister dat?

Voorzitter. Ik heb nog één opmerking over zwemlessen. Dat is een punt dat de heer Van Nispen ook altijd aankaart. Ik ben blij met zijn vragen. We hebben ook gezamenlijk schriftelijke vragen gesteld. Daaruit bleek dat 45.000 kinderen van tussen de 11 en 16 jaar geen zwemdiploma hebben. Als je dat afzet op het totaal van de kinderen is dat niet zo veel, maar het gaat hier wel om 45.000 kinderen. Ik ben blij dat de Minister dit verder wil onderzoeken, maar we moeten een beetje haast maken. De heer Van Nispen stelde ook goede vragen over de zomer die gaat komen.

Voorzitter. Nog één punt. BNNVARA heeft de documentaire Voetbaldroom uitgezonden. Daarin kunnen we zien wat het sommige kleine talentjes kost om de top te bereiken. Zij zetten er soms alles voor aan de kant. En als je dan afvalt – en dat gebeurt bij veel van hen – hebben sommigen helemaal niets. Met sommige kinderen gaat het heel slecht. Ze kunnen daar de rest van hun leven last van hebben. Wie pakt dit op, wil ik de Minister vragen. Ik weet wel dat dit een gedeelde verantwoordelijkheid is, maar gedeelde verantwoordelijkheid mag geen reden zijn om dit helemaal niet op te pakken.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is ten slotte het woord aan mevrouw Kuiken namens de PvdA.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Winnen doe je door niet te verliezen. Dat weten alle 17 miljoen bondscoaches na zondag helaas ook weer. Nou ja, er is altijd weer een nieuwe ronde, en we hebben Max, we hebben Mathieu, en we hebben hopelijk nog heel veel andere sporten waar we deze zomer weer van kunnen genieten.

Maar winnen doe je ook door niet te verliezen als het gaat om alle takken van sport. Ik ben nieuw op dit onderwerp. Ik zal dus niet zeggen dat ik alles al ken, maar er zijn heel veel raakvlakken met hetgeen ik al deed. Een op de zeven kinderen heeft overgewicht. Als ik even de kinderen tot 18 jaar pak, sport 50% van de kinderen onvoldoende. Een op de elf jongeren kampt met depressies, en dat aantal is in de coronaperiode eigenlijk alleen maar toegenomen. Allemaal redenen om flink te gaan investeren in sport in alle takken. Of je nou een matige sporter bent, die het meer doet uit noodzaak dan uit liefde, of iemand met een groot talent, maakt niet zo heel veel uit.

Ik denk dat sporten ontzettend belangrijk is en daarin zijn toegankelijkheid, beschikbaarheid en laagdrempeligheid ontzettend belangrijke waarden. Ik denk dat een aantal collega's hierover al hele waardevolle dingen hebben gezegd. Michiel van Nispen en mevrouw Westerveld pleiten al jarenlang voor een infrastructuur waarin schoolzwemmen weer geïntegreerd wordt of in ieder geval aan school gelieerd wordt, zodat alle kinderen leren zwemmen. Sportonderwijs moet geprofessionaliseerd worden en twee uur sportles moet niet alleen maar op de hogere scholen maar ook op de basisscholen echt verankerd worden. Dat is nu vaak niet het geval.

Ik zou hieraan de ambitie van de Sportraad, en eigenlijk ook van het kabinet, willen toevoegen om buiten school minimaal een tot twee uur per week sport gratis toegankelijk beschikbaar te stellen in alle voorzieningen die we hebben. Of het nou freerunning is, of boulderhallen of atletiekbanen of een uurtje zwemmen, hoe mooi zou het zijn als dat de toekomst zou kunnen zijn? Dit kunnen we doen met professionele sportleraren, maar ook door middel van basisbanen, of door vrijwilligers en iedereen die zich hiervoor in wil zetten. Dat kost geld, maar ik denk dat het uiteindelijk ook heel veel geld oplevert, juist omdat we daarmee overgewicht bestrijden, depressies en eenzaamheid kunnen voorkomen en verbinding kunnen creëren. Kinderen die nu leren sporten, houden dat vast. Kinderen die nu geen overgewicht krijgen, hebben minder kans om op latere leeftijd overgewicht te ontwikkelen.

Ik weet dat de Minister deze ambitie ook heeft. Is het dan niet verstandig om deze ambitie inderdaad in een sportwet te verankeren? Dit pleidooi om zo'n sportwet aan te nemen en daarin heel concrete duidelijke en tastbare ambities op te nemen, hebben de heer Van Nispen en mevrouw Westerveld en ik ook eerder gehouden, en ik hoor het nu ook D66 en de VVD herhalen. Ik hoor graag een reactie van de Minister. Dus ik wil zo'n sportwet; ik wil die ambities verankeren, gekoppeld aan preventie, met heel duidelijke, tastbare doelen, zoals zwemles of een of twee uur sporten buiten het onderwijs om.

Voorzitter. Het zijn misschien ook de keuzes die we hebben gemaakt. De coronacrisis was heftig. Achteraf denk ik weleens: hebben we misschien te weinig getrokken aan het openhouden van sportvoorzieningen? De heer Heerema heeft zich daar ongelofelijk druk over gemaakt. We hebben er samen nog weleens een voetballetje over getrapt, maar achteraf denk ik weleens: hebben we wel de juiste keuzes gemaakt? Hoe kunnen we een en ander voorkomen als er toch weer een vierde golf mocht ontstaan? Zijn er dan nog andere voorzieningen mogelijk? Als we preventie zo belangrijk vinden, waarom hebben we dan de sportscholen als eerste gesloten? Achteraf is het altijd makkelijk praten, maar ik wil er toch over nadenken, voor het geval we wellicht in de toekomst weer voor dergelijke keuzes staan.

Voorzitter. Er zijn terechte vragen gesteld over misbruik in de sport. Daar zullen we later, op een ander moment, nog uitgebreid bij stilstaan. Niet alleen bij de turnsport, want misbruik komt helaas in alle takken van sport voor. Daarom laat ik dit punt even voor wat het is.

Ik denk dat er hele terechte vragen zijn gesteld over discriminatie en racisme in de sport. Die kunnen we niet alleen maar bewaren voor het moment dat we een of twee keer per jaar over discriminatie spreken. Dit punt vraagt voortdurende aandacht. Daar sluit ik me graag bij aan.

Voorzitter. Er zijn vragen gesteld over Thialf. Als oud-Friezin gaat het mij natuurlijk aan het hart en ik word daarmee ook extra belobbyd. Ze vragen eenmalig om 10 miljoen, maar er moeten structureel natuurlijk ook dingen gebeuren. Ik hoor de heer Heerema spreken over een sportstructuurfonds. Op welke wijze denkt de Minister daar invulling aan te kunnen geven, vooral ook om deze voorzieningen overeind te houden? Het zou zo zonde zijn als we Thialf verliezen, want het is iets unieks. We hebben het over grote sporttalenten. Weet je, als er ergens iconen op de baan staan, is het daar wel. Het zou toch zonde zijn als die naar het buitenland moeten vertrekken, omdat we hier in Nederland niet meer de infrastructuur hebben om het overeind te houden?

Voorzitter. Ik wil mijn complimenten uitspreken voor het tienpuntenplan van D66, GroenLinks en de SP. Ik had er in de media natuurlijk eerder al wat over vernomen. Ik heb het nog niet heel uitgebreid bestudeerd, maar volgens mij kan ik het van harte ondersteunen. Dus mijn complimenten.

Voorzitter. Ik heb nog lang niet alles besproken, maar je moet soms ook je kracht erkennen in je beperkingen. Tot slot zou ik alleen nog iets willen zeggen over sport en de BES-eilanden. Het zal vast wel ingewikkelder zijn dan dit, maar in ieder geval doen zij bij herhaling de oproep dat ze niet in regionaal verband aan internationale wedstrijden kunnen deelnemen, omdat zij natuurlijk onderdeel zijn van Nederland. Het zijn Nederlandse gemeenten. Tegelijkertijd is dat een beetje jammer als je logistiek niet heel makkelijk naar Nederland toe kan komen. Zij willen dus graag in de regio mee kunnen doen. Ik geloof dat er al eerder aandacht voor is gevraagd, maar ik weet niet precies hoe het zit en ik zoek eigenlijk wel een oplossing. Herkent de Minister dit probleem? Zo ja, op welke wijze zouden we het kunnen adresseren en oplossen?

Voorzitter. Ik rond af. Ik zei het al: winnen kun je alleen door niet te verliezen. Gelijktijdig is meedoen belangrijker dan winnen. Daarmee is de cirkel weer rond. Ik kijk uit naar de antwoorden van de Minister.

De voorzitter:

Dank u wel. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft gevraagd om te schorsen tot 19.40 uur. Dat is natuurlijk niet gek, want er zijn veel vragen gesteld. Het is leuk, deze groep van sporters en topsporters. Ik vind het wel mooi om in herinnering te brengen dat als het om topsport gaat, hier echt kanjers zitten: kampioen kogelstoten; kampioen zwemmen, goud op de vlinderslag en vrije slag; oud-interland, 29 interlands met de Oranjeleeuwinnen. Meneer Van Nispen, mevrouw Maeijer en Atje Kuiken zijn marathonlopers, en mevrouw Westerveld is ook een begenadigd voetballer. Dus als je als Minister zo veel vragen krijgt van deze afvaardiging, dan moet je wel twintig minuten schorsen. Ik schors dus voor twintig minuten.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ik moet wel zeggen dat de een wat meer hazerig is dan dat slakkentempo van mij. Maar het is wel waar: ik heb hem gehaald.

De vergadering wordt van 19.19 uur tot 19.41 uur geschorst.

De voorzitter:

Mevrouw Kuiken praat ons nog even bij over de wedstrijd Engeland-Duitsland. Hoeveel staat het?

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Het staat 1–0. Nog één actie? Nee, de bal is uit het spel. Laat maar zitten. We gaan de televisie uitzetten.

De voorzitter:

We gaan het afwachten.

Het woord is aan de Minister voor Medische Zorg en Sport.

Minister Van Ark:

Voorzitter, dank u wel. Allereerst een woord van dank aan uw commissie voor het feit dat dit debat toch verschoven kon worden naar een moment voor het zomerreces. We zouden eerst vorige week maandag met elkaar spreken. Na alle topprestaties van de leden van uw Kamer schaam ik mij een beetje om het te zeggen, maar alleen de beweegnorm halen is geen garantie dat het goed blijft gaan, zal ik maar zeggen, want het was een beetje in m'n nek geschoten.

De voorzitter:

Gaat het inmiddels beter met u, Minister?

Minister Van Ark:

Het gaat iets beter, maar dat is helaas ook geen garantie. Maar ik ben toch heel blij, want er staan veel belangrijke onderwerpen op de agenda en ook de initiatieven vanuit de Kamer verdienen het zeker om bij stil te staan. Dus dank dat het debat vandaag toch kon worden gehouden. Ik heb enkele woorden ter inleiding en daarna neem ik graag de vragen met u door, zodat we daarover van gedachten kunnen wisselen.

Alle leden hebben stilgestaan bij het afgelopen jaar, dat op alle fronten een bizar jaar was. Dit is zeker het geval voor het sportjaar dat achter ons ligt. Als we alleen al kijken naar hoelang sommige sporters op bizarre manieren hebben moeten trainen om nu überhaupt fit te zijn voor de wedstrijden, naar de vrijwilligers die hun werk niet konden doen, waar de heer Heerema over sprak, naar alle kinderen die geen competitie konden spelen, en naar al die sportschoolhouders die zulke fantastische protocollen en plannen hadden maar die uiteindelijk toch niet konden worden uitgevoerd; het was wat dat betreft echt een bizar jaar. Ik denk dat iedereen superblij is dat er nu van alles weer kan. Laten we hopen dat dat zo blijft.

Dat er weer zo veel kan, komt juist omdat de sportsector zich kenmerkt door een mate van doorzettingsvermogen waarbij men altijd onderdeel van de oplossing wil zijn. Dat heb ik het afgelopen jaar wel gemerkt. Ik kan u als bewindspersoon vertellen dat er niet zo veel sectoren zijn waar mensen zich met een probleem melden en ook meteen een oplossing hebben. Dat is echt exemplarisch voor de sportsector. Ik wil vanaf deze plek iedereen een ontzettend compliment geven en een enorm woord van dank voor hen uitspreken.

Maar er ligt nog wel een hoop te wachten uit de coronatijd, en ook van daarvoor, en er komt zeker ook het een en ander achter vandaan. We delen hier volgens mij met z'n allen dat sport en beweging een wezenlijk onderdeel van het dagelijks leven horen te zijn. Niet in het minst omdat we daarmee aan onze gezondheid werken, maar ook, en dat onderscheidt ons misschien wel van andere landen, omdat het plezier bij sport bij ons altijd centraal staat.

Er zijn zeker een hoop problemen te noemen. De Kamer stond daar uitgebreid bij stil en ik zal straks in de beantwoording ook het een en ander laten zien. De rapporten van het Mulier Instituut laten bijvoorbeeld zien dat de deelname aan sport is gedaald. We hebben qua beweging misschien hetzelfde niveau kunnen houden, omdat mensen heel erg creatief werden en gingen tuinieren of een blokje om gingen. Maar stofzuigen is uiteraard geen fitness en een lunchwandeling is nog geen clubkampioenschap. Dat is de balans die we nu wel moeten opmaken.

Wat ook heel wrang is, is de kloof die het afgelopen jaar te zien was. Mensen die al veel bewogen, zijn misschien iets minder gaan bewegen, maar de mensen die een beetje bewogen, zijn ermee gestopt. De kloof is daardoor groter geworden. Het is van belang om daar de komende tijd samen met de sport bij stil te staan.

Ik wil het ook zeker hebben over de commerciële sportsector. We focussen inderdaad vaak op de verenigingen, maar er zijn heel veel ondernemers en sportaanbieders die het verschrikkelijk moeilijk hebben gehad. Ja, er waren coronamaatregelen, maar die lossen niet alles op voor alle bedrijven die ermee te maken hadden. Daarnaast is het heel erg moeilijk geweest voor degenen die weten dat ze een heel groot deel van de oplossing zouden kunnen zijn omdat sport en bewegen zo belangrijk is. Ook hun wil ik graag een groot woord van dank geven.

Ik besluit mijn inleiding met een belangrijk moment, namelijk met de brief die «Nederland vitaal en in beweging» is gaan heten. Ik zal er straks ook nog het nodige over zeggen. Ik heb mensen gesproken, niet de minsten, die vroegen of het allemaal niet wat sneller en harder kan. Ik denk bijvoorbeeld aan iemand als Erik Scherder, die zegt: waarom 2040 en niet 2030? Ik wil daar heel open over zijn. Ik denk wel dat hier iets unieks is gebeurd. Dat was denk ik ook in andere reacties te zien, bijvoorbeeld van de sportbonden, die zeiden dat dit echt een belangrijk moment is. Het is namelijk een belangrijk moment als je met zo veel ministeries onderschrijft dat we dit allemaal van belang vinden. Daarmee zijn we eigenlijk een brug overgegaan die we nog niet over waren gegaan.

Het is natuurlijk ook gewoon waar dat er wat gaat gebeuren als de buitenruimte tot bewegen uitnodigt, als je in het onderwijs ruimte voor sport vindt en als je op alle fronten met elkaar onderschrijft dat bewegen belangrijk is. Dan gaat er letterlijk wat bewegen. Dat is ook de uitdaging van en misschien het plezier in wat we met elkaar aan gezamenlijke doelstellingen voor de toekomst kunnen neerzetten. De Nederlandse Sportraad heeft eraan bijgedragen, maar ook andere betrokken mensen. Ook de door de hele Kamer onderschreven motie van mevrouw Marijnissen is hiervoor van groot belang geweest.

Voorzitter. Ik ga naar de beantwoording van de vele vragen. Ik zal de vragen per fractie beantwoorden. Ik hoop daarmee iedereen een duidelijk beeld van de antwoorden te geven.

