30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 553 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 juli 2017

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 20 april 2017 inzake de Oceanennotitie (Kamerstuk 30 196, nr. 543).

De vragen en opmerkingen zijn op 1 juni 2017 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 10 juli 2017 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Omtzigt

De griffier van de commissie, Van Toor

Inbreng van de leden van de fractie van de VVD

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Oceanennotitie («Toekomstbestendige Oceanen») en bijbehorende begeleidende brief van de regering. De VVD-fractie heeft hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de analyse van de regering inzake het belang van gezonde oceanen. Gezonde en veilige oceanen zijn essentieel voor het leefbaar houden van de aarde en het faciliteren van scheepvaart, toerisme en visserij en dus onze economische groei en welvaart. Als maritieme natie is Nederland bovengemiddeld afhankelijk van deze sectoren en dat vraagt van Nederland extra alertheid als het gaat om het beschermen van de oceanen. Terecht benoemt de Minister onze omvangrijke maritieme sector en onze toonaangevende maritieme kennisinstituten. De genoemde leden maken uit de brief op dat de inzet van het Koninkrijk in afstemming met de Caribische delen van het Koninkrijk tot stand zijn gekomen. De Caribische delen van het Koninkrijk hebben minstens zoveel belang bij gezonde oceanen – denk alleen al aan de mate waarin het toerisme op de eilanden afhankelijk is van gezonde oceanen – en het is daarom goed dat deze notitie klaarblijkelijk in goed overleg is opgesteld.

Milieu

De leden van de VVD-fractie lezen in de begeleidende brief dat het Koninkrijk zich, in het kader van de verduurzaming van economische activiteiten op zee, zal inzetten voor het opstellen van strengere internationale milieueisen. Kan de Minister hier nadere toelichting op geven? Worden er met de Oceanennotitie nieuwe doelen nagestreefd op het gebied van milieu en zo ja, hoe verhouden deze zich dit tot bestaande nationale en Europese milieueisen? En wat betekent dit voor de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM), waarvan in 2018 een nieuwe KRM-cyclus wordt voorzien? Kan de Minister voorts toelichten in hoeverre het Koninkrijk zich, met deze Oceanennotitie, committeert aan (nieuwe) bindende internationale milieuafspraken?

Antwoord:

  • De Oceanennotitie richt zich op het beheer van de volle zee, oftewel het gebied buiten de rechtsmacht van kuststaten (zie laatste alinea van de Inleiding). De in de tekst geformuleerde ambities ten aanzien van het bereiken van gezonde en productieve oceanen voorzien thans niet in nieuw beleid. In de notitie wordt bestaand beleid bij elkaar gebracht waardoor een integraal beeld ontstaat van de verschillende beleidsterreinen, maar er is geen sprake van concrete nieuwe bindende internationale (milieu)afspraken. De tekst committeert wel aan een inspanningsverplichting voor strengere internationale milieueisen op het gebied van bijvoorbeeld zeevaart en naar een evaluatie van hoe nieuw zeevaart-milieubeleid bijdraagt, binnen het geheel aan duurzaamheidsinspanningen, aan gezondere oceanen.

  • Het Koninkrijk zal in internationaal verband sterk blijven inzetten op het maken van afspraken t.a.v. het milieu. Het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (VN-Zeerechtverdrag) biedt een adequaat kader voor het maken van deze afspraken. Ook de regionale samenwerking in het OSPAR verdrag (de regionale zeeconventie voor de Noordzee en de noordoostelijke Atlantische oceaan) zal hiervoor worden benut.

  • De Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) is niet van toepassing op de volle zee. De KRM biedt het kader voor het integrale beheer van de mariene wateren onder jurisdictie van de Europese lidstaten. De oceanennotitie gaat uit van een integrale ecosysteembenadering en geeft aan dat de cumulatieve gevolgen van activiteiten beter in beeld moeten komen. Deze benadering is nu al uitgangspunt voor de KRM. In juni heeft OSPAR een rapport uitgebracht over het ecosysteem en milieukwaliteit van een deel van de noordoost Atlantische regio, waaronder de Noordzee. Nederland werkt op dit moment aan de noodzakelijke aanvullingen voor ons eigen deel van de Noordzee. Aan de hand daarvan worden de beschrijvingen van de milieutoestand en de milieudoelen geactualiseerd. Indien nodig worden aanvullende beleids- en kennisopgaven geformuleerd. Hierover dient het kabinet uiterlijk medio 2018 te besluiten. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd.

Economie

Een van de ambities van het Koninkrijk is het voorkomen van disproportionele beperkingen voor de wereldwijde handel over zee en de bijdrage daarvan aan bestaande ontwikkelingsdoelen. Kan de Minister aangeven of er in relevante fora voorstellen op tafel liggen die de wereldwijde handel over zee ernstige disproportioneel kunnen beperken, en dus onze maritieme sector kunnen raken? En zo ja, heeft de Minister er vertrouwen in dat er in internationaal verband voldoende solide coalities zijn om de totstandkoming van dergelijke beperkingen te voorkomen?

