30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 103 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER EN VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 mei 2010

1. Inleiding

Het duurzaamheidsbeleid is door dit kabinet een fase verder gebracht, maar de resterende mondiale en nationale opgaven zijn groot. Er worden in de samenleving veel initiatieven genomen om de uitdagingen tegemoet te treden. Het bewustzijn dat verduurzaming een kwestie is van gezond verstand, welbegrepen eigenbelang én een verantwoordelijke en zorgzame houding, heeft zich inmiddels breed ontwikkeld in de samenleving.

Het kabinet heeft gestaag gewerkt aan de transitie naar een duurzame samenleving. Een omslag is nodig om onze welvaart niet langer ten koste te laten gaan van de planeet en toekomstige generaties. Bovendien willen we de sociale samenhang versterken, internationaal tot een eerlijke en evenwichtige ontwikkeling komen en de economische ontwikkeling richten op welvaart in brede zin.

De kabinetsbrede aanpak duurzame ontwikkeling (KADO) verbindt en versterkt een deel van de lopende programma’s en initiatieven van het kabinet op het gebied van duurzame ontwikkeling, onder meer door resultaten te etaleren. De focus ligt op het verbinden van nationale en internationale inzet, het laten bijdragen van de kracht van innovatie en ondernemerschap aan duurzame ontwikkeling en het wederzijds versterken van de eigen bedrijfsvoering van overheid en beleid.1 Aanvankelijk ging het om beleidsresultaten op zes inhoudelijke thema’s. In de brief van vorig jaar zijn daar nog drie thema’s aan toegevoegd.

In deze brief beschrijft het kabinet de voortgang van dit programma sinds de vorige brief uit april 20092. Eerst wordt kort ingegaan op enkele relevante gebeurtenissen in het afgelopen jaar in de omgeving van het programma (paragraaf 2). In paragraaf 3 wordt de voortgang van de inhoudelijke thema’s beschreven, in paragraaf 4 de voortgang in de verduurzaming van de bedrijfsvoering van het Rijk en afgesloten wordt met diverse onderwerpen.

2. Relevante ontwikkelingen

We leven in bijzondere tijden. De vele activiteiten van maatschappelijke organisaties, bedrijven, burgers, overheden en media in Nederland en daar buiten, laten zien dat de maatschappelijke beweging richting duurzame ontwikkeling krachtig is.

Tijdens de G20-Top in Pittsburgh (september 2009) werden bij de slotverklaring de «Core values for sustainable economic activity» aangenomen en werd afgesproken om een handvest op te stellen voor duurzame economische activiteiten.

De VN-Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD) stond in 2009 onder voorzitterschap van Minister Verburg (LNV) en heeft een slotverklaring vastgesteld waarin, in overeenstemming met de Nederlandse en Europese inzet, nieuwe impulsen worden gegeven voor een duurzame landbouwagenda, in het bijzonder gericht op landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden.

De internationale klimaatonderhandelingen hebben in 2009 veel aandacht getrokken. De inzet was hoog en de EU is er in geslaagd om tot overeenstemming te komen, maar het uiteindelijke akkoord bevatte niet het ambitieniveau waar Nederland naar streefde. Wel zijn belangrijke elementen van de Nederlandse inzet opgenomen in het Kopenhagen-akkoord, zoals de doelstelling om de opwarming te beperken tot maximaal 2 graden. Het akkoord is een eerste stap naar een volwaardig mondiaal klimaatregime.

Het Green Economy-initiatief van het VN-Milieuprogramma (UNEP) heeft in februari 2010 tot een slotverklaring van de bijeenkomst van milieu-ministers geleid, waarin het belang van de verduurzaming van het economisch beleid werd onderschreven. Mede dankzij dit initiatief, zijn veel van de nationale economische stimuleringspakketten «vergroend». Ook het Nederlandse aanvullend beleidsakkoord Werken aan toekomst, van maart 2009, bevatte voor ca 30% maatregelen die bijdragen aan een duurzame samenleving.

De Club van Rome heeft in oktober 2009 haar algemene vergadering in Amsterdam gehouden, waar ook de minister van VROM heeft gesproken. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft daar het rapport Growing within limits gepresenteerd, waarin het PBL constateert dat de voorspellingen van het beroemde Limits to growth rapport uit 1972 in grote lijnen juist blijken te zijn en dat het mogelijk is om welvaart te laten groeien binnen de grenzen van het aardesysteem.3 Het kabinet heeft op verzoek van de Tweede Kamer hierop een kabinetsreactie gegeven.4

In september 2009 heeft de commissie Stiglitz-Sen een belangwekkend rapport uitgebracht over het meten van economische prestaties en sociale vooruitgang. De commissie pleit voor het in kaart brengen van de duurzaamheid en bredere welvaartsconsequenties van het beleid van overheden, door middel van de methoden die vergelijkbaar met de aanpak die de planbureau’s en CBS hebben gekozen is in de Monitor Duurzaam Nederland.

De Europese Commissie, Eurostat en een werkgroep onder leiding van het Zweedse voorzitterschap hebben rapporten opgesteld over de Europese Duurzaamheidsstrategie. Op basis daarvan heeft de Europese Raad in december geconcludeerd dat nieuwe impulsen op het gebied van de duurzame ontwikkelingen gewenst zijn en de herziening van de Lissabon-strategie daarvoor een goede kans biedt. Een voorstel voor de herziening is verschenen onder de titel EU 2020 in maart 2010. De Europese Raad heeft in maart overeenstemming bereikt over de elementen van een nieuwe strategie die zal worden vastgesteld in juni.

In Nederland heeft de stichting Urgenda op 9-9-’9 de Dag van de Duurzaamheid georganiseerd. Aan die dag hebben meer dan 50 000 mensen op de een of andere manier deel genomen. Ook hebben verschillende bewindslieden op die dag werkbezoeken gebracht en initiatieven aangekondigd. De media hebben veel aandacht aan de dag en aan het onderwerp duurzame ontwikkeling besteed.

Een groep van dertig bedrijven heeft in de afgelopen periode de Groene Zaak opgericht, een vereniging van bedrijven die zich inzetten voor duurzame ontwikkeling en duurzaam ondernemen.

In de motie-Schuurman van de Eerste Kamer werd de regering verzocht initiatieven te ontplooien, zowel nationaal als internationaal, om te komen tot de ontwikkeling van scenario's waarin de vraagstukken van voedsel, biodiversiteit, energie en klimaat, in samenhang worden aangepakt. Minister ter Horst heeft namens het kabinet daarover drie brieven aan de Eerste Kamer gezonden. Daar in wordt onder andere ingegaan op de scenario-ontwikkeling Schaarste en Nationale Veiligheid, het kennisproject Schaarste en Transities, de invloed van de economische crisis op duurzame energieprojecten, onderzoeksprojecten over «competing claims» op natuurlijke hulpbronnen en diverse inventarisaties en assessments rondom klimaatverandering.5 Bij brief van 30 maart is het eindrapport van Schaarste en Transities aan u en de Eerste Kamer toegezonden. In die brief is kort aangegeven welke resultaten het project heeft opgeleverd en welke vervolgactiviteiten worden uitgevoerd, zoals een internationale conferentie in april in Den Haag, de Green Week in Brussel, de informele milieuraad en een OESO-conferentie. In zes kennis- en adviestrajecten worden de kennisvragen opgepakt. Deze zijn in de bijlage bij de brief beschreven.

3. Voortgang van inhoudelijke thema’s in het afgelopen jaar:

3.1. water/klimaatadaptatie:

De lange termijndoelstelling van het kabinet is een klimaatbestendige inrichting van Nederland (met de nadruk op de ruimtelijke dimensie) en ook internationaal klimaatbestendige duurzame ontwikkeling.