De heer Heerema refereerde aan de dubbele kosten. Het is goed om even stil te staan bij de vraag die daarachter ligt, namelijk over het jaar uitstel. Dat is heel heftig, is heftig geweest en gaat ook nog heftig worden, omdat het andere Spelen zijn dan je had verwacht. Misschien kun je je familie niet meenemen of weet je dat ze vanaf afstand moeten kijken. De heer Heerema vraagt naar de dubbele kosten. Dat is een belangrijke vraag. Achter die vraag zien we dat de coronacrisis op de hele topsport een effect heeft gehad, ook op de eraan gerelateerde voorzieningen. Dit blijkt ook uit de monitoren. Ik zeg overigens alvast toe dat we de komende tijd met de sportsector via het Mulier Instituut de vinger aan de pols blijven houden hoe een en ander zich verder ontwikkelt, ook in het aankomende sportjaar.

De heer Heerema refereerde aan de 5 miljoen extra steun voor de topsportbonden. Het is heel fijn dat die steun snel een goede bestemming heeft gevonden. We zijn met de topsportsector in gesprek om de topsport toekomstbestendig te maken.

De heer Heerema gaat specifiek in op de extra financiële druk op de stipendiumregeling. We hebben van het begin af aan aangegeven dat we die regeling op peil willen houden en daarmee de topsporters een solide basis willen blijven geven, zodat zij zo min mogelijk last hebben van onzekere tijden. Recent heeft het fonds een concrete inschatting kunnen maken van het aantal sporters dat de status heeft behouden, en dus ook van de totale financiële uitdaging die dat de komende periode met zich meebrengt. Naar verwachting zal het gebruik van de regeling medio 2022 weer stabiliseren. Nu we weten hoe groot de financiële uitdaging is, kan ik samen met de sportsector op zoek naar een passende oplossing, zowel op de korte termijn als wat mij betreft ook op de langere termijn.

De vraag van de heer Heerema over Thialf is eigenlijk een bredere vraag. Ik wil daar graag met de Kamer bij stilstaan. We hebben allemaal de brief gekregen. Een aantal Kamerleden heeft er ook naar gevraagd. Het is terecht om wat breder stil te staan bij dit punt. We hebben afspraken in het deelakkoord Topsport die inspireert. Die hebben we met NOC*NSF en de gemeenten gemaakt. In het kader van die afspraken kijken we naar de topsportaccommodaties. Uit de eerste inventarisatie van NOC*NSF blijkt dat we in Nederland een hele solide infrastructuur hebben. Daar mogen we best trots op zijn.

Er is niet direct urgentie tot een nieuw topsportaccommodatiebeleid. Wat er wel uit is gekomen, is dat blijkt dat er uitdagingen liggen, bijvoorbeeld omdat er nieuwbouw moet zijn of omdat er gerenoveerd moet worden. De verantwoordelijkheden op dit specifieke beleidsterrein liggen steeds bij verschillende partijen. Dat bleek ook uit de brief die wij kregen. Dat is precies de reden waarom ik samen met NOC*NSF en de Vereniging Sport en Gemeenten in kaart ga brengen wie welke verantwoordelijkheid draagt voor de sportaccommodaties. Niet alleen wat de bouw betreft – dat is misschien nog wel het makkelijkste deel – maar zeker ook als het gaat om de exploitatie, inclusief het onderhoud. Ik verwacht de uitkomsten daarvan dit jaar. Dat lijkt mij een goede basis om samen met de partners te kijken naar de vervolgstappen. Ik vind dat ook het moment om te kijken of je als rijksoverheid een bijdrage gaat leveren. En zo ja, welke bijdrage is dat dan? Je zou het «de infrastructuur» van de topsportlocaties kunnen noemen, zoals de heer Heerema het noemde. Om daar maar gelijk SMART over te zijn: ik wil dit traject ertoe laten leiden dat ik uw Kamer vóór het wetgevingsoverleg kan informeren, zodat u de balans erover kunt opmaken.

De voorzitter:

Meneer Heerema heeft een vraag.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik denk dat ik blij kan zijn met dit antwoord, omdat u voor het wetgevingsoverleg de inventarisatie gaat maken, maar ik ben nog wel even op zoek naar wat voor de Kamer het moment is om samen met de Minister de afweging te maken van wat wij vinden wat in Nederland nodig is.

Ik weet dat er in Nederland bijvoorbeeld helemaal geen hal is voor een bezoekerscapaciteit van 4.000 tot 8.000 bezoekers. Er zijn grote sporten in Nederland die juist die capaciteit nodig hebben, zoals handbal, volleybal en basketbal. Ahoy of Ziggo Dome zijn te duur om te huren en Eindhoven is te klein om te kunnen presteren, of zo makkelijk te vullen dat je eigenlijk groter moet om het steeds meer te laten leven in Nederland.

Ik ben op zoek naar hoe we kunnen zorgen dat de overheid meer aan de voorkant komt te zitten bij wat we nu nodig hebben. Daarom heb ik specifiek de casus van Alkmaar aangekaart. Kunnen we helpen meedenken met gemeenten en provincies als er bijvoorbeeld zo'n investeringsvraag als in Alkmaar ligt? Alkmaar wil zelf 10 tot 12 miljoen investeren in een hal die volgens mij niet nodig is. Dat is zo zonde van het geld. Kunnen wij daarin meedenken, al is het maar faciliterend? Ik denk namelijk dat het ministerie veel beter inzicht heeft in wat er nu nodig is. Als we dat nog niet goed genoeg in zicht hebben, omdat het beeld is dat we al op orde zijn en een solide basis hebben, dan moeten we daarin een slag dieper maken, want ik weet dat er in ons sportlandschap een aantal dingen ontbreken.

Minister Van Ark:

Dat is de volgordelijkheid der dingen. We hebben een eerste inventarisatie waaruit blijkt: een solide infrastructuur. Dat is constatering één. Tegelijkertijd bereiken ons signalen zoals die van Thialf. Je kunt verschillende dingen doen. Je kunt per signaal kijken wat we gaan doen. Of je kunt de vraag stellen die de heer Heerema stelde, namelijk draai het om en begin bij: hoe willen we dat de infrastructuur eruitziet? Kijk dan niet alleen naar de bouw, maar ook naar de exploitatie en het onderhoud. Als je de vraag omdraait, voorkom je dat we volgende week een brief krijgen – de problematiek die ons wordt aangekaart is overigens zeer terecht – van een gebouw X in gemeente Y, of van hal Z in provincie X. We draaien de vraag om. Ik wil eigenlijk aan de voorkant van de golf komen surfen. We kijken eerst hoe de infrastructuur eruit moet zien en vervolgens wat we kunnen doen. Ik stel me voor dat we de inventarisatie vóór het WGO aan de Kamer geven. Dan kunnen we tijdens het WGO van gedachten wisselen over hoe dat er vervolgens uit kan zien.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik ben tevreden, voorzitter.

De heer Van Nispen (SP):

Ik kan ook wel tevreden zijn, want ik vind het slim en verstandig om het zo te doen, maar ik maak het toch wat specifieker. Volgende week gaat het inderdaad wellicht om andere problematiek, maar ik ben benieuwd wat dit voor de casus Thialf betekent. Uit rapporten blijkt dat er een exploitatietekort is en dat NOC*NSF tot de grenzen van zijn kunnen gaat. Er ligt nu een grote opgave voor de provincie en de gemeenten. De vraag is of dat redelijk is. Moet je niet zeggen: bij nationale ambities passen ook nationale investeringen? Maar voor we die vraag helemaal uitgeëxerceerd hebben en we beleid en nieuwe debatten hebben, ben ik benieuwd naar wat we specifiek voor de casus Thialf op de wat kortere termijn van de Minister kunnen verwachten.

Minister Van Ark:

Door te zeggen dat het vóór het WGO is, wilde ik laten zien dat ik dit niet een soort jarenlang circuit wil laten zijn. Het ministerie is uiteraard met Thialf en de betrokken medeoverheden in gesprek. We hebben verkend wat ieders rol en verantwoordelijkheden zijn. Ik wil dat wat breder trekken voor de infrastructuur. Specifiek voor Thialf geldt dat we in het kader van de specifieke uitkering ijsbanen en zwembaden de tekorten van Thialf tot en met 1 juli hebben meegenomen. De vraag van Thialf, die ook per brief bij ons is gekomen, betreft gesprekken over de middellange termijn. Dit matcht volgens mij met dat wij ten tijde van het WGO een duidelijkere vraag hebben over hoe je je over de infrastructuur zou willen begeven. Dat gaat ook over de middellange termijn.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Van Ark:

Voorzitter. De heer Heerema had een vraag over de kansspelen en de mogelijke gevolgen daarvan voor de sport. Hij – of zijn collega – heeft dat gesprek ook met mijn collega de Minister voor Rechtsbescherming gevoerd, die de Kamer heeft laten weten dat het verbod op de inzet van beroepssporters voor reclamedoeleinden het directe resultaat is van de uitvoering van twee moties van de Kamer. Je kunt overigens de televisie niet aanzetten of je ziet ex-sporters in reclames, maar voor beroepssporters is er dat verbod. De Kamer is daar meerdere malen over geïnformeerd. Wat wel mag, is het sponsoren van sporters en beroepssporters.

Ik wil op dit moment niet vooruitlopen op de mogelijke negatieve gevolgen voor de afdracht voor de sport en wat je daaraan zou moeten doen, zeker ook omdat de afdracht van de Nederlandse Loterij Organisatie aan NOC*NSF gebaseerd is op het feit dat NOC*NSF aandeelhouder is van de Nederlandse Loterij Organisatie. Ik zie daar niet op voorhand een taak voor mijzelf weggelegd, anders dan dat u mij als Minister voor Sport uiteraard altijd mag aanspreken op dat ik mij hard maak voor voldoende middelen voor de sport. Maar ik zou het wel in die tijdsvolgorde willen neerzetten.

Voorzitter. De heer Heerema heeft een aantal specifieke evenementen genoemd. Als het gaat over Alkmaar, mag hij mijn antwoord op de vraag over de topsportinfrastructuur zo zien: als we verkennen wat de rollen zijn, vind ik dat een gesprek daar ook in past. Ik zal dat initiëren als het uit de huidige verkenning komt.

De aanvraag voor Gymnaestrada, wat ik een mooi evenement vind, is beoordeeld op basis van het Beleidskader sportevenementen 2019–2020. De aanvraag is afgewezen, omdat de aanvrager de subsidiebehoefte onvoldoende heeft aangetoond. Er is geen sprake van afwijzing op een subsidieverzoek omwille van het budget, waar de heer Heerema naar vroeg. Overigens staat het besluit nog open voor bezwaar en beroep, wat ik graag wil afwachten.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Dan taxeer ik even dat de aanvraag op advies van de Sportraad is afgewezen, want die kijkt volgens mij naar de aanvragen. Dat hebben we eerder gezien bij het EK wielrennen in Nederland en bij een aantal andere evenementen. Laat ik maar gewoon eerlijk zeggen dat het me irriteert dat wij niet kijken naar hoe we iets mogelijk kunnen maken, maar dat we blijkbaar vinkjes zetten of het wel helemaal in orde is.

Ik zou de Minister toch willen vragen om met een heroverweging te komen, omdat dit volgens mij een van de mooiste breedtesportevenementen is die wij in ons land kunnen organiseren, met wereldwijde uitstraling. Hoe maken we dit nou mogelijk? Zo ken ik het ministerie eerlijk gezegd ook, en deze afdeling ook met name, en daar ben ik trots op. Misschien dat niet elk boxje kan worden aangevinkt, maar laten we kijken naar hoe we samen vorm kunnen geven aan dit soort evenementen die een impact op de Nederlandse sportstructuur hebben, maar ook op het kijkgedrag van mensen en op het op hun eigen niveau kunnen meedoen. Die oproep zou ik toch wel willen doen aan de Minister.

Minister Van Ark:

Dit is niet via de Sportraad maar via het ministerie gelopen. Ik wil dat graag corrigeren als die verwachting zou bestaan. In mijn beleving kijken we ernaar zoals de heer Heerema zegt. Maar nogmaals, er is wel degelijk sprake van een set van spelregels en er is ook sprake van een situatie waarin momenteel nog bezwaar en beroep mogelijk is. Het is voor mij dus lastig om daar nu verder op in te gaan. Ik hoor wat de heer Heerema zegt, maar we hebben wel spelregels met elkaar afgesproken. De aanvraag is afgewezen omdat de subsidiebehoefte onvoldoende was aangetoond. Dat is wat ik er nu over kan zeggen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

We hebben eerder gemerkt dat het evenementenkader onvoldoende ruimte bood, bijvoorbeeld om het WK volleybal naar Nederland te kunnen halen. Toen heeft de Kamer gezegd dat zij dat wel wil en we hebben het kader toen aangepast. Ik zou het graag willen weten als het nodig is om het evenementenkader aan te passen omdat het onvoldoende ruimte geeft of te streng is om mooie evenementen naar Nederland te kunnen halen, want dan weet de Kamer wat zij kan doen om hele mooie breedtesportevenementen in Nederland te kunnen organiseren.

Minister Van Ark:

De heer Heerema vroeg of het een financiële afweging was, maar dat is het niet. Dat was niet de reden om de aanvraag af te wijzen. Ik kan me voorstellen dat er behoefte is aan inzicht in waarom iets wordt afgewezen of niet. Het is zo dat er een heel wervend verhaal tegenover kan staan, maar dat er toch bepaalde spelregels zijn waaraan niet wordt voldaan. Ik zou willen vragen of ik me er even op mag beraden hoe ik de Kamer een overzicht kan geven van wat wordt toegekend en wat wordt afgewezen en of ik daar een vorm in kan vinden. Ik laat dat ofwel aan het einde van de eerste termijn ofwel in de tweede termijn weten.

Ik kom op het Super WK wielrennen. Ik hoop dat ik de heer Heerema hiermee wat blijer kan maken, want dat doe ik graag. Ik kan melden dat de initiatiefnemers momenteel bezig zijn met het uitwerken van de plannen en dat ze daarover nog in gesprek zijn. Als we weten wat zij aan financiële bijdragen van de rijksoverheid willen hebben, ga ik daarover met de organisatoren in gesprek. Ik zal de Kamer informeren. Ik heb zojuist net geen blanco cheque gehad van de heer Heerema. Nee hoor, laat ik dat... We zijn erover in goed gesprek en het zou uiteraard fantastisch zijn als het lukt.

Ik kom op het WK handbal. De handbalbond heeft contact gehad met het ministerie. Wij hebben aangegeven welke ondersteuningsmogelijkheden we hebben. De bond is bezig om de plannen verder uit te werken en kijkt ook naar de financiële haalbaarheid. Wij wachten tot zij contact met ons opnemen. Dat is tot op heden niet gebeurd, maar we staan daar uiteraard voor open.

Ik heb de Kamer meegedeeld dat ik het evenement van de Europese Paralympische Kampioenschappen van harte ondersteun. Ik ben heel blij dat Rotterdam heeft besloten om als gaststad op te treden. Ik ga volgende week, nog voor het zomerreces, met alle partijen in gesprek over hoe we samen ervoor kunnen zorgen dat je dit initiatief tot een groot succes maakt. Ik zal de Kamer informeren als de organisatie de plannen en financiële aspecten voldoende heeft uitgewerkt.

Dan de Formule E. We hebben daar een ondersteuningsbrief voor geschreven vanuit het kabinet. Ik heb dat samen met een aantal collega's gedaan. Het is een prachtig sportevenement, met allerlei doelen op het gebied van duurzame mobiliteit en klimaat. Ik heb wel begrepen dat het nu nog een financiële uitdaging voor ze is, dus de initiatiefnemers moeten daar nu naar kijken. We hebben als ministerie aangegeven dat we graag aan tafel blijven zitten. Het is dus nog even ongewis, maar de gesprekken lopen.

Voorzitter. Mevrouw Van der Laan had een aantal vragen gesteld, allereerst over de steunmaatregelen voor de sportverenigingen. Zij benoemde ook expliciet het geduld van de sportscholen. Over dat geduld ben ik het zeer met haar eens. Ik kan in ieder geval aangeven dat de steunmaatregelen tot nu toe hebben gewerkt om de sportverenigingen maar ook de exploitanten van accommodaties te helpen overeind te blijven. Tevens was er het rijksbrede steunpakket waarvan ook de mensen in de commerciële sector gebruik hebben kunnen maken. Er is in totaal meer dan 640 miljoen aan overheidssteun naar de sportsector gegaan. Daarvan komt bijna 200 miljoen vanuit het sportspecifieke pakket. Dus ja, de schade is tot nu toe beperkt gebleven, maar net als uw Kamer constateren ook wij dat we nog wel even een vinger aan de pols moeten houden. Zeker ook omdat het in de sport zo werkt dat je van seizoen naar seizoen gaat. We moeten kijken hoe het aankomend seizoen gaat. We blijven dus een vinger aan de pols houden en we hebben het Mulier Instituut gevraagd om de financiële impact van de coronacrisis te blijven monitoren.