Antwoord:

  • Disproportionele beperkingen liggen op dit moment niet op tafel; de scheepvaartsector zelf is bezig te onderzoeken hoe het een adequate bijdrage kan leveren aan verduurzaming en klimaatdoelstellingen. Van belang daarbij is dat een internationaal level playing field gehandhaafd blijft, waardoor de maritieme sector wereldwijd aan dezelfde eisen moet voldoen. Het kabinet is daarom geen voorstander van regionale en unilaterale maatregelen die verstorend kunnen werken op deze mondiale belangrijke bedrijfstak.

De Minister meldt dat het Koninkrijk zich inzet om de economische ontwikkelingen op volle zee op een duurzame en inclusieve manier te laten plaatsvinden. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de Minister dit iets uitgebreider kan toelichten. Welke inspanningen verricht het Koninkrijk concreet om economische groei op volle zee te laten plaatsvinden en hoe krijgen deze concreet een «inclusief» en «duurzaam» karakter? Kan de Minister toelichten hoe de internationale gemeenschap, en in het bijzonder ons Koninkrijk, bijvoorbeeld de groei van de zeevaartsector zodanig kan accommoderen dat de gebruiksfuncties in de toekomst duurzaam en beschikbaar blijven?

Antwoord:

  • De Nederlandse overheid werkt samen met marktpartijen in de scheepsbouw, onderzoeksinstellingen (zoals MARIN) en NGO’s aan diverse vormen van verduurzaming van de scheepvaartsector. Minder of geen emissies door andere vormen van aandrijving (LNG, elektrisch), behandeling van ballastwater en innovaties voor stillere scheepsschroeven moeten helpen om de druk van scheepvaart op de mariene ecosystemen te verminderen. Groei zal dan ook mogelijk zijn: tot aan 2050 wordt een groei van de internationale scheepvaartsector van tussen de 20% en 50% verwacht.

De leden van de VVD-fractie zouden daarnaast graag wat verduidelijking willen hebben over de implicaties van de Oceanennotitie. Met andere woorden: wat zijn de juridische en financiële consequenties voor de Nederlandse maritieme sector en de visserij?

Antwoord:

  • Voor de maritieme sector en de visserij heeft deze oceanennotitie geen directe implicaties. Om te komen tot een duurzamer gebruik van de oceanen en kustgebieden zal wel regelgeving nodig zijn. Die moet in de daartoe bestemde gremia worden vastgesteld, zoals de VN, de EU of de International Maritime Organization (verder: IMO). Directe financiële implicaties zijn er dan ook niet, maar in zijn algemeenheid levert een duurzamere omgang met de oceanen kansen en bedreigingen op, die per sector verschillen. Het is derhalve zaak om bedreigingen vroegtijdig te identificeren en om te zetten in kansen en daarmee ook financiële verrassingen te voorkomen.

  • De richting van het EU- oceanenbeleid is vastgelegd in de Gezamenlijke Mededeling van de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) en de Europese Raadsconclusies over Ocean Governance. Deze laatste zijn op 3 april 2017 vastgesteld en ontvangt u hierbij1. In de Raadsconclusies staat onder meer de oproep aan lidstaten om binnen de IMO te streven naar een strategie voor het tegengaan van broeikasgassen, vast te stellen begin 2018.

In de Oceanennotitie wordt terecht geconstateerd dat de landen van het Koninkrijk open economieën hebben, dat zij aan belangrijke zeeroutes liggen en dat dit veel economische activiteiten en werkgelegenheid oplevert. De maritieme sector en de visserij in het gehele Koninkrijk zijn van open en toegankelijke zeeroutes direct afhankelijk. Kan de Minister toelichten hoe het kabinet de toekomst van deze sectoren in het licht van dergelijke initiatieven als de oceanennotitie ziet? Kan de maritieme sector en de visserij rekenen op voldoende ruimte om te blijven groeien? Kan de Minister daarnaast bevestigen dat de economische activiteiten van bedrijven in deze sector door beleidsuitgangspunten in de Oceanennotitie geenszins kunnen worden beperkt?

Antwoord:

  • De notitie is geen initiatief maar een opsomming van bestaand beleid. Het is niet op voorhand de bedoeling om activiteiten in te perken, maar er moet wel sprake zijn van een duurzame en veilige groei, juist ook in het belang van de (lange termijn) levensvatbaarheid van economische sectoren die afhankelijk zijn van de oceanen. Elke sector zal daaraan een bijdrage moeten leveren. Voor de visserijsector geldt dat de mogelijkheden worden bepaald aan de hand van de staat van de betreffende visbestanden en de internationale afspraken die daarover zijn gemaakt.