De klimaatbestendige inrichting van Nederland heeft in 2009 een belangrijke impuls gekregen met de aanstelling van de Deltacommissaris en het akkoord over de financiering van de noodzakelijke maatregelen in de toekomst (Deltafonds). Hierover bent u reeds uitvoerig geïnformeerd. In 2009 is bij Terheijde en Noordwijk de aanpak van de eerste van de zwakke plekken in de zeewering afgerond.

Op mondiaal niveau heeft Nederland een belangrijke rol in de ontwikkelingen rondom water en klimaatadaptatie. Daarom is gestart met het interdepartementale programma Water Mondiaal. Dit programma heeft niet alleen tot doel een bijdrage te leveren aan de oplossing van de wereldwatervraagstukken, maar ook aan de positionering van de Nederlandse watersector in het buitenland. In dit programma bundelen de vijf betrokken ministeries hun mondiale waterinzet onder andere in vijf deltalanden (Bangladesh, Vietnam, Indonesië, Egypte en Mozambique), met als doel een langdurige relatie rond het thema water op te bouwen. Naast klimaatadaptatie, gaat het hier om veiligheid tegen overstromen, drinkwater en sanitatie, water en voedsel en ecosystemen en watergovernance. Voor de opbouw van het programma zijn het afgelopen jaar naar vier van de vijf landen (verkennende) missies ondernomen. In aanloop naar de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen heeft voormalig staatssecretaris Huizinga op internationale podia in Istanbul en Stockholm aandacht gevraagd en gekregen voor de relatie ontwikkelingssamenwerking, water en klimaatadaptatie. Voorts is een internationale klimaatadaptatiestrategie uitgezet, waarbij impulsprojecten worden ondersteund.

Het tweede deel van de mondiale studie naar de kosten van klimaatadaptatie – waartoe Nederland, Verenigd Koninkrijk en de Wereldbank en het initiatief hebben genomen – is afgerond.

Klimaatbestendigheid is toegevoegd aan de wegingsfactoren in Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s gericht op beter waterbeheer.

In Nederland is de uitvoeringsalliantie klimaatbestendige steden is geformeerd. In dat kader heeft het kabinet een helpdesk waterwonen gerealiseerd.6

De voorbereiding van de innovatieve renovatie van de Afsluitdijk met oog voor natuur en recreatie, duurzame energie, mobiliteit en de regionale economie is inmiddels zo ver gevorderd dat in het najaar van 2011 een besluit kan worden genomen.

De Afsluitdijk: icoon van integraal duurzaam waterbeleid

De Afsluitdijk is één van de weinige door mensenhanden gemaakte kunstwerken die je vanuit de ruimte kunt zien. Deze bijzondere dijk moet worden versterkt om aan de veiligheidsnormen te voldoen en ons voor te bereiden op de klimaatverandering; een geweldige kans om méér te doen dan alleen traditionele versterking. Vier consortia dienden visies met allerlei innovatieve vormen van dijkversterking en waterstaatkundige ingrepen, in combinatie met ideeën voor duurzame («blauwe¦) energie, mobiliteit, recreatie, natuurontwikkeling en toerisme en wonen. Het kabinet noemt dan ook de Afsluitdijk een icoon van integraal duurzaam waterbeleid.

Toen de Afsluitdijk 75 jaar geleden werd aangelegd, was dat een innovatie van formaat. Nu is de ambitie om innovatief te zijn in de procesaanpak met een integraal ontwerp als resultaat. De Afsluitdijk maakt deel uit van het nieuwe Deltaprogramma. Waar vroeger de nadruk lag op de strijd tegen het water, gaat het nu om het werken met water.

De dialoog over het Nationaal Waterplan en de Nationale Klimaatadaptatieagenda in de vorm van bijeenkomsten en de campagne «Nederland leeft met water», hebben bijgedragen aan bijstelling van het ontwerp-Waterplan dat het kabinet inmiddels definitief heeft vast gesteld.

Het eerste innovatieprogramma «Building with nature» is de uitvoeringsfase ingegaan. De ontwerpfase van het project Zandmotor, een innovatieve manier om de kust te versterken, is afgerond. In het kader van het innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water krijgen innovatieprojecten ten bate van klimaatadaptatie en waterkwaliteit in relatie tot landbouw en andere sectoren een financiële impuls van 75 miljoen euro, verdeeld door middel van twee tenderregelingen.

3.2. duurzame energie

Dit thema maakt ook deel uit van het Project Schoon en Zuinig. Hierover zult u naar verwachting eind april in een afzonderlijke brief worden geïnformeerd. Het stimuleringsbeleid voor duurzame energie is gericht op innovatie, exploitatie, coördinatie en communicatie. Op innovatie wordt in paragraaf 8 afzonderlijk in gegaan.

Een belangrijk instrument is de stimuleringsregeling duurzame energie (SDE). In het aanvullend beleidspakket van het kabinet zijn aanvullende middelen voor de SDE ter beschikking gesteld voor wind op zee en is aangekondigd om een robuustere financiering te realiseren. In 2009 zijn tenderrondes gehouden voor wind op land, zon PV, biomassa en waterkracht, waarmee in totaal 655 Megawatt opgesteld vermogen is gecommitteerd. Dankzij het aanvullend beleidspakket zal dit in 2010 circa 1500 tot 1700 Megawatt zijn.

In 2009 is het aandeel duurzaam geproduceerde elektriciteit gegroeid naar 9%. Dit is gelijk aan de tussendoelstelling voor die categorie energie die voor 2010 geldt. In 2008 was het aandeel nog 7,5%. De groei wordt met name veroorzaakt door extra windenergie en biomassa-energie.

3.3. biobrandstoffen en ontwikkeling

Inzet is de verduurzaming van de productie van biomassa voor energie en andere biomassatoepassingen, zowel in Nederland als wereldwijd. Ook in het streven naar een bio-based economy hanteert Nederland als uitgangspunt dat gebruik moet worden gemaakt van duurzaam geproduceerde biomassa. De inzet is gericht op krachtige internationale samenwerking op dit terrein. Het concept «biobased economy» richt zich op de verschillende aspecten van de waardeketen van biomassa. Biomassa wordt op dit moment vooral gebruikt voor energie (bijstoken in energie-centrales, vergisting voor biogas e.d.) en voor biobrandstof. Toepassingen in de chemie, materialen en andere hoogwaardige toepassingen zijn sterk in ontwikkeling. Via een aantal kennisintensieve technologische routes komen de mogelijkheden in beeld om voor biomassa meerdere toepassingsgebieden te creëren. De ontwikkeling van de waardeketen dient slim en efficiënt te gebeuren. Coproductie en de ontwikkeling van nieuwe bioraffinagetechnologie staat daarbij centraal.

In 2009 kwam de eerste gecertificeerde duurzame biomassa op de Nederlandse markt. In de Europese richtlijn voor hernieuwbare energie en de Brandstofkwaliteitsrichtlijn zijn, op voorspraak van Nederland, duurzaamheidscriteria opgenomen voor biobrandstoffen en andere biovloeistoffen voor energietoepassingen. In Nederland wordt nu aan de implementatie van deze richtlijn gewerkt. In de richtlijn staat de verplichting dat in 2020 minimaal 10% hernieuwbare energie in transport wordt ingezet en de keten van fossiele brandstoffen 6% minder koolstofintensief moeten zijn. Momenteel is de bijmengverplichting van biobrandstoffen voor het wegverkeer 4%.

Vanaf 2011 mogen alleen aantoonbaar duurzame biobrandstoffen worden ingezet. Nederland wil de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen in de richtlijn verder invullen, onder andere voor indirect landgebruik. In juni 2009 heeft de regering de Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa, onder voorzitterschap van oud-Europarlementarier mevrouw Corbey geïnstalleerd, die adviseert over de wijze waarop duurzaamheid bij biomassa voor energiegebruik en de implementatie van de richtlijn hernieuwbare energie kan worden vormgegeven.