Het thema positieve sportcultuur, waar mevrouw Van der Laan aandacht voor vraagt, heeft een plek gekregen in het Sportakkoord, onder de pijler positieve sportcultuur. Dat betekent dat we ook de voortgang monitoren. Daardoor kunnen we zien dat de helft van de gemeenten aangeeft dat zij in de afgelopen twee jaar op een positieve sportcultuur hebben ingezet en dat ruim acht op de tien gemeenten aangeven dat in het komende jaar te willen doen. We zien ook dat lokaal de aandacht voor integriteitsthema's toeneemt. We denken dan bijvoorbeeld aan het belang van pedagogisch-didactische ondersteuning van trainers en coaches. Uit de recente berichtgeving weten we hoe belangrijk dat is en kan zijn.

We zien ook in de monitor dat 72% van de sportbonden die hebben geantwoord, aangeeft dat ze de afgelopen twee jaar actief zijn geweest in het ondersteunen van verenigingen op het terrein van een positieve sportcultuur. Dus er gebeurt het nodige. Er wordt onder andere apart via de sportlijn geïnvesteerd in een positieve sportcultuur. De bonden werken aan een pedagogische visie, maar ook aan hoe je spelregels opstelt, hoe je de reglementen opstelt en aan de gedrags- en de omgangsvormen op de clubs. Dat is dus heel concreet.

Via het Centrum Veilige Sport wordt gewerkt aan het voorkomen van en de aanpak van grensoverschrijdend gedrag. We hebben natuurlijk het aanvalsplan tegen racisme en discriminatie in het voetbal en de aanbevelingen uit het turnrapport. Daar zijn zeker lessen uit te trekken. Denk bijvoorbeeld aan wat de onderzoekers hebben gezegd over wat het kan betekenen als je als gemeente subsidie verstrekt op basis van sportprestaties. Dat is echt zo'n onderwerp dat zijn weg moet vinden. We blijven hier dus bovenop zitten, specifiek op dit thema. Dat heeft absoluut prioriteit.

Ik vond dat mevrouw Van der Laan de spijker op de kop sloeg toen ze zei dat we een Preventieakkoord en een Sportakkoord hebben en er nu ook een Beweegakkoord komt. Ik ben mij zeer bewust van mijn demissionaire status – ik zal dat woord vandaag misschien nog wel een paar keer moeten gebruiken – maar als ik naar de toekomst kijk, denk ik dat bewegen de brug is tussen sporten en preventie. Je kunt daarbij immers zo veel verbindingen maken.

Ik ben daarom heel blij met de brief die er is gekomen. Als je preventie en sporten combineert vanuit een gezonde leefstijl en vitaliteit, gaat het over veel meer dan alleen maar het sporten of bewegen. Het gaat over voeding en ontspanning en zelfs over of je genoeg slaap krijgt. Het gaat over al die aspecten die bijdragen aan de fysieke en de mentale gezondheid van mensen. Dat vraagt inderdaad om een integrale visie. De brief «Nederland vitaal en in beweging» laat denk ik zien dat we de beweegopgave voor Nederland met z'n allen willen. Ik zeg er eerlijk bij dat we zo'n brief in demissionaire toestand durfden te sturen, omdat we weten dat de Kamer het belangrijk vindt en dat het kabinet het belangrijk vindt. Natuurlijk zijn er dingen die we nog niet kunnen doen, maar dat hoeft ons er niet van te weerhouden nu de bouwstenen klaar te zetten om straks snel meters te kunnen maken. Ik denk en ik hoop dat deze aandacht voor leefstijlthema's daadwerkelijk wordt opgepakt.

We zien hier wel het belang van de lokale sportakkoorden. Het blijft heel erg belangrijk dat we daar goed op de implementatie zitten. Daar moet de verbinding tussen de verschillende akkoorden komen. Het gebeurt al in heel veel gemeenten dat de akkoorden worden samengenomen. Gebieden in Gelderland en in Zeeland en bijvoorbeeld gemeenten als Coevorden en Oldebroek hebben er zelfs één akkoord van gemaakt. Het advies van de Nederlandse Sportraad, waarin ook wordt gesproken over de sportwet – daar kom ik straks nog over te spreken – is precies waarmee we aan de slag willen. Maak daar een verdiepingsslag op. Dat is de opgave die we onszelf hebben gesteld. Daarin wil ik ook de doorontwikkeling en de toekomst van het Nationaal Sportakkoord meenemen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Nog even door op het Beweegakkoord. Waar komt het idee vandaan om naast het Sportakkoord...? Ik heb er zelf een mogen opstellen, lokaal, van sporten, bewegen én spelen. Daar zat een gezonde leefstijl al in. Nu wordt er een derde pijler naast de twee genoemde akkoorden omhoog geworpen. Waar komt dat vandaan? Hoe gaan we daar echt effect van zien? In mijn beleving lijkt het echt hetzelfde als een doorontwikkeling van het Sportakkoord, dat de Minister ook noemt in de brief.

Minister Van Ark:

Misschien ben ik door wat jaren in het Haagse rondlopen al een beetje bedrijfsblind geworden, maar ik zie het meer als een stap die we zetten om vervolgstappen te kunnen zetten. In de brief die we hierover hebben gestuurd, laten we zien dat we de doelen vanuit het Preventieakkoord ook op bewegen plakken, dat we die doelen niet zomaar halen en dat er daarom ook een impuls nodig is. Je ziet eigenlijk al dat die twee bij elkaar worden gehaald. Ik sprak vorige week met de Sportraad. Die zei toen ook: pak dat sporten er nou echt bij. Dit is volgens mij de eerste stap en dan moeten de andere stappen volgen. Ik snap iedereen die zegt dat het sneller kan en dat het wellicht gisteren al had gemoeten. Het is misschien een beetje cynisch, maar ik ben een positief mens: het werkt wel zo dat als je op een gegeven moment die brug over bent – en dat zijn we voor mijn gevoel nu – dan heb je eigenlijk het point of no return gehad. Dan zou de volgende stap... Ik vind dan toch dat een nieuw kabinet dit soort uitspraken zou moeten doen, of misschien moet dat aan de formatietafel gebeuren. Maar we mogen ook af en toe een beetje dromen in deze commissie. Ik zou wat dat betreft dezelfde droom hebben.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Van Ark:

Voorzitter. Mevrouw Van der Laan had een vraag over de vergoedingen voor topsporters, specifiek over de hoogte van de vergoedingen en wanneer ze zijn geïndexeerd. Ik heb daar in de richting van de heer Heerema zojuist al het nodige over gezegd. De stipendia zijn gekoppeld aan het wml. Dat wordt per 1 juli verhoogd. Afhankelijk van de leeftijd en het inkomen kan een sporter aanspraak maken op maximaal 140% van het minimumloon. In de loop van de tijd zijn allebei de voorzieningen aangepast en verbeterd. De groep gebruikers is ook groter. Dat is ook de reden waarom het VWS-budget hiervoor in de afgelopen jaren evenredig is toegenomen ten opzichte van de topsportinvesteringen.

Voorzitter. Mevrouw Van der Laan had vragen over een aantal doelgroepen. Het zijn vragen waar ik mij zeer verwant mee voel. Ik begin met haar vraag over het sporten voor kinderen uit arme gezinnen. Zeker in mijn tijd als Staatssecretaris van Sociale Zaken heeft dit thema heel erg veel indruk op mij gemaakt. Ik ben een keer op huisbezoek geweest bij een moeder die in de schulden zat. Maar ze had de weg naar de hulpverlening gevonden en haar dochter mocht weer naar ballet. Dat betekende in dit geval niet alleen de contributie betalen, maar ook zorgen dat je een balletpakje hebt waarmee je niet opvalt, want je wilt niet opvallen als kind, zodat je gewoon kunt meedoen. Als je goed bent in een sport, mag je ook naar de selectie gaan. Daar worden dingen voor geregeld.

Het is ongelooflijk belangrijk dat je mensen bereikt, want heel veel mensen worden niet bereikt. Dat is precies waarom gemeenten samenwerken met bijvoorbeeld die fondsen. Er werken vaak vrijwilligers en mensen die zelf in die situatie hebben gezeten, waardoor het voor mensen veel laagdrempeliger is om bij hen aan te kloppen. We hebben het Jeugdfonds Sport & Cultuur en tevens het Volwassenenfonds Sport & Cultuur, maar we zien dat het bereik echt beter kan. Die frustratie had ik in die tijd ook al. We zien ook in het onderzoek van het Mulier Instituut dat kinderen uit arme gezinnen minder vaak sporten en daarmee minder aan de beweegrichtlijn voldoen. Dat is iets wat we niet met elkaar kunnen accepteren.

Ik wil daarom hier een verdiepingsslag op gaan doen, in navolging van het advies dat de Nederlandse Sportraad heeft uitgebracht, wetende wat er ook vanuit andere departementen, samen met de partners in de sport, gebeurt om de financiële toegankelijkheid mee te nemen. Ik realiseer me echter heel goed dat het meer is dan alleen maar geld. Het is ook een drempel waar je overheen moet. Het is soms een taboe. Het kan van alles zijn, dus we moeten er echt goed naar kijken. Ik wil ook graag nog eens gaan buurten bij de collega van Sociale Zaken of daar in het afgelopen jaar nog nadere stappen zijn gezet.

Dan de vraag over aandacht in de brief voor sporten voor mensen met een beperking. De brief die we schreven over bewegen en vitaliteit gaat in zijn algemeenheid over het in beweging brengen van mensen die niet bewegen. Wat mij betreft, en laat dat helder zijn, nemen we hierin uiteraard ook mensen met een beperking mee. Er gebeurt natuurlijk gelukkig al wel het nodige. We hebben het deelakkoord «Inclusief sporten en bewegen», en binnen «Bewegen, het nieuwe normaal» worden deze plannen ook doorgezet.

Voorzitter. Mevrouw Van der Laan had een vraag over de sportwet. Dat is precies waar ik de knip zou willen leggen tussen wat je demissionair wel en niet kunt doen. Ik zou zeggen: een wet is echt aan een nieuw kabinet. Maar ik denk dat het heel erg van belang is om de verdiepingsslag te maken – zeker nu ik weet hoe de Kamer zich uitspreekt over de te bewandelen route – zodat een nieuw kabinet geen tijd hoeft te verliezen en daadwerkelijk keuzes kan maken over een sportwet.

De heer Van Nispen (SP):

Ik ben wel heel benieuwd hoe zo'n verdiepingsslag eruit gaat zien. Wat houdt dat precies in? Wie worden daarbij betrokken? Wat is het tijdpad daarin? Kan de Minister daar iets meer over zeggen?

Minister Van Ark:

Daar had ik nog een hele lijst van, want ik kan me voorstellen dat die vraag leeft. Ik ga die straks helemaal voor u specificeren, maar het heeft ermee te maken dat je moet weten wat eronder valt. Je moet kijken naar alle organisaties en bijvoorbeeld overheidslagen die nu met sport en bewegen te maken hebben. Je moet kijken naar de partners met wie je werkt. Zijn dat de sportbonden, of is dat ook de commerciële sportsector? Daar heeft een adviesraad het nodige over gezegd, maar er moet wel een verdiepingsslag in gemaakt worden. Ik vond dat de heer Heerema een aantal terechte punten noemde als je het met z'n allen erover eens bent dat je iets wilt borgen. Ik ken ook de frustratie over dat je blijkbaar kunt bezuinigen op niet-vaststaande financiële stromen. Dan doe je eigenlijk tekort aan alles wat we belangrijk vinden. Het is wel goed, denk ik, om de verdiepingsslag te maken, zodat je weet waar je aan begint op het moment dat je de keuze voor een wet maakt.

De heer Van Nispen (SP):

Ik wacht even af tot dat nadere antwoord komt, want ik ben erg benieuwd hoe dit proces vorm gaat krijgen. Volgens mij vindt de hele Kamer het belangrijk. Maar misschien was ik iets te ongeduldig met mijn interruptie.

Minister Van Ark:

Voorzitter. Ik heb net voor de vuist weg in ieder geval al het nodige kunnen aangeven. Laat ik het positief zeggen, want ik vind het altijd een heel positief debat. Ik denk dat het goed is dat we met elkaar zeggen dat we het belang zien van bewegen en vitaliteit. We zien ook dat we bepaalde zaken beter willen borgen. Dan zou een wet een optie kunnen zijn. Sommige fracties spreken zich daar al heel erg voor uit. Andere fracties zeggen dat het een richting zou kunnen zijn als ze een beetje weten hoe het in elkaar zou zitten.

Je moet wel weten welk doel je hebt, welke middelen je dan nodig hebt en welke beleidsterreinen je daar wilt onderbrengen. Je moet de impact van de keuzes die je maakt, goed doordenken. Dat zijn zaken die je klaar moet hebben liggen als je een wet gaat maken. Dat is precies waarvan ik zeg dat we daar niet op willen wachten. Want als er een regeerakkoord is en je zegt «we gaan een wet maken» en je moet dit proces nog doen, dan ben je een jaar verder. Dus laten we dat nou niet afwachten. Laten we die slag nu gaan maken, zodat het klaarligt als er in de formatie wordt gezegd «hier willen we mee aan de slag». Dan ligt er een soort keuzemenu: als je het over deze boeg doet, kun je het op deze manier gaan doen en als je het over die boeg doet, kun je het op die manier gaan doen. Dan hoef je niet af te wachten. We praten hier wel over een stelselwijziging. Ik wil wel gezegd hebben dat een stelselwijziging nooit zonder grote keuzes gaat en ook nooit zonder verdiepende analyses. Daar moeten bijvoorbeeld ook andere overheden over geraadpleegd worden.

Voorzitter. Mevrouw Van der Laan had een vraag over hoe je omgaat met de vrijheid van meningsuiting en hoe je je tijdens sporttoernooien wilt uiten. Ik zal er straks nog een aantal specifieke zaken over zeggen, ook in de richting van mevrouw Westerveld, maar ik denk dat we het met elkaar erover eens zijn dat de vrijheid van meningsuiting een van onze grootste verworvenheden is. Dat is ons hoogste goed. Dat geldt wat mij betreft dus ook voor sporters en supporters. Ik weet dat de Nederlandse bonden, zoals NOC*NSF maar zeker ook de KNVB, zich hiervoor inzetten. Die onderhouden daar ook contact over met de internationale sportfederaties. Wij doen dat vanuit het kabinet met onze politieke counterparts, omdat politiek en sport ook wel gescheiden routes kennen. Maar wat ons verenigt, is die vrijheid van meningsuiting. Ik ben van harte bereid om mijn ondersteuning te geven waar dat van toegevoegde waarde is in de internationale discussies. Zo heb ik recent ook een brief van het Portugese voorzitterschap ondertekend, waarin men zich hierover uitsprak.

De voorzitter:

Een korte vraag van mevrouw Van der Laan.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het gaat niet over dit thema. Ik wilde nog even doorvragen over de verschillende vergoedingen. Ik heb even laten bezinken wat de Minister zei. We hebben natuurlijk vergoedingen voor topsporters met een A-status, een selectiestatus en een talentenstatus. Ik vroeg gericht naar die verschillende vergoedingen en of die recentelijk geëvalueerd zijn. Daar probeer ik wat meer beeld bij te krijgen.