Ook de positie van de Nederlandse kenniseconomie op het terrein van oceanografie is in deze een belangrijke. In de Oceanennotitie worden onder ander MARIN, Deltares en NIOZ genoemd. Bij MARIN wordt echter gevreesd voor het voorbestaan van het instituut als de financiering, waarvan een bijdrage van het Rijk eerder al is toegezegd, niet snel op orde komt. De leden van de VVD-fractie horen graag van het kabinet wanneer hier duidelijkheid over komt.

Antwoord:

  • Binnen de Rijksbegroting is op dit moment geen ruimte om extra financiële middelen beschikbaar te stellen voor MARIN. Een eventuele aanpassing van de financiering voor MARIN vergt een integrale afweging van de financiering van alle instituten voor toegepast onderzoek. De onlangs aan de Kamer toegezonden Evaluatie van TO2-instellingen door de Commissie Schaaf (Kamerstuk 32 637 nr.274) is een bijdrage aan een discussie met de Kamer over de toekomstige betekenis en positie van MARIN. De kabinetsreactie op deze evaluatie is controversieel verklaard, waardoor de beoogde gedachtewisseling zal wachten tot na het aantreden van een nieuw kabinet.

De Oceanennotitie somt overigens een groot aantal bedreigingen op. De leden van de VVD-fractie kunnen zich voorstellen dat deze bedreigingen juist ook kansen bieden voor ons bedrijfsleven om deze innovatief te lijf te gaan. Ons bedrijfsleven is immers als geen ander geschikt om met creatieve oplossingen op dit vlak te komen. Ziet het kabinet, temeer gezien de campagne die met steun van datzelfde kabinet onder de noemer «Global Challenges, Dutch Solutions» wordt gevoerd, ook kansen om het bedrijfsleven te betrekken bij het vinden van oplossingen voor de in de notitie genoemde bedreigingen? Wordt het bedrijfsleven reeds betrokken bij het vinden en uitwerken van deze oplossingen, en zo ja, hoe?

Antwoord:

  • Nederlandse kennis en expertise vanuit kennisinstellingen en bedrijfsleven kunnen zeer zeker behulpzaam zijn bij de mondiale uitdagingen en bedreigingen, met name ook in ontwikkelingslanden. Dit geldt uiteraard ook voor de realisatie van gezonde oceanen. Gezonde oceanen zijn onderdeel van het voedselzekerheidsbeleid dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken samen uitvoeren. Hierbij wordt gekeken naar mogelijkheden voor duurzame aquacultuur en visserij met inzet van en kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Een mooi voorbeeld hiervan is een samenwerking tussen de Food and Agriculture Organization (FAO), China en Nederland. Een eerste stap is het uitvoeren van een haalbaarheidsstudie naar de ontwikkeling van een duurzame aquacultuurketen in Ethiopië. Nederland wil hierbij met kennis en kunde bijdragen aan o.a. de realisatie van Sustainable Development Goal 14 van de VN. Voedselzekerheid, duurzame en competitieve agri-food sector en marine en maritiem onderzoek staan ook expliciet genoemd in het «Global Challenges, Dutch Solutions» initiatief. Met name ook via de Topsector Water liggen er mogelijkheden.

  • Blauwe Groei is relevant voor de verschillende onderdelen van de Topsector Water. Het relateert aan mariene biodiversiteit, diepzeemijnbouw, en mariene energie mogelijkheden. Dwarsdoorsnijdende mogelijkheden dienen zich aan tussen Topsector Agri & Food, Water en Energie op het gebied van duurzame visserij in zeewater en zoet water en bij het multifunctioneel gebruik van offshore platformen. Ook op het gebied van vervuiling en het tegengaan van plastic speelt het Nederlands bedrijfsleven een rol. Denk hierbij aan het Urban Delta Initiative. Voor de ontwikkeling van kaders voor bescherming van het mariene milieu en het aandragen van regulerende maatregelen kunnen wij ook gebruik maken van de rijke wetenschappelijke traditie van Nederland via bijvoorbeeld het Koninklijk Instituut voor het Onderzoek der Zee (NIOZ), op Texel, met een bescheiden dépendance op St. Eustasius, en het Arctisch Centrum van de Universiteit van Groningen. Daarnaast zijn er veel technologische instituten en ingenieursbureaus inzetbaar voor de problematiek rond zeespiegelstijging, met Deltares als meest prominente. Voor de maritieme sector liggen binnen de thema’s «winnen op zee» en «schone schepen» van de Topsector Water kansen voor Nederlandse innovaties op het gebied van waterbouw, de scheepvaart en duurzame energie op zee. Ook is er bijvoorbeeld de Blauwe Route binnen de Nationale Wetenschapsagenda, die zich richt op het beter begrijpen, benutten en beschermen van oceanen, zeeën, delta’s en rivieren.