Mondiaal participeert Nederland in het wereldwijde Global Bio Energy Partnership om duurzame productie van bio-energie te bevorderen door de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria en indicatoren. Via de Innovatieagenda Energie wordt de ontwikkeling van 2e generatie biobrandstoffen bevorderd. Een voorbeeld daarvan is de teelt van gewassen op gronden die minder geschikt zijn voor natuur of landbouw. Ook vormt de dubbeltelling van 2e generatie biobrandstoffen, zoals opgenomen in de genoemde richtlijnen, een stimulans om deze te benutten.

Nederland werkt met partners in ontwikkelingslanden aan verduurzaming en certificering van biomassaproductie en verduurzaming van de productieketens. De financieringsregelingen Duurzame Biomassa Mondiaal met 12,5 miljoen Euro aan subsidies voor pilotprojecten en Duurzame Biomassa-import met 7 miljoen Euro zijn van kracht geworden. De pilotprojecten zullen in 2010 allen gestart zijn. Daarmee worden onder meer initiatieven in Mozambique, Indonesië, Brazilië en Maleisië financieel ondersteund. Ook wordt de WUR gesteund in het doen van onderzoek naar de effecten van biomassaproductie in Mozambique. In Indonesië wordt onder andere toegepast onderzoek gedaan naar de rol van oliepalm op veen en de mogelijkheden om verdere veenontginning te vermijden en is een trainingsprogramma voor kleinbedrijven opgezet over certificering. Doel is bij te dragen aan de verdere operationalisering van de «masterplannen» in een aantal provincies in Indonesië.

Andere relevante activiteiten zijn het afsluiten van een Memorandum of Understanding (MoU) met Brazilië, de gezamenlijke palmolie-studie met Maleisië en de MVO-initiatieven van het bedrijfsleven in het kader van bijvoorbeeld de Round Table for Responsible Soy en Round Table for Sustainable Palm Oil en Round Table on Sustainable Biofuels. Deze ronde tafels dragen bij aan de verduurzaming van de productieketens.

3.4. CO2-opslag (CCS)

CCS (Carbon Capture and Storage; afvang, transport en ondergrondse opslag van CO2) is een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Door grootschalige toepassing van CCS kan in de komende decennia een deel van de gewenste CO2-reducties in ons land worden gerealiseerd, oplopend tot ongeveer een derde van de reductiedoelstelling. Daarom heeft het Kabinet ambitieuze doelstellingen voor CCS geformuleerd. Inzet is dat in 2015 enkele grootschalige projecten in ons land operationeel zullen zijn, waarmee het fundament wordt gelegd voor verdere, industriebrede toepassing.

Nederland behoort tot de koplopers op het gebied van CCS en heeft in 2009 bijgedragen aan internationale kennisoverdracht door actieve deelname aan internationaal overleg.

Ten behoeve van de verdere technologische ontwikkeling en ter voorbereiding van de grootschalige toepassing van CCS, hebben de ministers van VROM en EZ begin 2010 een Rijksbijdrage van € 30 mln. toegezegd voor het nationale R&D programma CCS, CATO-2. Vanuit het bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen is een zelfde budget beschikbaar, waarmee het totaalbudget € 60 mln. bedraagt.

Het kabinet heeft besloten kleinschalig CO2-opslagprojecten mogelijk te maken. Daarmee zal ervaring worden opgedaan met CO2-opslag in lege gasvelden onder land. De projecten moeten praktijkinformatie opleveren (onder meer bestuurlijk, juridisch en bedrijfseconomisch) die relevant is voor de grootschalige CO2-opslag onder land.

Voor de voorbereiding van grootschalige CCS-projecten heeft de Europese Commissie, in het kader van het Europees Economisch Herstelplan, 180 miljoen Euro toegekend aan een project van EoN/Electrabel op de Maasvlakte, waarbij grootschalig CO2 zal worden afgevangen, getransporteerd en worden opgeslagen in lege gasvelden onder zee. Ook het Rijk zal aan de realisatie van dit project bijdragen.

Daarnaast wordt door het Kabinet gewerkt aan de randvoorwaarden voor verdere, industriebrede uitrol van CCS. Daarbij gaat het onder meer om de voorbereiding van een lange termijnvisie op CO2-transport en -opslag en de juridische randvoorwaarden voor CCS.

Voorts is objectieve informatie over CCS van belang om draagvlak te verwerven. Naast de overheid spelen daarbij wetenschappers, bedrijven en NGO's, een belangrijke rol. Met het oog daarop is op initiatief van het Rijk, in de zomer van 2009 een website over CCS «de lucht ingegaan» 7. De informatie op de site is door een onafhankelijke redactieraad goedgekeurd. In Barendrecht is, in samenwerking met de betrokken partijen, een intensief communicatietraject opgezet.

3.5. Biodiversiteit, voedsel en vlees (duurzame voedselsystemen)

In 2009 heeft de minister van LNV, in overleg met andere partijen, zich actief ingezet om het onderwerp van duurzame voedselsystemen en voedselzekerheid internationaal te agenderen via bi- en multilaterale contacten en onder meer een speech bij de World Food Summit.

Er zijn internationale afspraken gemaakt over de criteria voor certificering van duurzame soja. De volgende stap is om deze duurzame soja ook te importeren.

Ook in Nederland heeft het kabinet zich in 2009 ingespannen voor het stimuleren van duurzame productie en consumptie. Er lopen verschillende beleidstrajecten binnen het ministerie van LNV en in samenwerking met andere ministeries. Zo is bewustwording van consumenten een belangrijk speerpunt van de Kabinetsnota Duurzaam Voedsel, die in de zomer van 2009 naar de Tweede Kamer is gezonden. Verder wordt via het Convenant Verduurzaming Dierlijke Producten (tussensegment) en het Platform Verduurzaming Voedsel gewerkt aan een duurzamer voedselaanbod.

Daarnaast moet een Informatiesysteem verduurzaming Voedsel inzicht geven in verduurzaminginspanningen op het voedselaanbod en voedselproductieproces van bedrijven.

Er is een beleidsmatig vervolg gegeven aan het onderzoek naar de randvoorwaarden voor een transitie voor dierlijke eiwitconsumptie.

In de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij staat over 15 jaar duurzame veehouderij gangbaar moet zijn in Nederland.

Via de investeringsregeling Integraal Duurzame en Diervriendelijke Stallen werd 2,5 miljoen aan investeringen ondersteund. In 2011 moet 5% van de stallen integraal duurzaam zijn. In de loop van april wordt bekend of het streefgetal van 2.8% duurzame stallen eind 2009 is gerealiseerd.

In het kader van het convenant Marktontwikkeling Verduurzaming Dierlijke Producten zijn, sinds de zomer van 2009, 10 projecten goedgekeurd, waaronder een campagne voor het Beter Leven-kenmerk en een project «Duurzame slager».

Het Voedingscentrum is begonnen met voorlichting over klimaateffecten van voedsel, onder meer door de klimaatweegschaal8.

In 2009 is uit de – door het Programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling georganiseerde – maatschappelijke dialoog met stakeholders een gedeelde toekomstvisie voort gekomen, die is opgenomen in de Nota Voedsel van LNV en in de Beleidsagenda Duurzame Voedselsystemen. Als vervolgactiviteit zal in 2010 een burgerdialoog over voeding in het algemeen met focus op vlees in het bijzonder, gericht op bewustwording en aanpassing van gedrag, worden gevoerd. De publiekscampagne van 2010 zal zich richten op verspilling in de voedselketen.

Daarnaast wordt voedselverspilling onderzocht en de uitkomsten worden toegepast in de catering van LNV en andere ministeries.

Duurzame catering;

Voedsel weggooien is verspilling in meervoud

Alles wat we eten heeft invloed op zaken zoals: eigen gezondheid, dierenwelzijn, milieu, natuur, wereldhandelproblematiek.