Minister Van Ark:

Dat heb ik zo niet paraat, maar ik ga dat even uitzoeken. Ik kom daar in tweede termijn op terug.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik vond het een hele goede vraag van mevrouw Van der Laan. Ik heb begrepen uit het antwoord dat de Minister gaf toen ik het over topsport had, dat de Minister bezig is met een soort verkenning van hoe we in feite tegen topsport aankijken. Zouden we in zo'n verkenning kunnen meenemen hoe voor al die verschillende statussen de huidige ondersteuningsstructuur is, financieel gezien, en wat wellicht wenselijker zou kunnen zijn op het moment dat we onze topsportstructuur op een hoger niveau zouden willen tillen? Ik hoop dat de Minister een klein beetje begrijpt wat ik bedoel. Maar ik kan heel goed meevoelen in wat mevrouw Van der Laan hierover opmerkte.

Minister Van Ark:

Mijn advies zou zijn om eerst in kaart te brengen wat er is en om, als er dan een probleem is, te kijken of we daar een traject op moeten zetten. Laat ik het zo zeggen: ik weet niet of het van dezelfde orde is als de infrastructuur voor accommodaties. Het kan een zeer legitieme vraag zijn, maar laat mij dan eerst in beeld brengen hoe het er nu voorstaat. Dan kunnen we daarna kijken of er iets nodig is. Dat zou mijn advies zijn.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ja, maar wel de opmerking daarbij gemaakt dat we niet alleen moeten weten wat er nu in beeld is en wat er dus nodig is, maar ook vooral de vraag: waar willen we naartoe met waarmee we bezig zijn? Ik zal mijn tweede termijn straks beginnen met hoe de sportsector in mijn optiek vaak wat weinig voor zichzelf opkomt. Ik denk dat als wij ook kunnen beslissen, of in ieder geval een koers kunnen aangeven van wat wij met onze sportsector willen, we daar uitspraken over kunnen doen om de Minister richting te geven om bijvoorbeeld met topsport en topsportondersteuning een stap te zetten.

Minister Van Ark:

Ja, maar ik probeer wel een beetje rolvast te blijven in die zin dat ik niet al te veel wil doen voorbij de regeerperiode. Ik houd me zeer aanbevolen om dingen uit te zoeken en te inventariseren, maar ik vind het op een gegeven moment ook wel tijd dat er een nieuw kabinet komt dat ermee aan de slag kan. Was dat freudiaans? Ja, dat was freudiaans. Ik probeer het ook echt wel op te rekken en als ik bij de Kamer proef «hier ligt echt iets wat iedereen echt vindt», dan probeer ik het echt wel te doen. Maar in een demissionaire periode mag je analyseren, klaarzetten en voorbereiden, maar wat er feitelijk gaat gebeuren... Maar goed, dat is mijn advies aan de Kamer.

De voorzitter:

Wij kijken uit naar een mooie sportparagraaf in het nieuwe regeerakkoord.

Minister Van Ark:

Voorzitter. Ik kom bij de vraag van de heer Van Nispen, die wat mij betreft een retorische vraag stelde, namelijk of je sport en beweging structureel in het dagelijks leven van eenieder zou moeten inbedden. Wat mij betreft is het antwoord ja. Ik denk dat we er een aantal handvatten voor moeten hebben. Ik denk dat de heer Van Nispen zich in het kamp bevindt van: het had eigenlijk gisteren gemoeten en kan het niet sneller? Dat snap ik hartstikke goed, maar ik probeer ook aan te geven dat ik binnen de mogelijkheden die ik heb zo veel mogelijk wil klaarzetten. Wat mij betreft wordt geen enkele groep uitgesloten en is het voor 0 tot 100 jaar, voor iedereen toegankelijk en laagdrempelig. Het is ook belangrijk om dat interdepartementaal te doen. Ik proef bij de collega's dat daar veel animo voor is. Het is denk ik ook een teken dat het heel goed is geweest dat we die brief met elkaar hebben geschreven, omdat het daarmee ook echt in de departementen verankerd is.

Professionalisering in het kader van de sportverenigingen vind ik ook een belangrijk thema. We zetten daar bij het Sportakkoord ook op in. De sector heeft ook nadrukkelijk aangegeven dat ze dat graag willen. We zetten daarop in door ondersteuning. We hebben een sectorbreed overleg op het gebied van professionalisering. Ik heb de Kamer een brief gestuurd over de human capital agenda. Die gaat ook over het vraagstuk van extra professionals, wat ook in het advies van de Sportraad zit dat nog terug gaat komen. Het gaat over de lange termijn en ook over extra investeringen. Dat lijkt me iets waar een volgend kabinet dan mee aan de slag kan.

We hebben zojuist al over de sportwet gesproken. Maar misschien nog even aanvullend: ik vind het echt van belang om dat samen met de mensen in de sport te doen. Ik vind het ongelooflijk mooi om te zien in de gesprekken die ik bijvoorbeeld met de Sportraad voer, dat er mensen zijn die echt hun sporen hebben verdiend in de sport dan wel in voor de sport zeer relevante beleidsterreinen. Die chemie is echt heel goed. We kijken breed als het gaat om de stakeholders in de sport. Iedereen moet een goed beeld krijgen van de impact van bepaalde keuzes. Dat is dan ook de bagage die we aan het nieuwe kabinet kunnen meegeven.

De voorzitter:

Meneer Van Nispen heeft nog een vraag.

De heer Van Nispen (SP):

Het is altijd flauw, zo'n procesvraag, maar toch stel ik die hier even. Ik ben benieuwd wanneer wij als Kamer daar dan nadere informatie over kunnen krijgen. Ik vind het heel goed dat het wordt gedaan met de mensen vanuit de sport, want die mensen hebben er echt verstand van, maar wij doen ook ons best hier. Zou het juist op dit belangrijke thema, waar we met z'n allen ideeën over hebben, niet heel mooi zijn als de Kamer op een gegeven moment die verdiepingsslag kan krijgen? Misschien moeten we er dan een rondetafelgesprek over voeren. Nog even afgezien van de vraag wanneer er precies een nieuw kabinet is, want daar hebben we nu hier aan deze tafel geen invloed op. Maar ik zou het wel heel mooi vinden om de Kamer in een vroegtijdig stadium hierbij te betrekken, zodat het een gedragen iets wordt, en niet dat de Minister iets aan het verdiepen is en de Kamer uiteindelijk zegt dat ze het toch helemaal anders wil. Dat zou dan toch erg zonde zijn.

Minister Van Ark:

Nee hoor, eens. Ik vind het ook echt een onderwerp om samen in op te trekken, dus ik kan me voorstellen dat we in het kader van de routekaart op een aantal momenten de Kamer informeren. Die verdiepingsslag is daar natuurlijk een van. Ik kan de Kamer op dit moment niet aangeven wat het eerstvolgende moment is, maar ik zal in ieder geval proberen op zo kort mogelijke termijn een routekaart te sturen waar die momenten op staan, zodat de Kamer weet hoe wij sturen. Dan kan de Kamer daar zelf de eigen agenda naast leggen, zoals bijvoorbeeld de rondetafel, wat ik me heel goed kan voorstellen.

Voorzitter. Ik kom op het onderwerp speeltuinen. De heer Van Nispen vroeg daar ook naar. Ja, het is een feit dat het lokale voorzieningen zijn waar juist de lokale overheid eerstverantwoordelijk voor is, en dat eventuele tekorten in de exploitatie dus ook op lokaal niveau gevonden dienen te worden. Wat we wel kunnen doen, is de gemeente stimuleren om meer op buitenspelen in te zetten. Dat doen we met het buitenspeelakkoord en met het SamenSpeelAkkoord. Ik vind het met de heer Van Nispen van groot belang dat er meer buiten wordt gespeeld. We zien nu wel dat er een tekort is aan feitelijke gegevens. We kunnen daar niet echt op sturen. In het verlengde van door het Mulier Instituut naar buiten gebrachte rapport Buitenspelen wordt er een kennisagenda ontwikkeld. We willen daarmee het landelijke en lokale beleid inzichtelijker maken, zodat er beter gestuurd kan worden. Ook hier zien we dat in de brief «Bewegen, het nieuwe normaal» gekeken wordt naar de omgeving. Maar ik denk dat ik de heer Van Nispen nu niet helemaal tegemoet kan komen, aangezien speeltuinen toch echt wel lokaal niveau zijn.

Mevrouw Maeijer (PVV):

Ik weet niet of meneer Van Nispen er een vraag over wilde stellen, want het is zijn onderwerp, maar ik wil hier even op aanhaken. Ik zag net een berichtje voorbijkomen over de toegankelijkheid van speeltuinen voor gehandicapte kinderen, waarin een stichting aangeeft dat 90% van de speeltuinen niet toegankelijk is. Is dat ook iets wat wordt meegenomen in die ondersteunende of sturende gesprekken met de lokale overheden?

Minister Van Ark:

Mevrouw Maeijer geeft een heel terecht onderwerp aan. In mijn wethouderstijd waren er vrijwilligers die een speeltuin begonnen die compleet toegankelijk was. Dat is echt fantastisch. Dat zou je voor elke speeltuin willen. Het onderwerp is wel langs geweest in het algemeen overleg over gehandicaptenbeleid. Volgens mij zat het onderwerp ook in een actieplan. Dat kan van de SP geweest zijn, maar daar moet ik even op terugkomen, want dat weet ik zo niet uit mijn hoofd. Ik kom daar in tweede termijn op terug.

Ik kom bij het plan. Ik wil allereerst de drie partijen hier een heel groot compliment geven dat zij dit werk hebben verricht. Ik begreep uit de woorden van mevrouw Westerveld, die vooral in de richting van de heer Van Nispen keek, dat ik vooral naar hem mag kijken. Maar hij heeft ook de collega's erin meegekregen. Ik denk dat het een heel belangrijk onderwerp is om te agenderen. Ik kan er nu voor de vuist weg een reactie op geven, maar daarmee doe ik uw werk geen recht. Mijn suggestie zou zijn dat ik hier een schriftelijke reactie op geef. Daarbij denk ik voor mezelf wel: er zijn best veel groepen die we echt in het vizier moeten hebben bij het maken van beleid voor mensen die achterblijven. We zien mensen met lage inkomens. Daarover had ik het net in het debat met mevrouw Van der Laan. Het gaat ook om mensen die ouder worden en mensen met een niet-westerse achtergrond. Ik zou dus een wat breder perspectief willen houden. Ik vind het volgende ook heel interessant. U heeft zelf ook aan maatschappelijke partijen gevraagd om te reageren. Daarnaar ben ik dus ook heel erg benieuwd. Ik zou dus willen voorstellen om u daarna een reactie te sturen.

De voorzitter:

En wanneer wilt u dat doen?

Minister Van Ark:

Misschien is het een idee dat wij met elkaar contact hebben over de vraag wat de reactietermijn is die u verwacht van de maatschappelijke partijen. Daarna kan ik een schriftelijke reactie sturen, want dan kan ik het meest recht doen aan alle reacties. Maar als u een ander voorstel heeft, dan sta ik daarvoor uiteraard open, want het is uw nota.

De heer Van Nispen (SP):

Ik kijk ook even naar de collega's. Omdat we vorige week om reacties hebben gevraagd, kan ik me voostellen dat we de betrokken partijen nog de hele zomer, eigenlijk de hele sportzomer, de tijd geven. Eind augustus kunnen we dan richting het ministerie en de collega's laten weten wat dat heeft opgeleverd. Wellicht kunnen we dan nog een reactie verwachten voor het wetgevingsoverleg.

Minister Van Ark:

Ja, dat vind ik een mooie ambitie. Dat gaan we doen.

Dan de vraag van de heer Van Nispen over de Stichting Life Goals. Ik ben het helemaal met hem eens dat de activiteiten daarvan heel erg waardevol zijn. Die stichting is ook deel van de alliantie Sport en bewegen voor iedereen. We steunen de activiteiten van de Stichting Life Goals ook met het steunpakket van Staatssecretaris Blokhuis. Ik ben het met de heer Van Nispen eens dat we die doelgroep juist in deze tijd zeker niet mogen vergeten.

De heer Van Nispen (SP):

Het is heel goed dat we hen niet vergeten, maar gaat de Minister ook met deze groep in gesprek om te kijken wat zij nodig hebben om in meer gemeentes actief te kunnen zijn? Zij doen fantastisch werk, maar het bereik is natuurlijk nog niet heel groot omdat een heleboel gemeentes niet meedoen. Ik weet dat de Minister niet rechtstreeks tegen gemeentes kan zeggen: jullie moeten daar allemaal aan meedoen. Maar misschien kan de Minister met hen in gesprek gaan om te kijken wat er wél kan.

Minister Van Ark:

Een gesprek kan altijd. Dat lijkt me goed. Ik zal dat ook vragen aan mijn collega, die die doelgroep natuurlijk in zijn portefeuille heeft. Ik weet dat hij daar zeer betrokken bij is.

Voorzitter. Ik zie aan de tijd dat ik erg breedsprakig word. Ik denk dat dat door het onderwerp komt.

De voorzitter:

Nou, ik vind u nog steeds to the point, maar er zijn natuurlijk heel veel vragen gesteld.

Minister Van Ark:

Ja, maar ik ga mijn best doen.

De voorzitter:

U bent nog steeds to the point. Daarop kan ik geen kritiek hebben.

Minister Van Ark:

Oké, voorzitter. Ik ga toch mijn best doen, want het zijn inderdaad belangrijke vragen.

Ook het vraagstuk rondom zwemmen en verdrinken, dat de heer Van Nispen ik zou bijna zeggen traditioneel, maar ook terecht aansnijdt, is van groot belang. We hebben in het vorige debat natuurlijk ook gesproken over de reddingsbrigades. Ik vind het dus belangrijk om daar nog even bij stil te staan. Dit jaar is er in ieder geval een vliegende start gemaakt met de uitvoering van het Nationaal Plan Zwemveiligheid en het plan Het strand veilig. Daarbij gaat het om hele concrete acties, zoals het uniformeren van de vlaggenprotocollen – ik denk dat dat echt van groot belang is – het verstrekken van realtime veiligheidsinformatie via een app en het geven van voorlichting over de gevaren op open water. Er is € 500.000 beschikbaar voor het verbeteren van de strandveiligheid in 2021 en 2022. Dat bedrag is samen met het Ministerie van IenW ter beschikking gesteld en wordt zowel inhoudelijk als budgettair toegevoegd aan het Nationaal Plan Zwemveiligheid van de NRZ. Reddingsbrigade Nederland is de trekker van dit onderdeel en is begonnen met de uitvoering. Ik denk dat het gepast is als ik de Kamer bedank voor de aandacht hiervoor tijdens het vorige debat, want dat heeft echt wel zaken in gang gezet.

Voorzitter. De heer Van Nispen vroeg naar de kwaliteit van de zwemdiploma's. Ik wist heel eerlijk gezegd niet dat iedereen zweminstructeur kan worden. Wat dat betreft heb ik weer wat geleerd. Ik twijfel een beetje. Ik vind zwemveiligheid een van de belangrijkste zaken die we aan kinderen kunnen meegeven, maar ik heb geen signalen dat het huidige systeem de zwemveiligheid onvoldoende garandeert. Uiteraard wil ik het graag horen als er wel signalen zijn. Als je kijkt naar de manier waarop we bepaalde zaken in de sport georganiseerd hebben, zie ik hier wel een samenhang met andere onderwerpen. Er is behoefte aan een wettelijke basis. Dat is eigenlijk een beetje een rode draad door het debat van vandaag. Mijn voorstel zou zijn om de voor- en nadelen af te wegen, want met een wettelijke basis krijg je ook weer allerlei rompslomp. De kwaliteit van de zwemles en de zwemlesaanbieders is natuurlijk wel heel erg belangrijk. Ik zou dus willen voorstellen om die eventuele voor- en nadelen af te wegen en de Kamer daarvan in kennis te stellen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik wist het ook niet. Het was overigens niet bedoeld als tip toen ik zei: iedereen kan zomaar een zwemschool beginnen, je hebt daarvoor geen vog nodig et cetera. Dat was vooral niet als aanmoediging bedoeld, maar ik wist dat eerst ook niet. Ik vond het heel gek. Ik pleit er ook niet rechtstreeks voor dat er een wettelijke basis moet komen en dat de overheid het helemaal moet overnemen. Volgens mij is die nationale licentie er al vanuit de NRZ, de Nationale Raad Zwemveiligheid. Misschien kan daarin dus een soort tussenstap zitten, zonder dat de overheid meteen overal dwars doorheen komt met een wet. We zouden ook kunnen kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat meer partijen zich aansluiten bij de nationale licentie die er al is. Dat is al een soort nationaal zwemdiploma. Dan worden partijen ook gecontroleerd op allerlei zaken die we belangrijk vinden, bijvoorbeeld op de vog. Nu is dat echter aan de sector zelf. Ik ben benieuwd of de Minister ervoor kan zorgen dat de sector ertoe overgaat dat 100% van de zwemscholen daarbij is aangesloten. Als dat niet gebeurt, dan wil ik ook niet wachten tot we incidenten hebben met zwemscholen zonder vog, zonder kwaliteit et cetera, zodat we dan opeens een wet willen. Ik hoop dus dat de Minister dat kan betrekken bij de voor- en nadelen die ze gaat afwegen.