Arctische regio

In de notitie geeft de regering enkele voorbeelden van punten waarvoor Nederland aandacht wil vragen in de Arctische Raad. Nederland maakt als waarnemer onderdeel uit van deze Raad. Kan de Minister aangeven welke thema’s (en niet alleen op milieugebied, maar bijvoorbeeld ook op militair vlak) als «prioritair» zijn aangemerkt? De leden van de VVD-fractie kunnen zich immers voorstellen dat voorstellen meer gewicht hebben wanneer deze herkenbaar zijn en het kabinet geen oneindige waslijstjes inbrengt in dit forum.

Antwoord:

  • In april 2016 heeft uw Kamer ontvangen de Nederlandse polaire strategie 2016–2020 (Kamerstuk 34 300 V, nr. 58). De strategie onderscheidt vier thema’s in Arctische ontwikkelingen en Nederlandse inzet daarbij: 1. klimaat, natuur en milieu, 2. de geopolitieke situatie en bestuur/beheer van het gebied, 3. economische activiteiten en 4. (inheemse) inwoners. Er is daarbij een keuze gemaakt om de beleidsnadruk te leggen op het eerste thema.

  • Als waarnemer bij de Arctische Raad is Nederland niet in de positie om «waslijstjes» in te brengen, maar moet ons land het hebben van een actieve inzet in drie van de zes werkgroepen van de Raad (de betreffende werkgroepen gaan over milieuvervuiling, biodiversiteit en duurzame ontwikkeling, inclusief de positie daarin van de inheemse bevolking). Daarbinnen richt Nederland zich op enkele specifieke thema’s: trekvogels (mede vanwege de relatie met het Nederlandse Waddengebied), marien zwerfvuil, kwikvervuiling en duurzaam ondernemen. Hierin wordt nauw samengewerkt met onder andere het Arctisch Centrum Groningen en de Dutch Arctic Circle (DAC), een platform voor Nederlandse bedrijven, wetenschappers en overheden die actief zijn in of met het Arctisch gebied.

  • Daarnaast is Nederland zichtbaar in de context van de Arctische Raad, maar ook daarbuiten, door excellent wetenschappelijk poolonderzoek. Uit diverse buitenlandse onderzoeken blijkt dat Nederlandse wetenschappelijke publicaties relatief het meest geciteerd worden door internationale vakgenoten. Een feit om trots op te zijn en een feit waarmee Nederland invloed kan uitoefenen in de veranderende geopolitieke constellatie van het Arctisch gebied. Zo heeft het onderzoek ook een belangrijke politieke waarde. Het Nederlandse polaire onderzoek richt zich op vier gebieden: IJs, Klimaat en Zeespiegelstijging; Polaire Ecosystemen; Duurzame Exploitatie; en Sociaal, Jurdisch en Economisch Landschap.

  • Op militair- en veiligheidsgebied volgt Nederland de opstelling van de Arctische landen, namelijk het behoud van het low tension karakter van het gebied. Met Rusland kan tot nog toe redelijk goed worden samengewerkt in de Arctische Raad en daarbuiten op thema’s met een gedeeld belang: rampenbestrijding, search and rescue, gemeenschappelijk beheer van visbestanden, oil spill prevention, onderzoekssamenwerking etc.

Veiligheid

In het hoofdstuk over veiligheid vermeldt de Minister dat oceanen steeds vaker worden gebruikt voor illegale activiteiten als mensensmokkel, terrorisme en piraterij. De leden van de VVD-fractie beschouwen deze analyse als een aanmoediging aan de Kamer om werk te maken van wetgeving die onze koopvaardij beter moet beschermen tegen piraterij. Het Koninkrijk heeft immers, en dat verwoordt het kabinet terecht, een verantwoordelijkheid om zowel de handel als bemanning van schepen zo goed mogelijk te beschermen, ook op volle zee. Over de dreiging van piraterij op zee wordt de Kamer gelukkig uitgebreid door het kabinet geïnformeerd. Kan de Minister wellicht toelichten wat in grote lijnen de ontwikkelingen zijn op het gebied van terrorisme op zee?

Antwoord:

  • Nergens ter wereld kan terrorisme worden uitgesloten. Binnen het terroristische spectrum opereren velerlei verschillende groepen/personen met veel verschillende aanslagmiddelen, en vele landen en type doelwitten figureren in (verijdelde) aanslagen of in oproepen daartoe. Dat betekent dat ook in het maritieme domein een kans op een aanslag bestaat.