Met de oprichting van het Platform Verduurzaming van Voedsel geeft de rijksoverheid een slinger aan verduurzaming van het voedselaanbod in de hele productie en consumptieketen. Eén van de uitdagingen is om verspilling in die keten tegen te gaan. Als je bedenkt dat van elke vijf tassen met voedsel er één in de vuilnisbak verdwijnt, loont het de moeite om hierover in gesprek te gaan. Voedsel weggooien betekent immers ook water, energie en geld verspillen. Een publiekscampagne staat op de rol voor 2010.

In de bedrijfskantines van de rijksdienst zal verspilling van voedsel drastisch worden teruggebracht.

3.6. Duurzaam bouwen

Over de energiebesparing in bestaande gebouwen is gerapporteerd in het kader van Schoon en Zuinig. In aanvulling daarop kan het volgende worden gemeld.

In de afgelopen jaren is de focus bij duurzaam bouwen gelegd op energie. Dit heeft geleid tot energiebesparing bij nieuwbouw en in de bestaande bouw. De eerste stappen naar energieneutraal bouwen zijn genomen, maar bij een duurzaam gebouw of bouwwerk gaat het om meer dan energie. Het vraagt ook om het sluiten van materialenkringlopen, gezond binnenklimaat, aandacht voor sociale aspecten en biodiversiteit en een balans in de vraag naar en het aanbod van (drink)water.

Naarmate de energie-efficiëntie van gebouwen verbetert, neemt het relatieve belang van de andere aspecten toe. Dit geldt vooral voor de milieueffecten van in het bouwwerk toegepaste materialen. Om die effecten eenduidig en controleerbaar te kunnen berekenen heeft het ministerie van VROM in samenwerking met partners in de bouw eind 2009 de bepalingsmethode «Materiaalgebonden milieuprestatie van gebouwen en GWW-werken» vastgesteld.

Voor de zichtbaarheid van duurzaam vastgoed is de Dutch Green Building Council (DGBC) van belang. Dat is een non-profit organisatie van en voor de markt, met als doel om keurmerken voor de duurzaamheid van gebouwen in Nederland op de markt te zetten. De rijksoverheid werkt nauw samen met DGBC, onder meer waar het gaat om het bepalen van het duurzaamheidsgehalte van een gebouw of bouwwerk.Het eerste keurmerk, BREEAM-NL Nieuwbouw 2010, is inmiddels operationeel geworden. Op dit moment wordt gewerkt aan beoordelingsrichtlijnen voor woningen en appartementen, voor bestaande bouw en voor (her)ontwikkelingsgebieden.

Keuringsdienst voor een prettig en gezond woon- en werkklimaat

Voor de duurzaamheid van een gebouw zijn energie, materialen, water, gezondheid en toekomstbestendigheid van belang. De Dutch Green Building Council (DGBC) is een onafhankelijke non-profit organisatie, die keurmerken ontwikkelt en beheert, waarmee gebouwen en gebieden worden beoordeeld op hun – integrale – duurzaamheidprestaties. Een keurmerk voor nieuwbouw is in gebruik genomen en er staan andere op stapel. Wat in 2008 begon als een initiatief van enkele partijen uit de vastgoed- en bouwbranche is nu een toonaangevende organisatie met een (inter) nationaal netwerk. De Rijksgebouwendienst is één van de founding partners van de DGBC en steunt de ontwikkelingen met de jarenlange ervaring op dit terrein.

Duurzame stedenbouw wordt bevorderd via het in 2009 gestarte programma Duurzame Ruimtelijke Ontwikkeling. Dit bevat een actieprogramma dat in wisselwerking met andere partijen en de praktijk is opgesteld. Diverse voorbeeldprojecten in het land worden uitgevoerd en er wordt een referentiekader voor duurzame gebiedsontwikkeling opgesteld.

De ministers van VROM, WWI en EZ hebben werkbezoeken gebracht aan verschillende koploperprojecten en gemeenten, waarmee zichtbaar en tastbaar wordt gecommuniceerd over het thema duurzaam bouwen.

Verder lopen er twee pilotprojecten waarin criteria voor «gezond ontwerpen» worden ontwikkeld in samenwerking met kennisinstellingen en het bedrijfsleven.

In het Innovatieprogramma Klimaatneutrale Steden, dat eind 2009 van start ging, werd de eerste tender (planvorming) fors overschreven; twaalf projecten zijn gehonoreerd.

Almere 2.0.

Voor een ecologisch, sociaal en economisch duurzame toekomst

In januari 2010 hebben gemeenten, provincie en Rijk de afspraken ondertekend die de groei van Almere tot een stad van 350 000 inwoners mogelijk maakt. De ontwikkelingsopgave voor Almere wordt geplaatst in de sleutel van duurzaamheid. Afgesproken is om Almere in te zetten als nationaal praktijklaboratorium om experimenten en innovaties van duurzame systemen grootschalig te implementeren. De duurzame gebiedsontwikkeling van Almere kan daarmee toonaangevend zijn voor Nederland en internationaal betekenis krijgen. Er wordt een duurzaamheidslab opgezet en een duurzaamheidsagenda geformuleerd. Daarmee wordt invulling gegeven aan de wens om van Almere een «icoon van duurzaamheid» te maken. Het begon in 2008 met het formuleren van de «Almere principles» en is in 2010 bevestigd in het Integrale Afsprakenkader Almere dat door 12 partijen is ondertekend.

Ook in de rijkshuisvesting zien we interessante ontwikkelingen. Het werken met geïntegreerde contractvormen van de Rijksgebouwendienst blijkt tot duurzame huisvesting te leiden. Goed voorbeeld hiervan is de nieuwe huisvesting voor de Belastingdienst en de Informatie Beheer Groep in Groningen. Ook voor het RIVM is met zo’n innovatieve contractvorm recent een nieuw kantoorgebouw gerealiseerd. Duurzaamheid gaat hier goed samen met een optimaal binnenklimaat.

Duurzaamheid kan soms ook andere waarden dienen dan alleen energie en materialen. Dit wordt geïllustreerd met de huisvesting van het Shared Service Center voor DJI in een monument in Veenhuizen. Naast besparing op materialen, blijft hier door nuttig gebruik het monumentale karakter van Veenhuizen behouden. Een flexibel werkplekconcept draagt bij aan verhoging van de gebruiksintensiteit van het gebouw en daarmee aan de duurzaamheid.

3.7. Duurzame globalisering:

Het kabinet zet zich in om duurzaamheid via het handelsbeleid te bevorderen langs multilaterale, bilaterale en unilaterale weg. Bij de besluitvorming over unilaterale handelsgerelateerde maatregelen wordt een afwegingskader gehanteerd waarin de gevolgen voor ontwikkelingslanden worden meegewogen.

Voormalig Staatssecretaris Heemskerk pleitte tijdens de zevende ministeriele conferentie van de Wereldhandelsorganisatie WTO, van 30 november tot en met 2 december 2009 in Geneve, voor een «groene kopgroep». In deze groep moeten landen komen die speciale lage tarieven hanteren voor duurzame producten en diensten. Als de koplopers op het gebied van duurzaamheid zich verenigen is het mogelijk de markt van 400 miljard euro aan duurzame producten en diensten verder te ontwikkelen. Tevens vroeg Nederland om bespreking van duurzaamheidsnormen over biobrandstoffen, kinderarbeid, dierenwelzijn, duurzaam en legaal hout en klimaat in een volgende onderhandelingsronde (post-Doha).9

In de kabinetsbrief over de voortgang van het MVO-beleid van 28 januari 2010, is onder meer op internationale ontwikkelingen rond de OESO-richtlijnen in gegaan.

De SER heeft in februari 2010 een werkplan vastgesteld met concrete activiteiten om de verklaring Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) in de praktijk te brengen.

Het multi-stakeholder platform Initiatief Duurzame Handel (IDH) werd in 2009 aanzienlijk versterkt door een brief van 54 CEO’s van multinationals die hun steun aan IDH uit spreken en aangeven wat zij zullen investeren in verduurzaming van de handelsketens.

Het congres  «Accelerating Sustainable Trade» in Haarlem trok ruim 600 deelnemers. Minister Koenders kondigde daar aan het mandaat van IDH te verlengen en zegde 20 miljoen Euro extra toe voor de komende jaren.

Initiatief duurzame Handel; van paaseitjes tot houtgebruik

Van paaseitjes in het bedrijfsrestaurant tot houtgebruik in bouwprojecten; de rijksdienst koopt producten die in internationale handelsketens worden geproduceerd. In het Initiatief Duurzame Handel werkt de overheid met andere koplopers uit bedrijfsleven, vakbonden, milieu- en ontwikkelingsorganisaties aan het versnellen en opschalen van duurzaamheid in de markt. De verduurzaming van een keten van bijvoorbeeld soja, hout, cacao, palmolie, katoen en vis is complex, omdat veel (concurrerende) partijen met elkaar samen moeten werken. Ons land heeft zich als een van de grootste spelers op de cacaomarkt met succes sterk gemaakt voor verduurzaming van cacao: in 2025 eten we in Nederland gegarandeerd duurzame chocola en in 2015 zitten we op de helft. Wat in 2007 startte met het Akkoord van Schokland is in twee jaar praktijk geworden. IDH vormt – sector voor sector – coalities om de markt zó te kantelen dat duurzame productie en handel de standaard worden.

3.8. Innovatie en duurzaamheid:

In 2009 heeft minister Cramer de Tweede Kamer over de budgetten voor eco-innovatie geinformeerd10 en heeft de minister van EZ de Tweede Kamer over duurzaamheid in relatie tot het innovatieinstrumentarium van het ministerie van EZ geïnformeerd11. Uit deze brieven blijkt dat met de innovatieregelingen direct en indirect gewerkt wordt aan een duurzamere samenleving. Meer dan de helft van het EZ-innovatiebudget (inclusief budgetten op grond van de Wet ter Bevordering van Speur- en Ontwikkelingswerk; WBSO) wordt mede ingezet ten behoeve van duurzaamheid. En ook overige projecten kunnen duurzaamheidselementen in zich hebben; veel innovatieprojecten zijn namelijk gericht op de ontwikkeling van basistechnologieën en deze technologieën vormen de bouwstenen voor duurzame toepassingen. Innovatie heeft vrijwel altijd een positief duurzaamheideffect, omdat het gaat om zaken als slimmer, kleiner en efficiënter en dus leidt tot besparingen op kosten, grondstoffen en energie. De minister van EZ heeft in de brief kwantitatieve informatie gegeven en een aantal illustraties over de rol van duurzaamheid binnen de betreffende innovatieregelingen.

Een in 2009 voorbereid advies van het Innovatieplatform beoordeelt de inzet van biomassa in de «biobased economy» als een zeer kansrijke route voor Nederland. Het gaat daarbij onder meer om de toepassing van biomassa als grondstof voor de chemische industrie, materialen en als brandstof. Deze ontwikkelingen kunnen leiden tot een jaaromzet van vele miljarden euro.

Een recent voorbeeld van de energietransitie is het project dat door een consortium van Europese staalbedrijven dat bij Corus wordt uitgevoerd, HIsarna. Dit is een pilot met een doorbraaktechnologie voor staalproductie, waarbij procesintensificatie tot het samenvoegen van 3 processtappen tot 1 moet leiden. Wanneer deze pilot slaagt en opgeschaald kan worden naar industrieel niveau, is de verwachting dat dit tot 20%-50% CO2 besparing en 20% energie-efficiëntieverbetering bij staalproductie leidt. Het Kabinet heeft uit de Innovatieagenda Energie vijf miljoen Euro subsidie beschikbaar gesteld voor deze pilot, waarin verschillende staalconcerns en kennisinstellingen samenwerken.

In de SBIR-aanpak (Small Businness Innovation Research12) zijn veel onderwerpen terug te vinden die een directe relatie hebben met de KADO-thema’s. De regeling gaat uit van de overheid als kennisvrager die vernieuwende ideeën van bedrijven uitlokt voor het oplossen van maatschappelijke problemen. Door een open oproep te doen, wil de overheid nieuwe partijen betrekken bij het oplossen van deze problemen. De concurrentie die hierdoor ontstaat is de kracht van de regeling. Voorbeelden van onderwerpen waar aan gewerkt wordt zijn verduurzaming van warmte en/of koudeproductie in de industrie, de auto van de toekomst, integraal duurzame stallen, klimaatadaptief bouwen en het innovatief gebruik van groene grondstoffen voor non-food producten. Inmiddels zijn er al meer dan twintig SBIR-projecten gestart en zijn er verschillende in voorbereiding, voor een totaal budget van bijna € 75 miljoen. De goedkeuring van de tweede tranche wordt aangehouden vanwege het demissionaire karakter van het kabinet.

In 2009 is in het aanvullende beleidsakkoord 60 miljoen euro beschikbaar gesteld via de enveloppe duurzaam ondernemen. Vanuit deze enveloppe is geld beschikbaar gesteld voor het innovatiekrediet, elektrisch rijden en het programma Milieu&Technologie.

In 2010 is de regeling Innovatiekrediet uitgebreid voor duurzaam ondernemen. Er kan nu krediet worden aangevraagd voor duurzame technische ontwikkelprojecten in het grootbedrijf (bedrijven met 250 of meer medewerkers). Hiervoor is 24 miljoen euro beschikbaar gesteld. MKB-bedrijven kunnen gebruik blijven maken van het reguliere Innovatiekrediet. Een duurzaam technisch ontwikkelingsproject is gericht op producten, processen of diensten, die een lagere belasting vormen voor het milieu. Het kan gaan om bijvoorbeeld: het gebruik van minder grondstoffen, het gebruik van hernieuwbare grondstoffen, het beperken van het energieverbruik of het benutten van duurzame energiebronnen. De ondersteuning door de overheid bedraagt 25% van de ontwikkelingskosten met een maximum van vijf miljoen euro.

Een bijzondere ontwikkeling uit het afgelopen jaar betreft de electrische auto. Elektrisch rijden is een mooi voorbeeld van eco-innovatie. Ontwikkeling van deze techniek kan zowel een stimulans geven aan onze economie als aan milieu-, energie- en klimaatdoelstellingen. In juli 2009 heeft het kabinet een plan van aanpak gelanceerd met als doel de vraag naar elektrisch rijden te stimuleren en het aanbod van elektrische auto’s en de benodigde infrastructuur te vergroten. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft in september 2009 de proeftuinenregeling gepubliceerd, waarvoor € 10 miljoen Euro beschikbaar is. Ook is door de Minister van Economische Zaken een regeling voor ondersteuning van de productie van elektrische auto’s en componenten gepubliceerd, waarvoor € 15 miljoen Euro beschikbaar is. Tevens zal € 1,3 miljoen Euro uit de enveloppe Duurzaam Ondernemen worden gebruikt voor campusontwikkeling in Helmond, waar bijvoorbeeld batterijen of componenten voor elektrische voertuigen getest kunnen worden. Daarnaast zijn fiscale maatregelen ingevoerd, zoals vrijstelling van BPM en wegenbelasting voor elektrische auto’s en 0% bijtelling voor zakelijk gereden nulemissie auto’s tot en met 2014. Voor de ontwikkeling van het elektrisch vervoer in Nederland is het Formule E-team ingesteld, waarin alle relevante stakeholders zitting hebben en dat onder leiding staat van Prins Maurits.

Op initiatief van Urgenda, TNT, Eneco en Tendris is een tender georganiseerd om de vraag naar elektrische auto’s te bundelen en daarmee versneld een goed aanbod van leveranciers van elektrische auto’s te krijgen. Bij de aankondiging op De Dag van de Duurzaamheid 2009 hebben 24 bedrijven en instellingen zich bij de tender aangesloten om samen meer dan 3.000 elektrische auto's te gaan bestellen.

Binnen de Europese Unie staat het onderwerp elektrisch rijden prominent op de agenda. Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 25–26 mei aanstaande wil het EU-voorzitterschap conclusies aannemen over elektrisch rijden.

Groen autorijden wordt «cool»

Het moment komt eraan, dat je pas «cool» bent als je laat zien dat je auto zo min mogelijk bijdraagt aan de opwarming van de aarde en luchtverontreiniging. Groene labels worden de standaard: tweederde van de nieuw verkochte auto's had in 2009 een groen energielabel. Nederland is gidsland en internationale proeftuin voor elektrisch rijden: de introductie in ons land wordt versneld. Het Formule E-team van de rijksdienst test de componenten van elektrische voertuigen. Samen met 24 bedrijven en instellingen neemt het rijk deel aan een tender om bijna 3 000 elektrische auto’s te bestellen. Electrische auto’s worden fiscaal gunstig behandeld. Zo draagt de overheid op verschillende manieren bij aan dit voorbeeld van eco-innovatie. Wat enkele jaren geleden werd afgedaan als «iets voor autorijders die niet van auto’s houden», wordt een industriebrede trend.

3.9. Biodiversiteit

Het doel van het kabinet is het verdere verlies van biodiversiteit in Nederland en daarbuiten als gevolg van het handelen van Nederland, tot staan te brengen. Zeven ministeries werken samen aan de vijf speerpunten uit het Beleidsprogramma Biodiversiteit werkt, voor mensen, voor natuur, voor altijd». Medio 2010 zal een eerste voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer worden gestuurd.

Begin 2009 is de Task Force Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen onder voorzitterschap van Hans Alders door het kabinet ingesteld. De TaskForce moet adviseren over het langetermijnbeleid aangaande biodiversiteit. De TaskForce heeft vorig jaar haar advies over REDD uitgebracht en een Jaarbrief geschreven. In maart van dit jaar is een programma-advies naar de politieke partijen gestuurd dat als input kan dienen voor de verkiezingsprogramma’s. Een eerste integraal advies wordt medio 2010 vervroegd uitgebracht.

2010 is door de VN uitgeroepen als het Jaar van de Biodiversiteit. Binnen Nederland ligt de nadruk op bewustwording van het belang van behoud van biodiversiteit, waarbij ook handelingsperspectieven voor burgers, bedrijven en overheden worden aangereikt. Daartoe is de Coalitie Biodiversiteit 2010 tot stand gebracht, onder voorzitterschap van gedeputeerde Hoes uit Noord-Brabant, waarbij meer dan 120 organisaties betrokken zijn. Het kabinet steunt de activiteiten van de coalitie financieel.

Het kabinet heeft bijgedragen aan het beschermen van mondiale biodiversiteit en het reduceren van klimaatemissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie, via de financiering van enkele demonstratieprojecten in onder andere Bolivia en Tanzania. Daarmee wordt ook ervaring opgedaan met de REDD-systematiek (bestrijden van ontbossing en bevordering herbebossing) op lokaal en regionaal niveau.

Het kabinet draagt financieel en inhoudelijk bij aan het internationale onderzoek om biodiversiteit beter in de economische afwegingen te integreren (TEEB-studie). Grote investeerders spelen een belangrijke rol in dit vraagstuk door te investeren in biodiversiteitsprojecten en in biodiversiteitsvriendelijke bedrijven. In 2009 zijn door het Rijk trajecten gestart die investeringen in biodiversiteit en biodiversiteitsvriendelijke projecten moeten bevorderen.

Een internationaal voorbeeld hiervan is dat Nederland in samenwerking met internationale organisaties een proces is gestart om een Green Development Mechanism te gaan ontwikkelen. Het streven is om op de mondiale biodiversiteitstop in het najaar van 2010 (COP-CBD) in Japan brede steun te krijgen om dit mechanisme verder te gaan ontwikkelen.

Duurzaam gebruik van biodiversiteit en benutting van ecosysteemdiensten wordt in praktijk al toegepast. De rol van biodiversiteit bij de onderdrukking van plagen en ziekten in de landbouw is daar een voorbeeld van. Zo is samen met LTONederland in het kader van het project Functionele Agrobiodiversiteit (FAB) een overzicht gemaakt van succesvolle praktijktoepassingen. Voor het verspreiden van de daarin opgedane kennis is het Spade-project opgezet, waarvan in 2009 de eerste fase is afgesloten. Het Rijk heeft voor de tweede fase € 1,2 miljoen beschikbaar gesteld.

Verder hebben de provincies hebben rond dit onderwerp inmiddels een twintigtal pilots gestart in het kader van Investeringsagenda Landelijk Gebied (ILG). LNV heeft € 6 miljoen aanvullend budget vrijgemaakt voor functionele akkerranden en VROM heeft financieel bijgedragen aan het tot stand komen van een Europees netwerk om kennis over FAB te delen (ELN-FAB).

Voor het stedelijk gebied zijn er een aantal aansprekende projecten verzameld in de brochure «Biodiversiteit werkt in de regio»13.

In samenwerking met het IPO en een aantal grotere steden wordt verkend welke kennisvragen er zijn en hoe de beschikbare kennis het meest effectief kan worden gecommuniceerd.

Het Rijk koopt vanaf 2010 alleen nog duurzaam geproduceerd hout in.

4. Duurzame bedrijfsvoering Rijk (spoor 2)

Het doel van dit spoor van het KADO-programma is het stimuleren van duurzame bedrijfsvoering van het Rijk. Duurzaamheid moet uitgroeien tot een integraal, inspirerend onderdeel van de bedrijfsvoeringstrategie en identiteit van de verschillende ministeries.

Met de inspanning van alle departementen krijgen we een Rijksoverheid die haar ambitie van koploperschap in duurzaamheid waarmaakt en daarmee ook andere organisaties stimuleert. We maken zichtbaar dat duurzaamheid niet duurder is, maar beter voor milieu, rijksambtenaar en schatkist. Concreet is dit vertaald naar een jaarlijkse kostenbesparing van ten minste € 27 mln (prijspeil 2008) en een CO2-reductie van ten minste 105.000 ton.

Omdat dit programma-onderdeel in 2009 goed op de rails is gezet, wordt hierbij uitgebreider stil gestaan. Het bestaat uit twee lijnen: bewustwording en concrete projecten.

Bewustwording

Samen met de Rijksalliantie voor Duurzame Bedrijfsvoering zijn verschillende duurzaamheidsevents voor bedrijfsvoerders binnen de Rijksoverheid georganiseerd. Doel hiervan is om aan departementale «best practices» een vliegwieleffect te geven. Voor de Dag van de Duurzaamheid werd een film gemaakt over afvalscheiding, onder de titel «Afval: Rijk aan grondstof!». De film legt het «Cradle-to-cradle-perspectief» uit en laat zien wat er bij een aantal «koplopende» ministeries al wordt gepresteerd. In 2010 zal aan deze en andere iconen van duurzame bedrijfsvoering bij het Rijk aandacht worden gegeven tijdens de uitreiking van De Gouden Mier, de onderscheiding voor bedrijfsvoerders die met een initiatief zichtbaar bijdragen aan een effectieve, efficiënte en duurzame bedrijfsvoering. Voor de Gouden Mier zijn 21 inzendingen binnen gekomen vanuit de ministeries die het brede bedrijfsvoeringterrein goed dekken. Op 20 april worden de genomineerden bekendgemaakt, waarna de vakjury, geadviseerd door hoogleraren duurzaamheid en de Directeuren-generaal van de beleidsthema’s, een keuze zal maken voor de genomineerde met de meeste impact voor duurzaamheid. Onafhankelijk van de vakjury, zal via internet het publiek een keuze kunnen maken voor de publieksprijs.

De departementen hebben in 2009 afspraken gemaakt om hun milieu-footprint in beeld te brengen. Voor de aanschaf van het daarvoor benodigde sturing- en verantwoordinginstrumentarium loopt op dit moment een Europese aanbesteding.

Vanaf mei 2011 zal de monitoring van de verduurzaming in de bedrijfsvoering geïntegreerd zijn in de verslaglegging over de bedrijfsvoering bij de Rijksoverheid.

Met het VN milieuprogramma (UNEP) en collega’s uit andere landen worden de GRI-richtlijnen (Global Reporting Initiative) voor publieke organisaties verder ontwikkeld. Hierdoor kunnen overheidsorganisaties de richtlijnen efficiënt en effectief toepassen, zonder dat de vergelijkbaarheid met het bedrijfsleven verloren gaat.

Het kabinet gaat aan de slag gaat met het «Cradle-to-cradle»-concept in de bedrijfsvoering. Dit concept wordt toegepast bij het ontwerp van een aantal Rijksgebouwen en bij een deel van de inkoopprocessen. Productgroepen waar dit goede perspectieven biedt, zijn bijvoorbeeld kantoormeubilair en stoffering.

Duurzaam inkopen

In 2009 heeft de minister van VROM voor 45 productgroepen milieucriteria vastgesteld. De doelstelling om vanaf 2010 bij alle aanbestedingen deze criteria toe te passen lijkt haalbaar. De overheid zet zo zijn marktmacht daadwerkelijk in om de markt van duurzame producten en diensten aan te jagen.In 2010 zal dit worden gemonitord. Naast de milieucriteria worden sociale criteria bij inkoop meegenomen. Daarvoor worden in 2010 contractbepalingen ontwikkeld, die vervolgens ingevoerd worden voor de inkopers van het rijk. Gedurende 2010 worden bij tenminste zes aanbestedingen praktijkproeven gedaan, die behelzen dat mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt als arbeidskracht worden ingezet. De Kamer wordt medio 2011 geïnformeerd over de mate waarin dit een effectieve en efficiënte aanvulling is op het bestaande instrumentarium van het arbeidsmarktbeleid. In de loop van 2010 zal een beslissing worden genomen over de wijze van structurele inbedding van duurzaam inkopen in de bedrijfsvoering van het Rijk, waarmee het programma Duurzaam Inkopen Overheid in 2011 kan worden afgerond.

Rijksmarktplaats

In aanvulling op duurzaam inkopen – aan de voorkant –, wordt ook hergebruik van goederen bevorderd; hergebruik is immers de meest efficiënte vorm van duurzaam inkopen. Het eerste project richt zich op het hergebruik van kantoorinrichting. De Rijksmarktplaats moet worden ingebed in de bestaande procedures voor aanschaf en afstoot. Naast milieuwinst, zal dit project ook aanzienlijke financiële besparingen opleveren. Vooralsnog wordt uitgegaan van € 600.000 als inboekbare besparing vanaf 2011. In de zomer van 2010 wordt de businesscase voor de «Rijksmarktplaats» opgeleverd. Indien de resultaten positief zijn, wordt de ontwikkeling van de Rijksmarktplaats gestart.

Duurzaam huisvesten

Duurzaam huisvesten is meer dan het neerzetten van een klimaatneutraal gebouw. Het gaat hierbij om het samenspel tussen de gebruiker, ICT-mogelijkheden, werkomgeving en mobiliteit. Een gezond binnenklimaat in gebouwen verhoogt de arbeidsproductiviteit en verlaagt het ziekteverzuim. Binnen het tijd- en plaatsonafhankelijk werken krijgt duurzaamheid een plaats op het snijpunt tussen faciliteiten-, huisvesting-, mobiliteit-, ICT-, personeel- en organisatiebeleid. Rijksbrede programma’s, zoals Ambtenaar van de Toekomst, Rijkswerkplek, Digitale Werkomgeving Rijk, Categoriemanagement (onder meer vervoer en dienstauto’s) en departementale uitvoeringsprogramma’s zoals Mobilitymanagement van VenW, en Organisatiegericht Huisvesten bij de Belastingdienst worden hiervoor samengebracht. Het ontwikkelen van richtlijnen waarlangs en waarmee de departementen duurzaam tijd- en plaatsonafhankelijk werken kunnen neerzetten, is een belangrijke stap in het realiseren van de kabinetsdoelen, voor zowel de vernieuwing van de rijksdienst als duurzame ontwikkeling.

Ook spelen de vragen hoe om te gaan met leegstand, overtollig vastgoed, hergebruik van panden en duurzaam in stand houden van monumenten. In de Regelingen van Domeinen bestaan nog geen richtlijnen om rekening te houden met duurzaamheid bij verkoop, hergebruik en sloop van rijksvastgoed. Ditzelfde geldt voor het omgaan met leegstand. In samenwerking met de Raad voor Vastgoed worden deze richtlijnen in 2010 ontwikkeld. Een specifiek onderdeel hiervan is een programma voor hergebruik en duurzame instandhouding van Rijksmonumenten.

De Rijksgebouwendienst oriënteert zich, samen met klanten, wetenschap en marktpartijen, op de mogelijkheden van toepassing van Cradle to Cradle-principes in een aantal grote projecten, zoals de vernieuwing van Rijnstraat 8 (de huidige hoofdzetel van VROM). Daarbij wordt onder meer aandacht besteed aan de wisselwerking tussen gebouw en omgeving. Cradle to cradle-uitgangspunten zullen worden verwerkt in de specificaties voor de publiek-private samenwerking. De Erasmusuniversiteit Rotterdam en bureau EPEA geven ondersteuning aan dit proces. In april start een marktconsultatie, om met de outputspecificaties zo goed mogelijk te kunnen aansluiten bij de mogelijkheden van de markt. Ook Rijkswaterstaat past principes van Cradle to Cradle toe, bijvoorbeeld bij de Sluis bij Eefde (Twentekanaal) en de A2-passage Maastricht.

De introductie van het energielabel en het duurzaam inkopen-beleid hebben al een stevig effect in de rijkshuisvesting. Dit beleid betekent in hoofdlijn, dat geen bestaande gebouwen met een lager label dan C meer worden aangekocht of aangehuurd, of dat gebouwen met tenminste twee labelstappen moeten worden verbeterd. De markt heeft hierop positief gereageerd en is bereid om bij huurcontracten vanaf 5 jaar tenminste aan deze eis te voldoen. Nieuwe gebouwen moeten een milieu-index score (Greencalc+) hebben van tenminste 200 en bij renovatie moet de milieu-index met tenminste 60 punten worden verbeterd.

Energie Ambitieprogramma 2020

De eerste maatregel in het door de Rijksgebouwendienst ontwikkelde Energie Ambitieprogramma (E2020) betreft een uitgebreide controle en nieuwe inregeling van de klimaatinstallaties en vervolgens permanente borging op afstand van het energiebeheer. De komende jaren wordt hiermee in 4 miljoen m2 van de 7 miljoen m2 rijksgebouwen, 10 à 15% energiebesparing gerealiseerd. Voor dertig panden zijn deze maatregelen in uitvoering; een grote aanbesteding voor de volgende panden is in voorbereiding. De investering voor deze maatregelen wordt in drie tot vijf jaar terugverdiend en leidt tot besparing op de energiekosten die oploopt tot ten minste € 7,5 miljoen per jaar, plus een vermindering van CO2-uitstoot van 40.000 ton per jaar (volgens de rekenmethode van de milieubarometer). Met de besparing op de energiekosten wordt onder andere een budget opgebouwd van in totaal € 17 mln. Dit budget wordt ingezet om innovatieve, effectieve en efficiënte maatregelen te vinden, te testen en toe te passen, die er mede aan kunnen bijdragen dat de totale rijkshuisvesting 25% energiezuiniger wordt.

De markt reageert goed op deze nieuwe benadering om de bestaande gebouwenvoorraad binnen enkele jaren energiezuiniger te maken. Ook verhuurders van gebouwen aan de Rijksgebouwendienst en andere gebouweigenaren nemen inmiddels initiatief voor vergelijkbare maaregelen. De in de markt beschikbare capaciteit voor deze maatregelen moet dan ook sterk groeien om aan deze vraag te kunnen voldoen.

Het Ministerie van Defensie investeert in de periode 2009 – 2019 € 80 mln in energiebesparende maatregelen in de huisvesting.

Simpel besparen door klimaatregeling

De rijksdienst bespaart energie door in de Rijksgebouwen bestaande apparatuur voor klimaatregeling opnieuw in te laten stellen. Met deze relatief kleine ingreep wordt een besparing gerealiseerd van 10 tot 15% voor ieder gebouw en verbetert het binnenklimaat voor de gebruiker. Deze slimme mogelijkheid om te besparen én het comfort te vergroten, stimuleert de markt om kennis te leveren en deze op grote schaal toe te passen. Bijvoorbeeld in scholen, kantoren en zorginstellingen. Hier ligt nog een groot terrein braak, want uit onderzoek blijkt dat 70% van de verwarming- en koelinstallaties niet optimaal is ingesteld. De Installatie Performance Scan geeft beheerders van gebouwen snel inzicht in verbetermogelijkheden. Zie: www.installatieperformancescan.nl

Duurzame mobiliteit

Voor mobiliteit op zich zijn in de Kabinetsbrede Aanpak Duurzame Ontwikkeling geen concrete doelen aangegeven. Mobiliteit is echter wel een belangrijke factor in de verduurzaming van de bedrijfsvoering van de overheid. Minder reistijd verhoogt de arbeidsproductiviteit. Duurzame mobiliteit levert interessante voordelen op, zowel voor de leefomgeving als financieel. Binnen het programma worden drie aandachtsvelden onderscheiden, die in 2010 en 2011 vorm zullen krijgen in concrete projecten.

1. Verduurzaming van de mobiliteit van het Rijk: woon-werkverkeer en dienstreizen.

Verduurzaming wordt gerealiseerd door het reduceren van mobiliteit door flexibel werken, o.a. met de nieuwe digitale werkomgeving en de rijkswerkplek, in combinate met duurzame mobiliteits-arrangementen, waarin het openbaar vervoer, de mobilitycard, elektrische vervoermiddelen en de fiets een rol spelen. Duurzaamheid heeft een integrale plaats gekregen in het Categorieplan Vervoer.

2. Verduurzaming van de mobiliteit door het Rijk.

Bij het uitoefenen van veel taken is mobiliteit essentieel. Denk hierbij bijvoorbeeld aan Rijkswaterstaat met zijn voer- en vaartuigen voor beheerstaken, of aan vervoer van post en andere goederen binnen en tussen de ministeries. Hier wordt gewerkt aan minder mobiliteitsbewegingen dankzij slimme logistiek en aan de inzet van duurzame vervoermiddelen. Het doel in dit aandachtsveld is het klimaatneutraal- en emissievrij maken van het vervoer door het Rijk. In 2010 wordt rijksbreed praktijkproeven uitgevoerd om te komen tot een effectief en efficiënt gebruik van innovatieve elektrische vervoermiddelen door de Rijksoverheid. Ook worden de mogelijkheden in kaart gebracht om een dekkend systeem op te zetten voor het opladen en of het wisselen van accu’s.

3. Verduurzaming van de mobiliteit voor het Rijk door leveranciers.

Reductie en verduurzaming van mobiliteit door leveranciers dragen ook bij aan de duurzaamheiddoelstellingen van de Rijksoverheid. Een voorbeeld hiervan is scheiding en ophalen van afval. De ervaring van de ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie, Economische Zaken en de Belastingdienst leert dat hiermee substantiële besparingen en milieuwinst mogelijk zijn.

5. Diversen.

Monitor Duurzaam Nederland.

Als vervolg op de Monitor Duurzaam Nederland, die in februari 2009 is verschenen, is een symposium met wetenschappers en maatschappelijke partijen georganiseerd om tot een verbeterde tweede versie te komen. De aanwezigen reageerden overwegend positief op de monitor en op het voornemen om een tweede monitor te maken. Zij deden verschillende suggesties voor verbetering14. De planbureau’s en CBS zijn van plan om in de eerste helft van 2011 de tweede Monitor te laten verschijnen.

Programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling (LvDO).

Naast de lopende projecten rond het integreren van duurzame ontwikkeling in het onderwijs en het organiseren van leerprocessen binnen overheden en maatschappelijke organisaties, heeft LvDO het afgelopen jaar de eerste Milieu Olympiade georganiseerd. Hierbij deden ruim 500 middelbare scholieren mee met innovatieve duurzaamheidprojecten. Minister Plasterk heeft de prijzen uitgereikt.

Op de Dag van de Duurzaamheid is door LvDO het boekje Duurzame Oma uitgebracht, dat is voorgelezen aan naar schatting 50 000 basisschoolleerlingen.

Binnen het Rijk zijn twee netwerken rondom duurzaamheid opgezet met in totaal 500 ambtenaren, waarin kennis wordt uitgewisseld en wordt samengewerkt rond duurzame ontwikkeling en duurzame bedrijfsvoering.

Samen met de Algemene Bestuursdienst zijn twee bijeenkomsten georganiseerd rond duurzaam leiderschap binnen de overheid en leren voor duurzame ontwikkeling voor de Rijksdienst.

Bij het werk in de provincies lag de nadruk op de thema’s gebiedsontwikkeling, klimaat/energie en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Er zijn ruim 80 projecten opgezet waarbij bedrijfsleven, gemeenten en scholen samenwerken aan duurzaamheid. LvDO heeft bewerkstelligd dat de conferentie TEDx Amsterdam (Technology, Entertainment and Design) in het teken van duurzaamheid is geplaatst15.

SER-advies duurzame ontwikkeling

Het SER-advies over duurzame ontwikkeling, waarvan het ontwerpadvies op 6 april is gepubliceerd, maakt duidelijk dat de SER-partners verdere stappen op weg naar duurzame ontwikkeling wensen te zetten.16 Daarmee is een goede basis gelegd voor verdere vruchtbare samenwerking tussen bedrijven, burgers, maatschappelijke organisaties en overheid.

Tot slot

De kabinetsbrede aanpak is succesvol geweest waar het gaat om het verder brengen van een aantal belangrijke duurzaamheidsthema’s en de verduurzaming van de bedrijfsvoering. Er liggen echter nog vele uitdagingen, waarvoor inzet van velen nodig zal zijn.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

Kamerstukken II, 2007–2008, 30 196, nr. 32.

XNoot
2

Kamerstukken II 2008–2009, 30 196, nr. 56.

XNoot
3

http://www.clubofrome.at/news/sup2010/dl-01-amster.pdf

XNoot
4

Kamerstukken II, 2009–2010, 31 793, nr. 22.

XNoot
5

Kamerstukken Eerste Kamer, EK 32 123, B

XNoot
6

http://www.maakruimtevoorklimaat.nl/ klimaatadaptatie/helpdesk-waterwonen.html

XNoot
7

www.CO2afvangenopslag.nl

XNoot
8

http://www.voedingscentrum.nl/nl/ eten-herkomst/milieu.aspx

XNoot
9

Kabinetsvisie NTC’s en handelsbeleid', Kamerstukken II, 2008/09, 26 485, nr. 68.

XNoot
10

Kamerstukken II, 2009–2010, 30 196, nr. 92

XNoot
11

Kamerstukken II, 2009–2010, 30 196, nr. 85

XNoot
12

Zie www.sbir.nl

XNoot
13

http://www.ecnc.org/programmes/nature-and-society-ongoing-projects/conferentie-hoogste-tijd-voor-biodiversiteit

XNoot
14

Een verslag van dit symposium is te vinden op: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/macro-economie/publicaties/publicaties/archief/2009/2009-verslag-symposium-monitor-duurzaam-nederland.htm

XNoot
15

http://www.tedxamsterdam.com/category/ tedxams-talks/

XNoot
16

http://www.ser.nl/nl/publicaties/adviezen/ 2010–2019/2010/b28646.aspx

Naar boven