Minister Van Ark:

Laat ik het nog concreter maken, want misschien is dit wel bij uitstek zo'n voorbeeld. De heer Van Nispen vroeg net: hoe ziet die verdiepingsslag er dan uit voor zo'n sportwet? Dat zijn precies dit soort vraagstukken. Wat zijn de voor- en nadelen om iets wettelijk te regelen? Wil je het in die wet hebben of kun je het via een externe instantie regelen? Laat ik dit vraagstuk dus meenemen in de verdiepingsslag van die sportwet. Dan kan ik de Kamer met de routekaart informeren over de vraag wat er wanneer komt. Dit is nou zo'n concreet punt dat ik daarin graag zou willen opnemen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb daarop een aanvulling. Ik vind het punt van de heer Van Nispen heel goed. Mijn aanvulling is dat er ook hier weer kinderen met een beperking zijn die soms niet de toegang hebben. Ik deelde de vragen die we gesteld hadden en de antwoorden op sociale media en er kwamen echt meteen heel veel reacties van ouders met een kind met een handicap. Die vonden voor dat kind geen plek in de buurt om op zwemles te gaan. Dat was ook omdat lang niet alle instructeurs goed weten hoe om te gaan met een kind met een handicap. Ik zou de Minister dus willen vragen om deze groep hier apart in mee te nemen, omdat het juist voor kinderen met een handicap heel belangrijk is om zelfredzaam te zijn, ook in het water.

De voorzitter:

Ze zullen er maar in vallen. De Minister.

Minister Van Ark:

Ik ben het daarmee eens. Soms is het ook een kwestie van de weg wijzen. Ik weet nog dat we in de coronatijd ook vragen kregen over het feit dat er geen begeleider mee mocht. Dat bleek juist voor deze groep wel te kunnen. Misschien kunnen we sommige vragen dus ook oplossen met een stukje kennis, maar als er echt een structureel probleem onderligt, dan neem ik dat zeker mee.

De voorzitter:

Meneer Heerema wil hierover ook een vraag stellen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ja, want ik volg deze discussie met veel interesse. Ik ben zelf zweminstructeur geweest en ik heb ook lesgegeven aan kinderen met een handicap. Misschien is dat nog wel mooier en uitdagender dan lesgeven aan een kind zonder handicap. Vanuit die ervaring is mijn beeld van het zwemdiploma dat er maar een heel klein gedeelte van de Nederlandse kinderen geen zwemdiploma heeft. Het inzetten van beleid om die specifieke doelgroep te bereiken zou misschien veel meer effect hebben dan een soort generieke maatregel om allerlei scholen 100% te laten aansluiten bij een diploma. Ik zou de Minister dus het volgende in overweging willen geven. Hoe kunnen we, in plaats van vooral technisch op papier regelen wat het niveau van het diploma zou moeten zijn, vooral specifiek inzetten op de kinderen die we vrij makkelijk kunnen detecteren, bijvoorbeeld via het onderwijs, om hen te helpen om dat diploma te krijgen? Daarmee bereik je volgens mij veel meer. Het niveau van het diploma is ook belangrijk, maar volgens mij is dat heel erg goed op orde.

Minister Van Ark:

Volgens mij moeten we en-en doen. Wat de heer Heerema aangeeft, klopt. Dat zijn ook de vragen die mevrouw Westerveld stelde. 45.000 kinderen is procentueel gezien niet veel, maar als je het bij elkaar optelt, dan zijn dat wel heel veel kwetsbare momenten. Ik proefde de vraag van de heer Van Nispen een beetje op deze manier. We hebben niet echt signalen dat er iets misgaat, maar laten we in ieder geval kijken of we problemen voor kunnen zijn, om daarbij een beetje vooraan op de golf te surfen. Maar daarbij hebben we wel over het volgende punt van gedachten gewisseld. De heer Van Nispen zei het net zelf: er is misschien niet gelijk een wettelijk traject nodig, maar misschien kan het via de NRZ, die nu ook al een rol vervult. Ik ben er net als de heer Van Nispen nog niet aan toe dat dit per se via een wet zou moeten. Stap één is kijken of het een probleem is, en zo ja op welke manier dat het geval is. Maar de werkelijke vraag is natuurlijk hoe je alle kinderen zwemvaardig krijgt die nu geen diploma hebben of die geen zwemles hebben gehad. Het klopt dat dat natuurlijk het echte probleem is.

Dan kom ik bij de volgende vraag van de heer Van Nispen. Hij vraagt: hoe gaan we de breedtesportaanbieders ondersteunen? Ik denk dat de focus allereerst heeft gelegen op het zorgen dat verenigingen niet omvallen. Daarop ligt de focus nog steeds. We zien wel degelijk de nodige problemen, maar gelukkig geeft een heel groot deel van de verenigingen ook aan dat ze goed door kunnen. Om die reden hebben we een aanvraagronde openstaan voor coronasteun via de TASO-regeling. Bij dezen ook de oproep aan verenigingen om daarvan gebruik te maken. Via de monitor Sport en corona zien we dat verenigingen er financieel redelijk tot goed voorstaan. Zo'n 86% van de bestuurders geeft aan vertrouwen in de toekomst te hebben. Maar zoals ik al zei, ga je in de sport van seizoen naar seizoen, dus we houden de vinger aan de pols.

Voorzitter. Dan de wielerwedstrijden. Het onderwerp burgermotorverkeersregelaars was voor mij eerlijk gezegd ook nieuw. Ik heb begrepen dat u hierover schriftelijke vragen heeft gesteld. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van mijn collega's, dus die zullen u antwoord geven. Ik heb al wel meegekregen dat de collega's er al langer mee bezig zijn, omdat het complexer is dan je op het eerste gezicht zou denken. Helaas is dat wel vaker als je een dilemma induikt. Het zal u bekend zijn dat mijn collega van IenW de uitkomsten van een onafhankelijk onderzoek al in december 2020 naar de Kamer heeft gestuurd. De maatregelen die daarin zijn voorgesteld, worden de komende twee wielerseizoenen al geïmplementeerd en daarna geëvalueerd. U heeft hierover schriftelijke vragen gesteld, dus daarop krijgt u een antwoord.

De heer Van Nispen (SP):

Hierna bent u even van mij af, voorzitter, want dit is mijn laatste vraag. Ik hoorde net al iets over een motie. Stel dat er straks een tweeminutendebat wordt aangekondigd, wat ik nog niet weet, dan zou ik graag aan deze Minister willen vragen of de antwoorden op de schriftelijke vragen voorafgaand aan dat tweeminutendebat aan de Kamer kunnen worden gestuurd. Ik begrijp best dat het complex is. Ik weet ook dat dat rapport er al in december 2020 was. Nu staan er echter wielerwedstrijden op de tocht, en misschien in de toekomst ook wel marathonwedstrijden. Nu zijn alle sporten mij even lief; daar gaat het verder niet om. Er is echter wel een probleem, omdat we allemaal weten dat er een tekort aan agenten is. Dat gaat gewoon om capaciteit.

Het is een heel complex probleem, maar laten we gewoon even teruggaan naar de basis, naar de kern. Er staat in de wet dat je motoragenten moet hebben, maar als wij met elkaar vinden dat het ook door goed opgeleide burgermotorverkeersregelaars gedaan kan worden, dan moeten we dat gewoon zien te organiseren. Als dat op korte termijn moet, dan moet dat op korte termijn ook gewoon kunnen. Ik denk dat we het ook niet complexer moeten maken dan het is. Ik overweeg dus om een motie in te dienen als er hierover volgende week een tweeminutendebat is. Ik zou dan dus heel graag de antwoorden op de Kamervragen willen hebben.

Minister Van Ark:

Ik zal die wens uiteraard bij de collega's onder de aandacht brengen, maar ik kan die garantie hier nu niet toezeggen. Ik zal het zeker wel overbrengen aan de collega's.

Voorzitter. Ik kom bij de vraag van mevrouw Maeijer over de mogelijkheden om mensen te motiveren om weer te gaan sporten na corona. Het verhaal zoals zij dat hield, kwam op mij al heel wervend over. We zien nu natuurlijk ook dat mensen weer vol enthousiasme gaan sporten. Na de eerste lockdown hebben we gezien dat het sportgedrag, als het helemaal heeft stilgelegen, eigenlijk weer terugveert op het moment dat het kan. De sector heeft ook vanuit de steunpakketten een impuls gekregen voor onder meer de financiële toegankelijkheid. We krijgen echter wel degelijk ook best zorgelijke signalen, bijvoorbeeld wat betreft de terugloop in het aantal vrijwilligers en wat betreft het aantal mensen dat een abonnement of lidmaatschap heeft opgezegd. Dit speelt zeker bij specifieke leeftijdsgroepen. Daarom blijven we ook met de sector in gesprek. De eerste tekenen zijn echter niet ongunstig. Laat ik het een beetje op z'n Fries zeggen, zeg ik in de richting van mevrouw Kuiken.

Dan vroeg mevrouw Maeijer naar de financiële gevolgen voor de sport. Ik gaf zojuist al aan dat de sportverenigingen er in relatieve zin financieel goed voor staan. Er is natuurlijk veel schade geleden. Er konden ook besparingen optreden, maar we zien echt wel dat de schade bij de commerciële aanbieders in verhouding groter is. Het Mulier Instituut noemt daar een resterende schadepost van 826 miljoen euro. Dat is een forse schadepost. De meeste aanbieders zijn door hun eigen besparingen, die natuurlijk zeer pijnlijk konden zijn, en ook door de steunpakketten overeind gebleven en zij kunnen aan de slag. Ze kunnen nog wel aanspraak maken op het rijksbrede steunpakket dat nog openstaat als er nog steeds omzetschade is.

Mevrouw Maeijer vraagt ook naar het proces rondom de buitengewone sportevenementen. Ik heb daarover op 8 april een brief gestuurd. Het verschilt per evenement. In de richting van de heer Heerema noemde ik net al dat de organisatoren van de Para Athletics European Championships hun plannen verder aan het uitwerken zijn, inclusief het financiële plaatje. Ik zal de Kamer informeren als bekend wordt welke bijdrage van de rijksoverheid daarvoor wordt gevraagd. De organisatoren van het Super WK wielrennen onderhandelen met de internationale federatie. De KNVB wil samen met de Duitse en Belgische bonden een bid uitbrengen voor het WK vrouwenvoetbal in 2027, zeg ik ook met een schuin oog naar mevrouw Van der Laan, die daarover een opmerking maakte. De FIFA heeft de bidprocedure nog niet gestart, maar uiteraard houd ik uw Kamer hierover op de hoogte.

Dan vroeg mevrouw Maeijer ook naar het zwemmen. Zij vroeg of we zicht hebben op de achterstanden bij het zwemmen. Ik zal u eerlijk zeggen dat ik het stoppen van de zwemlessen een van de meest pijnlijke maatregelen vond die we in het afgelopen jaar moesten nemen. Heel veel zaken vond ik vreselijk. Ik heb brieven gekregen van kinderen die niet konden turnen en van sportschoolhouders. Ik vond heel veel zaken echt vreselijk, maar het feit dat de zwemlessen niet konden doorgaan, was echt verschrikkelijk. Het kon niet anders. Ik wist dat het niet anders kon, maar dat was echt een hele pijnlijke. Die achterstanden moeten dus worden ingehaald. Ik was echt heel blij toen we in maart de uitzondering konden maken, zodat die lichting kinderen in ieder geval zwemvaardig de zomer in kon gaan. Daarover hebben we overigens heel veel berichten gekregen. Het is natuurlijk wel een hele moeilijke tijd geweest. We zien wel dat de zwemscholen vanaf dat moment massaal aan de slag zijn gegaan om de achterstanden weg te werken. We hebben contact gehad met de branche. Ze zijn optimistisch over de capaciteit die ze kunnen leveren. Ze zetten dus echt alles op alles om iedereen op tijd te laten afzwemmen.

Daarnaast zetten we naast het Nationaal Plan Zwemveiligheid ook extra in op strandbewaking middels het programma Het strand veilig, om in ieder geval zeker te zijn van een veilige zwemzomer.

Mevrouw Maeijer vroeg ook naar de structurele financiering van lokale zwemveiligheidssituaties. Ik gaf al aan dat er € 500.000 beschikbaar is voor de verbetering van de strandveiligheid, waarbij Reddingsbrigade Nederland de trekker is. Hiermee werken zij samen met lokale partners aan de strandbewaking. Dat doen ze in samenwerking met alle betrokkenen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan gemeenten en provincies, maar ook aan de veiligheidsregio's en het Ministerie van IenW.

Mevrouw Maeijer (PVV):

Dank aan de Minister voor de beantwoording ten aanzien van de zwemlessen. Ik vroeg me af of de Minister iets meer cijfermatig kan aangeven hoe groot de achterstanden zijn. Is daar enig zicht op? Ik bedoel, het is natuurlijk te prijzen dat iedereen zijn uiterste best doet om de achterstanden in te halen, maar om hoeveel kinderen gaat het dan?

Minister Van Ark:

Ik snap de vraag. Ik ga kijken of ik die cijfers vanavond naar boven kan halen, maar anders zal ik die moeten nazenden. Dan zou dan zeker kunnen vóór het tweeminutendebat, waarvan ik denk dat het aangevraagd gaat worden.

Voorzitter. Ik kom bij de vragen van mevrouw Westerveld. Laat ik beginnen met de vraag die zij stelde over de spreekkoren. Ik denk dat die ons allemaal een doorn in het oog zijn, of in dit geval in het gehoor. Zij vraagt of je ervoor kunt zorgen dat wedstrijden altijd worden stilgelegd bij discriminerende spreekkoren. Ik vind het aan de vraag van mevrouw Westerveld heel goed dat zij eigenlijk zegt dat de ene vorm van discriminatie of intimidatie niet minder erg, of erger, is dan de andere. Ik vind het nog steeds echt te bizar voor woorden dat het woord «homo» gebruikt wordt als scheldwoord in de sport. Laat ik het zo maar zeggen. Ik denk dus dat het heel goed is dat wij hier – en u als Kamer, maar ook de sport zelf – uitspreken dat alle vormen van discriminatie onacceptabel zijn, of die nou antisemitisch, homofoob of racistisch zijn, of welke vorm van discriminatie dan ook. Ik hecht eraan om dat hier ook te zeggen.

Als kabinet hebben we natuurlijk met de KNVB het plan Ons voetbal is van iedereen opgesteld. De KNVB heeft een landelijke richtlijn opgesteld waaraan de clubs zich moeten houden. Die richtlijn geeft aan dat de clubs samen met de supportersverenigingen verantwoordelijk zijn voor het bestrijden van discriminerende spreekkoren. Als zich een spreekkoor voordoet, dan moet je de wedstrijd dus stilleggen en bij aanhoudende spreekkoren volledig staken. Ik heb overigens wel begrepen dat het dan gaat om een spreekkoor richting een speler, dus niet naar de andere kant van het stadion. Daar kun je overigens ook nog van alles van vinden, maar dat is in ieder geval de gemaakte afspraak. Er wordt dan wel bekeken wat de risico's voor de openbare orde zijn ingeval de wedstrijd wordt gestaakt en ingeval deze doorgang vindt. Op basis daarvan wordt een afweging gemaakt.

Beledigen en discrimineren zijn bij de wet verboden. Dit betekent dat ingeval van een discriminerend spreekkoor het OM tot vervolging kan overgaan. Dit kan naar aanleiding van aangiftes, maar ook op eigen initiatief. Het is wel aan het OM of er vervolgd wordt. De termijn van de stadionverboden die de clubs en de KNVB naar aanleiding van discriminerende spreekkoren kunnen opleggen, is verhoogd van 60 naar 120 maanden.