  • Hoewel wellicht de meest in het oog springende (jihadistische) aanslagen in/tegen het Westen niet plaatsvonden in of tegen het maritieme domein, zijn er sinds het jaar 2000 wel aanslagen geweest, zoals bijvoorbeeld die op het koopvaardijschip Cosco Asia in het Suez-kanaal (2013) en een Egyptisch marineschip voor de noordelijke kust van de Sinaï (2015). Deze incidenten vonden plaats in of nabij jihadistische strijdtonelen in kuststreken. Naast aanslagen vinden in sommige gebieden gijzelingsacties plaats (Filipijnen). Er zijn ook failed state areas dan wel intra-statelijke conflicten in kuststaten waar koopvaardij niet (primair) het doelwit is, maar wel kan worden getroffen; zowel onbedoeld als bewust, wanneer een schip de belangen dient van één van de strijdende partijen. Risicogebieden zijn bijvoorbeeld Libië en Jemen, waarbij diverse groepen, gesteund door sommige landen, op zowel land als zee strijd voeren. Maritieme incidenten troffen onder meer een marine-gelieerd schip van de Verenigde Arabische Emiraten nabij Jemen (2016) en een Saoedisch marineschip nabij Jemen (2017).

  • Er is veel internationale regelgeving om de veiligheid van het maritieme domein te borgen. Publieke actoren (staten) en private actoren (rederijen/scheepvaart) hebben hierbij hun eigen verantwoordelijkheden, zowel voor het beoordelen van de veiligheidssituatie als het (kunnen) treffen van maatregelen. In Nederland is er actieve (interdepartementale) publiek-private samenwerking op dit dossier. Waar de Nederlandse overheid de beschikking heeft over relevante dreigingsinformatie die de private koopvaardij niet zelfstandig kan hebben, zal de overheid, onder leiding van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en NCTV, deze vertalen naar waarschuwingen.

Op het gebied van mensensmokkel kunnen de leden van de VVD-fractie zich voorstellen dat effectieve informatie-uitwisseling, coördinatie en afstemming van acties en maatregelen (tussen kustwachten en zeestrijdkrachten) van groot belang is. Het kabinet onderstreept dat ook in de notitie. Kan de Minister aangeven hoe de samenwerking met de kustwacht van ons grootste buurland – Venezuela – verloopt en of er concrete afspraken worden gemaakt over het voorkomen van irreguliere migratie naar het Koninkrijk?

Antwoord:

  • De samenwerking met de Venezolaanse kustwacht verloopt goed, maar is gericht op search and rescue. Migratie maakt daar geen onderdeel van uit. Het voorkomen van migratie blijft een landsaangelegenheid voor de eilanden. Aruba en Curaçao hebben op basis van hun autonome bevoegdheden maatregelen genomen om migratie vanuit Venezuela te monitoren en te reguleren. Zo is de controle bij inreis aangescherpt. De Kustwacht Caribisch gebied heeft haar patrouilles in 2016 geïntensiveerd.

  • In het kader van het op 9 juni 2015 door de Ministers van (Veiligheid en) Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland ondertekende MoU over samenwerking ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel en mensensmokkel wordt regulier overleg gevoerd tussen de landen, waarbij informatie wordt gedeeld over de stand van zaken van de aanpak in de landen en expertise en best practices worden uitgewisseld. Ook worden afspraken gemaakt over de samenwerking met betrekking tot verschillende fenomenen en migratiestromen, bijvoorbeeld (illegale) migranten vanuit Venezuela.

  • Graag verwijst het kabinet in dit verband ook naar het AO Venezuela van 17 mei jl., en de brief die naar aanleiding daarvan aan uw Kamer is toegezegd door de Minister van Binnenlandse Zaken en mijzelf.

Europese samenwerking

Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie een vraag over samenwerking in EU-verband, het laatste beleidsuitgangspunt van de notitie. De Minister meldt dat hij niet uitsluit dat de Unie kan onderhandelen namens de lidstaten. De genoemde leden willen wel benadrukken dat dat enkel zinvol is als het kabinet ervan overtuigd is dat de Nederlandse belangen in zo’n geval voldoende tot hun recht kunnen komen, aangezien de maritieme sector voor een land als Nederland net wat belangrijker is dan voor andere lidstaten. De leden van de VVD-fractie vernemen graag of de Minister die mening deelt en of hij het gevoel heeft dat de meerwaarde van blokvorming opweegt tegen de gevolgen van het opstellen van een agenda die Europees en niet enkel Nederlands is.

Antwoord:

  • De initiatieven die de EU ontwikkelt voor zeeën en oceanen moeten de verdeling van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten eerbiedigen. Nederland sluit niet uit dat de Unie kan onderhandelen namens de lidstaten over Europese zeeregio’s voor wat betreft hun bevoegdheden, maar dit moet per onderwerp en in goed overleg worden besloten. Daarvoor is wel doorgaans een uitdrukkelijk mandaat van de Raad nodig alvorens de Europese Commissie namens de lidstaten kan onderhandelen. Het kabinet zal voorstellen voor het verlenen van een onderhandelingsmandaat telkens nauwkeurig bekijken en beoordelen, en zal uiteraard alleen instemmen met een onderhandelingsmandaat indien er een duidelijke meerwaarde is van het voeren van onderhandelingen op Europees niveau, en de Nederlandse belangen in het onderhandelingsmandaat voldoende zijn afgedekt.

  • Een van de discussies die met de Europese Commissie en andere Europese instellingen wordt gevoerd is de zelfstandige bevoegdheid van de instellingen voor het aangaan van partnerschappen met derde landen. Hierbij geldt dat indien er beleidsmatige of politieke consequenties uit zo’n partnerschap voortvloeien, de Commissie of andere Europese instellingen alleen met een uitdrukkelijk mandaat van de Raad zo’n partnerschap kunnen aangaan. Alleen als er strikt technische afspraken worden gemaakt, kunnen de Commissie of andere Europese instellingen zelfstandig partnerschappen met derde landen aangaan.

  • Een andere kwestie is de bevoegdheidsverdeling die per onderwerp binnen de EU is afgesproken. Het beheer van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijke visserijbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de EU (art. 3 lid d van het Verdrag betreffende de Werking van de EU, VWEU). Het mariene milieu is een gedeelde competentie, maar maritieme ruimtelijke planning/ontwikkeling is aan de lidstaten. Omdat deze zaken ook op de mondiale agenda staan, zal er telkens discussie moeten plaatsvinden over de bevoegdheidsvraag voorafgaand aan nieuwe mondiale acties op het terrein van ocean governance.

Inbreng van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Oceanennotitie van de regering. De genoemde leden zijn verheugd dat de regering deze notitie, waarin de bescherming en het duurzaam gebruik van oceanen centraal staat, presenteert. De leden van de D66-fractie onderschrijven het standpunt van het kabinet dat het belang van gezonde oceanen nauwelijks kan worden overschat. Deze leden vinden het dan ook positief dat deze notitie een zeer multidisciplinair karakter heeft waarin het beleid ten aanzien van oceanen integraal aan bod komt. De genoemde leden willen de regering graag nog enkele vragen voorleggen over de Oceanennotitie.

Inleiding

De leden van de D66-fractie lezen dat de huidige juridische en bestuurlijke structuur voor het beheer van de volle zee ontoereikend is om gezonde en productieve oceanen en zeeën voor toekomstige generaties veilig te stellen. Hoewel in de oceanennotitie een uitgebreide analyse wordt gemaakt van de problematiek, inclusief een beschrijving van ambities en beleidsuitgangspunten, missen de genoemde leden een uiteenzetting waarin aan bod komt hoe het kabinet dit probleem van een ontoereikende juridische en bestuurlijke structuur concreet wil oplossen. Kan de Minister daarom toelichten welke agenda en/of stappenplan het kabinet heeft voor de komende tien jaar om dit probleem op te lossen, inclusief concrete acties en doelstellingen, bij voorkeur SMART geformuleerd, zo vragen deze leden.

Antwoord:

  • Het kabinet zal in internationaal verband sterk blijven inzetten op het maken van afspraken over het beheer van de volle zee en de diepzeebodem. Het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (VN-Zeerechtverdrag) biedt een adequaat kader voor het stellen van (nadere) regels. Een voorbeeld van een proces om de huidige juridische en bestuurlijke structuur te verbeteren zijn de lopende onderhandelingen over de bescherming van biodiversiteit in gebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten. Hierbij zet het Koninkrijk zich actief in voor het vastleggen van bindende afspraken over mariene gebiedsbescherming op volle zee, verplichte milieueffect-rapportages voorafgaand aan nieuwe activiteiten op volle zee en voor goede internationale afspraken over de toegang tot en de verdeling van opbrengsten van mariene genetische bronnen uit de volle zee. Omdat het beheer van de activiteiten op volle zee is belegd bij een aantal bevoegde internationale en regionale organisaties zet het Koninkrijk zich bij deze onderhandelingen ook in voor een beter gestructureerde samenwerking tussen de bevoegde internationale en regionale organisaties. Doel is om, daar waar nodig, meer gestructureerde raadpleging, coördinatie en onderlinge samenwerking te bevorderen. De huidige fase van de onderhandeling moet ertoe leiden dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, naar verwachting eind 2018, kan besluiten tot het bijeenroepen van een intergouvernementele conferentie met als doel te komen tot een Uitvoerende Overeenkomst onder het Zeerechtverdrag inzake het behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit op volle zee.

  • Tijdens de VN oceanenconferentie van 5 tot en met 9 juni jl. heeft het Koninkrijk het belang van het VN- Zeerechtverdrag en het bevorderen van samenwerking tussen regionale zeeconventies en regionale organisaties voor visserijbeheer (RFMO’s) expliciet benadrukt. Daarnaast heeft het Koninkrijk het belang van partnerschappen met private sector, NGO’s en kennisinstellingen om gezamenlijk te werken aan gezonde en schone oceanen genoemd, alsmede het belang van de samenhang tussen alle Sustainable Development Goals (SDG’s) en de relatie met andere internationale raamwerken, zoals het klimaatakkoord van Parijs. Het Koninkrijk heeft tijdens de conferentie negen voluntary commitments geregistreerd, die concrete initiatieven bevatten om SDG 14 te bereiken.