Ik zou mevrouw Westerveld willen toezeggen dat ik met de KNVB en met JenV zal bespreken dat alle vormen van discriminatie worden gelijkgesteld en dat daarin dus geen onderscheid meer wordt gemaakt.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Fijn dat de Minister in gesprek wil gaan. Ik heb de richtlijn er ook bij gepakt. Een van de problemen is natuurlijk dat een spreekkoor aan een speler moet zijn gericht. Je ziet de afgelopen tijd wel vaker, zelfs tijdens het EK, dat sommige spelers met een donkere huidskleur vanuit het publiek belaagd worden. Dan is het vrij makkelijk te identificeren als een spreekkoor richting een speler. Maar we weten ook dat, helemaal in het betaald voetbal, bijna geen enkele speler zich heeft geïdentificeerd als bijvoorbeeld homoseksueel. Dat soort spreekkoren in een stadion zijn bijna nooit gericht aan een speler, maar zijn vaak algemeen. Daar zit misschien wel een van de problemen. Ik snap dat het ingewikkeld is om het goed aan te pakken. Tegelijkertijd vind ik het heel onbevredigend dat in Nederland wedstrijden bijna niet stilgelegd worden op het moment dat dit soort spreekkoorden zich voordoen.

Minister Van Ark:

Ik ben het eens met mevrouw Westerveld. Ik vind het heel onbevredigend dat een flink deel van de mensen in Nederland weliswaar zegt: «We vinden het niet acceptabel dat er gescholden wordt vanwege de seksuele geaardheid van mensen», maar dat het percentage mannen en voetbalsupporters dat deze mening is toegedaan, slinkt. Dat is echt iets om je zorgen over te maken. Ik denk dat er een heel goed plan van aanpak ligt met betrekking tot racisme en discriminatie. Dat is ook precies de reden dat ik het gesprek wil aangaan met de KNVB, die er overigens echt stevig op inzet. Een aantal jaren terug, toen ikzelf woordvoerder was op dit onderwerp in de Kamer, heb ik dat ook gemerkt. Het is echt iets van de KNVB en ze zetten daar stevig op in. Het is dus geen verwijt aan de KNVB.

Het is echter wel goed om te kijken wat je nog meer zou kunnen doen. Ik deel ook de mening van mevrouw Westerveld dat het eigenlijk heel bizar is dat er in de top van het voetbal geen mannen zijn die aangeven dat zij homo zijn. Statistisch gezien kan dat helemaal niet. Maar goed, ik ben het dus met mevrouw Westerveld eens dat er meer aan de hand is. Ik denk dat het een veilig en positief sportklimaat en stadionklimaat vergt om dit bespreekbaar te maken, dus ik wil deze vraag graag opnemen met de collega van JenV.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb nog één opmerking. Het racismeplan van de KNVB was het gevolg van het verschrikkelijke incident in Den Bosch. Het was eigenlijk geen incident meer, maar een verschrikkelijke gebeurtenis. Ik zou niet willen dat we moeten wachten totdat het weer misgaat. Er begint wel een beetje ongeduld te komen, want we zijn er al een paar jaar over in gesprek, ook in deze commissie. Ik denk dat een aantal van ons nog wel het voorbeeld kennen van Bowi, die zich met de hashtag #SorryJohan wilde uitspreken. Hij is daar vervolgens weer mee gestopt, juist omdat hij zoveel verwijten en zoveel gescheld over zich heen kreeg. Dat is natuurlijk vreselijk. Ik zou de Minister vooral willen vragen of ze tijdens de gesprekken kan nadenken over de vraag bij wie de verantwoordelijkheid nou ligt. Ik merk dat vaak naar elkaar wordt gewezen. Dat snap ik, want het is een ingewikkeld vraagstuk. Maar ergens moet iemand wel een verantwoordelijkheid hebben en volgens mij zou die bij de clubs moeten liggen. Kan de Minister dit in de gesprekken goed afspreken?

Minister Van Ark:

Ik begrijp de vraag van mevrouw Westerveld als volgt. Ze zegt dat een spreekkoor alleen aanleiding kan zijn om de wedstrijd te stoppen indien het gericht is aan een speler. Omdat er geen spelers zijn die hebben uitgesproken dat zij homoseksueel zijn, kan zo'n spreekkoor niet gericht zijn tegen een speler en kan de wedstrijd vanwege dit feit nooit worden stilgelegd. Dát wil ik gaan bespreken met de collega van JenV.

Daarnaast stelde mevrouw Westerman de vraag «wie ervan is». We zijn er allemaal van en we moeten er ook allemaal van zijn. De aanvoerder van het Nederlands elftal zei: «Ik ga niet van het veld aflopen, want de UEFA moet ingrijpen. Als ik van het veld afloop, dan kunnen de supporters daarop anticiperen.» Dat je daarover moet nadenken als je een voetbalwedstrijd gaat spelen, vond ik eigenlijk al heel ongemakkelijk. Tegelijkertijd is het supergoed dat de aanvoerder zich hierover heeft uitgesproken, dat Nederland zich tijdens het EK hierover heeft uitgesproken en dat ook de KNVB zich hierover heeft uitgesproken. De supporters – dezelfde voetbalsupporters waarover we spreken in het kader van de spreekkoren – liepen met regenboogvlaggen naar het stadion. Het is dus niet alleen maar negatief. Ik denk wel dat we met elkaar moeten kijken hoe we dit vraagstuk op de agenda kunnen houden en hoe we kunnen zorgen voor verbetering. Dat gesprek ga ik dus graag aan.

Voorzitter. Ik kom op de sportprotheses. Ik kan hier geen bruggetje maken. Dat is niet te doen. Op verzoek van mevrouw Westerveld heb ik hierover antwoorden gestuurd aan de Kamer. Hierin heb ik aangegeven dat zorgverzekeraars de wettelijke taak hebben om te bepalen of een verzekerde recht heeft op zorg, dus ook of iemand in aanmerking komt voor de vergoeding van een sportprothese. Het is waar dat er thans voor heel veel mensen onduidelijkheid over bestaat. Mevrouw Westerveld stelde hier ook een vraag over. Je hebt de Wmo en je hebt de Zorgverzekeringswet. Het Uniek Sporten Hulpmiddelenfonds is het vangnet om, zolang die onduidelijkheden er zijn, mensen met een handicap toch te ondersteunen. Daar is meer tijd voor nodig. Dat heeft te maken met de wet- en regelgeving. Ik heb aangegeven dat ik met de zorgverzekeraars en de gemeenten ga bekijken hoe we dit kunnen oplossen. Dat kost tijd, maar ik weet mij aangejaagd. Totdat we het echt structureel geregeld hebben, zou ik u willen vragen om het fonds de gelegenheid te geven het vangnet te zijn, ook in de wetenschap dat we drempels wegnemen als die er zijn. Richting mevrouw Westerveld wil ik toezeggen dat ik me daar graag voor inzet.

Voorzitter. Het leuke aan deze commissie is dat iedereen een thema heeft waaraan hij of zij te herkennen is. Een belangrijk thema van mevrouw Westerveld is sporten voor mensen met een beperking. Zij vroeg: doen we hier nou genoeg aan en kunnen we clubs toegankelijker maken? Ze noemde de Special Olympics. Ik mocht vrijdagavond daarbij aanwezig zijn. Het was echt fantastisch. Ook de mensen die als ambassadeur aan de slag zijn voor de Special Olympics waren echt geweldig. Je wil graag dat iedereen op die manier kan bewegen. We ondersteunen ook de programma's van de Special Olympics. Het programma Play Unified bijvoorbeeld gaat echt over het vergroten van de bewustwording. Dat doen we niet alleen op sportverenigingen en op het sportveld, maar ook op het schoolplein en op de werkvloer.

De mensen die er die avond waren, de ambassadeurs, hadden één grote wens. Zij zeiden: we vinden het ontzettend leuk dat heel veel verenigingen een G-team hebben, maar wat zouden we het ook ontzettend leuk vinden als we met elkaar in een team konden zitten. Het thema van de avond was juist dat mensen, met of zonder verstandelijke beperking, elkaar kunnen ontmoeten. Deze ambitie deel ik absoluut. Ik heb hele bijzondere gesprekken gevoerd. Wat mij betreft moeten we hier verder mee aan de slag gaan.

Voorzitter. Mevrouw Westerveld vroeg naar de vertrouwenspersonen in de sportverenigingen. Dat percentage wordt niet specifiek meer gemonitord, maar het is wel toegenomen van 533 in 2014 tot 1.510 in 2018 en 3.600 momenteel. Ik kan het Mulier Instituut vragen of zij dit in de Monitor Sportakkoord kunnen meenemen. Ik zie ook wel een parallel met de vraagstukken die mijn collega van Sociale Zaken heeft rondom vertrouwenspersonen. Ik zou dus even bij de buren kunnen nagaan wat daar de stand van denken is en of we wat van hen kunnen leren voor de sport.

Voorzitter. De laatste vraag van mevrouw Westerveld ging over de impact die sport kan hebben op kinderen, vooral wanneer zij de top niet bereiken. Ik waardeer de inzet van mevrouw Westerveld enorm, en ook die van de heer Heerema en de andere commissieleden, als het gaat om sporters die wél de top hebben bereikt maar daar nog steeds de effecten van ondervinden. Ik heb het dan over de turnsters, over wie wij een apart debat gaan voeren. Ik wil mevrouw Westerveld daar ook voor bedanken. We gaan het er apart over hebben, maar het is goed dat uw Kamer het ook vanavond niet onbenoemd heeft gelaten.

Mevrouw Westerveld vroeg hoe je een en ander oppakt wat betreft de kinderen die niet aan de top zijn gekomen. Dat is echt een heel complex en gevoelig onderwerp. De les voor de sportsector, die we ook nu kunnen leren, is: hoe houd je het belang van de kinderen centraal, daar waar dit soms ondergeschikt dreigt te raken aan de drang om te presteren? Ik kom dan toch bij deelakkoord 6, waarin we talentontwikkeling een heel nadrukkelijk thema hebben gemaakt. Als je de maatschappelijke waarde van topsport wil vergroten, moet je kijken naar de manier waarop je aan talentontwikkeling werkt. Dat doen we samen met de partners van het deelakkoord, dus met de overheid, de gemeenten en de sport zelf.

Bij jonge talenten moet het niet zozeer gaan om een einddoel, maar juist ook om de weg ernaartoe. Dit is misschien ook wel een les. Ik haal hier alvast het onderzoek aan dat over de turnsters is gemaakt. Daarin hebben de onderzoekers gezegd: dit grensoverschrijdende gedrag en deze onveiligheid horen niet bij topsport. Ik zal de Kamer voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Sport nader informeren over hoe je verantwoord omgaat met kansrijke sporters.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb een aantal mensen uit de documentaire Voetbaldroom gesproken. Het mooie en tegelijkertijd pijnlijke aan de documentaire is dat je meevoelt met de jongens die heel graag de top willen bereiken. Je ziet ook hun families. Tegelijkertijd wordt het steeds pijnlijker, omdat je ziet hoe ze soms bijna worden meegezogen. Het is natuurlijk een hele positieve ontwikkeling dat er de afgelopen jaren steeds meer aandacht is geweest voor onderwijs en het afmaken van school. Ik wil de Minister vragen om, als zij ons verder informeert, ook na te denken over een concrete oplossingsrichting. Ik vind het ook lastig, hoor. Ik begrijp dat Nederland daar in z'n eentje heel moeilijk regels en richtlijnen voor kan maken. Tegelijkertijd voelt het heel onbevredigend dat je weet dat heel veel jonge spelers, die al op jonge leeftijd worden geselecteerd, afvallen en dat wij hen op de een of andere manier niet meer kunnen beschermen. Deze spelers voelen zich soms tekortschieten voor hun hele familie. Nogmaals, ik geef toe dat ook ik het antwoord er niet op heb, maar ik vind het wel heel ongemakkelijk.

Minister Van Ark:

Ik vind het ook lastig. Ik kan nu proberen om iets toe te zeggen, maar ik weet niet of ik dat kan doen. In het debat dat we met elkaar voeren rondom het rapport Ongelijke leggers benoemen we volgens mij al heel veel van deze thema's. Misschien begint het bij het benoemen van het probleem. Een aantal auteurs geeft in de gesprekken die ik met hen heb gevoerd aan dat het heel erg zit in de turnsport, vanwege een aantal kenmerken, maar dat ze het ook zien bij andere sporters, waaronder ook jonge voetballers. Een aantal lessen uit het onderzoeksrapport kunnen we er dus bij betrekken. Ik probeer even te voorkomen dat ik een legehulstoezegging doe.

De voorzitter:

Meneer Heerema heeft hierover nog een vraag.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik zal het laten eindigen in een vraag, maar het is eigenlijk meer een opmerking naar aanleiding van het interruptiedebat tussen mevrouw Westerveld en de Minister. Voor een heel groot gedeelte gaat het in feite over specifiek jonge voetbaltalenten in de jeugdselecties. Zij zitten vrijwel allemaal, met uitzondering van de situatie bij Ajax en AZ, in het lootproject waarvoor wij als overheid financiële middelen beschikbaar stellen. Ik kan me heel goed voorstellen dat wij juist aan de scholen waaraan al deze jonge voetballers gekoppeld zijn, expliciet vragen om voorlichting te geven over bijvoorbeeld de mogelijkheden in de topsport en zo duidelijk te maken dat 98% van de talenten het niet haalt, en over hoe je daar als school vervolgens mee omgaat. De vraag waarmee ik moet eindigen, is als volgt. Kan de Minister wellicht samen met collega Slob van OCW eens kijken wat de rol van bijvoorbeeld lootscholen kan zijn, heel specifiek voor de jonge voetbaltalenten die allemaal gevangen worden via dit systeem van 29 scholen?

Minister Van Ark:

Ik ga even kijken of ik dit zou kunnen toezeggen. Dat laat ik in tweede termijn weten.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank aan de heer Heerema. Volgens mij is het mooie van deze commissie dat je soms met elkaar nadenkt over oplossingen voor problemen. Als je er zelf niet uitkomt, ervaar je hier de sportiviteit van je collega's. Ik had nog één vraag over Uniek Sporten. We hadden het net even over sportprotheses. De Minister heeft uitgebreid geantwoord op de vragen die we hierover hebben gesteld. De eigen bijdrage voor een sportprothese is bij Uniek Sporten gemiddeld al zo'n € 1.000, maar ik krijg signalen dat zij niet uitkomen met het budget. Ontvangt de Minister deze signalen ook? Is zij bereid om in ieder geval met Uniek Sporten eens in gesprek te gaan over de vraag of zij voldoende budget hebben om het op te vangen en of zij kunnen zorgen dat iedereen die bij hen aanklopt gewoon kan sporten?

Minister Van Ark:

De eigen bijdrage is nu 15% van het restbedrag. Dat is iets anders dan het totaalbedrag. De eigen bijdrage is inderdaad fors. Deze ligt gemiddeld rond € 1.000 en loopt uiteen van € 300 tot € 2.000. Dit is niet zozeer kostengedreven. Op advies van de veilpartijen is een eigen bijdrage opgenomen om het gebruik te stimuleren en mensen te motiveren. De ervaringen van de veldpartijen, zoals het Fonds Gehandicaptensport, is dat als mensen een eigen bijdrage betalen, zij de hulpmiddelen ook blijven gebruiken. Tegelijkertijd zijn het best forse bedragen.

Het mag inderdaad geen barrière worden. Voor de mensen die het niet zelf kunnen betalen, zijn maatregelen getroffen. Dat is de financiering vanuit VWS aan het Fonds Gehandicaptensport. Mensen kunnen dan bijvoorbeeld de eigen bijdrage realiseren of crowdfunding organiseren. En we voeren gesprekken met het Jeugdfonds Sport & Cultuur en het Volwassenenfonds Sport & Cultuur om indien nodig bij te springen. Dat zijn fondsen die wij als ministerie ook financieel ondersteunen. Hierover voeren wij gesprekken met het Uniek Sporten Hulpmiddelenfonds.

Voorzitter. Ik kom bij de vragen van mevrouw Kuiken, die een marathon kan lopen. Dat wist ik nog van haar.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ja, eentje maar. Een hele en een paar halve. Ik hoor net dat er aan de overkant van mij mensen zitten die elf of twaalf marathons hebben gelopen. En de heer Van Nispen heeft er ontelbaar veel gelopen.

Minister Van Ark:

Toch heb ik het gevoel dat van nul naar één marathon de grootste kloof is. Ik heb dus heel erg veel respect voor mevrouw Kuiken, want die ene ga ikzelf nooit halen. Echt heel knap.

Dan de sportwet. Sorry, mevrouw Kuiken, maar een aantal vragen waren ook door anderen gesteld. Wat dat betreft refereer ik aan hetgeen ik ook aan hen heb aangegeven.

Mevrouw Kuiken vroeg naar Thialf. Ze stelde een hele wezenlijke vraag, die ik mezelf ook continu heb gesteld: hebben we sport niet te lang dichtgehouden als we preventie zo belangrijk vinden? Ik vond dit echt wel het ultieme dilemma. Ik kan me nog een dag tijdens de derde golf herinneren waarop er in vijf minuten twee nieuwsberichten op mijn telefoon binnenkwamen. Eén bericht ging over de enorme toestroom op de ic's. Het andere bericht betrof het appel vanuit de sport van: ja, maar wij kunnen zoveel. Dat was precies het dilemma: enerzijds de gezondheidswinst en anderzijds de weerstand en de bewegingen. Dit was gewoon het ultieme dilemma. Natuurlijk gaan we weer kijken en lessen leren. Als we onverhoopt in het najaar weer voor nieuwe situaties staan, dan moeten we opnieuw een afweging maken. Ik heb altijd wel heel erg gevoeld wat men in de sport zei, namelijk: wij willen onderdeel zijn van de oplossing. Ik kan u niet aangeven hoe blij ik was op het moment dat alles weer kon. Ik hoop dat we nooit meer in zo'n dilemma terechtkomen.

Voorzitter. Mevrouw Kuiken vroeg naar de BES-eilanden en regionale wedstrijden. Ik zag inderdaad al voor me dat je dan wel heel vroeg moet opstaan om met de F'jes naar een uitwedstrijd te gaan. In juni 2020 hebben we de Kamer geïnformeerd over een inventarisatie op de BES naar onder andere dit onderwerp. Op de eilanden is geen sprake van een nationale sportbond, waardoor het lastig en moeilijker is om regionale aansluiting te vinden. Het lukt de meeste sporters wel, omdat ze dan direct contact hebben met de betreffende regionale sportbonden. In het enkele geval waarin het niet lukt om aansluiting te vinden, wordt niet steeds tegen hetzelfde probleem aangelopen. Dat maakt het heel moeilijk om er een oplossing voor te verzinnen. We hebben de eilanden gevraagd om contact op te nemen als het weer speelt. Dan kunnen we kijken wat we kunnen doen. Tot op heden is dat niet gebeurd.

Voorzitter, ik meen alle vragen te hebben beantwoord. Mocht dat niet zo zijn, dan verneem ik dat graag.

De voorzitter:

Mevrouw Kuiken inventariseert heel even.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

De sportwet is één ding. Ik had het ook bij interruptie kunnen aangeven, maar ik vind het heel erg belangrijk om specifiek te benadrukken dat ook buiten schoolverband wordt bekeken hoe we de sporten sowieso toegankelijker kunnen maken. Heel veel gemeenten kennen natuurlijk de sportpassen. We weten echter dat 170.000 gezinnen niet eens een bijstandsuitkering aanvragen. Ook sportpassen zijn een vorm van bijstand. Men moet een drempel over, want het is voor een deel stigmatiserend. De Minister gaf hele prangende voorbeelden. Ik wil alleen maar meer benadrukken dat je alle drempels moet wegnemen en dat het bij wijze van spreken niet eens nodig zou moeten zijn om een sportpas aan te vragen. Elk kind moet bij wijze van spreken ergens naar binnen kunnen lopen en gewoon kunnen uitproberen of een bepaalde sport iets voor hem of haar is en of het bij hem of haar past. Ieder kind zou in ieder geval een of twee uurtjes per week een bepaalde sport moeten kunnen beoefenen, al dan niet via een instroommodel. Er zijn vast allerlei varianten mogelijk. Ik wil de Minister extra aanmoedigen om echt alle drempels die erin zitten, weg te halen.

Ik heb nog een tweede punt. Daarna houd ik op, voorzitter. De Minister zei zelf al terecht dat het bij sport ook over kleding gaat. Ik wil geen voedselbanken, maar het zou mooi zijn als we in het hele pakket ook kijken naar laagdrempelige punten op de sportvoorzieningen waar je je sportkleding kan afhalen, deze kunt lenen et cetera. Naar dat soort drempels moet gekeken worden.

Ik heb nog een allerlaatste opmerking. Daarna houd ik echt op, voorzitter, en pleeg ik ook geen interrupties meer. Ons aller ambitie is denk ik dat preventie een verdienmodel kan worden en dat het sportbudget fors omhooggaat, want dan kunnen we echt een slag maken. Maak dus wat tempo met de formatie. Ik doe graag mee, maar ook zonder mij geldt: hou het tempo vast.

Minister Van Ark:

Dit klonk als een eerste proeve van een hoofdstuk uit iets wat een «regeerakkoord» zou kunnen heten. Volgens mij wordt dit grotendeels omarmd door deze commissie. In de brief «Nederland vitaal en in beweging» hebben we aangegeven wat we nu kunnen doen met betrekking tot de buitenschoolse activiteiten. Niet voor niets is de brief ook ondertekend door veel Ministers en Staatssecretarissen vanuit diverse invalshoeken. Ik heb inderdaad wel aangegeven dat een aantal zaken die mevrouw Kuiken noemt, echt door een nieuw kabinet besloten moeten worden of in een regeerakkoord moeten zitten. De voorbeelden die zij noemt, spreken mij aan. Ik weet dat er veel werk wordt verricht, maar er zijn zeker nog drempels te slechten.

De voorzitter:

Dank u wel. Is de commissie al klaar voor de tweede termijn? Ja? Dan geef ik voor de tweede termijn van de Kamer als eerste het woord aan de heer Heerema.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter. Sport is altijd deel van de oplossing, zoals de Minister dat ook aangaf. Ik denk alleen dat we ook moeten constateren dat het in coronatijd moeilijk is geweest om sport die rol te geven. Ik waardeer het ontzettend van de sportsector dat op het moment dat er een probleem is, ze de mouwen opstropen en proberen om dat probleem zelf op te lossen. Wat er de afgelopen anderhalf jaar gebeurde, was eigenlijk iets waarvoor ze juist hulp moesten vragen. Dat hebben ze deels gedaan, maar deels ook niet gedaan. Dat is de opmerking die ik in tweede termijn wilde maken. Nu het allemaal wat meer opengaat en er weer wat meer mogelijk is in de sport, moeten we niet over het hoofd zien dat de sector op meerdere momenten gewoon onze hulp nodig heeft. Deze hulp vraagt de sector zelf niet, omdat ze zo gewend zijn om de problemen zelf op te lossen.

Ik heb duidelijk van de Minister gehoord dat we op meerdere punten wat meer aan de voorkant zouden moeten zitten, bijvoorbeeld bij het traject hoe we omgaan met topsport en het binnenhalen van grote evenementen. Ik zou er nog een schepje bovenop willen doen. Dat is niet voor nu. Waarschijnlijk kom ik daartoe over enige tijd zelf met een initiatiefvoorstel. Hoe kunnen wij nou proberen, bijvoorbeeld door aan de voorkant te acquireren, om evenementen naar Nederland te halen? Het is niet alleen heel gaaf om mooie evenementen in Nederland te hebben – we willen allemaal onze Nederlandse helden goud zien winnen op eigen bodem – maar het heeft ook een enorme economische impact op een land.

Ik ben ontzettend benieuwd hoe het met de Gymnaestrada gaat aflopen. Ik ga het zeer nauwgezet volgen. Dan weet de Minister dat alvast.

Nu we het zo veel over evenementen hebben gehad, vroeg ik mij af of het een idee is om de komende tijd te werken aan een soort van regelmatige, periodieke evenementenbrief, opdat de Kamer weet hoe het ervoor staat met een aantal evenementen. Ik wil meer met evenementen gaan doen, niet alleen op het gebied van topsport maar ook op het gebied van breedtesport en gehandicaptensport. Volgens mij zijn wij daar als land niet alleen heel goed in, maar is het ook echt een verbindende factor in onze samenleving.

Ik denk dat ik er dan wel ben voor mijn tweede termijn. Ik ben erg tevreden over de antwoorden die de Minister heeft gegeven. Ik ga nog even kauwen op haar antwoord met betrekking tot de NLO. Het antwoord dat de Kamer hierover een uitspraak heeft gedaan, gold met name voor de risicovolle kansspelen en niet voor de risicoarme loterijen, maar daar komen we volgens mij wel uit. Ik vraag bij dezen dan ook een tweeminutendebat aan, dat ik voor het zomerreces ingepland wil hebben in de plenaire zaal.

De voorzitter:

Dank u wel. Dat zullen wij op die manier overdragen aan de Griffie plenair. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Van der Laan namens D66.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dank u wel. Ik hoef nu niet nog een keer te bevestigen dat ik ook een tweeminutendebat wil hebben, toch? Nee.

Dank aan de Minister voor de beantwoording. Fijn om ook bij de collega-Kamerleden de passie en de urgentie te voelen dat we iets meer vaart moeten maken met een gezonde leefstijl door de inzet op sport en bewegen voor iedereen. Dat is heel fijn om te merken. En ik vond het natuurlijk heel erg leuk om te doen.

In de tweede termijn ben ik nog even benieuwd naar de beantwoording van de vragen over de vergoedingen voor de verschillende sporters: A-sporters, B-sporters en sporters met een selectiestatus.

De voorzitter:

Dank u wel. Meneer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ik ben positief. Ik vond het een leuk en goed debat over een heel belangrijk onderwerp. Ik heb de afgelopen jaren ook echt wel iets zien veranderen. Een paar jaar geleden was het toch een beetje trekken en duwen, zo van «we moeten meer gaan doen met sport en bewegen». Inmiddels is echt iedereen deze mening toegedaan en komen er vanuit het kabinet echt goede brieven op dit punt. Ik ben niet vaak zo complimenteus als het om Justitie gaat, maar op dit punt verdient de Minister gewoon echt een compliment.

Dat betekent niet dat ik over alles tevreden ben. Ik vind echt dat we een aantal zaken in Nederland veel beter moeten gaan organiseren. Waarom is sport en bewegen nog steeds niet structureel ingebed in ons dagelijks leven? Waarom is er zo veel bewegingsarmoede? Waarom hebben we die kloof? Waarom is er nog geen drie uur gym op school? Waarom is er niet overal schoolzwemmen? Waarom heeft nog niet ieder kind een diploma? Waarom zijn nog zo veel speeltuinen niet geschikt voor kinderen met een beperking? Er zijn dus nog zat wensen, maar die lenen zich er prima voor om nog met allerlei plannen en initiatieven te gaan komen.

Ik heb wel een goede toezegging gehad over de sportwet en de verdiepingsslag, over het zwemonderwijs en over de gehandicaptensport. Heel veel dank aan de Minister voor haar enthousiaste reactie. Volgens mij hebben we een goede afspraak over hoe we als Kamer hiermee verder kunnen.

Tot slot wil ik nog opmerken dat we het niet kunnen zonder de verenigingen. Ik hoop dat de Minister de financiële problemen bij de verenigingen niet onderschat, waardoor contributies straks gaan stijgen en accommodaties niet goed onderhouden kunnen worden. Hoe houdt de Minister de komende tijd de vinger aan de pols? Doet zij dat bijvoorbeeld ook via gesprekken met het NOC*NSF? Wanneer horen we daar meer over?

We kunnen het niet zonder de verenigingen, maar ook niet zonder de gemeenten. Ik heb gewezen op die ene gemeente Haarlemmermeer, maar misschien zijn er wel meer voorbeelden waarbij door een bezuiniging van 1 miljoen op de Brede Regeling Combinatiefuncties de cofinanciering vervalt en ook de opbrengsten van sport vervallen. Door een bezuiniging van 1 miljoen op de gemeentebegroting – deze is misschien verklaarbaar, want je wilt ook de Wmo ontzien – valt eigenlijk 4 miljoen weg. Een hele sportinfrastructuur in een gemeente, waaraan jarenlang gewerkt is, verdwijnt. Ik begrijp dat de Minister er niet op kan ingrijpen. Maar als het in meer gemeenten gaat gebeuren, wat zitten we dan hier te doen? Ik vraag de Minister dus toch: wat kunnen we daar dan wél mee?

De voorzitter:

Dat roept nog een vraag op bij de heer Heerema.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

De heer Van Nispen haalt een heel belangrijk punt aan, namelijk de verenigingen die zo belangrijk zijn voor onze Nederlandse sportinfrastructuur en die ervoor zorgen dat mensen überhaupt kunnen sporten in Nederland. Ze lopen als vrijwillige organisatie tegen heel veel problemen aan, waardoor ze hun positie in het veld moeilijk kunnen innemen: weinig kwalitatieve bestuurders, onvoldoende vrijwilligers, trainers die niet gediplomeerd zijn, het niet op orde hebben van de financiële situatie en het moeilijk kunnen omgaan met de steeds professioneler wordende wereld van wet- en regelgeving. De oplossing die de heer Van Nispen volgens mij vraagt, is zo van: «Kunnen we bijvoorbeeld via NOC*NSF of via gemeenten kijken of we die verenigingen kunnen versterken?» Ik denk juist dat een sportbond de eerstaangewezen organisatie is die invloed heeft op de sportverenigingen. Sterker nog, ik heb NOC*NSF onlangs in een ander dossier horen zeggen: wij voelen ons niet zo verantwoordelijk voor wat er op verenigingsniveau gebeurt. Is meneer Van Nispen het met mij eens dat wij als overheid eigenlijk alleen maar via de sportbonden kunnen doordringen tot de verenigingsstructuur van Nederland en dat we dus moeten kijken of wij de relatie met de sportbonden kunnen gaan aanhalen?

De heer Van Nispen (SP):

Ik denk dat de heer Heerema mij niet goed heeft begrepen. Ik zei: als wij de sportverenigingen willen versterken, dan moet dat via het NOC*NSF en de gemeenten. Mijn vraag was als volgt. Ik hoop dat de Minister de financiële problemen bij de verenigingen, die er volgens mij echt zijn – daar vinden we elkaar op – niet onderschat. De Minister zei hierover dat er een regeling is waarop de verenigingen een beroep kunnen doen et cetera. Ik heb van bijvoorbeeld NOC*NSF en de sportbonden begrepen dat er echt financiële problemen zijn. Als de contributies dan verhoogd gaan worden of de accommodaties niet worden bijgehouden, kalft eigenlijk alles af waaraan we de afgelopen jaren zo hard gewerkt hebben. Misschien heeft de heer Heerema een punt dat het heel effectief is om het via de sportbonden te doen. Dan moeten we dat vooral doen. Dat weet ik niet en het maakt mij ook niet zoveel uit. Het kan ook via NOC*NSF. Maar houd het in ieder geval in de gaten en zorg ervoor dat het niet verkeerd gaat.

Mijn andere vraag ging inderdaad over de gemeenten. Ik ken een voorbeeld van een gemeente die heel drastisch gaat bezuinigen op sport. Als Kamer gaan we daar misschien niet concreet over. Maar als we zeggen «daar gaan wij niet over», valt de sportinfrastructuur weg. Dit heeft weer een sneeuwbaleffect, precies de verkeerde kant op. Daarover waren we het hier nou juist een beetje eens geworden met elkaar. Dat is waar ik voor waarschuwde.

Ik kom op mijn allerlaatste opmerking en dan rond ik af. Ik vond de Minister nog wel een beetje te mager en echt te zuinigjes in de beantwoording over het buitenspelen. Ik snap natuurlijk dat het een lokale verantwoordelijkheid is, maar het is zo belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen. Ten aanzien van de sport heeft de Minister toegezegd om met een verdiepingsslag te komen om te gaan kijken wat de voor- en nadelen van een wettelijke verankering zijn. Dat zou toch ook prima kunnen met een thema als buitenspelen? Dat zou toch wel mogelijk moeten zijn in zo'n sportwet? Als er een sportwet komt, kan in de verdiepingsslag dan in ieder geval ook het thema buitenspelen worden meegenomen?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Maeijer, het woord is aan u.

Mevrouw Maeijer (PVV):

Dank, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording. Ik ben benieuwd naar de antwoorden die nog komen over bijvoorbeeld de toegankelijkheid van speeltuinen voor gehandicapte kinderen.

Ik moet zeggen dat ik me wel zorgen maak over de achterstanden bij de zwemlessen. Ik hoop dat de Minister in tweede termijn of later nog kan terugkomen op de vraag hoe groot die achterstanden zijn. En wanneer zijn naar verwachting de oplopende wachtlijsten weggewerkt?

Ik vraag me af of het schoolzwemmen of het stimuleren daarvan hier nog een rol in zou kunnen spelen. Nou goed, ik hoor het graag. Met de zomer voor de boeg hoop ik dat er zo snel mogelijk weer kinderen in het bezit zijn van een diploma en van goede zwembandjes.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Ik ben blij met dit debat, maar ik voel ook het ongemak dat de heer Van Nispen misschien wel het meest naar voren bracht in zijn waaromvragen over de ongelijke toegang tot sport. Waarom hebben niet alle kinderen een zwemdiploma en ga zo maar door? Voor het gemak en voor de snelheid sluit ik mij aan bij het pleidooi van de heer Van Nispen. Ik ben blij met de woorden van de Minister en met de toezeggingen die zij heeft gedaan. Ik vond het ook mooi wat ze vertelde over de Special Olympics. Het is natuurlijk fantastisch om daarbij te zijn. Ik hoop dat we er volgend jaar allemaal weer bij kunnen zijn.

Voorzitter. We gaan na de zomer in gesprek over het omvangrijke rapport Ongelijke leggers, over de turnsport. Ik wil de Minister zeggen dat ik het eigenlijk wel fijn vind hoe zij dit oppakt. Zij is een aantal keren in gesprek gegaan en neemt de zorgen van de turnsters echt serieus. Ik zie uit naar een goed debat na de zomer.

Voorzitter, ik heb nog één punt: de € 1.000 eigen bijdrage bij Uniek Sporten. Deze blijft wat ongemakkelijk. Ik begrijp wat de Minister hierover zegt, maar ik houd er wel een ongemakkelijk gevoel aan over. Mensen met een handicap of met een beperking hebben al ongelijke toegang tot sport en bewegen, terwijl het juist in hun belang is om hieraan deel te nemen. Nogmaals, ik weet ook niet precies wat hier de juiste oplossing voor zou zijn. We gaan er nog een keer goed over nadenken en blijven hierover in gesprek.

De voorzitter:

Mevrouw Kuiken, het woord is aan u. O, ik dacht dat er wat gezegd werd en dat het niet meer hoefde, maar mevrouw Kuiken heeft toch nog een slotwoord.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Ik neem u even mee naar 5 februari 2022 om 15.15 uur, niet onze maar wel de Engelse tijd. We zitten klaar voor de Six Nations, althans ik, in naar ik hoop een Ierse pub, terwijl we niet op afstand hoeven te zitten. Ik kijk namelijk graag naar mijn favoriete rugbyclub, een hobby die ik deel met de heer Heerema. De club speelt tegen Wales. Ik hoop dat er dan een eerste proeve van wetgeving is, in plaats van een regeerakkoord, om de sportwet te verankeren. Ik hoop dat er dan fundamenteel extra budget is uitgetrokken voor zowel preventie als sportbeleid. Ik hoop dat de gemeenten dan voldoende geld hebben gekregen om zwembaden open te houden, om maar eens wat te noemen, en sportvoorzieningen overeind te houden. Ik denk dat deze commissie dan heel blij zal zijn.

Ik ben hier nog nieuw en ik ben ook druk, gelet op ons kleine aantal van negen zeteltjes. Maar ik ben wel voornemens om deze commissie te blijven volgen. Sport is immers essentieel voor de gezondheid, voor de fitheid, om gezond en gelukkig oud te worden en om dit werk vol te kunnen houden. Volgens mij is sport in ons aller belang.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u zeer. Kunt u meteen antwoorden, Minister? Over een paar minuutjes.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

We gaan verder. Mevrouw Westerveld heeft gemeld dat ze vanaf 15.30 uur verhinderd is. Ik geef het woord aan de Minister voor haar tweede termijn.

Minister Van Ark:

Voorzitter. Dank voor de vragen en opmerkingen in tweede termijn. Ik heb nog een aantal vragen openstaan. De heer Heerema vraagt of de Kamer een periodieke evenementenbrief kan krijgen. Ik kan twee keer per jaar een update met de stand van zaken sturen, zodat de Kamer daarin goed wordt meegenomen. Dat zou ik graag willen toezeggen. O, ik krijg een duimpje. Dat is heel fijn. Dank u wel.

Mevrouw Van der Laan stelde een vraag over de vergoedingen. Ik heb een en ander uitgezocht, maar ik heb toch het gevoel dat mevrouw Van der Laan gewoon cijfers wil.

Dan de ontwikkelingen. Niet alle informatie is bij ons bekend. Die moet ik echt nazoeken. Ik stel voor dat ik hier schriftelijk op terugkom.

De heer Van Nispen vroeg hoe we de vinger aan de pols houden bij de verenigingen, want we kunnen niet zonder ze. Daar ben ik het mee eens. We hebben natuurlijk de monitoring via het Mulier Instituut, maar zeker ook de gesprekken via de bonden. De heer Van Nispen vraagt ook: we kunnen niet zonder de gemeenten, dus wat kunnen we daarmee? De schriftelijke vragen over Haarlemmermeer komen naar u toe. Die heb ik nog niet kunnen beantwoorden. Uit het debat van vandaag neem ik mee dat je niet wilt dat dit het eerste potje is dat gesloten wordt, omdat er niets voor geregeld is. Dit proefde ik vanavond bij de fracties en in brede zin in de Kamer, ook in relatie tot de sportwetgedachte. Dit neem ik in ieder geval mee, ook uit dit debat. Ik zal nog terugkomen op de antwoorden, want feitelijk is dat nu wel het geval.

Dan wat het buitenspelen betreft. Ik heb nog even gekeken. Ik kan u wel toezeggen dat ik het ga bekijken in het licht van de sportwet, maar dan wordt het op een gegeven moment zo'n ding waar je alles onder zet. Dat zou ik ook niet goedvinden. Zoals ik eerder al zei, houd ik niet van lege toezeggingen. Ik zou het onderwerp willen agenderen voor het overleg dat we regelmatig met de gemeenten hebben en daarin willen vertellen wat er in dit debat aan de orde is gekomen. De volgende keer kan ik laten weten wat daaruit is gekomen. Maar als we het nu met de voor- en nadelen in de verdiepingsslag meenemen, wordt de sportwet een vergaarbak en dat is niet wat we willen.

Richting mevrouw Maeijer geef ik aan dat wij geen specifieke cijfers ten aanzien van de achterstand hebben, althans niet hier. We weten wel dat er een flinke inhaalslag is gemaakt. Zo houden we met de organisatie in ieder geval de vinger aan de pols.

Dan de NRZ...

De voorzitter:

Meneer Van Nispen had nog een vraag.

Minister Van Ark:

O, excuus.

De heer Van Nispen (SP):

Soms ben ik te ongeduldig en soms ben ik net een beetje te laat, want ik heb nog een vraag over het buitenspelen. Ik vind het niet erg dat het niet wordt meegenomen in de sportwet – dat vind ik prima – maar ik ben wel benieuwd of er een wettelijke grondslag is. Of het in de sportwet of ergens anders in komt, maakt mij niet heel veel uit. Het is goed dat de Minister het wil bespreken met de gemeenten, want het moet niet van de gemeenten afhangen of kinderen zich in de buurt kunnen ontwikkelen en lekker vrij kunnen buitenspelen, of dat speeltuinen wel of niet toegankelijk zijn voor kinderen met een beperking.

Ik hoef niet per se een wet, maar ik wil ook niet dat er wordt gezegd dat we er als Den Haag niet over gaan. We zeggen steeds dat we het belangrijk vinden, maar dan moet er ook iets veranderen. Ik snap de balans en ik snap het dilemma. Kan de Minister in ieder geval toezeggen dat ze aan de Kamer een terugkoppeling zal geven als zij met de gemeenten in gesprek gaat, en dat ze alle waardevolle onderzoeken over speeltuinbeleid die er al liggen, meeneemt? Een van de vele bronnen is natuurlijk Jantje Beton. Het Mulier Instituut heeft al heel veel onderzoeken liggen die ook over de financiële opbrengsten gaan. Zie het niet als een kostenpost, maar als iets wat de samenleving heel veel gaat opleveren. Als de Minister er op die manier naar wil kijken, dan ben ik ook op dit punt weer tevreden.

Minister Van Ark:

Ik heb veel gevoel bij wat meneer Van Nispen zegt. Ik refereerde al even aan de tijd dat ikzelf wethouder was. Wij hadden een speeltuintjesbeleid. Je had dan «cirkels» per leeftijdsgroep en het hele dorp moest uiteindelijk binnen zo'n cirkel vallen. Het werd nog leuker toen we ook bedachten dat we de kinderen zelf konden betrekken bij het maken van de sportvoorzieningen. We gingen dan met een lint en een ijscokar de speeltuin openen die zij zelf bedacht hadden. Het was gewoon echt heel erg leuk. Het geeft dus energie.

Tegelijkertijd is het geen blauwdruk. Het is niet iets waarover we vanuit Den Haag kunnen zeggen: gij zult... Tegelijkertijd kan je elkaar wel inspireren. Ik zou het volgende willen voorstellen. Als we hierover met de gemeenten in gesprek gaan, zullen ze zeggen dat het hun eigen autonomie betreft. We hebben overleg met de Vereniging Sport en Gemeenten, de VSG. Daarmee bespreken we de stand van zaken van de lokale sportakkoorden. Richting mevrouw Van der Laan zei ik al dat deze het vaak hebben samengebracht in een preventieakkoord. We kunnen het thema daar agenderen. Zover kan ik gaan. Ik kan de gemeenten niet gaan vertellen wat ze moeten doen, want dan zullen ze zeggen dat het hun eigen lokale beleid betreft. Ik kan er wel voor zorgen dat we een stuk inspiratie en belang meegeven.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Van Ark:

Dank u wel, voorzitter. Op de vraag van mevrouw Maeijer heb ik aangegeven dat we ten aanzien van de zwemlessen geen specifieke cijfers hebben. Met de NRZ hebben we de afspraak dat we hierover met hen in gesprek blijven.

Mevrouw Westerveld is niet langer aanwezig, zoals zij zelf ook had aangegeven. Ik dank haar voor haar oproep ten aanzien van de Special Olympics. Ik wil hier in ieder geval ook de namen van Tobi, Ricardo en Ilonka genoemd hebben, die als ambassadeur op de Special Olympics aanwezig waren en ongelofelijk enthousiasmerend bezig waren om mensen aan het sporten te krijgen.

Ik dank mevrouw Kuiken voor haar vooruitblik op februari volgend jaar. Ik wens haar nu alvast heel veel plezier.

De voorzitter:

Dank u wel. Wij naderen hiermee het einde van dit commissiedebat. Ik kom bij de toezeggingen.

  • Voorafgaand aan het WGO Sport van 2021 informeert de Minister de Kamer over de gesprekken met het NOC*NSF en de Vereniging Sport en Gemeenten over de infrastructuur rond topsportlocaties, in de richting van de heren Heerema en Van Nispen.

  • De Kamer ontvangt op een zo kort mogelijke termijn een brief waarin de routekaart geschetst wordt inzake de verdiepingsslag ten behoeve van het komende sportbeleid en de mogelijk op te stellen sportwet, in de richting van de heer Van Nispen.

  • De Minister stuurt de Kamer voor het WGO Sport een schriftelijke reactie op de notitie van de SP, D66 en GroenLinks over sport en bewegen voor mensen met een beperking, in de richting van Van Nispen, Van der Laan en Westerveld.

  • De Minister zal het vraagstuk van de regulering van de zwembranche meenemen in de verdiepingsslag waarover zij de Kamer zal informeren, in de richting van Van Nispen.

  • De Minister zal het verzoek aan de Minister van IenW doorgeleiden om voorafgaand aan het tweeminutendebat over sportbeleid de antwoorden op de schriftelijke vragen over de wielerwedstrijd en burgermotorregelaars aan de Kamer te sturen, in de richting van Van Nispen.

  • De Minister zal met de KNVB en de Minister van Justitie en Veiligheid in gesprek gaan over de verschillende vormen van discriminatie en verbaal geweld bij spreekkoren, in de richting van mevrouw Westerveld.

  • De Minister zal het Mulier Instituut verzoeken om het thema vertrouwenspersonen in de sportsector mee te nemen in de volgende Monitor Sportakkoord, in de richting van mevrouw Westerveld.

  • De Kamer zal voorafgaand aan het WGO Sport een brief ontvangen over de invloed van de huidige manier van opleiden van jonge topsporters, mede naar aanleiding van de documentaire Voetbaldroom, in de richting van mevrouw Westerveld.

  • De Kamer ontvangt tweemaal per jaar een brief over de stand van zaken van de evenementen, in de richting van de heer Heerema.

  • De Minister informeert de Kamer schriftelijk nader over de vergoedingen voor topsporters, in de richting van mevrouw Van der Laan.

Mist u nog iets, mevrouw Van der Laan?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Wat betreft de toezegging over de vergoedingen zou ik willen vragen of het voor het tweeminutendebat kan. Dat was eigenlijk wel de bedoeling.

Minister Van Ark:

Als u mij toestaat, heb ikzelf ook nog twee punten.

Wat betreft de vraag van mevrouw Van der Laan merk ik op dat de cijfers over de financiering van de topsporters ook op de site van NOC*NSF staan. Ik had het gevoel dat mevrouw Van der Laan er nog een vraag over had. Dan hebben wij daar nog even contact over en stuur ik er voor het tweeminutendebat een brief over.

Wat betreft de vraag van mevrouw Westerveld over de voetballers was mijn suggestie om dit te betrekken bij het debat over het rapport Ongelijke leggers, en niet zozeer bij het WGO.

De voorzitter:

Dat passen we bij dezen aan.

Minister Van Ark:

Ja. En wat betreft de burgermotorverkeersbegeleiders zal ik mijn collega vragen of het voor het tweeminutendebat kan, maar dat kan ik niet garanderen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

De Minister zou nog even kort terugkomen op de mogelijkheid om jonge voetballers die het niet gaan halen via de scholen te bereiken, namelijk met uw collega de heer Slob.

Minister Van Ark:

Dat is een terecht punt van de heer Heerema. Dat klopt. Een aantal sportbonden werkt op dit moment aan het ontwikkelen van een pedagogische visie waarin het kind centraal staat. Dat was natuurlijk ook de richting van het debat: breder denken dan alleen voetbal. We bekijken het samen met de sportsector en de gemeenten. Ik zal in mijn brief voorafgaand aan het WGO terugkomen op de manier waarop we dit allemaal kunnen samenbrengen in de voorlichting. Wat meneer Heerema vraagt, komt dus terug in een brief voor het WGO.

De voorzitter:

Duidelijk? Voldoende?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ja, dat is een ruim antwoord.

De voorzitter:

Oké.

Er is een tweeminutendebat aangevraagd door de heer Heerema. Wij zullen dit verzoek doorgeleiden naar de Griffie plenair, inclusief het verzoek om dat nog voor het zomerreces te agenderen.

Dan rest mij niets anders dan de Minister voor Medische zorg en Sport hartelijk te bedanken voor haar beantwoording. Ik bedank haar ondersteuning, de Kamerleden voor hun inbreng, de Dienst Verslag en Redactie, de bode, de griffieondersteuning en de mensen die op afstand hebben meegekeken. Ik sluit dit commissiedebat over het sportbeleid. En we gaan morgen weer vrolijk verder.

Sluiting 21.46 uur.

Naar boven