Grondstoffenwinning

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of er bij het kabinet een strategische visie is op de mogelijkheid en wenselijkheid van grondstoffenwinning op volle zee, i.e. diepzeemijnbouw. Heeft het kabinet er goed zicht op wat de eventuele economische waarde is van deze diepzeemijnbouw voor Nederland, zonder daarbij overigens uit het oog te verliezen dat zulke activiteiten verantwoord moet gebeuren, zo vragen deze leden.

Antwoord:

  • Een strategische visie op de mogelijkheid en wenselijkheid van diepzeemijnbouw is eerder weergeven in de «Grondstoffennotitie» van juli 2011 (Kamerstuk 32 852, nr. 1) en de innovatieagenda van de Topsector water.

  • Diepzeemijnbouw in gebieden buiten de rechtsmacht van staten valt onder internationaal beheer door de Internationale Zeebodemautoriteit. Bedrijven kunnen alleen diepzeemijnbouw ondernemen in deze gebieden met de steun van een staat die uitvoering geeft, in de vorm van toezicht op de naleving en handhaving, aan de door de Internationale Zeebodemautoriteit vastgestelde regelingen daarvoor (de zogenoemde Mijnbouwcode). Strategische overwegingen met betrekking tot grondstoffen (beschikbaarheid van grondstoffen op de markt) en belangen van het Nederlandse bedrijfsleven pleiten voor actieve participatie van Nederland in de Internationale Zeebodemautoriteit. Deze economische belangen gaan nauw samen met de inzet van Nederland om huidige en toekomstige diepzeemijnbouwactiviteiten op een duurzame en milieuverantwoorde manier te laten plaatsvinden. Gelet op de exponentiële groei van de commerciële belangstelling voor diepzeemijnbouw, wordt op korte termijn wetgeving vastgesteld met het oog op het steunen van aanvragen van bedrijven om grondstoffen van de diepzeebodem te exploreren en exploiteren.

Beleidsuitgangspunten van het Koninkrijk

De leden van de D66-fractie constateren dat in de Oceanennotitie geen overzicht staat van de hoeveelheid capaciteit die het kabinet inzet ten behoeve van bescherming en duurzaam gebruik van oceanen, net zo min als wordt kenbaar gemaakt hoeveel geld er door het kabinet wordt uitgegeven aan dit beleid. De genoemde leden vragen de Minister daarom alsnog toe te lichten hoeveel capaciteit wordt ingezet voor dit beleid, uitgedrukt in fte’s en euro’s, dus inclusief alle projectbijdragen, subsidies etc.

Antwoord:

  • Het is niet mogelijk om op korte termijn een compleet overzicht te maken, omdat het oceanenbeleid uiteenvalt in tal van deelthema’s: scheepvaart, visserij, onderzoek, biodiversiteit, voedselzekerheid, koralen, klimaat, veiligheid, vervuiling, verzuring, circulaire economie, dijkversterking, kennisoverdracht etc., waarbij het werk nog eens bij verschillende overheden en uitvoerende organisaties is belegd. Een dergelijk overzicht zou ook vragen om grenzen te trekken over wat wel en niet een inspanning is voor de oceaan. Veel werk dat op ambtelijk niveau wordt uitgevoerd heeft het karakter van acteren op diverse dossiers en in diverse gremia. Of het personeel dat zich inzet voor milieu en veiligheidsregelgeving voor scheepvaart moet worden toegerekend aan de inzet voor bescherming en duurzaam gebruik van de oceanen, is zo’n vraag. Dat geldt ook voor de medewerkers die zich richten op visserij, de blauwe economie, het biodiversiteitsverdrag, klimaatonderhandelingen of de circulaire economie, of meer lokaal met de schone en gezonde Noordzee.

Inbreng van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Oceanennotitie aangeboden door de Minister van Buitenlandse Zaken.

De leden van de ChristenUnie fractie hebben nog enige opmerkingen naar aanleiding van de notitie.Ten eerste achten de leden van de ChristenUnie het een goede zaak dat oceanen en Sustainable Development Goal 14 geagendeerd staan bij Buitenlandse Zaken. Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken zelf al gezegd heeft kan het belang van gezonde oceanen nauwelijks worden overschat. Desalniettemin hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie nog een aantal vragen:

In 2018 wordt een tussentijdse evaluatie gemaakt van de uitgevoerde maatregelen omdat de nieuwe KRM-cyclus dan begint. Hoe is de stand van zaken, gaat het Rijk aan de afspraken voldoen?

Antwoord:

  • Volgens de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) moet het kabinet medio 2018 besluiten over de actualisatie van de beschrijvingen van de goede milieutoestand en de milieudoelen, aan de hand van een beoordeling van het Noordzeemilieu. Indien nodig om de goede milieutoestand te bereiken, worden aanvullende beleids- en kennisopgaven geformuleerd. In juni heeft OSPAR een rapport uitgebracht over het ecosysteem en milieukwaliteit van een deel van de Noordoost Atlantische regio, waaronder de Noordzee. Nederland werkt op dit moment aan de noodzakelijke aanvullingen op die beoordeling voor ons eigen deel van de Noordzee en de actualisatie van de door de KRM gevraagde producten. Dit werk ligt op schema om in 2018 over te besluiten. Intussen zijn alle maatregelen die zijn opgenomen in het KRM-programma van maatregelen in uitvoering, waarmee aan de vereisten van de KRM is voldaan. Dit jaar zal de Europese Commissie dit programma van maatregelen beoordelen.

Wat betreft scheepvaart, in hoeverre zijn de Arctische kuststaten bereid om mee te werken aan voorstellen voor een verbod op het gebruik van zware stookolie?

Antwoord:

  • Recent hebben Canada en de Verenigde Staten, twee Arctische kuststaten, het initiatief genomen om bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) een voorstel in te dienen om een onderzoek naar de beperking van het gebruik van zware stookolie als brandstof in het Arctisch gebied op te nemen in het werkprogramma voor de komende jaren. Nederland heeft dit initiatief gesteund en is mede indiener. Het voorstel wordt in juli in de milieucommissie van IMO besproken en dan zal duidelijk worden hoe het bij de andere Arctische kuststaten valt.

In 2025 moeten schepen volgens de Energy Efficiency Design Index 30% energiezuiniger zijn. Zijn Nederlandse schepen op schema om aan deze norm te voldoen in 2025?

Antwoord:

  • De Energy Efficiency Design Index (EEDI) is van toepassing op nieuwe schepen en houdt in dat schepen die in 2025 worden geproduceerd 30% energiezuiniger moeten zijn dan schepen van hetzelfde type gebouwd in 2014. De scheepsbouwindustrie bereidt zich voor op deze toekomstige verplichtingen; als een (Nederlandse) scheepsbouwer na 2025 een nieuw schip aflevert moet dat uiteraard aan de EEDI normen voldoen.

Is het bekend in hoeverre het verbod op gratis plastic tassen invloed heeft op de vermindering van de plastic soep?

Antwoord:

  • Op deze korte termijn waarop het verbod is ingevoerd, kan het kabinet nog niet inzichtelijk maken of het verbod invloed heeft. Wel blijkt uit de officiële strandafval-tellingen die Nederland uitvoert in het kader van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie dat het aandeel plastic tassen op stranden duidelijk afneemt sinds het verbod.

Tenslotte nog een vraag over de Wadden. De Wadden zijn aan het verdrinken en kunnen permanent onder water verdwijnen. Worden maatregelen voorbereid om dit tegen te gaan en zo ja welke?

Antwoord:

  • De Waddenzee is een uniek natuurgebied van groot internationaal belang. Het is een dynamisch systeem dat voortdurend veranderingen ondergaat. De klimaatverandering en de zeespiegelstijging veroorzaken een nieuwe dynamiek.

  • Tot op zekere hoogte kunnen platen, slikken en kwelders de versnelde stijging van de zee bijhouden. Stijgt de zeespiegel sneller, dan versnelt ook de aanzanding en opslibbing en blijft het gebied in evenwicht. Ook de bodemdaling kan zo worden gecompenseerd. Voorwaarde daarbij is dat er genoeg zand beschikbaar is in de kustzone en er voldoende zandtransport mogelijk is naar de Waddenzee. Aan die voorwaarde wordt nu nog voldaan. Daarmee wordt een belangrijke vraag wanneer het «geomorfologische knikpunt» wordt bereikt: wat is de drempelwaarde in de snelheid van zeespiegelstijging waarboven het Waddengebied verdrinkt en in zijn huidige vorm verdwijnt? Of, anders gezegd, tot welke zeespiegelstijging kan het gebied blijven meegroeien en min of meer intact blijven? Gezien de grote onzekerheden, zal dit proces een belangrijk onderwerp zijn voor monitoring.

  • De volgende concrete maatregelen zijn of worden uitgevoerd:

  • pilots en onderzoek ten behoeve van het herstel van zeegrasvelden (leggen zand en slib vast);

  • pilot «slibmotor» (aangroei kwelders stimuleren met baggerslib);

  • aanleg vispassages en voorbereiding van de vismigratierivier IJsselmeer-Waddenzee;

  • terugbrengen van dynamiek in duingebieden;

  • kustbescherming met zandsuppletie en zand balans op orde, daarmee ook goede randvoorwaarden voor «meegroeien» van de Waddenzee;

  • onderzoek naar effecten van menselijke bodemberoerende activiteiten op de slibhuishouding;

  • onderzoek naar langjarige morfologische ontwikkelingen;

  • systeemkennis opdoen in Kustgenese.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven