30 139 Veteranenzorg

Nr. 150 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 19 augustus 2015

De vaste commissie voor Defensie heeft op 26 juni 2015 overleg gevoerd met mevrouw Hennis-Plasschaert, Minister van Defensie over:

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 28 mei 2015 ter aanbieding van de Veteranennota 2015 (Kamerstuk 30 139, nr. 148);

  • de brief van de Nationale ombudsman d.d. 31 maart 2015 ter aanbieding van het verslag van de werkzaamheden van de Veteranenombudsman 2013–2014 van de Nationale ombudsman;

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 20 april 2015 over de stand van zaken met betrekking tot de financiering van de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (ggz) voor veteranen (Kamerstuk 30 139, nr. 146);

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 16 april 2015 over de stand van zaken met betrekking tot de financiering van de nuldelijnsondersteuning voor veteranen (Kamerstuk 30 139, nr. 145);

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 28 mei 2015 over de ondersteuning van Defensie aan herdenkingen Wageningen (Kamerstuk 30 139, nr. 147).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie, Ten Broeke

De griffier van de vaste commissie voor Defensie, Van Leiden

Voorzitter: Marcouch

Griffier: Mittendorff

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bruins Slot, Eijsink, Hachchi, Marcouch, De Roon en Teeven,

en mevrouw Hennis-Plasschaert, Minister van Defensie.

Aanvang 12.00 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen. Het is 12.00 uur. Als u plaatsneemt, kunnen wij beginnen. Ik heet u van harte welkom bij dit notaoverleg over het veteranenbeleid aan de vooravond van de Veteranendag morgen, 27 juni 2015. Uiteraard is iedereen daarvoor van harte uitgenodigd.

Wij hebben een volgorde van sprekers vastgesteld. De vertegenwoordiger van de grootste oppositiepartij, de SP, begint. Vervolgens komt de vertegenwoordiger van de grootste regeringspartij, de VVD, aan het woord, gevolgd door de vertegenwoordiger van de op een na grootste oppositiepartij, het CDA. Zij worden op hun beurt gevolgd door de vertegenwoordiger van de op een na grootste regeringspartij, de Partij van de Arbeid. Daarna volgen de overige fracties.

De spreektijden zijn als volgt vastgesteld: SP 9 minuten, VVD 19 minuten, CDA 8 minuten, Partij van de Arbeid 18 minuten, PVV en D66 elk 8 minuten, ChristenUnie 5 minuten, GroenLinks en de SGP elk 4 minuten en de overige fracties hebben ieder 3 minuten. Deze spreektijden gelden voor de eerste en tweede termijn gezamenlijk.

Ik zal twee interrupties toestaan.

Omdat de vertegenwoordiger van de fractie van de SP nog niet aanwezig is, geef ik het woord aan mevrouw Bruins Slot van het CDA.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter. Veteranen verdienen erkenning en waardering van de samenleving. Het gaat dan om de oudste tot en met de jongste generatie veteranen. Het CDA is trots op de veteranen. Namens het CDA bedank ik alle militairen die zich op dit moment weer in verre landen namens Nederland inzetten voor internationale vrede en veiligheid.

Tijdens vredesmissies en oorlogsomstandigheden hebben deze militairen ervaringen opgedaan die een belangrijke meerwaarde hebben voor onze samenleving. Ik denk dan aan doorzettings- en aanpassingsvermogen, discipline en opofferingsvermogen. Zij weten hoe belangrijk het is om met teamwerk tot een resultaat te komen. Die vaardigheden komen ook ten goede aan de Nederlandse samenleving. Het is goed dat wij die erkenning en waardering jaarlijks tijdens veteranendagen aan de veteranen tonen. Hoe kan de Minister deze meerwaarde van de veteranen nog beter uitventen?

Ik verwijs bijvoorbeeld naar een interessant maatschappelijk initiatief als Veteranen welkom, naar de korting voor veteranen in sommige supermarkten en naar een bedrijf dat veteranen in dienst neemt. Ik heb in Amerika gezien dat er een bijzondere cultuur is ontstaan rond veteranen. Dat geeft een heel warm gevoel. Welke mogelijkheden ziet de Minister om het bedrijfsleven meer voor veteranen te interesseren?

Het is prachtig om te zien dat in het Verenigd Koninkrijk de eerste Invictus Games zijn gehouden. Dit internationale sportevenement voor gewond geraakte militairen laat juist ook de veerkracht van veteranen zien. Het Nederlandse defensieteam heeft een mooi resultaat behaald. Ik maak dit team mijn complimenten via de Minister. Hoe gaat het nu verder met de Invictus Games?

Verder is het goed te zien dat inmiddels het eerste draaginsigne Nobelprijs is geslagen. Dit waardevolle en terechte gebaar is tot stand gekomen mede dankzij de inzet van mijn voormalige CDA-collega Ine Aasted-Madsen.

Er is al veel gebeurd. Zo is vorig jaar het Veteranenloket van start gegaan. De medewerkers van dit loket hebben het afgelopen jaar echt veel werk verzet. Zij hebben een luisterend oor, leiden mensen door naar zorgcoördinatoren en zetten zaken in beweging.

Het CDA maakt zich echter wel zorgen over de vraag of veteranen snel genoeg specialistische geestelijke gezondheidszorg krijgen. De huisartsen, maar ook de zorgcoördinatoren signaleren steeds langere wachttijden voor de specialistische geestelijke gezondheidszorg. In de commissie Zorg waarvan ik deel uitmaak, signaleren wij hetzelfde. Heeft de Minister er zicht op hoe lang het duurt voordat veteranen na de aanmelding bij een zorginstelling ook werkelijk in behandeling worden genomen? Zo niet, wil zij dit dan laten uitzoeken?

Het is ook niet duidelijk hoe op dit moment met de inkomensvoorziening wordt omgegaan. In gesprekken met het Veteranenloket kwam naar voren dat de inkomensvoorziening in die bewoording nog maar één keer is toegepast. De Minister schrijft in de Veteranennota dat in 30 zaken een voorziening is getroffen. Hoe zit dit precies? Ik krijg graag meer uitleg van de Minister op dit punt.

Sinds vorig jaar is de Veteranenombudsman officieel aan het werk. Het is opvallend dat hij gelijk veel werk heeft gekregen. Het CDA is onder de indruk van de manier waarop de Veteranenombudsman dit heeft opgepakt. Hij maakt zich terecht zorgen over de trage afdoening van de bezwaarschriften van de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers (BNMO). Ik weet dat dit proces een ongelukkige aanloop heeft gehad, maar het gaat nu wel erg langzaam. Wij mogen veteranen op dit punt niet in de kou laten staan. Waarom heeft de Minister de suggestie van de Veteranenombudsman niet overgenomen om toch tot een categorisering van bezwaarschriften te komen? Er is nu een deadline van 1 april 2016 gesteld om de gronden in de bezwaarschriften aan te vullen. Ik krijg al de eerste signalen dat er risico's zijn dat die deadline niet wordt gehaald. Wil de Minister dan coulant zijn en meer ruimte bieden in die ontheffingstermijn?

De Tweede Kamer voert al enkele jaren een discussie met de Minister over het lage percentage nazorgvragenlijsten die worden ingevuld. Volgens mij was mevrouw Eijsink een van de eersten die daarover begonnen. Die percentages dalen steeds verder, maar die informatie is ontzettend belangrijk om in beeld te krijgen hoe het gaat met de gezondheid en de omgeving van de veteranen. Waarom houden wij het niet simple and stupid, het KISS-principe, en beginnen wij niet met nabellen? Waarom kiezen wij niet nog meer voor een persoonlijke benadering om de veteranen en hun omgeving te motiveren om die vragenlijsten in te vullen?

De heer Teeven (VVD):

Is het niet ook een eigen verantwoordelijkheid van veteranen om die lijsten in te vullen en terug te sturen? Ik kan mij voorstellen dat militairen die hebben gediend en bij terugkomst zo'n lijst krijgen, zeggen dat zij er geen belang bij hebben om die in te vullen. Zou dit niet aan die mensen moeten worden overgelaten? Wij kunnen zeggen dat alles van de werkgever moet komen, maar wij kunnen ook zeggen dat mensen zelf die verantwoordelijkheid moeten nemen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De heer Teeven weet dat ik de eigen verantwoordelijkheid belangrijk vind. Ik ben veteraan en ik weet dat het niet de doelstelling van de vragenlijst is dat een veteraan zomaar een lijstje invult. De doelstelling is om er zicht op te krijgen hoe het met de veteraan gaat. Soms kan het niet-invullen van die lijst een symptoom zijn van het feit dat het niet goed gaat met de veteraan. Daarom acht ik het van belang dat wij ernaar streven dat er meer lijsten worden ingevuld.

De heer Teeven (VVD):

Wij verschillen niet van mening over de invulling van de lijsten en de functie daarvan, maar moet je iedereen nu gaan nabellen? Moet je nu tegen de werkgever zeggen: wij gaan alle mensen die de lijst niet invullen, nabellen? Is dat de oplossing voor dit probleem? Het nut van de lijsten zie ik wel, maar het niet-invullen van die lijsten kan in 95% van de gevallen betekenen dat mensen geen problemen hebben. Ik zal er straks iets over zeggen in mijn inbreng. Zou het niet beter zijn om als wij andere signalen krijgen die dat ondersteunen, te zeggen: hé, hier is iets aan de hand, dan iedereen te gaan nabellen? Dat lijkt mij op dit onderwerp overkill.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Er is nog nergens bewezen dat het niet invullen van die vragenlijsten betekent dat het met iedereen goed gaat. Dat is het probleem. Wij zien dat de zorgvraag van de jonge generatie veteranen van Afghanistan toeneemt. Er zijn meer meldingen bij het Zorgloket. Je wilt zo snel mogelijk zicht krijgen op de vraag hoe het gaat. Er ligt een eigen verantwoordelijkheid bij de mensen en er is een verantwoordelijkheid voor de commandant in de functioneringsgesprekken, maar er zijn ook vrij veel mensen die direct na de uitzending bij Defensie weggaan. Daar heb je geen zicht meer op en daar is de sociale controle ook minder. Het kan belangrijk zijn om die groep wel na te bellen, omdat de steunstructuren die er normaal gesproken bij defensie zijn, daar niet zijn. Dus, inderdaad niet iedereen klakkeloos nabellen, maar misschien kan er wel maatwerk worden geleverd. Misschien kunnen wij elkaar daarop vinden, want wij delen de doelstelling en dat is belangrijk.

De voorzitter:

U hebt bijna vijf minuten van uw acht minuten gebruikt.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dank u wel, voorzitter, ook hier gaan wij te werk met militaire precisie.

Het lage percentage militairen dat deelneemt aan de uitzendconferentie is een ander punt van aandacht. Op de uitzendconferentie worden goede gesprekken gevoerd met de geestelijk verzorgers over de vraag hoe het gaat met de militaire groep, maar ook hoe het gaat in de thuissituatie. Wat wil de Minister doen om de deelname te vergroten? Is het wellicht verstandig om de uitzendconferentie in het opwerktraject te verplichten?

De Minister schrijft veel over de veteranenontmoetingscentra. Die zijn ontzettend belangrijk. Hoe wil de Minister het behoud van die centra bevorderen? Hoe staat het met de beveiliging op Veteranendag, want het is natuurlijk wel een evenement dat in het oog loopt?

Tot slot, de zichtbaarheid van veteranen is belangrijk. De CDA-fractie is van mening dat veteranen voor hun werk in missies maatschappelijke erkenning en waardering verdienen.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Mevrouw Bruins Slot sprak over de uitzendconferentie. Het CDA en de Partij van de Arbeid hebben op dit punt door de jaren heen samen opgetrokken. Uit cijfers blijkt dat de deelname minder wordt, maar uit onderzoeken door de jaren heen blijkt dat juist de zingeving een belangrijk aspect is voor actieve militairen en voor veteranen. Ik snap dat het in de opwerkperiode lastig is gezien de tijd die daarvoor nodig is, maar dat het lastig is, is nog geen reden om het niet te doen. Ik vraag aan de Minister om hier nog eens goed naar te kijken. Deelt mevrouw Bruins Slot die vraag? Ik heb het over Beukbergen. De Kamer heeft er jaren geleden over gesproken om dit een meer verplichtend karakter te kunnen geven. Nu hebben wij een aantal onderzoeksrapporten tot onze beschikking. Het gaat om de zingevingsvraag. Wil mevrouw Bruins Slot daarop reageren? Ik heb de indruk dat zij daar veel meer over zou willen vertellen dan haar spreektijd nu toestaat.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik begrijp commandanten wel. Zij staan voor veel verantwoordelijkheden tegelijkertijd bij het opwerken naar een uitzending. Aan de ene kant moeten zij ervoor zorgen dat de militaire vaardigheden op peil zijn en aan de andere kant moeten zij aandacht besteden aan het werken in de groep. In die afweging kan een commandant tot de conclusie komen dat de militairen goed opgeleid moeten worden tot gevechtsschutter en dat dit prioriteit verdient boven de uitzendconferentie. Ik heb daar alle begrip voor, maar men zou tevoren ook moet kijken naar hoe de mensen als groep functioneren en voor welke ervaringen zij tijdens de uitzending kunnen komen te staan, maar ook hoe de familie zal reageren op de uitzending, want wij mogen het belang van het thuisfront niet onderschatten. Die aspecten komen op de uitzendconferentie naar voren. Je hebt dat evenwicht nodig als je op uitzending gaat en je moet beide in je achterzak hebben zitten. Dan moet er toch een keer een scherpe analyse worden gemaakt van de oorzaak van het feit dat die uitzendconferenties steeds ondergesneeuwd raken. Het kan zijn dat daarvoor te weinig tijd wordt uitgetrokken in het opwerktraject. Misschien moeten wij eerst die analyse maken voordat wij de conferenties verplichten. Ik ben benieuwd hoe de Minister dit weegt.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik deel deze mening zeer. Ik zoek naar een mogelijkheid hiervoor. Misschien kan in plaats van verplichtende deelname in ieder geval sowieso een dag of een halve dag worden ingebouwd. Zou mevrouw Bruins Slot dat ook een goede tussenstap vinden of in ieder geval een vooruitgang?

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dat vind ik een prima suggestie, tenminste als die aansluit bij het onderliggende probleem. De uitzendconferenties kunnen ondergesneeuwd raken door de tijdsdruk tijdens de opwerking, maar misschien wordt het probleem ook wel veroorzaakt doordat er steeds meer individuele uitzendingen zijn. Ook kan het mogelijk zijn dat de uitzendconferentie op onderdelen moet worden herzien. Het is een goede suggestie en ik heb er belangstelling voor, maar dit voorstel moet wel aansluiten bij de problemen die worden gesignaleerd.

De heer Teeven (VVD):

Ik ben met mevrouw Bruins Slot van mening dat wij trots moeten zijn op actief dienenden en veteranen, de mensen die in het nabije maar ook in het verre verleden hebben gediend. Zij hebben veel gedaan voor Nederland. Zij hebben onze vrijheid verdedigd en dat moeten wij scherp op het netvlies houden, zeker op een dag als vandaag. Zojuist kwam het bericht dat er mogelijk een aanslag is gepleegd in Frankrijk. De vrijheid in Nederland en buiten Nederland moet door militairen maar ook door anderen worden verdedigd.

Die waardering is er overigens niet alleen in de politiek, maar ook daarbuiten. Jonge veteranen, jonger dan 51 jaar, zijn over het algemeen zeer tevreden over de hoofdelementen van het veteranenbeleid en de daaruit voortvloeiende dienstverlening. Uit de imagemonitor van Defensie blijkt dat in 2014 meer dan driekwart van de ondervraagde Nederlanders positief tegenover veteranen staat en ook tegenover de aandacht voor dit onderwerp. Dat hoor je ook op straat als je met mensen spreekt. Eigenlijk iedereen is enthousiast over Veteranendag. Ongeveer 76% van de ondervraagden is het eens met de stelling dat veteranen openlijke waardering verdienen en dat dit gecontinueerd moet worden. Daarover bestaat geen misverstand. 90% van de Nederlanders vindt dat veteranen optimale nazorg verdienen. Die waardering is nog stijgende, zo blijkt uit de monitoren over 2012, 2013 en 2014.

Met alle aandacht die wij hebben voor de problematische situaties van actief dienende en in het verleden gediend hebbende veteranen moet er op Veteranendag ook aandacht zijn voor degenen die helemaal geen problemen hebben, althans niet op dit moment. Ik heb een aantal actief dienende veteranen gesproken en ook veteranen die in het verleden hebben gediend. Veel van hen ondervinden geen problemen en dat lijkt soms wel eens te worden vergeten. Af en toe moeten wij daar ook aandacht aan besteden. Misschien is het vorig jaar in de Ridderzaal een beetje doorgeschoten in de richting van veteranen in problematische situaties. Het andere is ook waar. Je moet voortdurend een balans zoeken zonder alle goede dingen die de afgelopen jaren zijn bereikt uit het oog te verliezen. De VVD-fractie heeft daar veel waardering voor. Wij prijzen daar de Minister en haar departement voor, maar ook de collega's die hier om mij heen zitten en die zich veel met dit onderwerp hebben beziggehouden. Zij verdienen daar buitengewoon veel waardering voor.

Ik ga niet alles opsommen. Het instituut van de Veteranenombudsman is vorig jaar formeel tot stand gekomen. Al voor die tijd kon de ombudsman al wat werkzaamheden verrichten. Ik luisterde vanmorgen naar Radio 1. De Veteranenombudsman complimenteerde de Minister en haar medewerkers voor het goede werk dat is verricht. Hij legde ook de vinger op een aantal dingen die in zijn ogen knelpunten zijn. Daar wil ik kort iets over zeggen. Ik noem de nazorgformulieren. Mevrouw Bruins Slot heeft daar ook aandacht voor gevraagd. Als mensen die formulieren niet invullen kan er toch een wereld van problematiek achter schuil gaan. Als je formulieren niet allemaal terugkrijgt, heb je geen volledig beeld. Tegelijkertijd denk ik dat het met veel mensen heel goed gaat. Als zij een formulier krijgen, denken ze: ik heb helemaal geen problemen, dus waarom zou ik het invullen en terugsturen. Ik ben het met mevrouw Bruins Slot eens: wat is een betere manier dan iedereen nabellen om een goed zicht te krijgen op de mensen die wel problemen hebben? Wij moeten vooral de mensen die helemaal geen problemen hebben, en dat is de overgrote meerderheid, daar niet mee lastigvallen.

Dan kom ik bij het standpunt van de Veteranenombudsman over het drugsgebruik in de krijgsmacht, onder dienende veteranen en onder voormalige dienende veteranen. Hoe moet je daarmee omgaan? Ik hoor graag vandaag van de Minister dat zij het zero-tolerancebeleid onverkort handhaaft. Dat is de wens van de VVD-fractie. Tijdens een missie moet je kunnen rekenen op degenen met wie je zij aan zij het werk moet doen. Dan moet je niet hebben dat iemands persoonlijke optreden wordt beïnvloed door het gebruik van middelen. Ik hoor graag van de Minister wat haar standpunt daarover is.

Heeft de VVD-fractie dan helemaal geen punten die meer aandacht vragen? Ja, ik denk het wel. Hoe kijkt de Minister aan tegen de samenwerking tussen politie-instanties en instanties van Defensie bij de nazorg aan veteranen, met name aan degenen die te lijden hebben onder PTSS-stoornissen. Welke intensivering is daar mogelijk zonder dat je meteen aan een fusie denkt? Een integratie van werkzaamheden is volgens mij goed mogelijk. Waar denkt de Minister dan aan? Denkt zij wel of niet aan een fusie?

De afwikkeling van de individuele claims is een zorg. Ik vraag aandacht voor de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het klachtrecht, juist voor veteranen. In de eerste fase moet er bij Defensie meer aandacht zijn. Dat betekent dat niet alles schriftelijk moet worden afgedaan. Dat ben ik met de Veteranenombudsman eens. In een vroeg stadium moet op een persoonlijke benadering worden ingezet. Dat proberen wij ook te doen bij andere onderdelen van de rijksdienst.

De voorzitter:

De Minister heeft verduidelijkende vraag.

Minister Hennis-Plasschaert:

De heer Teeven had het bij zijn vorige punt over een fusie. Ik wil graag weten wat er dan eventueel gaat fuseren.

De heer Teeven (VVD):

Binnen de politieorganisatie en binnen de defensieorganisatie wordt zorg verleend aan mensen die of in actieve dienst of in postactieve dienst iets hebben ondervonden. Je kunt die werkzaamheden volledig integreren. Je kunt ook het goede wat in de ene organisatie gebeurt ook toepassen in de andere organisatie. Ik heb daar voorbeelden van gezien tijdens een bezoek dat ik samen met collega Eijsink aan de basis op Utrechtse Heuvelrug heb gebracht. Wat de VVD-fractie betreft hoeft dit geen volledige fusie te zijn. In welk tempo moet er volgens de Minister worden samengewerkt tussen beide organisaties? Waar wil zij naartoe? Op welke punten kunnen wij van de politie leren en op welke punten kan de politie van ons leren? Er leven verschillende denkbeelden. Het varieert van volledige integratie tot volstrekt gescheiden houden. Waar staat de Minister in dit opzicht.

Ik sprak over het klachtrecht. Ik kom op een punt waarop ik graag wat uitleg van de Minister wil hebben. Waarom gaat het zoals het gaat? Ik heb het over de afwikkeling van schadeclaims. Soms wordt daarbij geprocedeerd. De VVD-fractie realiseert zich dat je soms moet procederen om duidelijkheid te krijgen. Dat levert duidelijkheid op voor de betrokkenen, maar ook voor de werkgever. Soms is er richtinggevende jurisprudentie, zoals wij dat in de volksmond noemen. Dat wil niet zeggen dat claims van groepen meteen kunnen worden toegewezen, maar het kan zijn dat er in een specifieke zaak een richtinggevende uitspraak is gedaan. Kan ik die toepassen op twintig of dertig klachten in de bulkvoorraad? Soms zitten die klachten nog in de bezwaarfase, maar soms ook al in de beroepsfase. Kan een richtinggevende uitspraak dan aanleiding zijn voor het Ministerie van Defensie om het beroep in te trekken of het bezwaarschrift toe te wijzen? Natuurlijk is elke zaak anders. Dat zou het antwoord van de Minister kunnen zijn. Dat is waar, maar soms is er in jurisprudentie wel degelijk een lijn te ontdekken waardoor je in staat bent wat te clusteren. Is de Minister bereid om te kijken of er meer mogelijkheden zijn om tempo te krijgen in de afwikkeling van de klachten en om zaken bij richtinggevende jurisprudentie te clusteren. Dat helpt niet bij negatieve beslissingen. Je kunt zeggen: wij hebben gelijk gekregen in zaak A en op grond daarvan wijzen wij de zaken B tot en met G af. Ik realiseer mij dat de persoon in kwestie dan zal doorprocederen. Bij positieve beslissingen kan de caseload waar de voorgaande spreker het over had, wel degelijk worden teruggedrongen.

Ik sluit af. De VVD-fractie heeft veel waardering voor het vele werk dat wordt gedaan door de mensen die worden uitgezonden. Morgen is Veteranendag. Ik zal daar voor de eerste keer bij zijn. Ik zal alles waarschijnlijk met veel waardering en respect, maar ook hier en daar met enige verbazing waarnemen. Ik laat het allemaal maar op mij inwerken. Ik hoop veel mensen te spreken die ik vandaag in de zaal heb gezien en ook vertegenwoordigers van organisaties die op het Malieveld staan. Wat ons betreft, gaan wij nog heel lang door met Veteranendag. Ik zie er echt naar uit morgen.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De PVV is trots op de veteranen van onze krijgsmacht. Zij hebben zich ingezet voor het landsbelang. Zij hebben hun inzet op dat punt getoond. Velen hebben daar hun leven op het spel gezet om onze vrijheden en die van anderen te bevechten en te verdedigen. Erkenning, waardering en goede nazorg voor deze helden is op z'n plaats. Op deze gebieden zijn er nog een aantal punten van zorg waarvoor ik de aandacht van de Minister wil vragen.

Ik begin met erkenning en waardering. Over het uitdragen en stimuleren van waardering door Defensie en de overheid zijn veteranen het meest negatief. Eén op de negen is zelfs zeer negatief, zo blijkt uit de kerngegevens van het Veteraneninstituut. Dan is duidelijk nog werk aan de winkel. Hoewel driekwart van de Nederlanders het eens is met de stelling dat veteranen openlijke waardering verdienen, ervaart minder dan de helft dat de veteranen inderdaad die waardering van de samenleving ook krijgen. De cijfers van het Veteraneninstituut over 2014 zijn nagenoeg gelijk aan die over 2013. Dat zou betekenen dat er het afgelopen jaar op dit punt eigenlijk niets is verbeterd. Ziet de Minister mogelijkheden om ervoor te zorgen dat volgend jaar wel de nodige verbeteringen kunnen worden geconstateerd als het gaat om de beleving van veteranen van waardering voor hun inzet? Is de Minister bereid om naast het onderzoek naar veteranenzorg ook onderzoek te laten doen naar een nieuwe manier om erkenning van en waardering voor veteranen te stimuleren?

Dan kom ik op het scholenproject; het project waarbij veteranen naar scholen gaan om daar te vertellen wat zij hebben meegemaakt en om het gesprek met de leerlingen daarover aan te gaan. Dat lijkt mij bij uitstek een manier om maatschappelijke waardering en erkenning van veteranen van jongs af aan te stimuleren. Mijn fractie is daar erg enthousiast over. Het afgelopen schooljaar hebben meer dan duizend gastoptredens van veteranen op scholen plaatsgevonden. De prognose voor 2015 laat opnieuw groei zien op dit punt. Dat is fantastisch. In het licht van de verbeteringen die nodig zijn op het gebied van maatschappelijke erkenning en waardering vraag ik mij af of veteranen die gastlessen op scholen hebben gegeven meer maatschappelijke erkenning en waardering ervaren dan veteranen die er niet bij betrokken zijn. Kan de Minister ons daar wat meer over vertellen? Hoeveel verschillende veteranen hebben die gastlessen gegeven? Was dat een klein groepje of zijn er ook duizend veteranen op pad geweest? Dat maakt nogal verschil.

Mijn laatste punt dat betrekking heeft op het thema erkenning en waardering gaat over de festiviteiten rond Veteranendag. Het verbieden van de zogenaamde Morgenstervlag, het symbool van Papoea, het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea, tijdens het defilé door het Comité Nederlandse Veteranendag is wat mijn fractie betreft een schoffering van de Papoeagemeenschap en van de veteranen die in dienst van Nederland hebben gestreden in Nieuw-Guinea. Het is onbegrijpelijk dat het Comité, waar wij overigens veel waardering voor hebben, buigt voor een verzoek uit Djakarta. Dit was vorig jaar extra wrang toen islamitisch tuig van VVD-burgemeester Van Aartsen door de Haagse straten mocht paraderen met vlaggen van Islamitische Staat, terwijl een maand eerder de Morgenstervlag verboden was bij het defilé. En dat in de internationale stad van vrede en recht. Ik wil vandaag aan deze VVD-Minister van Defensie vragen om zich ervoor in te zetten dat de Morgenstervlag wel tijdens het defilé wordt toegestaan. Als, zoals vorig jaar is gebeurd, een burger in het publiek een Morgenstervlag wil ontplooien, dan moet hij niet worden gearresteerd maar gewoon met rust worden gelaten als hij verder geen kwaad in de zin heeft. Die vlag moet daar gewoon getoond kunnen worden.

De heer Teeven (VVD):

Het is wel bijzonder dat er een dag voor de Veteranendag door de Partij voor de Vrijheid een vlag tevoorschijn wordt getoverd naar aanleiding van een vlagincident dat een jaar geleden heeft plaatsgevonden. Er wordt iets op de kaart gezet dat een jaar geleden al door de fractie van de PVV aan de orde is gesteld. Dat laat ik maar aan de goede smaak van de heer De Roon over. Dat is zijn eigen beslissing. Is dit nou niet treffend voor de PVV om een puntje te maken op de dag voor Veteranendag, de dag waarop we alle militairen eren, over het al dan niet tonen van een vlag? Is dit nu iets waar we ons in Nederland heel erg druk over moeten maken? Of zouden we juist meer moeten kijken naar de bedreigingen voor de rechtsstaat en voor de vrije meningsuiting?

De heer De Roon (PVV):

Nou, ik denk dat de heer Teeven heel goed weet dat de PVV staat voor het recht van vrije meningsuiting. Daar zijn we dag in dag uit mee bezig. Dit geval dat ik noemde, het ontplooien van de Morgenstervlag, is ook een kwestie van vrije meningsuiting. Vrije meningsuiting moet ook op die manier mogelijk zijn. Daar heb ik me vorig jaar, nadat dat incident zich heeft afgespeeld, voor ingezet in de politiek. Volgens mij is er uiteindelijk verder niks gebeurd met de man die toen is aangehouden. Maar hij had ook niet aangehouden moeten worden. Hij had dat gewoon moeten kunnen doen, ten eerste vanwege het recht op vrije meningsuiting en ten tweede vanwege de waardering voor de veteranen die in Nieuw-Guinea hebben gestreden. Die waardering moet op die manier getoond kunnen worden. Daar moeten we zelfs trots op zijn.

De heer Teeven (VVD):

Ik heb in de gaten dat de heer De Roon een beetje om mijn vraag heen wandelt. Mijn vraag ging er niet over dat hij het vorig jaar aan de orde stelde toen het incident plaatsvond. Dat is zijn goed recht. Overigens strijden alle fracties hier voor de vrijheid van meningsuiting. Dus dat is niet het prerogatief van de PVV-fractie. Dat denken ze wel eens, maar dat is niet zo. Maar dat even terzijde. Mijn vraag was waarom dit oude verschijnsel van een jaar geleden hier weer ten tonele moet worden gevoerd één dag voordat we in alle eensgezindheid het goede werk van onze militairen gaan dragen. Het gaat mij niet om het tonen van die vlag. Ik heb niks tegen het tonen van die vlag. Maar waarom nu zo'n oud incidentje weer oprakelen en daar de Minister een beetje mee lastigvallen?

De heer De Roon (PVV):

Omdat ik niet wil dat zich morgen weer zo'n incident gaat afspelen. Ik vraag de Minister om zich ervoor in te zetten dat dat niet gebeurt. Als de vlag van Islamitische Staat niet door een VVD-burgemeester gehinderd door onze straten kan worden gevoerd, moet die Morgenstervlag zeker mogelijk zijn morgen op Veteranendag.

Dan kom ik bij de zorg voor onze veteranen. Met betrekking tot structurele knelpunten valt het dossier Keuringsprotocol PTSS helaas nog in negatieve zin op. De Veteranenombudsman heeft zelfs een zorgenbrief gezonden aan de Minister. Ook de heer Wim van de Burg van de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers heeft zijn zorgen daarover geuit. Na herkeuring kregen veel veteranen opeens een lager pensioen, volgens Van der Burg vaak zonder dat hun daadwerkelijke toestand is veranderd. Dienstslachtoffers zijn extra de klos, is het beeld. De ereschuldregeling wordt namelijk toegekend op basis van een percentage van het pensioen. Honderden getraumatiseerde veteranen hebben daarom een claim bij Defensie neergelegd. Volgens de genoemde heer Van de Burg zijn pas 60 van deze claims afgehandeld en zijn alle claims om pensioenen op het oude niveau te brengen afgewezen. Hoe beoordeelt de Minister al die commotie rondom dit dossier? Kan zij verduidelijken hoe zij ervoor zorgt dat deze getraumatiseerde veteranen niet in de kou blijven staan? Binnen welke termijn verwacht de Minister dat de rest van de claims kan zijn afgehandeld? Waarom duurt het eigenlijk zo lang? Is het vooral dit dossier waardoor de gewenste dejuridisering van geschillen faalt, of zijn er nog andere, structurele knelpunten waardoor het aantal juridische procedures tegen Defensie juist blijkt te zijn toegenomen? Graag wat verduidelijking op deze punten, niet voor mijzelf, maar wel voor die getraumatiseerde veteranen die hun leven op het spel hebben gezet voor ons land.

Uit het klachtenbeeld van de Veteranenombudsman valt verder op te maken dat een groot deel van de klachten betrekking heeft op inkomensvoorzieningen. Volgens het Veteranenloket zijn uitvoeringsafspraken over de inkomensvoorzieningen nog niet gereed en kunnen deze daarom onvoldoende worden toegepast in de begeleiding van veteranen. De inkomensvoorziening is pas één keer in die bewoordingen toegepast en dat lijkt zorgelijk. Hoeveel veteranen zijn er daardoor al noodgedwongen in de bijstand terechtgekomen, vraag ik de Minister. Wat gaat de Minister verder ondernemen op het punt van huisvestingsproblemen, die ontstaan omdat inkomensvoorzieningen niet kunnen worden ingezet om huisvesting te waarborgen? Wil de Minister zich hard maken voor veteranen die op zoek zijn naar een sociale huurwoning door ervoor te zorgen dat zij voorrang krijgen bij de toewijzing van een sociale woningvoorziening? Het kabinet stelt dat gemeenten asielzoekers binnen veertien weken een woning moeten aanbieden. Dat is verder prima, maar het kan toch niet zo zijn dat asielzoekers voorrang krijgen op wachtlijsten, terwijl onze veteranen in de kou staan? Graag een reactie van de Minister op deze punten.

Dan wil ik mijn laatste seconde gebruiken om nog twee vragen te stellen. Ten eerste is het volgens de Stichting MeforYou en het Veteranenloket niet duidelijk wie er onder de noemer «relaties van veteranen» vallen en daardoor recht hebben op zorg van het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen. Kan de Minister daarover duidelijkheid verschaffen? Ten tweede vraag ik de Minister om uit te leggen hoe er wordt omgegaan met de veteranen – en dat schijnt 10% van de veteranen te zijn – die in het buitenland wonen. Hoe wordt de zorg voor deze groep ingevuld?

De voorzitter:

Mijnheer De Roon, u hebt nog tien seconden over voor de tweede termijn. Ik geef nu het woord aan mevrouw Eijsink van de PvdA.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Wilt u mij een voorwaarschuwing geven als ik op negen minuten zit? De tijd gaat snel.

De voorzitter:

Dat doe ik.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Het afgelopen jaar vierden we 100 jaar moderne geestelijke verzorging bij de krijgsmacht. Ivoor heet dat. Fantastisch om een ivoren jubileum te hebben. Het begin van de moderne geestelijke verzorging bij de krijgsmacht ligt op 28 augustus 1914 en ivoor, dat moet je zeker vieren.

Van 10 tot 14 september vonden vorig jaar de Invictus Games plaats in Londen. Nederland won veertien medailles. Goud ging naar Jaaike Brandsma, voorzitter van Vereniging De Gewonde Soldaat, bij het kogelstoten. Stephanie Verhoef won ook goud op de wegwedstrijd bij het fietsen.

Feest was er ook bij het Veteranen Platform. Dat bestond 25 jaar. Goud, weer goud! Ik was er samen met mijn collega Bruins Slot. Een fantastische bijeenkomst. We keken vooruit, naar de prestaties op het moment, en we keken naar wat er nog verder verbeterd moet worden. Veteranen gingen speeddaten op het bevrijdingsfestival. Ik noem het scholenproject Veteraan in de Klas. Allemaal ontwikkelingen van de afgelopen jaren. Twee weken geleden kwam het project Onbekende Helden tot stand van onder anderen Fred Janssen, Lex Oostendorp, voormalig IGK, en anderen. Ook werd het afgelopen jaar de stichting MeforYou opgericht. Een fantastische aanvulling op de organisaties die zich al bezighouden met wat wij op dit moment hebben. Het zijn fantastische en goede initiatieven vanuit veteranen en thuisfront. Morgen worden de eerste draaginsignes Nobelprijs uitgereikt. Collega Bruins Slot vertelde het ook al. Dat is een mijlpaal voor al die UNIFIL-veteranen, waarvan er morgen op het Binnenhof twintig het insigne uitgereikt zullen krijgen. Maar, de Minister kennende, zal dit voor de anderen op andere momenten georganiseerd worden binnen gemeentes. En dan zullen wij daar – ik kijk naar mijn collega's – graag bij aanwezig willen zijn.

De afgelopen jaren werden ook vele kindermedaillons uitgereikt, onder anderen aan de tweejarige Denise, dochter van de korporaal die op 13 oktober 2014 in Zwolle van de Minister zelf een medaillon uitgereikt kreeg. Ik heb hier een prachtige foto voor me en ik ben ervan overtuigd dat Denise deze foto boven haar bed heeft hangen: een knuffelende Minister met Denise en het kindermedaillon. Wat wil je nog meer? Als dat geen warme overdracht is ...

Het afgelopen jaar overleed op 10 december Martin Zijlstra. Hij was voor mij een voorbeeld als het ging om veteranen. Martin Zijlstra was van 2003 tot 1 maart 2011 voorzitter van het Veteraneninstituut. Hij was als geen ander iemand die de complimenten graag doorgaf. Ik citeer hem graag en ik wil hem graag op die manier eren. Ik citeer uit Checkpoint van januari/februari: «Waar ik trots op ben, is het uitgroeien van het Veteraneninstituut tot een gewaardeerd instituut. Dat is niet mijn verdienste, maar vooral die van mensen die in Doorn werken.»

Martin Zijlstra was voor mij een groot voorbeeld met zijn inzet voor veteranen. Hij was voorheen werkzaam bij de luchtmacht. Daar lag zijn liefde ook. Als oud-lid van de Tweede Kamer voor de PvdA heeft hij ook veel gedaan voor de veteranen. Mooi om dat ook hier nog even te mogen zeggen.

Het afgelopen jaar is er ook veel gebeurd. We hebben nog meer jubilea. Het Veteranenloket bestaat één jaar. De Veteranenombudsman bestaat één jaar. Wat willen we nog meer? Welke stappen hebben we allemaal gezet het afgelopen jaar? Het afgelopen jaar hebben we vormgegeven aan het Veteranenbesluit. Het Veteranenloket is natuurlijk een van de poorten binnen dat heel grote huis dat we opgebouwd hebben. Het Veteranenloket heeft al veel telefoontjes gehad. De telefoontjes worden snel afgewikkeld.

Ik wil nu verder ingaan op het bouwwerk dat we hebben opgezet, want een aantal deuren moeten nog wat verder open. Scharnieren kraken en piepen af en toe nog een beetje. Hoe werken de organisaties nu samen? Volgend jaar wordt het Veteranenbesluit geëvalueerd en dan is het natuurlijk de vraag wat we gaan evalueren. De snelheid waarmee de telefoon opgenomen wordt, is prima. Maar we hebben gezegd: één man, één plan en één vrouw, één plan. Dus dat betekent dat het voor de hele keten bekeken moet worden. Wat betekent het bijvoorbeeld als het gaat om het Landelijke Zorgsysteem voor veteranen? Er wordt hard gewerkt. Er is waardering vanuit de Partij van de Arbeid voor iedereen, voor iedereen die werkt. De volgende stap is natuurlijk kijken naar hoe iedereen samenwerkt. Dat is soms best lastig. Je moet namelijk eerst de neuzen dezelfde kant op krijgen binnen al die verschillende organisaties, met alle verschillende belangen en dit allemaal ten behoeve van de veteraan. Vind elkaar maar eens. Er is veel gedaan het afgelopen jaar, maar nu moet het huis nog even verder worden opgetuigd. Welke vervolgstappen worden er nu gezet voor het Veteranenloket? De telefoon opnemen is een eerste stap, maar wanneer is iemand geholpen? Wat is doelmatigheid? Wat is efficiency? Dat kan uit deze nota nog niet afgeleid worden. Dit is geen kritiekpunt, maar ik wil wel weten hoe nu verder wordt gegaan in de volgende nota. De nota volgt de lijnen van het Veteranenbesluit. Het zijn 36 artikelen. Hoe wil de Minister evalueren?

Daarbinnen valt ook de nuldelijnsondersteuning. We hebben vandaag – het is al gememoreerd door collega's – coördinatoren voor de nuldelijnsondersteuning op bezoek gehad. Fantastisch. Een aantal van hen komt straks nog bij dit debat. Deze ondersteuning wordt onder andere gefinancierd door het vfonds. Zonder het vfonds geen nuldelijnsondersteuning, zou ik zeggen. Het is heel belangrijk. Het afgelopen jaar is afgesproken dat die financiering wordt voortgezet. We hebben daar eerder een brief over gehad van de Minister. Hoe staat de Minister daar nu tegenover?

Dan kom ik bij de vragenlijsten. Het afgelopen jaar heb ik aangekaart dat het Veteranenbesluit rechten inhoudt, maar ook plichten. De bijzondere positie van de militair is vastgelegd in onze Grondwet. Artikel 97 gaat uit van de inzet voor de handhaving van de internationale rechtsorde door onze militairen. Die bijzondere positie van de militairen heeft een uniek karakter: zwaardmacht van de overheid. Het hele Veteranenbesluit is voortgekomen uit de bijzondere positie van de militairen. Wij noemen dat bijzondere zorg van en voor de militairen. Ik noem het Veteranenhuis, het Veteranenloket, de nuldelijnsondersteuning, de collegiale ondersteuning, het Landelijke Zorgsysteem voor veteranen, de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek, de Stichting de Basis, het Veteranen Platform en het Veteraneninstituut. De vraag is natuurlijk waar deze organisaties hun informatie vandaan halen om voort te gaan met waar ze voor nodig zijn. Mevrouw Bruins Slot zei het ook al: die informatie komt van de veteraan, van de militair zelf. Die informatie is natuurlijk nodig, anders weten we niet op termijn of er voldoende maatschappelijk werkers zijn, of er voldoende zorgcuratoren zijn, of er voldoende mensen aan de knoppen zitten bij het ABP en of er voldoende mensen zijn – zeg ik ook tegen mijn collega Teeven – om de juridische afhandeling te doen. Daarvoor is wel de informatie nodig van de militair zelf.

Er is niets mis met het invullen van vragenlijsten. We weten dat er beroepsziekten bestaan die voortkomen uit het werk van onze militairen. Dat geldt ook voor andere beroepstakken. De bijzondere positie van de militair is alleen aan de militair gegeven. Die is uniek. Daaromheen hebben we verschillende mogelijkheden voor zorg en opvang opgebouwd. Er zijn heel veel veteranen met wie het uitstekend gaat en die met veel ervaringen terugkomen. Maar we zitten hier als volksvertegenwoordigers ook om te spreken voor hen en over hen die ons nodig hebben. Dat kleine stukje meer. Ik wil een vergelijking maken met een directeur van een basisschool die tegen 200 ouders van leerlingen zegt: met 180 van de leerlingen gaat het goed, met twintig niet; dus we hebben geen probleem. Nee, dan ga ik voor die twintig. Je zult maar de ouder van één van die twintig leerlingen zijn. Je zult maar dat ene kind zijn. Dat is waarover we spreken. We moeten af van het idee dat we alleen maar spreken over veteranen die mogelijk in de problemen zitten. Ik ben dat al verre voorbij. Ik vind dat we onszelf dat aanpraten. Veteranen kunnen beroepsziekten oplopen en dat weten we. Daarvoor hebben we alles nu opgezet. We weten dat militairen voordat ze op missie gaan hun afscheidsbrief schrijven. Het besef dat je niet terug kunt komen, is ongelofelijk indringend. De militair beseft ook wel dat er daarna iets moet gebeuren met de informatie. Misschien hebben zij drie tot zes maanden na terugkeer niet zo veel behoefte aan een vragenlijst, aan een formulier of aan een gesprek. Nee, je bent 23 of 24 en je bent blij dat je thuis bent en dat je iedereen weer ziet. Dat is allemaal waar. We weten echter uit ervaring wat nodig is in de jaren daarna. Daarom blijf ik daarop hameren. Dat is de ervaring die we hebben opgedaan en daarom hebben we deze organisaties opgezet. Daarom perfectioneren we alles wat nu staat. Ik vraag aan de Minister of hier mogelijk rechtspositioneel iets mee te doen valt. Die informatie hebben we nodig, niet alleen voor deze militair, maar ook voor het historisch geheugen, voor het historisch besef en voor hoe het verder moet.

Over de Afghanistanmilitairen staat in deze Veteranennota veel te weinig, hoewel we eerder hadden afgesproken om dat wel te doen. Ik vraag de Minister waarom dat er nu niet in staat.

Ook mijn fractie ondersteunt de samenwerking met de politie, maar eerst moet het hele huis voor de veteranen vervolmaakt worden. Daar is tijd voor nodig. Iedereen spreekt over het besluit. Ja, dat is er, maar er moet nog veel uitgewerkt worden. Er gaat al veel goed. Wanneer kan de Kamer het PT6-protocol verwachten? Het duurt erg lang. Ik weet dat het onderzoek en de uitkomsten nu voorzien zijn voor 2016, maar ik vind dat erg lang duren. Ik vind dat een aantal veteranen veel te lang moet wachten op de uitkomst hiervan.

Collega Teeven heeft gesproken over de ereschuld. Ik noem het de ereschuld, een klein stukje geheugen. Daar is hard aan gewerkt, het gaat om dossiers van voor 2007. We hebben het gehad over de ereschuld. In januari 2012 is onder Rutte I – alle eer hiervoor aan voormalig Minister van Defensie Hans Hillen – 110 miljoen vrijgekomen voor dit doel. Wat waren we opgelucht en blij! We zouden het niet meer laten gebeuren dat er binnen Defensie zo veel juridisering plaatsvindt. Nu is het 2015 en ik moet erkennen: het duurt me te lang, het gaat te traag. Dat kan niet, het is te belastend; mensen wachten te lang. Ik ben geen jurist. Ik heb velen weer gesproken hierover. Op het gebied van de ereschuld zijn positieve dingen gebeurd, waarmee honderden – dat beklemtoon ik ook – veteranen ongelofelijk blij waren. Er is 110 miljoen vrijgemaakt in een tijd waarin die middelen er niet waren. Ik vraag aan de Minister: hoe lossen we dit verder op? Dejuridisering moet plaatsvinden.

Er ligt een heel goed jaarverslag van de Veteranenombudsman. Ik wil de Minister vragen om in de volgende nota een hoofdstuk op te nemen met daarin haar reactie op de adviezen die de Veteranenombudsman jaarlijks geeft. De Veteranenombudsman is deel van het Veteranenbesluit. Ik wil de Minister vragen om daarop te reageren en te bezien hoe zij met de aanbevelingen van de Veteranenombudsman omgaat.

Ten aanzien van de geestelijke verzorging sluit ik mij graag aan bij wat collega Bruins Slot daarover zei.

Ik heb wat laatste opmerkingen over de evaluatie en over De Basis, die een enorm netwerk heeft. Het maatschappelijk werk dat ze daar doen, is erg gespecialiseerd. Ik wil de Minister vragen om daar eens met haar collega van VWS naar te kijken. Ik weet hoe de financiering is, ik weet dat die op basis van besproken financiering en maatwerk plaatsvindt, maar ik zie daar kennis verloren gaan doordat er mogelijk minder veteranen gebruik van maken. We krijgen met de tijd minder veteranen. Dit is wel een heel belangrijk punt.

De eerste evaluatie van het Veteranenbesluit zal erg belangrijk zijn voor de verdere voortgang van de Veteranenwet. Ik vraag de Minister hoe zij de Kamer daarover gaat informeren.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

PvdA en CDA zijn het eens over het belang van het maatschappelijk werk. Hoor ik in het betoog van mevrouw Eijsink de redenering dat de vraag naar maatschappelijk werk gaat afnemen? Ik hoor vanuit het veld juist heel veel geluiden dat er nog wel meer vraag naar maatschappelijk werk komt en dat het op dat vlak ook af en toe wringt.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Het is heel mooi dat wij hier vandaag een groep mensen op bezoek hebben vanuit de nuldelijnsondersteuning. Die hebben we vanochtend in de plenaire zaal uitgelegd dat je elkaar af en toe interrumpeert om dingen verder te kunnen aanscherpen. Ik dank mevrouw Bruins Slot dat ik van haar die gelegenheid nu krijg. Waarschijnlijk ben ik niet duidelijk genoeg geweest over maatschappelijk werk.

Mevrouw Bruins Slot heeft gelijk: er is een groeiende vraag. Willen wij problemen voor zijn, dan is maatschappelijk werk nodig. De heer Teeven zei terecht over juridisering: ga het gesprek aan! Voor dat gesprek moet wel tijd zijn en mensen moeten daar op bezoek kunnen gaan om aan de voorkant problemen te voorkomen die anders later aan de achterkant ontstaan. Daar is ook het Veteranenloket voor bedoeld. We hebben nu alles zo opgezet dat er aan de voorkant wordt geïnvesteerd, om te voorkomen dat het aan de achterkant een probleem wordt. Die investering moet er zijn. Dat is waar, en er is meer vraag.

Wat ik bedoelde te zeggen is dat we minder veteranen in de populatie krijgen en dat wij minder en minder militairen hebben. Er is natuurlijk enorm bezuinigd op Defensie, waardoor er ook minder militairen zijn door de jaren heen. Dat wil echter nog niet zeggen dat er daarom minder maatschappelijk werk nodig is. Dat is wat ik bedoelde te zeggen.

De specifieke kennis die bij De Basis opgebouwd is door de jaren heen en die nu ook door de politie gebruikt wordt, acht de PvdA van cruciaal belang. Als daar minder mensen minder werkzaamheden kunnen verrichten, krijg je waarschijnlijk een ophoping van mensen die in de wacht staan. Dat heeft te maken met de hele keten. Ik vraag de Minister om naar die keten te kijken en om die ook in beeld te brengen. Als je het één niet doet en het ander laat, dan heeft dat hele «één man, een plan; één vrouw, een plan» nog geen zin. Dan zijn ook de doorlooptijden niet inzichtelijk. Daar verwees waarschijnlijk mevrouw Bruins Slot ook naar, terwijl dat wel onze bedoeling was met het Veteranenbesluit.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Het is me nu duidelijker wat mevrouw Eijsink vraagt. Zij zegt: neem contact op met de Staatssecretaris van VWS over het maatschappelijk werk, maar als je kijkt naar de organisatie daarvan, is het steeds meer een gemeentelijke taak geworden. De vraag is wat mevrouw Eijsink precies wil. Waar wil zij dat borgen? Is VWS de juiste plek om dat te doen? Ik erken het belang van de vraag. Ik erken ook het belang van nuldelijnsondersteuning, van maatschappelijk werk en daarna ook van de specialistische zorg die mensen daar vaak nog bovenop krijgen. Waarin gaat mevrouw Eijsink precies de oplossing voor het probleem zoeken?

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Wat nog niet aan de orde is geweest, is het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV) en daarbinnen de collectiviteitspolis. De Minister van VWS en de Minister van Defensie zijn daar nu naar aan het kijken. Mevrouw Bruins Slot en ik zijn daarin beiden vanuit onze commissies actief. Wij zitten er bovenop. We hebben een brief gekregen van beide Ministers met beide ondertekeningen, maar daar moet echt een tandje bij. Als we werkelijk van mening zijn dat de bijzondere positie van de militairen zich vertaalt in een bijzondere zorgplicht – daarom heb ik ook verwezen naar de 36 artikelen uit de wet – dan moet dat ingevuld worden. Ik hecht er zeer aan dat die artikelen uitgewerkt worden bij de evaluatie die volgend jaar plaatsvindt. Daar hebben we het allemaal ingezet. Daar staat het in verwoord. Na alle beschouwende teksten en alle uitleg in de Veteranennota is nu de tijd aangebroken om die stap te zetten. Ik wacht even het antwoord van de Minister af, maar het mag duidelijk zijn dat de PvdA-fractie vindt dat er een tandje bij moet, met name voor het behoud van die specifieke kennis en aandacht. En empathie, zou ik ook zeggen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Eijsink. U hebt voor uw tweede termijn nog 5,5 minuten spreektijd over.

Voordat ik mevrouw Hachchi het woord geef, wil ik gebruik maken van de gelegenheid om de medewerkers van de nuldelijnsondersteuning van veteranen, die heel goed werk doen, hier in de zaal te verwelkomen.

Mevrouw Hachchi (D66):

Voorzitter. Net als sommige collega's deden, wil ik ook namens D66 beginnen om mijn erkenning en waardering uit te spreken voor veteranen, mensen die zich overal in de wereld inzetten of ingezet hebben voor vrede en veiligheid. Met heel veel veteranen gaat het goed. Voor die mensen is een uitzending een unieke ervaring die ze niet hadden willen missen. Maar elk geval van een veteraan die een probleem ondervindt dat gerelateerd is aan die uitzending, is er één te veel. Iedere veteraan verdient de nodige zorg. We hebben vandaag in de Kamer mensen mogen ontvangen die een belangrijke rol spelen in die zorg. Vanuit deze stoel wil ik die mensen nogmaals veel succes en sterkte wensen met het belangrijke werk dat zij doen.

Ook ga ik een compliment maken aan de mensen van de Stichting Onbekende Helden, die met hun initiatief ervoor zorgen dat onze veteranen op vertoon van een veteranenpas straks korting kunnen krijgen bij supermarkten, cafés en zelfs op een hypotheek. Het gaat natuurlijk niet om die korting an sich, maar vooral om de maatschappelijke erkenning voor de offers van onze veteranen. Daarom wederom mijn oprechte dank aan de initiatiefnemers. Zij tonen aan dat er nog voldoende ruimte is voor particuliere initiatieven.

Zo complimenteus als ik ben over het particuliere initiatief, zo verbaasd ben ik over het functioneren van Defensie met betrekking tot de behandeling van veteranen overeenkomstig het PTSS-protocol. Defensie zou te traag zijn met reageren op verzoeken en vragen. Als het even tegenzit, wordt er helemaal niet gereageerd. Dit is een trend die ook de Veteranenombudsman heeft opgemerkt. Hoe is het te verklaren dat iemand met PTSS drie keer moet procederen om aan te tonen dat zijn invaliditeitspercentage lager gekeurd is dan werkelijk het geval was? Er lopen momenteel 248 procedures van veteranen die bezwaar of hoger beroep aantekenden. Ik vraag de Minister dan ook om adequaat om te gaan met deze gevallen.

Het is de bedoeling dat de overheid een vangnet biedt voor deze veteranen, en niet om, zoals een oud-Dutchbatter zegt, veteranen hun levensgeluk te ontnemen. Is de Minister zich bewust van die kritiek op het huidige PTSS-protocol? Is zij van mening dat de huidige procedure met vele herkeuringen en door artsen foutief ingevulde vragenlijsten in het belang is van degenen die lijden aan PTSS? Is de Minister bereid om de huidige procedure eens goed tegen het licht te houden – collega Teeven vroeg dat ook in zijn inbreng – en om te kijken naar de mogelijkheden om de procedures sneller en nauwkeuriger te laten lopen? Het voorstel van de Veteranenombudsman – collega Bruins Slot had het er ook over – om de dossiers te categoriseren, is daar natuurlijk een voorbeeld van.

Ook over de doelgroep van het PTSS-protocol heb ik nog een aantal vragen. Is het PTSS-protocol er enkel voor psychische klachten na een uitzending, of geldt het ook voor psychische klachten gerelateerd aan dienstverbandaandoeningen zonder dat de persoon in kwestie is uitgezonden? Gegeven het feit dat elke militair bij aanstelling is gekeurd: wat is precies de reden dat er tussen PTSS en psychische stoornissen een onderscheid wordt gemaakt?

Niet alleen veteranen, maar ook het thuisfront heeft te kampen met de gevolgen van PTSS. Daarom moeten de relaties van veteranen nadrukkelijk worden betrokken bij de zorgverlening. Er wordt onderzoek gedaan naar het programma ADAPT (After Deployment Adaptive Tools), wat een bijdrage moet leveren aan het psychische en algehele welzijn van de militair. Wat voor hulp kunnen de partner en kinderen van veteranen verwachten van dit programma? Het collegiale netwerk kan ook soelaas bieden bij het vroegtijdig herkennen van PTSS-symptomen bij veteranen. Ligt er volgens de Minister een rol voor de partners bij het vroegtijdig herkennen van de symptomen van PTSS bij veteranen binnen dat collegiale netwerk?

Veteranen weten steeds vaker de weg te vinden naar het Veteranenloket. Dat bleek vanochtend ook al even bij de gesprekken die we aan tafel hadden bij de koffie. Ze worden ook vrijwel altijd binnen een maand geholpen. Dat is wat mijn fractie betreft een goede ontwikkeling, maar mij is niet duidelijk of de veteraan ook binnen die vier weken de behandeling kan starten. Ik zie een collega al nee schudden, maar ik zou hierover graag de Minister horen. De vraag is hoe de gebruikers van het Veteranenloket dit zelf ervaren. Heeft de Minister inzicht in de ervaringen van de veteranen bij het loket en zo ja, is zij bereid deze te delen met de Kamer?

Ik ben ook benieuwd wat de mogelijkheden zijn om degenen die de weg nog niet hebben gevonden, zichtbaar en bekend te maken bij de relevante instanties. Zo is bijvoorbeeld de nazorgvragenlijst essentieel om veteranen te betrekken bij het nazorgtraject. Momenteel is er een respons van 40%, en dat is simpelweg laag. Het is juist bij zo'n werkwijze noodzakelijk om de veteranen persoonlijk te benaderen. Daarin kan ik mij aansluiten bij de opmerkingen die collega Bruins Slot heeft gemaakt. Face to face of telefonisch contact zou bij de benadering wellicht kunnen leiden tot een hogere respons. Is de Minister bereid om een proef op te zetten, waarbij veteranen op een meer persoonlijke manier worden benaderd om de nazorgvragenlijst in te vullen?

Ik wil afsluiten met een onderwerp dat misschien niet helemaal hier thuishoort, maar dat bij mij is terechtgekomen via een veteraan, namelijk de verklaring van geen bezwaar (vvgb). Wellicht hebben andere collega's ook contact gehad met de betreffende veteraan. Ik breng het toch in in dit debat. De Minister zei op 13 februari dat door maatwerk en het voorlichten van het personeel schrijnende gevallen tegemoet worden gekomen en nieuwe gevallen worden voorkomen. Vier maanden later is het echter toch weer raak. Het gaat om een vvgb van een Afghanistanveteraan, die wordt ingetrokken omdat de MIVD niet kan beoordelen of de partner van de veteraan een veiligheidsrisico vormt. Hoe rijmt dit voorval met de woorden die de Minister sprak in februari, en die zij herhaalde in haar brief aan de Kamer? Nogmaals, ik neem aan dat de Minister nog steeds vindt dat schrijnende gevallen moeten worden voorkomen.

Daar wil ik het bij laten. Ik hoop dat ik nog een paar minuten over heb voor mijn tweede termijn.

De voorzitter:

Precies zes minuten, dus u hebt nog twee minuten over. Het voorstel is om een half uurtje te schorsen.

De vergadering wordt van 12.59 uur tot 13.30 uur geschorst.

Minister Hennis-Plasschaert:

Voorzitter. Ik wil alle leden danken voor hun vragen gesteld in eerste termijn. Ik wil de Kamer ook danken voor de mogelijkheid om dit notaoverleg vandaag te voeren, in verband met mijn aanwezigheid in Münster afgelopen maandag. Ik heb die flexibiliteit van de Kamer zeer gewaardeerd. Veel dank daarvoor. Eigenlijk vind ik het ook wel een mooi signaal, laten we eerlijk zijn. Het is vandaag vrijdag, dat is een uitzonderlijke dag voor een notaoverleg in de Kamer. Tegelijkertijd is het ook de vooravond van de Veteranendag morgen. Misschien kunnen we hier wel een traditie van maken, omdat die twee dingen prachtig op elkaar aansluiten.

Het is vaak gememoreerd dat een notaoverleg als dit over onze veteranen – recent of in het verre verleden, actief of buiten dienst – een bijzonder overleg blijft. Volgens mij zijn er maar weinig thema's te vinden waarbij de Kamer zo betrokken is. De Kamer stond als medewetgever aan de wieg van de Veteranenwet. Ik heb dat vorig jaar ook gezegd in mijn speech op Veteranendag. Dat is nog steeds iets wat ik echt als heel bijzonder ervaar.

De wet is in 2011 ingediend en unaniem aangenomen door alle fracties. Een jaar geleden hadden we de inwerkingtreding van het Veteranenbesluit. Ik beschouw dat echt als een unieke en mooie samenwerking. Ik kan mij ook nog goed herinneren dat wij vorig jaar met z'n allen hebben stilgestaan bij het feit dat alles wat wij noodzakelijk vinden, op dit moment is aangenomen en dat het nu – ik herhaal nu, denk ik, de woorden van mevrouw Eijsink van vorig jaar – tijd is om dingen tot bloei te laten komen en bepaalde elementen beter op elkaar te laten aansluiten. Dat is eigenlijk wat ik net ook weer hoorde in de betogen van de leden. De tijd geven betekent niet alleen maar de tijd geven en wachten tot het allemaal goed komt; het betekent de tijd geven en die tijd ook gebruiken om daar waar nodig alles op alles te zetten om dit beleid steeds verder te verfijnen en zo ook de zorg voor de veteranen steeds verder te verbeteren.

Voorzitter. Ik ga kriskras door mijn lijst met vragen heen, maar zal proberen zo veel mogelijk te bundelen. Aarzelt u niet, zeg ik daar gelijk bij, om mij te onderbreken als er interrupties zijn. Ik wil beginnen met mevrouw Bruins Slot, die sprak over de uitzendconferentie en daarin gesteund werd door mevrouw Eijsink. Wat doe ik om die te bevorderen? Ik zeg daar gelijk bij dat het, in navolging van de woorden die mevrouw Bruins Slot en mevrouw Eijsink daarover gesproken hebben, mijn volle aandacht heeft. De haalbaarheid en vooral ook de wenselijkheid van het verplichten van de uitzendconferentie staat hoog op de agenda van de werkgroep nazorg veteranen. Ik onderzoek de wenselijkheid van het verplichten dan ook, maar kijk ook naar andere mogelijkheden om de aanwezigheid te verhogen. Moeten we het alleen maar verplichten, of is het misschien nog beter om via een andere weg tot eenzelfde resultaat te komen? We zijn hiermee bezig. Ik verwacht hier aankomend najaar een uitspraak over te kunnen doen. Als ik zover ben, zal ik de Kamer onmiddellijk informeren en dus niet wachten tot de volgende nota. Dan heeft de Kamer er al eerder zicht op dan pas bij de eerstvolgende Veteranennota.

Er is veel gezegd over de nazorglijsten. Terecht werd opgemerkt dat er rechten zijn geformuleerd in de Veteranenwet, maar dat er ook sprake is van bepaalde plichten. Wij hadden het over persoonlijk contact. Voor alle duidelijkheid: wanneer de militair de vragenlijst niet invult, wordt binnen enkele dagen een herinnering gestuurd. Als daar wederom geen reactie op komt, wordt een tweede herinnering per post verstuurd, voor het geval de militair bijvoorbeeld geen gebruikmaakt van zijn Mulan-Outlook, de e-mail van Defensie. Via de lijn wordt er ook druk op de militair uitgeoefend om de vragenlijsten daadwerkelijk in te vullen. Nu klinkt «druk» gelijk weer negatief. Zo is het in de praktijk niet, maar de militair wordt er wel op aangesproken.

Om commandanten hierin verder te ondersteunen, hebben we gezegd dat er een monitor ontwikkeld moet worden, waarmee het nazorgtraject van de uitgezonden militair in een oogopslag inzichtelijk is. De ontwikkeling daarvan is gaande. We verwachten dat die monitor eind 2016 gereed is. Nu denken de leden vast: waarom duurt dat zo lang? Dat heeft ook te maken met de wijze waarop procedures worden doorlopen. De bedoeling is dat de commandant kan zien of de militair de aangeboden zorg heeft ontvangen, of hij het gehele nazorgtraject heeft doorlopen en of ook de nazorgvragenlijst is ingevuld. De commandant spreekt de uitgezonden militair erop aan wanneer een bepaald onderdeel van de nazorg niet is geregistreerd. Wij weten natuurlijk allemaal heel goed – de leden spraken erover en het is ook bekend bij onze commandant en bij hulpverleners – dat er militairen zijn die problemen hebben, maar dat ontkennen. Dat is in de burgerwereld zo en in de militaire wereld is het ook zo, dat zijn de zogenoemde zorgmijders. Wanneer dat wordt gesignaleerd, ook door ons sociaal-medisch team, zal aanvullende zorg worden geboden.

Moet je het invullen van zo'n lijst verplicht gaan stellen? We hebben daar vorig jaar uitgebreid bij stilgestaan. Wat doet het met de betrouwbaarheid van zo'n lijst als je die verplicht moet invullen en maar wat vinkjes gaat zetten? Mevrouw Eijsink suggereerde om te bezien hoe we dat verbeteren en vormgeven van de nazorg kunnen opnemen in de rechtspositie. Volgens mij deed zij dat vorig jaar ook al, maar het wordt een steeds interessanter idee. Ik blijf vinden dat het ver gaat, maar ik wil er nu eigenlijk wel serieus werk van gaan maken, omdat het anders – vermoed ik maar zo – iets is waar we de komende vijf of tien jaar over blijven praten. Ik heb net gezegd dat we bezig zijn met het ontwikkelen van die monitor. Ondertussen ga ik kijken wat er mogelijk is ten aanzien van de rechtspositie. Dat kost enige tijd. Ik wil daar heel graag op terugkomen in de eerstvolgende Veteranennota. Dan neem ik mee wat de leden hier hebben gezegd en bekijk ik hoe we het nog beter kunnen invullen. Dat geldt allemaal in aanvulling op de monitor die ik zelf net heb voorgesteld.

Mevrouw Hachchi (D66):

Allereerst dank aan de Minister voor haar antwoord. Neemt zij daarin het signaal van de Kamer mee om te kijken naar een meer persoonlijke benadering van de veteranen, ingeval van vragenlijsten die niet ingevuld worden? De Minister somt op dat er gewerkt wordt aan de monitor en dat ze nog het een en ander in kaart gaat brengen ten aanzien van de rechtspositie, maar we hebben hier ook het signaal afgegeven dat maatwerk en een persoonlijke benadering hierin wellicht een oplossing kunnen zijn.

Minister Hennis-Plasschaert:

De heer Teeven merkte terecht op, en mevrouw Eijsink zei hetzelfde in andere woorden, dat er ook een verantwoordelijkheid bij de militair zelf ligt. De persoonlijke benadering bepleit ik zeer. Die wordt ook meegenomen in de ontwikkeling van de monitor en in de uitwerking van de volgende Veteranennota. In feite is daar nu al sprake van, met het oog op de toenemende betrokkenheid van de commandant. Ik kan ze niet allemaal zelf gaan bellen, maar ik denk dat het persoonlijke contact in de lijn cruciaal is en dat je daarmee ook kunt duiden wat het belang daarvan is voor de militair in kwestie. Men ervaart het inderdaad als een plicht, als een last; men heeft er helemaal geen zin en er wordt al zo veel gevraagd, maar uiteindelijk is het in het eigen voordeel dat hij of zij die lijst zo goed mogelijk invult. Het korte antwoord op de vraag van mevrouw Hachchi is ja.

Mevrouw Hachchi (D66):

Dank voor dit antwoord. Kan de Minister dat nog iets specificeren? Bij de volgende Veteranennota zien wij die uitwerking tegemoet. De Minister zei zelf al dat de monitor nog wel op zich laat wachten. Dat betekent dan toch dat we nog geen uitwerking van de monitor gaan zien in de eerstvolgende Veteranennota? Ik ben even op zoek naar wat we wanneer kunnen verwachten van de Minister, qua voortgang en qua resultaat.

Minister Hennis-Plasschaert:

De monitor is al in ontwikkeling. Dat is het goede nieuws. Ze denken nu dat die eind 2016 gereed zal zijn, maar ik probeer dat te versnellen. Er moeten dingen zorgvuldig worden opgenomen. Je kunt het maar beter in een keer goed doen, anders ben je allemaal halve dingen aan het ontwikkelen en moet je over drie jaar weer evalueren en concluderen dat het niet goed genoeg is. Ik wil ook wel dat daar de tijd voor wordt genomen. Eind 2016 klinkt wat laat en ik zal kijken waar ik het kan versnellen. Ik zal in de nota ingaan op de monitor, op wat die betekent en op wat die allemaal behelst, welke richting we opgaan ermee en wat het doet met bijvoorbeeld het persoonlijk contact waar mevrouw Hachchi over spreekt en waar mevrouw Bruins Slot ook nadrukkelijk over sprak. Ik wil in de nota met name ingaan op het deel waar mevrouw Eijsink over sprak, de rechtspositie. Wat kunnen we daarmee als het gaat om die nazorgtrajecten? Ik maak daar een apart blok van in de eerstvolgende nota, zodat de Kamer een volledig overzicht heeft. Het doel dat de leden voor ogen hebben, verschilt niet van mijn doel: ervoor zorgen dat het nazorgtraject volledig en goed wordt doorlopen, in het belang van de militair.

De heer Teeven (VVD):

Ik heb een puntje van orde. Het zijn niet «de leden», maar slechts een aantal fracties die daarop aandringen. Ik dring er zelf absoluut niet op aan. Ik vind dat echt de eigen verantwoordelijkheid van een individu. Wat mij betreft gaat het niet om «alle leden», maar om «een aantal leden».

Minister Hennis-Plasschaert:

Genoteerd, maar ik weet zeker dat ook de heer Teeven hecht aan een goed nazorgtraject en de resultaten daarvan voor de militair. Ik begrijp zijn opmerking en benadrukte het net ook: het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de militair om zijn medewerking te verlenen aan het nazorgtraject. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn – misschien begeef ik mij nu op glad ijs – dat we op zorgmijders niet zitten te wachten en dat we op dat gebied een inspanningsverplichting hebben.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

De PvdA hecht hier zeer aan. Het is goed dat we met de Minister nu een stap zetten in de discussie, maar ik heb nog wel een paar verhelderende vragen hierover. Misschien kan de Minister mij nog iets meer meenemen. Ik heb nog geen idee wat de monitor behelst. We hebben militairen die nu terugkomen uit de missie MINUSMA en die bijdragen aan de ISIS-missie. Hoe gaan we daarmee om?

Stel je voor dat je leidinggevende ook degene is waar je problemen neerzet. Ik denk even aan mijn eigen leidinggevende en ik zou bij Diederik Samsom niet mijn privéproblemen neerleggen als er wat is. Hij is mijn leidinggevende waar ik ook iets van wil. Je hebt je carrièreplannen en volgens mij is die verhouding altijd zo. Dat vind ik lastig. We hebben er ook eerder over gesproken: als de commandant overal over gaat, wat is dan de bedoeling? Wat die rechtspositie betreft, ben ik blij dat de Minister zegt daarnaar te willen kijken.

Ik denk dat we ons met z'n allen heel goed moeten realiseren dat we het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen echt alleen voor de veteranen opzetten. Die informatie is dus nodig, broodnodig, om het huis dat we nu opgezet hebben, overeind te houden, en dat gaat ook over financieringsstromen. De Minister en ik verschillen daarover niet van mening, maar wat behelst die monitor? En wat doen we met de militairen die nu terugkomen van missies? Het kan niet zo zijn dat we zeggen: dat gaan we pas in 2017 doen. Dat vind ik echt te laat.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik zei net een paar keer dat dit mijn volle aandacht heeft. Ik begrijp de wens van mevrouw Eijsink; zij wil urgentie en tempo, maar tegelijkertijd moet het zorgvuldig gebeuren. Met de ontwikkeling van de monitor zijn we pas begonnen. Het gaat erom dat we de commandanten kunnen ondersteunen om het nazorgtraject van de uitgezonden militair zo goed mogelijk inzichtelijk te maken, ook om te laten zien en aan te geven waar de commandant een rol kan spelen. Er is natuurlijk niet alleen een commandant. Je hebt ook het sociaal-medisch team, je hebt ook de geestelijke verzorging. Er zijn meerdere mensen bij betrokken.

Die monitor behelst ietwat meer, maar de commandant speelt natuurlijk wel een belangrijke rol. Op de rol van de fractievoorzitter kan ik niet ingaan, maar ik begrijp wel wat u zegt. Het is natuurlijk, zeker in een hiërarchische organisatie als de Krijgsmacht zo nu en dan best nog is, niet altijd eenvoudig om volledige openheid van zaken te geven in de lijn, terwijl de meeste commandanten dat overigens van harte toejuichen. Er is wel een soort cultuuromslag gaande daarin. Dat vind ik mooi om te zien. Die monitor zal echt ontwikkeld worden om dat nazorgtraject zo goed mogelijk inzichtelijk te maken, zodat helder is wie wanneer op welk moment een rol kan spelen.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Als ik de Minister goed begrijp, vindt hetgeen waar wij nu over spreken al in versneld tempo plaats. Het is meer gericht. Sociaal-medisch team, geestelijke verzorging, de commandant die ook een functie heeft. Dat kan ik mij helemaal voorstellen. Maar ook dat de signalering nog beter wordt, met belindicaties, dat de rechtspositie nu onderzocht wordt, dat we daar volgend jaar meer over horen. Mag ik er dan vanuit gaan dat dat «meer erover horen» verdergaat dan alleen maar een en ander met de vakbonden bespreken? Niet dat ik volgend jaar moet vragen hoe het ermee staat en te horen krijg: het is daar en daar genoemd. Ik ken de Minister als zeer voortvarend. Dat vind ik erg positief. Als ze dat op dit punt ook kan zijn, zou de PvdA-fractie dat zeer steunen.

Minister Hennis-Plasschaert:

Dank, ik voel mij zeer aangemoedigd, zoals altijd. Ik heb gezegd dat ik goed ga kijken naar de mogelijkheden. Daarmee zeg ik niet dat die mogelijkheden er zijn. Het moet wel allemaal zin hebben en ergens toe leiden, dus ik ga dat in kaart brengen en zal daar een conclusie aan verbinden. Die kan de Kamer tegemoetzien in de volgende Veteranennota. Tot zover mijn antwoorden ten aanzien van de vragenlijst.

Ik vervolg de beantwoording van de gestelde vragen. De heer Teeven vroeg naar de samenwerking tussen politie en Defensie op het gebied van zorg. We hebben daar vorig jaar ook over gesproken, toen was de heer Teeven nog geen lid van deze commissie. Toen heb ik gezegd dat Defensie daar waar mogelijk natuurlijk medewerking verleent aan de samenwerking met de zogenaamde geüniformeerde beroepen. Ik werd toen wat overvraagd, alsof ik het ook even voor de politie in de steigers kon zetten, maar ik ga natuurlijk niet over de politie. Dat zou ik wel willen, maar de krijgsmacht is groot genoeg om er in je eentje het politieke gezicht van te zijn. Wat de zorg voor andere geüniformeerde beroepen betreft, zeg ik als eerste: natuurlijk zijn er parallellen en natuurlijk moet je samenwerken waar dat mogelijk is. Ik sta daar ook open voor en ben meer dan bereid om expertise te delen. Wij zijn daar ook wel mee bezig. De Raad voor Zorg en Onderzoek (RZO) heeft bijvoorbeeld weer een werklunch georganiseerd voor politie en Defensie, waarin de mogelijkheden tot samenwerking zijn besproken. Daarin is afgesproken dat we gaan kijken hoe we kennis en expertise van het LZV en de militaire ggz kunnen delen. We gaan kijken of we vanuit een bestuurlijke verankering structurele samenwerking kunnen formaliseren. We inventariseren hoe het zit met onderzoeken bij Defensie en politie naar beroepsgerelateerde psychische en psychosociale problemen. Ik zou bijna willen zeggen: wie daarvoor bij de politie ook verantwoordelijk is, kan altijd langskomen en bij mij aan de bel trekken. De Kamer overvraagt mij echter als ik dat heel actief zelf moet gaan inbrengen in de politieorganisatie. Wellicht is het aardig om dit ook nog eens bij mijn collega van Veiligheid en Justitie onder de aandacht te brengen, zodat er ook aan de andere kant versnelling kan komen in die samenwerking. Er gebeurt een heleboel, maar het lijkt mij heel goed als het – en daarmee vertaal ik wat de heer Teeven tegen me zei – niet alleen bij praten blijft, maar er ook actie komt op dit dossier.

Dan wil ik door naar de bezwaren en de claims. Gehoord de inbrengen van de leden heb ik er zelf behoefte aan om een soort begripsbepaling te introduceren voorafgaand aan dit blokje. Er werd gesproken over de BNMO-bezwaren tegen het PTSS-protocol, want daar hebben we het dan over. Daarnaast werd er volgens mij ook gesproken over claims ten aanzien van het niet hebben voldaan aan bijvoorbeeld de zorgplicht. Dat zijn twee verschillende dingen en ik had er zelf behoefte aan om dat duidelijk te scheiden.

De BNMO-bezwaren tegen het PTSS-protocol worden op dit moment met extra ondersteuning vanuit Defensie afgehandeld. Dat heeft de Kamer vorig jaar zelf aan de orde gesteld. Er is toen nadrukkelijk, ik meen door de heer Van Dijk, om gevraagd dat wij vanuit Defensie expertise zouden leveren – hoewel daar geen enkele verplichting toe bestaat – zodat de afhandeling van de zaken versneld zou kunnen worden. Defensie heeft die juridische ondersteuning aangeleverd. Het gaat hierbij onder andere om het definitief vaststellen van een lager percentage. Dat ligt inderdaad allemaal gevoelig. Hierbij wordt uiteraard ook gekeken naar de jurisprudentie. Ik kom daar zo meteen nog op terug.

Het plan is om eind 2015 het grootste deel te hebben weggewerkt. Daarover vindt heel goed overleg plaats met de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers en het ABP. Als we denken dat we 1 januari 2016 toch niet gaan halen, dan zijn we ons daar van tevoren bewust van. We hebben met de BNMO en het ABP een plan vastgesteld. Ik ga ervan uit dat dit plan, waarvoor alle partijen zich inspannen, gehaald zal worden. We volgen de uitvoering nauwgezet. Mochten dingen uiteindelijk anders lopen, dan moeten we in overleg met de betrokken partijen het plan bijstellen.

Er is gevraagd naar het categoriseren van de BNMO-bezwaarschriften. De heer Teeven sprak heel wijze woorden over richtinggevende jurisprudentie. Ik zou bijna willen zeggen: dat spreekt voor zich, maar ik kan hem ook zeggen dat dat in het verleden niet altijd het geval is geweest. Op dit moment wordt er wel heel goed gekeken naar de jurisprudentie en naar in hoeverre wij daar iets mee kunnen. We hoeven het wiel niet opnieuw uit te vinden. Zeker voor Defensie geldt inmiddels, met het oog op de vele zaken die we in het verleden hebben moeten voeren, dat procederen geen doel op zich is. Mijn antwoord op de vraag van de heer Teeven is dus: wij kijken goed naar de richtinggevende jurisprudentie en zullen dat zeker ook blijven doen. Het is nadrukkelijk niet zo dat wij altijd doorprocederen. Er wordt niet standaard doorgeprocedeerd. Als de rechter een uitspraak doet, bekijken wij van geval tot geval wat de impact daarvan is.

Daarnaast is er hier en daar ook gesproken over claims in verband met het niet hebben voldaan aan de zorgplicht. Dat is weer een andere claim.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Hoor ik de Minister nou zeggen dat als zij, als zij kán categoriseren, dat ook gaat doen? Wanneer heeft de Minister daar meer duidelijkheid over?

Minister Hennis-Plasschaert:

Het categoriseren is echt iets anders. Waar je richtinggevende jurisprudentie hebt en je kunt die toepassen per zaak – dan heb je nog steeds die individuele afweging – dan moet je dat zeker doen, maar het is niet zo dat je gaat bundelen en in één keer een positieve dan wel negatieve beslissing daarover neemt. Het toepassen van richtinggevende jurisprudentie per zaak is iets anders dan het simpelweg bundelen van een aantal zaken.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voordat ik aan het tweede deel van mijn interruptie begin: ik bedoelde inderdaad het toepassen van richtinggevende jurisprudentie, maar in hoeverre doet de Minister dat dan nu? Dat was mijn vraag in het eerste deel van mijn interruptie, want ik begrijp dat de Minister nog een vraag had over de strekking van mijn vraag. De vraag is dus: in hoeverre doet de Minister dat nu? In hoeverre is dat al gelukt?

Minister Hennis-Plasschaert:

We doen het nu.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dan stel ik mijn vervolgvraag. Gezien hoe traag dat op dit moment gaat, vraag ik mij af in hoeverre het gebeurt. Als de Minister het erover heeft dat zij eind 2015 het grootste deel weggewerkt wil hebben, op hoeveel zit zij dan nu? Als je het verschil ziet tussen vorig jaar en dit jaar, dan is er niet echt heel veel vooruitgang geboekt. Er is niet heel veel afgedaan. Ik vind het toch allemaal nog vrij vaag. We zien wel in toenemende mate dat de veteranen hier ook emotioneel gewoon last van hebben.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik vind het ook buitengewoon vervelend, maar we moeten reëel zijn. Het gaat om zaken die de BNMO in behandeling heeft en niet zozeer Defensie. Wij hebben aangeboden om de BNMO te steunen in de afhandeling daarvan. Ik snap de zorg van mevrouw Bruins Slot en daarom heb ik ook die extra expertise ter beschikking gesteld aan de BNMO. Het is echter niet de Minister die deze zaken in behandeling heeft. Om langlopende zaken af te doen, hebben wij gezegd: we gaan de BNMO daarin ondersteunen. De achterstand bedraagt op dit moment 210 zaken. Daarvan zullen met ondersteuning van Defensie ongeveer 90 zaken in het najaar worden afgewikkeld. De BNMO heeft aangegeven voor het eind van het jaar ongeveer 100 zaken zelf op te lossen. Tweemaandelijks vindt er overleg plaats om de voortgang van deze afspraken te bewaken en waar nodig bij te sturen. Dat is de stand van zaken op dit moment.

De heer Teeven (VVD):

Ik dank de Minister voor haar antwoord op dit punt. Duidelijk. Goed dat die acties worden ingezet. Ik heb echter toch nog een vraag over de cijfers die de Minister noemt. Zou de Minister de Kamer per ultimo van dit jaar een overzicht kunnen geven over de dan geldende situatie? Ik heb goed gehoord wat de Minister zei over de richtinggevende jurisprudentie. Zegt zij daarmee ook dat de houding is om niet onnodig door te procederen over niets in een individuele zaak? Versta ik haar goed op dat punt?

Minister Hennis-Plasschaert:

Zeker. Als de heer Teeven specifieke voorbeelden heeft, dan neem ik die graag in ontvangst. Wij verstaan elkaar heel goed en ik ben ook graag bereid om de Kamer begin 2016 een overzicht te sturen van de zaken, in relatie tot de BNMO.

Ik vervolg mijn beantwoording. Daarnaast bespeurde ik hier en daar dat het ook ging over de claims in verband met het niet voldoen aan de zorgplicht. Ik wilde daar net over zeggen dat het daarbij gaat om veteranen die inmiddels wel een ereschuldregeling hebben ontvangen, een militair invaliditeitspensioen met bijzondere verhoging en aanvullende voorzieningen. Het staat de veteraan natuurlijk vrij om door middel van een juridische claim gericht op de zorgplicht alsnog een aanvullende schadevergoeding van Defensie te claimen, maar dan gaat het wel echt om de zorgplicht voor het individu en dat betekent ook dat die zaken echt alleen maar individueel kunnen worden opgepakt. Ook hiervoor geldt dat het heel sympathiek klinkt om zaken te categoriseren, maar dat gaat voorbij aan de complexiteit van de zaken en het individuele recht dat mensen hebben.

Mevrouw Eijsink sprak nadrukkelijk over de Regeling volledige schadevergoeding.

Mevrouw Hachchi (D66):

Wat betreft het punt dat de Minister net maakt dat het om individuele zaken gaat, dat het gaat om de zorgplicht tegenover het individu, maar erkent zij met mij dat het niet in het belang is van mensen die onder PTSS lijden dat zij in een heel langdurige procedure komen te zitten met veel onduidelijkheid? Ik denk dat ook de Minister erkent dat dit niet in het belang is van die mensen. Wat gaat zij doen om de procedures te versnellen, dat die duidelijkheid er sneller komt? De Minister constateert dat er sprake is van individuele casussen, maar ik hoor haar in haar antwoord niet zeggen wat zij vanuit haar positie binnen Defensie voor mogelijkheden ziet om dit soort jarenlange trajecten te verkorten.

Minister Hennis-Plasschaert:

Daarom begon ik met de begripsbepaling: nu gaan die twee dingen weer door elkaar lopen. We hebben net gesproken over de PTSS-protocollen en de BNMO. Nu gaat het over de zorgplicht en bijvoorbeeld de zaak Maat, waarvan ik heb gezegd: dat nooit weer. Daar moet u dan aan denken. Die worden echt heel individueel benaderd. Ik heb het nu niet meer over de zaak-Maat, maar spreek in het algemeen. Er is een ereschuldregeling, er is een militair invaliditeitspensioen en er zijn bijzondere verhogingen en aanvullende voorzieningen reeds geregeld. Dat is dus echt iets anders. Laten we die twee dingen scheiden. Ik zei net al dat ik de Kamer eind van het jaar een overzicht zal geven over de PTSS-protocollen en zaak van de BNMO van waar we staan. Ik hecht er wel aan dat de Kamer ook oog heeft voor de zaak van de BNMO in dezen. Hier spelen meerdere partijen een rol in. Vorig jaar heeft de Kamer het verzoek aan mij gedaan om extra ondersteuning te leveren. Dat hebben we ingebed en dat hebben we geregeld. Dat blijf ik doen en we blijven de voortgang bewaken.

Mevrouw Eijsink sprak over de regeling volledige schadevergoeding, onder andere. Die is op 1 juni 2014 ingegaan. Als je het hebt over dejuridiseren, dan is de regeling volledige schadevergoeding natuurlijk zeer welkom. Dat zei mevrouw Eijsink ook. Ik ga er echt vanuit dat die regeling vergaand zal bijdragen aan het dejuridiseren. Die regeling is 1 juni 2014 van kracht geworden. Over de uitvoeringsregeling is vervolgens met de bonden overleg gepleegd. Sindsdien worden de betrokkenen geïnformeerd over de volledige schadevergoedingsregeling en kunnen zij zich voor hun restschade wenden tot het DC JDV, dus de juridische dienstverlening bij Defensie. Op dit moment zijn 72 aanvragen in behandeling. Reeds in een groot aantal zaken is het overleg over de vaststaande schade gaande. Het is wel echt een tijdrovend proces om tot een goede vaststelling van de schade te komen, maar daar wordt in overleg met de betrokkene en een belangenbehartiger hard aan gewerkt. Ik verwacht dat dit najaar de eerste betalingen zullen plaatsvinden. Ik herhaal dat deze regeling er echt op gericht is, zo snel mogelijk tot overeenstemming te komen en juist bij te dragen aan de gewenste dejuridisering, in overleg met de betrokken veteraan of eventueel zijn of haar raadsman.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik wil de Minister vragen om volgend jaar in de Veteranennota meer uitleg te geven over de ereschuldregeling, de volledige schadeloosstelling en andere regelingen. Dan worden de mogelijkheden om dingen met elkaar te verwarren, wat beperkt. Ik spreek voor mezelf hoor. Ik hecht ook zelf zeer aan de ereschuldregeling. Die is goed gegaan, voor honderden mensen. Er waren 2.000 situaties, 2.000 mensen, en het is bij 1.800 daarvan goed verlopen. Er is een mogelijkheid om daarna te gaan procederen omdat men het niet eens is met de uitslag. Dat is zo en dat mag. Er zullen ook zeker situaties tussen zitten waarin dat gerechtvaardigd is. Daar ga ik niet over. Ik ben geen jurist. We hebben die regeling ingesteld en ik merk toch dat we na verloop van tijd moten bezien hoe zaken verder getrokken kunnen worden. Nogmaals, ik spreek voor mezelf, maar we moeten ook zien hoe we de komende jaren verwarring gaan voorkomen door zaken uit elkaar te houden.

Een belangrijk punt dat ik altijd heel erg lastig vind, is dat er in diverse situaties nog geen eindsituatie is vast te stellen, zoals wij dat noemen. Dat vind ik echt een knelpunt. Dat blijft. Met name als het gaat om PTSS is het vaststellen van de eindsituatie iets waar ik, ook in gesprek met de mensen die het aangaat, ongelofelijk tegenaan blijf boksen. Dat kan binnen de ereschuldregeling, al was die afgebakend. Met name zijn het situaties binnen de BNMO. Ik erken dat de Minister hierin erkentelijk is tegenover de BNMO, maar ik vraag haar toch om die dingen in de volgende nota goed uit elkaar te halen en te houden, met cijfers ondersteund, zodat we komen te weten hoe het zit. Het is niet zo dat ikzelf over iedere rechtszaak een mening moet of wil hebben, maar ik vind die eindsituatie die niet vast te stellen is wel van belang. Ik kom weleens veteranen tegen van wie ik denk: het kan niet zo zijn dat na vijf jaar, tien jaar niemand je eindsituatie kan vaststellen. Dat mag niet, dat is tergend. Mevrouw Bruins Slot heeft dat ook gezegd. Dat vind ik heel lastig.

Minister Hennis-Plasschaert:

Dat doe ik graag, omdat de begripsbepaling cruciaal is voor mijzelf en ook voor u. Ik zal er duidelijk aandacht aan besteden in de eerstvolgende nota, zodat we daarover geen verwarring meer hebben. In zijn algemeenheid ligt het dejuridiseren ook mij zeer na aan het hart. In het verleden zijn zaken buitengewoon kil en juridisch verlopen, maar er is een duidelijke koerswijziging ingezet. Ik verwacht dat we in de komende jaren de vruchten daarvan zullen plukken. Ik zal ervoor zorgen dat in de eerstvolgende nota daarop heel duidelijk wordt ingegaan.

De heer Teeven sprak over het klachtrecht van veteranen in de eerste fase. Het gaat om het persoonlijke contact, de menselijke maat. Veteranen die uit dienst zijn en die vinden dat zij niet goed worden behandeld, kunnen bij het Veteranenloket een klacht indienen over iedere instantie die is aangesloten bij het Veteranenloket. Als de klacht over het Veteranenloket zelf gaat, neemt het Veteraneninstituut die in behandeling. Natuurlijk proberen we zo vroeg mogelijk gebruik te maken van die persoonlijke benadering. Wij doen dat via zorgcoördinatoren om erachter te komen wat nu precies de achterliggende problemen zijn en of we daaraan iets kunnen doen. Dat gebeurt op dit moment meer dan vroeger, zoals ik net al aangaf. Het uitgangspunt is en moet ook zijn dat mensen zo snel mogelijk worden gekoppeld aan een mens, aan een zorgcoördinator en dus aan de persoonlijke benadering waarvoor ook de heer Teeven pleit. Nogmaals, het is vroeger echt weleens anders geweest, maar ik verwacht dat we een duidelijke opwaartse en positieve lijn zien in de komende jaren. Zo niet, dan moet daarvan meer werk worden gemaakt, maar ik heb goede hoop dat het anders gaat dan in het verleden.

De heer Teeven vroeg naar de uitspraken van de Veteranenombudsman. Ik heb mij eerlijk gezegd ook enigszins daarover verbaasd vanmorgen. Militairen die in eigen land en ook daarbuiten onder moeilijke omstandigheden opereren, moeten moeilijke keuzes maken en kunnen dan niet door middelen worden beïnvloed, ook niet tijdens een training of een oefening. Ik kan daar echt geen misverstand over laten bestaan. Iedereen is afhankelijk van elkaar, dus ik was geenszins van plan om een beetje schappelijk om te gaan met het zerotolerancebeleid. Als iemand wordt ontslagen en er achterliggende redenen zijn waarom iemand tot het gebruik van middelen is overgaan, is er altijd ruimte om te bekijken of de persoon in kwestie geholpen kan en moet worden, van welke voorzieningen hij gebruik kan maken en of dat leidt tot een aanpassing van de ontslaggrond. Dat is iets heel anders dan zeggen dat we dan maar misschien wat minder strak met ons drugsbeleid zouden moeten omgaan. Drugs en militairen gaan niet samen en het gebruik ervan blijft dan ook ten strengste verboden.

Mevrouw Eijsink vroeg wat meer aandacht in de nota voor het verslag van de Veteranenombudsman. Dat doe ik graag. Ik heb gemeend dat dit jaar ook te moeten doen, op blz. 36 van de nota, maar misschien was dat wat te kort. Ik zal dat deel van de Veteranennota volgend jaar zeker meer aandacht geven langs de lijnen zoals mevrouw Eijsink naar voren bracht. Overigens ben ik heel blij, even los van het feit dat ik het oneens ben met zijn uitspraken over het drugsbeleid, met de rol die de Veteranenombudsman speelt. Laat daarover geen misverstand bestaan, want anders zouden we hier een heel raar beeld krijgen. Ik ben ontzettend blij met de samenwerking. Ik waardeer zijn adviezen over het algemeen zeer. Volgens mij luistert Defensie ook nog eens naar de Veteranenombudsman en zijn er allerhande aanbevelingen die we onmiddellijk opvolgen. Laat dat duidelijk zijn, even los van de aanbevelingen over het drugsgebruik, want die zal ik niet opvolgen.

Mevrouw Bruins Slot sprak nog even over de Invictus Games. Hoe gaat dat nu verder? Ik ben ook heel trots, zeg ik in navolging van mevrouw Bruins Slot, op de prestatie van het Nederlandse team. De Games zijn een initiatief van prins Harry – die staat niet in mijn telefoon – die zelf ook een Afghanistanveteraan is. Ik weet dat ze in het voorjaar van 2016 opnieuw worden georganiseerd. Betrokkenheid vanuit Nederland moedig ik zeker aan. Dat spreekt voor zich en ik zal dat ook blijven doen. Ik zal eens bekijken of ik wat verder met die organisatie aan tafel kan zitten zodat daar iets aardigs uit kan ontstaan. Mevrouw Bruins slot bracht mij op een idee en wellicht heb ik volgend jaar toch nog prins Harry in mijn telefoonboekje.

Over de beveiliging op Veteranendag kan ik niet al te veel zeggen, sowieso niet in het openbaar, maar ook omdat het evenement onder de verantwoordelijkheid valt van de gemeente Den Haag. Het spreekt voor zich – het is een beetje een inkopper – dat de genomen veiligheidsmaatregelen voor deze dag liggen bij de burgemeester. Natuurlijk wordt er heel goed samengewerkt met Defensie, met de organisatie van de Nederlandse Veteranendag en met de politie. Uiteindelijk is iedereen erop gebrand, zowel de stad, de politie, Defensie en de stichting als andere betrokkenen, om er voor iedereen één groot feest van te maken.

De heer De Roon sprak over het scholingsproject Veteraan in de Klas. Ik vond zijn enthousiasme heel leuk. Ik krijg iedere keer weer energie als ik de terugkoppeling krijg van het scholingsproject Veteraan in de Klas. De heer De Roon vroeg hoeveel veteranen er nu eigenlijk lesgeven. Een kleine 250 veteranen hebben aangegeven bereid te zijn les te geven op scholen. Een deel van hen moet nog worden opgeleid. Vraag mij nu even niet hoeveel dat er zijn, want dat weet ik niet uit mijn hoofd. De terugkoppeling van de gastsprekers op scholen is over het algemeen zeer positief. De ervaringen zijn tot nu toe dat zij daarmee de door hen gewenste erkenning en waardering voelen. Hoe meer veteranen zich hiervoor aanmelden en kwalificeren, hoe beter wat mij betreft. Juist de combinatie van jongeren en de veteraan, of die nu jong of oud is en in het recente verleden of in het verre verleden heeft gediend, brengt een bijzondere chemie tot stand. Ik heb dat vorig jaar zelf ervaren op een school in Hilversum. Toen heb ik zelf een kleine bijdrage geleverd. Het was een heel mooie ontmoeting tussen veteranen en leerlingen. Zij hebben daarna ook een soort «veteran walk» gemaakt. De scholieren hadden die zelf bedacht en gesponsord. Het was heel leuk. Je ziet steeds meer initiatieven ontstaan vanuit leerlingen en vanuit scholen. Ik hoop dat dat meer navolging krijgt. Het is ook veel mooier als dat spontaan ontstaat dan als iemand het als een soort verplichting oplegt. Die veteran walk vorig jaar met leerlingen en veteranen was echt een prachtig initiatief in navolging van het scholingsproject Veteraan in de Klas.

De heer De Roon (PVV):

Het is geweldig dat de Minister dat hier met veel verve zegt. Ik ben dat helemaal met haar eens. Het is natuurlijk het mooist als het allemaal op eigen initiatieven kan drijven, maar ik denk ook dat het heel belangrijk is dat zij dat niet alleen hier zegt, maar bij elke gelegenheid die zich daarvoor leent. De Minister staat steeds in de spotlights. Ik denk dat zij de veteranen hiertoe kan stimuleren. Uiteraard blijft het allemaal vrijwillig, maar het zou geweldig zijn als zij dat niet alleen hier, maar ook bij andere gelegenheden met veel verve uitdraagt.

Minister Hennis-Plasschaert:

Dat zeg ik de heer De Roon graag toe, want ik ben echt een groot fan van deze trajecten.

We hebben vorig jaar ook gesproken over de Morgenster. Het Nationaal Comité Veteranendag is verantwoordelijk voor de organisatie, de inhoud en het aanzien van het nationaal defilé. We hebben vorig jaar gesproken over het verschil tussen het defilé en het feest dat op het Malieveld plaatsvindt. Wegens de uitstraling van het defilé en de aanwezigheid van de Koning zijn er in vergelijking met het verleden bepaalde eisen gesteld en is er besloten om tijdens het defilé alleen de regimentsvlag te voeren. Op het Malieveld is echter alles mogelijk. Dat was vorig jaar ook volop het geval. Ik realiseer mij dat het gevoelig ligt. Tegelijkertijd denk ik: jongens, maak het onderscheid tussen het defilé, dat een nationale en internationale uitstraling heeft, en het grote feest dat vervolgens op het Malieveld plaatsvindt. Ik hoop van harte dat u morgen niet alleen bij het defilé aanwezig bent, maar ook op het Malieveld, want dat is een apart fenomeen. De Morgenster mag niet tijdens het defilé worden gevoerd, maar wel op het Malieveld.

De heer De Roon (PVV):

Het is duidelijk dat het comité dat dit defilé organiseert de regie voert. Ik denk wel dat deze Minister het begrip «vrijheid van meningsuiting» bij wijze van spreken op haar voorhoofd heeft staan en dat zij zich altijd daarvoor wil inzetten. Hoewel de Minister aan dat comité en ook aan burgemeester Van Aartsen niets kan opleggen in dit opzicht, denk ik dat één telefoontje van haar naar dat comité en naar de burgemeester waarin zij aangeeft «het zou toch geweldig zijn als jullie de Morgenster-vlag gewoon met rust laten» wel degelijk invloed en uitwerking kan hebben. Uiteraard pleit ik er niet voor dat de orde tijdens of en marge van het defilé wordt verstoord, maar ik denk niet dat het verstorend is voor de orde van het defilé als iemand die vlag vertoont, of dat nu in het defilé is of in het publiek dat aan de rand staat te kijken. Ik denk dat dat het defilé gewoon ondersteunt. Nogmaals, die vlag is een waardering voor die veteranen die in Nieuw-Guinea voor het land hebben gevochten.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik gaf net al aan dat dit eerder is besloten. Er zijn nadere eisen gesteld door het comité, overigens in afstemming met alle deelnemende detachementen en verenigingen: eisen aan de volgorde, de lengte, de muziek, het tenue, de uitrusting en ook de vaandels en vlaggen. Als ik het mij goed herinner, is er besloten dat er alleen regimentsvlaggen zullen worden gevoerd. Dit is ook allemaal besloten in overleg met en met instemming van het bestuur van de vereniging van Nieuw-Guineaveteranen. Ik realiseer mij heel goed dat er veteranen zijn die dit niet begrijpen, maar ik herhaal en heb dat ook een paar keer aan individuele veteranen uitgelegd: niet tijdens het defilé. Dat heeft gewoon te maken met de uitstraling. Er zijn nadere eisen gesteld aan een hoeveelheid aspecten. Op het Malieveld is echter alles mogelijk zoals u weet, want daar is de chaos aanzienlijk, maar daarom is het niet minder mooi.

Mevrouw Eijsink merkt terecht op dat er in de nota geen apart hoofdstuk is opgenomen over de stand van zaken wat betreft de ISAF-veteranen. Ik zal dat volgend jaar wel doen, al is het maar zodat u het kunt volgen. De reden waarom wij dat dit keer niet hebben gedaan, is in algemene zin dat het beeld eigenlijk niet heel erg afweek van het beeld van vorig jaar en er ook geen aanleiding was om er nu nader op in te zoomen. Ik realiseer mij echter ook heel goed dat u net zo goed weet als ik en de experts dat deze missie eigenlijk nog maar kort geleden is geweest en dat psychosociale problemen vaak pas veel later naar boven komen. Het is dus wel goed om dat steeds weer in de nota te laten terugkomen, zodat de Kamer zicht houdt op de wijze waarop wij dat monitoren en op eventuele ontwikkelingen en afwijkingen. Ik zeg toe dat vanaf volgend jaar ieder jaar in de nota een apart hoofdstuk zal worden opgenomen over de ISAF-veteranen. Ik hecht daar ook aan. Toen ik de vraag hoorde, moest ik weer denken aan mijn bezoek aan Bronbeek. Ik heb dat vaker met u gedeeld, maar ik ga dat toch nog een keer doen. Daar zat toen een oudere veteraan; ik denk dat hij misschien wel in de 90 was. Hij zei tegen mij: Minister, wilt u voor mij alstublieft de commandant van Bronbeek bedanken? Toen zei ik: waarom? Hij zei: omdat ik nu een kamer heb met uitzicht op de auto's op de parkeerplaats en niet langer op de bomen. Ik was verbaasd, want ik dacht: je wilt toch liever uitzicht op de bomen. Toen zei hij: nee, nee, excellentie, u begrijpt het verkeerd; als het donker wordt en de takken zwaaien, dan denk ik steeds weer dat de Jappen komen. Toen realiseerde ik het mij. Hij vertelde mij dat hij er eigenlijk zijn hele leven geen last van had gehad en dat het pas op latere leeftijd allemaal enorm dominant is geworden in zijn hoofd, in zijn leven, na het overlijden van zijn vrouw en het minder zien van zijn kinderen. Dat schrikbeeld hebben we allemaal een beetje voor ogen. Met de meeste veteranen gaat het goed. Zij zien die uitzending ook als een verrijking. Dat kunnen zij heel lang volhouden en toch is er een moment in het leven dat die uitzending terugkomt en dominant wordt. Ik hecht net als mevrouw Eijsink aan een apart hoofdstuk over de ISAF-veteranen en zal daarvoor zorgdragen.

Ik kom bij de vraag of er voldoende capaciteit is bij het bedrijfsmaatschappelijk werk voor de zorg voor veteranen. Ik heb al eerder met de Kamer gedeeld dat het bedrijfsmaatschappelijk werk fantastisch werk doet. Ik heb dat ook gezegd tijdens het debat begin juni over chroomverf bij Defensie. In dat debat heb ik gemeld dat de werklast bij het bedrijfsmaatschappelijk werk hoog is, maar dat het er vooralsnog op lijkt dat de taken binnen de bestaande bezetting kunnen worden opgevangen. Natuurlijk monitoren we dat, dus we zullen maatregelen nemen als er duidelijke signalen zijn dat het niet meer gaat. We blijven goed in de gaten houden hoe het nu precies zit met de druk op het bedrijfsmaatschappelijk werk. Verder levert stichting De Basis als LZV-partner gespecialiseerd maatschappelijk werk aan postactieve veteranen. In de Veteranennota 2013–2014 is gerapporteerd over de toenemende vraag naar gespecialiseerd maatschappelijk werk en is vermeld dat dit in lijn was met de landelijke ontwikkelingen. Ook dit jaar is sprake van een toenemende vraag naar gespecialiseerd maatschappelijk werk. De subsidie die hiervoor wordt verstrekt aan stichting De Basis is daarom verhoogd. Hiermee wordt deze zorg gewaarborgd. Het blijft mijn nadrukkelijke aandacht hebben, want de rol van het bedrijfsmaatschappelijk werk is cruciaal. Dat geldt overigens voor veel meer spelers in dit veld, maar laat ik dit ook maar gezegd hebben.

De heer De Roon sprak over de huisvesting. In de Veteranenwet en de nota staat inderdaad helemaal niets over de huisvestingsproblemen, maar dit probleem speelt wel soms in de begeleiding van veteranen. De inkomensvoorziening kan dan worden ingezet om bestaande huisvesting te kunnen garanderen. Ik heb echter geen instrumenten om ook even huisvesting te organiseren. Er zijn dus wel verschillende wegen die naar Rome leiden. Defensie hoeft niet over specifieke instrumenten te beschikken om huisvestingsproblemen voor een bepaalde doelgroep op te lossen, maar we moeten er wel voor zorgen dat de zorgcoördinatie binnen het Veteranenloket en het maatschappelijk werk een rol kunnen spelen bij de aanpak van de problemen via de afstemming, de coördinatie en de contacten met de gemeenten. Dat gebeurt dan ook. Laat dat duidelijk zijn.

De veteranen in het buitenland kunnen een beroep doen op het zorgsysteem van het land waar zij wonen. Daarop heb ik geen invloed; dan zou de Kamer mij echt overvragen. Zij kunnen natuurlijk ook een beroep doen op het LZV-zorgaanbod, maar dat betekent dat zij de zorg in Nederland moeten afnemen. Als een maatwerktraject noodzakelijk is, bijvoorbeeld voor een veteraan in het buitenland – wij ontvangen die signalen heel soms – dan wordt dat voorgelegd aan de Hoofddirectie Personeel (HDP). Ik ga hier niet in op individuele zaken, maar er kan dan wel gehandeld worden. Het is echter geen generiek beleid. Daarmee zou de organisatie worden overvraagd.

Mevrouw Hachchi en mevrouw Bruins Slot spraken over de norm van één maand in verband met de noodzaak van ggz. Het is een zeer terecht punt van aandacht. Ik heb het hier net drie keer laten navragen en bevestigen om het zeker te weten. Ik zei: als ik nu dit zeg, wil ik niet straks terugkrijgen dat het allemaal niet waar is aan de hand van allerlei concrete voorbeelden. Ik zeg er gelijk bij: als u wel concrete voorbeelden hebt, dan hoor ik die oprecht graag. Dat hoeft niet in dit debat, maar u weet mij daarna te vinden. Ik heb net weer bevestigd gekregen dat de norm van één maand binnen de ggz – het betreft de zogenoemde Treeknorm – wordt gehaald. Er is dus binnen vier weken na aanmelding een eerste consult. Dat werd al gehaald en de wachttijden lijken door de ggz-stelselwijzigingen zelfs te zijn verbeterd bij de mggz.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dank voor dit antwoord. Je ziet signalen van de zorgcoördinatoren en huisartsen in het algemeen; dan gaat het over de algemene specialistische ggz. Je ziet vooral dat die norm wordt gehaald: binnen vier weken is er een intakegesprek. Maar daarna moet de behandeling opstarten. Ik zie dat dat intakegesprek meestal binnen vier weken plaatsvindt, maar welke periode zit er tussen het houden van het intakegesprek en het starten van de behandeling? Je ziet dat die periode langer begint te worden. Wil de Minister bekijken hoe lang de periode is tussen dat intakegesprek, dat eerste consult, en de start van de daadwerkelijke behandeling, en dan ook echt de juiste behandeling, dus niet een soort tweederangsbehandeling?

Minister Hennis-Plasschaert:

Even voor mijn begrip: zijn daar normen voor? Die heb ik dan niet scherp.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ja.

Minister Hennis-Plasschaert:

Wat is die norm?

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

In het algemeen is dat vijf tot zes weken tussen het intakegesprek en de start van een behandeling, maar daarvoor moet je natuurlijk allereerst naar de persoon zelf kijken. Als een veteraan in een bijna-crisissituatie zit, moet hij natuurlijk zo snel mogelijk behandeld worden. Ik was eigenlijk benieuwd of daar cijfers over zijn, want ik zie op het gebied van mijn andere woordvoerderschap, dus de geestelijke gezondheidszorg in het algemeen, dat daar de tijden heel erg oplopen.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik moet het echt even nagaan. Ik zal erop terugkomen in de eerstvolgende nota, ook om te voorkomen dat er lawine van separate brieven komt. Ik vind het net zo van belang, maar de eerste signalen die ik nu ontvang, zijn niet slecht. Ik ga er gelijk achteraan. Als er echt een enorm vervelend beeld ontstaat, zal ik dat melden. Anders kom ik erop terug in de nota.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Het gaat er inderdaad om, zicht te krijgen op de periode tussen het intakegesprek en het starten van de behandeling. Misschien kan de Minister dat voegen bij de brief die toch eind dit jaar komt, want een jaar wachten is wel wat lang. Dan kan ik dat ook vergelijken met de cijfers die ik van de Nederlandse Zorgautoriteit krijg over de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg. Dan is er een beter overallbeeld.

Minister Hennis-Plasschaert:

Het is het einde van de week, het is morgen Veteranendag. Ik zeg het toe. Toch nog een lawine van brieven.

Mevrouw Hachchi (D66):

Er is al genoeg gewisseld tussen de Minister en mevrouw Bruins Slot op dit punt. Als de Minister gaat kijken in hoeverre er problemen zijn over de periode totdat de behandeling wordt gestart, kan zij dan meteen kijken hoe die periode kan worden verkort, dus met name oplossingsgericht? Ons hebben signalen bereikt dat het lang duurt. Ik zie de Minister al knikken dat dat vanzelfsprekend zo is.

Minister Hennis-Plasschaert:

Zeker. Ik gaf zojuist al aan dat de signalen die ik net heb gekregen niet slecht zijn, maar ik ga het wel even na, zeker na de indringende opmerkingen hierover. Het spreekt voor zich dat ik niet alleen een probleem ga presenteren, maar dat ik graag ook een beetje oplossingsgericht te werk ga. Let wel, ik ga er niet op voorhand van uit dat het allemaal drama is. Het betekent dus niet dat we gelijk een probleem presenteren. Dat gaan we nu nader bekijken.

Wat doet het collegiaal netwerk voor partner en naasten? Was de vraag van mevrouw Hachchi wat het collegiaal netwerk precies doet?

Mevrouw Hachchi (D66):

Mijn vraag was met name in hoeverre de rol van partners hierin wordt meegenomen en hoe de Minister daartegen aankijkt.

Minister Hennis-Plasschaert:

Dat is per keer verschillend, want het betrekken van een partner kan ook als een bedreiging worden ervaren. Geen zaak is gelijk. Er is niet één persoon die exact dezelfde ondersteuning nodig vindt. De kracht van het collegiaal netwerk zit in de collegialiteit en ook in het vertrouwen. Ik denk wel dat het betrekken van het thuisfront belangrijk is, omdat de sociale steun van het thuisfront de mentale weerbaarheid enorm kan verhogen. Dat betekent echter niet dat in alle gevallen het betrekken van de partner goed doet. Dat moet per keer worden bekeken, maar het uitgangspunt is – u kent de krijgsmacht – dat waar het kan het thuisfront zo veel mogelijk wordt betrokken.

Mevrouw Hachchi (D66):

Uiteraard deel ik de opmerking van de Minister dat het afhankelijk is van het individu en dat de steun van het thuisfront belangrijk is, maar mijn vraag gaat met name over het vroegtijdig herkennen van de symptomen van PTSS. Het collegiaal netwerk is daarvoor een geëigend netwerk. Mensen die dicht bij de betreffende persoon werken en die hem of haar goed kennen, kunnen dat soort symptomen snel herkennen, maar ook partners thuis hebben vaak eerder door dat er iets niet klopt. Omdat er geen apart partnernetwerk is, vraag ik in hoeverre het collegiaal netwerk in die zin interactie kan hebben met partners.

Minister Hennis-Plasschaert:

Het kan, maar het collegiaal netwerk Defensie is er eigenlijk voor alle actief dienende militairen en niet alleen voor veteranen. Het is niet zozeer gericht op de partner. De partner kan natuurlijk bij andere instanties terecht, bijvoorbeeld de nuldelijnsondersteuning en het Veteranenplatform. De kracht van het collegiaal netwerk Defensie ligt echt in de collegialiteit en het vertrouwen. Het is toch vrij uniek in deze organisatie dat de partner waar mogelijk erbij wordt betrokken. Ik weet heel zeker dat als de partner iets signaleert, bij Defensie aanklopt en dat aan de orde stelt, er ergens wel een deur opengaat. Daarvoor is het collegiaal netwerk als zodanig echter niet bedoeld.

Ik sprak in het kader van de huisvesting al even over de inkomensvoorziening. Het is een nieuwe voorziening. Vorig jaar hebben we besproken dat de invoering ingrijpt op bestaande procedures en voorzieningen zoals de aanvraag MIP en de keuringssystematiek. De implementatie daarvan kost tijd. Ik zou ook weleens willen dat alles gewoon in 24 uur geregeld kon worden, maar dingen zijn gewoon complex. Inmiddels wordt de regeling wel degelijk toegepast. Zoals ik heb aangegeven, zijn er geen mensen tussen wal en schip gevallen. In 30 gevallen zijn de mensen die aanspraak zouden hebben op de regeling, geholpen in lijn met de regeling. In sommige gevallen is dat gedaan door een leefgeldvoorziening of een tijdelijk MIP, in andere gevallen door een voorziening in de geest van de inkomensvoorziening. Er wordt dus wel degelijk conform gehandeld, zeg ik wellicht ter enige geruststelling.

Mevrouw Hachchi vroeg nog wat het programma ADAPT in de praktijk betekent. Het programma After Deployment Adaptive Tools is ontwikkeld in de Verenigde Staten. Het staat hier nog helemaal in de kinderschoenen, dus ik kan er nu niet op vooruitlopen. Het mooie aan zo'n programma is dat het een bijdrage levert aan het psychische en algehele welzijn van de militair en zijn gezin en dat het een passend zorgaanbod biedt, gericht op de ondersteuning van militaire gezinnen met een ouder op uitzending. Ik kan er echt nog geen zinnig woord over zeggen hoe dat zich allemaal gaat ontwikkelen in Nederland. Dat weet ik nog niet. De Kamer krijgt er een update over in de eerstvolgende nota. Het biedt kansen.

Mevrouw Hachchi stelde ook nog vragen over de vvgb van Afghanistanveteranen. Ik vind het altijd heel moeilijk om over individuele zaken te spreken. Dat zal ik nu ook niet doen. Wij hebben vaker met elkaar gesproken over het intrekken van vvgb's omdat er onvoldoende gegevens bekend zijn over de partner. Dat hoeven we hier allemaal niet te herhalen. Dat heeft natuurlijk helemaal niets te maken met het feit dat betrokkene een veteraan is. Het geldt namelijk voor iedere militair. Zoals u weet, hebben wij indien mogelijk een tijdelijke oplossing daarvoor gevonden. Nogmaals, ik ga niet in het openbaar in op de individuele zaak. Wanneer de tijdelijke oplossing kan worden toegepast, wordt die toegepast. Ook in het geval van die tijdelijke oplossing wordt de vvgb van betrokkene ingetrokken, maar in tegenstelling tot het verleden is het niet ineens een ontslaggrond. Nogmaals, het is een tijdelijke oplossing. Dat betekent dat het alleen gaat om de gevallen die eerder onvoldoende hebben meegekregen wat het beleid was. Het feit dat de man of vrouw in kwestie een veteraan is, doet echter niet ter zake. Dat klinkt heel kil, maar het is de harde werkelijkheid.

Mevrouw Bruins Slot vroeg nog naar het bevorderen van de meerwaarde van veteranen en het daarbij betrekken van met name het bedrijfsleven. Er zijn heel veel initiatieven. Defensie kan ook niet alles in zijn uppie. Mevrouw Eijsink gaf een heel aardig overzicht van alle initiatieven die de afgelopen jaren zo ongeveer als paddenstoelen uit de grond zijn gekomen. Heel aardig is dat de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht heeft aangegeven dat er in het bedrijfsleven, waar hij buitengewoon actief is, toenemende aandacht is voor veteranen. Hij organiseert ook avonden om daar met specifieke stakeholders over te praten. Ik vind het een zeer goede ontwikkeling. Ik kan het echt niet allemaal zelf. Juist de betrokkenheid van anderen en de initiatieven die elders ontstaan, zijn zo waardevol. In januari is er een verkennende expertmeeting veteranen en arbeidsmarkt gehouden waaraan Defensie, veteranenorganisaties, arbeidsbemiddelingsbureaus, uitzendorganisaties, het bedrijfsleven en het Veteraneninstituut hebben deelgenomen. De conclusie was dat Nederlandse veteranen het over het algemeen heel goed lijken te doen op de civiele arbeidsmarkt. Ik ben daar hartstikke trots op. Vorig jaar spraken wij over de faux pas van het UWV; dat soort dingen wil ik nooit meer. Dit komt natuurlijk grotendeels door de kwaliteiten van de veteranen zelf en deels ook door de ondersteuning die ook vanuit Defensie wordt geboden rondom het verlaten van de dienst.

Daarnaast wordt er in publiciteitscampagnes van de stichting NLVD getracht om de veteraan en zijn of haar verhaal meer in de maatschappelijke context te plaatsen, bijvoorbeeld in een nieuwe werkomgeving, in een cultureel-artistieke setting of in een andere maatschappelijk relevante omgeving. Ik heb daarover gesproken in de nota. Ook zijn en worden er verschillende evenementen georganiseerd; denk aan de veteranenboekendag en het veteranenfilmfestival. Ik ben overigens altijd bereid – dat doe ik ook weleens – om zakelijke initiatiefnemers in contact te brengen met de juiste instanties binnen de veteranenwereld en Defensie. Ik zei net al dat alle initiatieven, waar die ook ontstaan en zeker de particuliere initiatieven, volop moeten worden aangemoedigd en gesteund. Het initiatief van de stichting Onbekende Helden is al genoemd. Dat soort initiatieven kan ik alleen maar heel hard toejuichen.

Ik wil nog heel even iets zeggen over de financiering van de veteranenontmoetingscentra. Het lijkt wel of ik een paar fiches kwijt ben, maar goed, dan krijg ik ze vanzelf in tweede termijn wel weer voor mijn kiezen. We hebben hierover een brief geschreven. Defensie draagt niet direct bij aan de financiering van de veteranenontmoetingscentra, wel aan de activiteiten van de nuldelijnsondersteuning, die voor een deel vanuit die centra worden ontplooid. Er is dus wel indirecte ondersteuning. Ik heb nu geen aanleiding om dat te wijzigen. Sterker nog, ik wil die indirecte ondersteuning heel graag zo goed mogelijk voortzetten. Laat ik hier ook maar eens gezegd hebben tegen iedereen in de zaal die zich bezighoudt met nuldelijnsondersteuning: grote dank, want u bent uw gewicht meer dan in goud waard.

Voorzitter. Ik heb zo veel mogelijk vragen willen beantwoorden.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zie dat mevrouw Eijsink nog niet-beantwoorde vragen heeft.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik zou het bijzonder op prijs stellen als de Minister ingaat op mijn vraag over de evaluatie van het Veteranenbesluit volgend jaar in relatie tot wat ik noem het huis van Defensie, waarin veel plaatjes staan – ik bedoel dat niet oneerbiedig – maar nog geen praatjes zijn in de zin van tabellen: waar kunnen we ons op verhouden, hoe gaan we dat volgend jaar doen? Als ik het nu niet vraag, heb ik in mijn tweede termijn geen kans om er nog eens op in te gaan, althans iets minder. Ik ben ervan overtuigd dat de Minister dat huis verder gaat aankleden, ook met die cijfers die bedoeld zijn voor een evaluatie.

Minister Hennis-Plasschaert:

Zeker. Ik zei zojuist al dat ik volgens mij een paar fiches kwijt ben. Ik heb geen idee waar die zijn, maar dat maakt helemaal niet uit. Ik heb het lijstje vragen niet helemaal in mijn hoofd zitten, maar aarzelt u niet om uw vragen over de evaluatie nog even duidelijk te maken.

Ik hecht zeer veel waarde aan de evaluatie en ook aan de betrokkenheid van de Kamer bij de totstandkoming van die evaluatie. We hebben toevallig in een ander debat gesproken over de zogenoemde outline van een rapportage, in dit geval de evaluatie. Wij zullen die aan de Kamer doen toekomen, zodat zij daarop kan reageren en haar wensen en eisen duidelijk kan maken wat die evaluatie betreft. Ik ga nu niet uiteenzetten hoe ik dat voor ogen heb. We gaan er deze zomer even de tijd voor nemen om dat goed op papier te zetten. Dat zullen wij de Kamer rondom Prinsjesdag toesturen. Dan is het aan de Kamer om daarop uitgebreid te reageren, wat voor ons de leidraad is voor de evaluatie.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Dank voor het antwoord. De Minister verwijst naar een andere outline. Dat gaat over ICT, IV en de rest. Daarover willen we het vandaag niet hebben. Normaal gesproken hecht ik er zeer aan dat de Minister iets naar de Kamer stuurt, maar mag ik haar in dit geval vragen om de outline pas naar de Kamer te sturen wanneer zij alle betrokken instanties, veteranen et cetera heeft gesproken? Ik vind dat in dit geval veel interessanter. Dat is de meerwaarde van de evaluatie: zijn de veteranen, het thuisfront, de ombudsman en de instanties die dat huis aan het bouwen zijn allemaal betrokken? Gezien de tijd – mensen zullen op vakantie gaan – kan ik mij voorstellen dat er meer tijd voor nodig is. Ik hecht er in dit geval veel meer aan dat we een voldragen evaluatie met vragen, mogelijkheden, realiteit en inzicht krijgen dan dat ik dat in dit geval op Prinsjesdag ontvang. Nogmaals, ik denk dat dat veel meer waarde heeft voor ons dan dat wij gaan vertellen wie de Minister nog meer zou moeten spreken.

De voorzitter:

Volgens mij is het punt duidelijk.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik was ook geenszins van plan om dit geïsoleerd te doen. Dat doe ik altijd na consultatie van de betrokken spelers. Juist omdat de Kamer altijd hecht aan «snel, snel, tempo, meer», dacht ik aan Prinsjesdag. Ik geef mijzelf wat meer tijd en dan doen we het voorafgaand aan de begrotingsbehandeling. Als u dat goedvindt, hebben we inderdaad wat meer tijd om dit goed af te stemmen met de partners.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Als «snel, snel, tempo, meer» betekent dat alle organisaties die ertoe doen, de veteranen, het thuisfront et cetera, erbij worden betrokken, dan is dat een voldragen stuk waarover niemand meer iets zou kunnen zeggen. Ik zou het zeer waarderen wanneer de Kamer een outline ontvangt waarvan zij een keer kan zeggen: we hebben eigenlijk niks meer toe te voegen, geweldig.

Minister Hennis-Plasschaert:

Dat lijkt mij ook heerlijk, dus ik ga er echt enorm mijn best voor doen.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Als dit geen handreikingen zijn!

Minister Hennis-Plasschaert:

Dank voor deze handreiking, mevrouw Eijsink.

De voorzitter:

Ik bedank de Minister voor de beantwoording van de vragen. Er is behoefte aan een korte schorsing.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Wij gaan weer beginnen, met de tweede termijn van dit notaoverleg. Ik lees even voor hoeveel tijd iedereen nog heeft, voor mevrouw Bruins Slot met militaire precisie. De CDA-fractie heeft nog 2 minuten en 20 seconden, de VVD 9 minuten en 40 seconden, de PVV 10 seconden, de PvdA 5 minuten en 30 seconden en D66 2 minuten.

De heer Teeven (VVD):

Hoeveel had ik?

De voorzitter:

Heel veel, namelijk 9 minuten en 40 seconden.

Ik geef het woord aan mevrouw Bruins Slot van de CDA-fractie.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter. Ik zeg het nogmaals: het CDA is trots op de veteranen. Het is goed om in de antwoorden van de Minister te horen dat zij het ook als een belangrijke taak van haar ziet om de erkenning en de waardering van de veteranen te bevorderen.

Ik wil twee punten aanhalen waarover ik nog een aantal verduidelijkingen wil hebben van de Minister. Allereerst dank voor de verschillende toezeggingen. Ik heb nog een vraag over de afhandeling van de bezwaarschriften naar aanleiding van het PTSS-protocol. Ik zie – dat is een gezamenlijke opdracht met de BNMO – dat Defensie daar veel tijd en energie in steekt. Hoorde ik de Minister zeggen dat zij, als wij eind dit jaar wat betreft het aanvullen van de gronden voor de bezwaarschriften in tijdnood komen, samen met het ABP gaat kijken of maatwerk geleverd kan worden? Is daar ruimte voor? Ik had het idee dat zij dat in de eerste termijn zei, maar ik wil dat graag nog wat duidelijker horen.

De Minister zegt dat het heel lastig is geweest om de regeling voor inkomensvoorziening voor elkaar te krijgen en dat die nu op een bepaalde manier wordt toegepast. Ik weet nog dat wij bij de totstandkoming van het wetsvoorstel als politieke partijen onderling heel scherp hebben gekeken naar die regeling en dat er veel waarde aan werd gehecht. In de woorden van de Minister lees ik een beetje dat zij zegt dat het conform de regeling is, dat er in overeenstemming wordt gehandeld en dat het in de geest ervan is. Betekent dit feitelijk dat de regeling zelf eigenlijk nog niet is toegepast? Als die regeling inderdaad feitelijk – de facto, om even een juridische term te gebruiken – niet is toegepast, welke belemmeringen zitten er dan in? De Minister doet het voorkomen alsof er steeds een beetje naar wordt gehandeld.

Ik kom tot een afronding. Ik wens ons morgen allemaal weer een fantastische Veteranendag toe met veel bezoekers, veel betrokken mensen en veel veteranen die wij dan met zijn allen in de zon kunnen zetten. Als CDA'er ben ik er ontzettend trots op dat ook dit jaar de Koning weer het defilé afneemt. Dat is gewoon heel mooi om te zien. Tegen de heer Teeven zeg ik dat ik snap dat hij een beetje gespannen is voor de dag van morgen, maar dat ik hem met alle plezier op sleeptouw neem.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor haar antwoorden. Zij was in haar eerste termijn een beetje bang en verslikte zich af en toe in haar woorden. Dat maakt zo'n overleg ook wel een beetje spontaan en charmant. Blijf dat vooral doen. Niet het verslikken, maar wel de spontaniteit. Dat maakt het ook zeer levendig, wat voor Kamerleden altijd buitengewoon goed is. Fijn dat ik op sleeptouw word genomen door mevrouw Bruins Slot. Daar verheug ik mij op. Ik ga samen met haar het Malieveld op, kan ik nu alvast toezeggen.

Ik heb nog een paar inhoudelijke dingen. Het eerste betreft de Veteranenombudsman. De VVD-fractie is blij met het werk van de Veteranenombudsman. Wij vinden dat daar heel goed werk gebeurt. Daar moet geen misverstand over bestaan. Wij zijn echter ook blij met de opmerking van de Minister dat wij voor geen centimeter gaan sleutelen aan het zerotolerancebeleid. Iedereen die vanmorgen naar Radio 1 heeft geluisterd, heeft daar toch een beetje een raar beeld over gekregen. Die duidelijkheid is vandaag geschapen voor militairen: het is gewoon nul. Als er in individuele gevallen zorgwekkende situaties zijn – mevrouw Bruins Slot zei dat al – kan er natuurlijk altijd maatwerk geleverd worden. In het algemeen geldt gewoon: niets met drugs. Dat lijkt mij volstrekt helder. Het is goed dat wij dat vandaag nog even gezegd hebben gekregen.

Een ander punt is de samenwerking tussen de politie en de militairen waar het gaat om nazorg. Voor een goede en landelijk gespreide nazorg heb je voldoende massa nodig. Het was mij niet helemaal duidelijk of ik nu zelf de Minister van Veiligheid en Justitie erop moet bevragen dan wel dat mijn collega met Justitie in zijn portefeuille dat moet doen. Is de Minister in staat om de Kamer ultimo dit jaar of begin volgend jaar samen met de Minister van Veiligheid en Justitie een overzicht te geven van waar wij nu staan in de samenwerking tussen beide departementen waar het gaat om nazorg aan militairen en politiemensen? Ik bedoel gewoon dat even een overall plaatje wordt gegeven, een schets, waarbij De Basis wordt betrokken. Kan de Minister mij zeggen dat zij van zo'n brief geen pijn heeft en dat zij die de VVD-fractie wel kan toezeggen? Is er voldoende massa aanwezig om die zorg kwalitatief goed te laten zijn en landelijke spreiding mogelijk te maken? Het is niet meer dan dat. Dat is toch een briefje waar volgens mij de Minister niet zo heel veel pijn van kan hebben.

Ik heb gehoord wat de Minister heeft gezegd over de nazorglijsten. Natuurlijk hecht de VVD-fractie aan nazorg. Natuurlijk begrijp ik dat er ook plichten zijn bij militairen. Ik heb ook goed gehoord wat mijn collega's aan beide zijden daarover hebben gezegd. Wij zitten in een coalitie met de PvdA, dus het gaat niet alleen uit van het individu. Er zijn natuurlijk ook andere verantwoordelijkheden. Dat snapt de VVD-fractie vandaag, en ook wel met het oog op morgen en de toekomst. Wij moeten dus maar even kijken hoe zich dat ontwikkelt. Uiteraard heeft de Minister haar eigen verantwoordelijkheid. Wij zullen haar gewoon volgen en kijken hoe dat gaat.

Er is een puntje waar wij wel uit zijn gekomen, maar niet helemaal. Laatst vroeg mevrouw Hachchi mij – ik heb negen minuten, dus dat maakt het mogelijk om het rustig te doen – in een plenair debat of ik de Minister geen aansporing kon geven. Toen zei ik tegen haar: deze Minister loopt voor de troepen uit, dus zij heeft helemaal geen aansporingen van de Kamer nodig, want zij is zeer voortvarend en doortastend. Nu ben ik echter met iets geconfronteerd waardoor ik weer even dacht aan de woorden van mevrouw Hachchi. Ik denk nog steeds dat de Minister geen aansporing nodig heeft en ik denk nog steeds dat zij heel duidelijk is geweest.

Mevrouw Eijsink en ik willen vandaag een motie indienen over de bezwaren en de claims. Ik denk namelijk dat debureaucratisering door het hele departement moet zitten, dat in de haarvaten moet zitten dat die nodig is.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de afwikkeling van claims tot vergoeding van schade geleden door veteranen nog te lang in beslag neemt;

overwegende dat veteranen hierdoor geconfronteerd worden met langlopende zaken en dit (financiële) onzekerheid oplevert;

overwegende dat (juridische) zorgvuldigheid bij de afwikkeling van schadeclaims geboden is;

verzoekt de regering, daar waar richtinggevende jurisprudentie aanwezig is deze te volgen dan wel te doen volgen om de afwikkeling van schadeclaims sneller te laten verlopen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Teeven en Eijsink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 149 (30 139).

De heer Teeven (VVD):

Tot zover, voorzitter. Ik hoop dat wij een mooie Veteranendag hebben.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik heb een klein punt voor het verslag. De heer Teeven maakte terecht een opmerking over het zerotolerancebeleid waar het gaat om drugs. Dat deelt het CDA natuurlijk. Hij zei ook dat ik iets had gezegd over maatwerk. Dat heb ik niet gedaan. Dat heeft de Minister gedaan. Het lijkt mij goed om dat even neer te zetten.

De voorzitter:

Dat is verduidelijkt. Dan heb ik nog tien seconden voor de PVV-fractie. Wilt u daar gebruik van maken, mijnheer De Roon?

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter, dat is ruim voldoende om de Minister te bedanken voor de beantwoording in eerste termijn en haar op te roepen om zich ook het komende jaar met onverminderde kracht voor al onze veteranen in te zetten. Ik ga er eigenlijk vanuit, en verwacht, dat ik deze toezegging van de Minister al binnen heb.

De voorzitter:

U hebt nog drie seconden over. Ik geef het woord aan mevrouw Eijsink van de PvdA-fractie.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Ik heb nog 5 minuten en 30 seconden, hè?

Ik dank de Minister voor het beantwoorden van de vele vragen. Laat ik beginnen met een compliment te maken aan Defensie zelf. Vorig jaar toen wij het Veteranenbesluit in de Kamer bespraken, heb ik de Minister gezegd dat ik mij van nu af aan niet meer zou bemoeien met individuele situaties die naar de Kamer toe zouden komen en die gelijk zou doorsturen naar Defensie. Dat doe ik en het werkt. Daar ben ik de Minister en haar medewerkers zeer erkentelijk voor. Het gaat snel, ik krijg reactie. Dingen kunnen niet altijd opgelost worden. Dat begrijp ik ook. Wat wel gebeurt – ik denk dat dat de check is voor ons allemaal – is dat mensen te vinden zijn in de situaties – dat klinkt een beetje vreemd, maar zo gaat het wel – en in de systemen. Dat betekent dat er aansluiting is tussen het Veteranen Platform, het Veteranen Instituut, het veteranenregistratiesysteem en De Basis, dat in het huis in Doorn wordt samengewerkt en ook wordt samengewerkt met organisaties die niet in Doorn zitten.

Het huis staat. De deuren gaan open. In de snelheid waarmee dat kan en moet – dat heeft de Minister ook gezegd in eerste termijn – zit echter verloop. De Minister zei zelf dat het tot bloei moet komen en dat het beter op elkaar moet aansluiten. Ik herhaal dat de evaluatie van volgend jaar van belang is. Daarbij zeg ik ook – daarmee wil ik de Minister en organisaties steunen – dat die evaluatie niet perfect hoeft te zijn. Het gaat erom, met de evaluatie gegevens op tafel te krijgen waar wij allemaal wat aan hebben. Het gaat mij dus niet om fijnslijperij, maar om op tafel te leggen wat er is aan informatie en om na te vragen wat er is. Dan heb je een evaluatie met een reëel oog op de werkelijkheid. Dat zou ik echt willen toejuichen. Wij moeten elkaar niet iets aan gaan doen. Het besluit is nu twee jaar in werking. Dat is kort. Het is volgens mij veel beter als je mensen uitdaagt om ons te vertellen wat er speelt en ons te vertellen wat de realiteit is. Kom daarmee. Het is een evaluatie volgens een bepaalde richtijn uiteraard. Kom met cijfers die gewoon kloppen en waarmee wij meteen wat kunnen, dus een praatje bij het plaatje. Dan heb je een evaluatie waar wij met zijn allen wat mee kunnen en stappen voorwaarts kunnen zetten. Dat wil ik de Minister vragen.

Dan kom ik op de rechtspositie, de toezegging over de bijzondere positie van militairen en de vragenlijsten. Ik breng nog even in herinnering dat wij een veteranenregistratiesysteem hebben. Daarbinnen werken wij ook met de gemeentelijke basisadministratie. Wij hebben gegevens, dus wij kunnen wel aansluiting vinden met waar veteranen staan. Dat systeem werkt. Nu moeten wij nog even die informatie naar boven halen. De Minister heeft toegezegd dat zij de rechtspositionele mogelijkheden zal onderzoeken en daar conclusies aan zal verbinden. Stel nu dat zij volgend jaar zegt dat de conclusie die zij daaraan verbindt, is dat zij het niet kan doen. Dan mag ik er toch wel vanuit gaan dat de Minister een alternatief heeft bedacht? Ik verwacht dus a) dat het wordt uitgezocht en b) natuurlijk een alternatief. Als het rechtspositioneel niet kan, kan het niet zo zijn dat ik over een jaar op hetzelfde punt blijf steken. Dan ga ik in dezelfde groef zitten en daar heb ik niet zo veel behoefte aan. Dat zal de Minister begrijpen. Dan wil ik een alternatief horen, zodat wij weer verder kunnen.

Dan kom ik op het vaststellen van de eindsituatie, als het gaat om het posttraumatisch stresssyndroom en ook lichamelijk onverklaarbare klachten af en toe. Daar heeft de Minister wat mij betreft onvoldoende op gereageerd. Of ik heb onvoldoende geluisterd, wat ook altijd nog kan. Ik wil daar meer reactie op van de Minister. Het heeft immers wel te maken met claims en – mevrouw Bruins Slot verwees daar terecht naar – situaties waarin men heel lang in blijft hangen, wat zo vervelend is.

De inkomensgarantie was een groot punt in de discussie over het Veteranenbesluit. Ik kan onvoldoende inschatten of daar ruimhartig mee wordt omgegaan of niet. Laat ik het zo zeggen: er is een letter en er is een geest. De geest van de inkomensvoorziening – ik noem het nog steeds garantie, maar het is de inkomensvoorziening – was dat er ruimhartig mee zou worden omgegaan. Als daarbinnen juridisering – ik gebruik dat woord bewust – plaatsvindt, wat ik af en toe hoor, is dat onwenselijk. Dat is niet de bedoeling en niet het plan dat wij ooit hadden bedacht, namelijk om de veteraan, de man of vrouw, die vastzit even bij de arm te pakken voordat die op de grond ligt. Dat wilden wij voorkomen en dat benadruk ik nog even.

Afsluitend, ik hoop dat wij morgen prachtig weer hebben. Ik heb gemerkt dat het enorm scheelt als morgen de zon schijnt. Ik heb alle Veteranendagen tot nu toe mogen meemaken. Ik kan de heer Teeven zeggen dat het echt ongelooflijk leuk is. Het is een dag waar iedereen naar uitziet. Wij hebben één jaar gehad dat het regende, plensde en het echt vreselijk was. Als wij mooi weer hebben morgen en allemaal een goed humeur, gaat het allemaal vanzelf. Ik zie met iedereen uit naar die fantastische dag morgen.

Heb ik nog tijd overigens?

De voorzitter:

U hebt nog tijd.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Dan heb ik nog een laatste vraag. In de Veteranennota – wij hebben het nog even over de actief dienenden en de veteranen – staat iets over nog meer betrokkenheid van jonge veteranen, actief dienenden. Er staat in dat vooruitgang is geboekt met het gebruik van Facebook van 52.000 klikken in 2012 naar 140.000 klikken in 2014. Wij hebben dat eens onderzocht, er eens naar gekeken, en ons afgevraagd wat daar nu mee gebeurt en wat je daar dan mee doet. Ik kom er niet achter. Ik ben geen Facebookfan, maar wij hebben het wel een beetje onderzocht. De vraag is wat je doet met vragen die via sociale media komen. De discussies over het betrekken van jonge veteranen spelen. De heer Teeven zei al dat een jonge veteraan volgens de definitie iemand onder de 51 is. Toch?

De voorzitter:

Uw tijd is inmiddels om.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Oké. Mijn vraag is wat wij nu echt gaan doen met sociale media en hoe je dat meeneemt bij evaluaties. Wij hebben zelf een onderzoekje gedaan. Het is fascinerend om te zien wat wij er niet mee doen.

Mevrouw Hachchi (D66):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor haar antwoorden in eerste termijn. De Minister heeft wat betreft de PTSS-claims toegezegd dat zij de Kamer informeert en een overzicht geeft, zodat wij precies weten waar wij het over hebben. Ik zou toch echt graag meer dan alleen maar inzicht willen hebben. Ik vraag de Minister om te reageren op de kritiek die er is op het huidige PTSS-protocol. Wat vindt zij daarvan? Ik vraag haar ook om de bereidheid te tonen om te bekijken hoe die procedures kunnen worden versneld en nauwkeuriger kunnen worden gemaakt. De heer Teeven is zo vriendelijk geweest om de Minister een goed steuntje in de rug te geven op dit punt, ook ten aanzien van jurisprudentie. De Veteranenombudsman verwees daar ook naar. Laten wij op die manier kijken of dat verbeterd kan worden.

De Minister merkte op dat wij een gezamenlijke inspanningsverplichting hebben ten aanzien van de zorgmijders. Dat kan ik alleen maar van harte ondersteunen. Ik hoor dan ook graag van haar hoe zij de respons op de nazorglijsten denkt te kunnen vergroten.

De toezegging ten aanzien van een apart hoofdstuk over ISAF-militairen hebben wij in 2013 van de Minister gekregen. Maak er een paragraaf van over de huidige missies. Op die manier hebben wij volgens mij een paragraaf te pakken die relevant is, want er zijn natuurlijk meer gebieden dan alleen Afghanistan waar wij militairen hebben zitten die daar goed werk verrichten.

Wat betreft de doorlooptijd van vier weken heeft de Minister gezegd dat wij niet hoeven te wachten tot volgend jaar. Zij gaat kijken wat de problemen precies zijn en zal de Kamer daarover informeren, oplossingsgericht. Daar ben ik dankbaar voor.

De Minister zei dat zij het Amerikaanse programma ADAPT kent en dat zij tijd nodig heeft om te bekijken wat het betekent voor ons in Nederland, wat wij met dat programma kunnen. Met name partners en kinderen van veteranen kunnen hier baat bij hebben. Ik nodig de Minister uit om op zijn minst toe te zeggen dat wij daarvan bij de volgende Veteranennota een uitgebreide uitwerking dan wel vertaalslag terug kunnen zien voor Nederlandse veteranen en hun gezinnen.

Ik had wat vragen gesteld over het PTSS-protocol, met name hoe het zit met aandoeningen die gerelateerd zijn aan het dienstverband, maar niet aan een uitzending. Hoe zit dat precies? Waar zit het onderscheid in, als het gaat om PTSS en andere psychische stoornissen? Als de Minister daar nog op kan reageren, heel graag.

Dan rest mij alleen om iedereen morgen een heel fijne Veteranendag toe te wensen.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef het woord aan de Minister. Ik begrijp dat er geen schorsing nodig is en dat zij meteen kan antwoorden.

Minister Hennis-Plasschaert:

Voorzitter. De heer Teeven begon zijn eerste termijn met een verwijzing naar de gewijzigde veiligheidssituatie in de wereld, de verwevenheid van de interne en externe veiligheid en de impact daarvan op nationale veiligheidsdiensten, inclusief Defensie. Die stelt immers ook dag in, dag uit een derde van zijn capaciteit beschikbaar voor de nationale veiligheid. In de pauze keek ik even naar pagina 101 van Teletekst en naar NU.nl. Dan zie je dat de wereld behoorlijk fikt. Niet alleen in Frankrijk, maar ook in Tunesië, Koeweit en zo verder. Het is echt behoorlijk heftig. De krijgsmacht is er met een reden. De instabiliteit die er nu in de wereld is, houdt naar verwachting aan. Ik verwacht ook een toenemend beroep op de krijgsmacht. Daar heb ik, samen met collega Koenders, al een paar keer met de Kamer over gesproken.

Ik hecht eraan om het nog eens hier te zeggen: de inzet van de krijgsmacht zou natuurlijk helemaal niet mogelijk zijn als de militairen daartoe niet bereid waren. Zij zijn altijd bereid om zich in te zetten onder moeilijke omstandigheden. Zij nemen risico's, lopen niet weg daarvoor. Daarom verdienen zij onze erkenning, waardering en zeer zeker ook zorg voor, tijdens en na de missie, of dat nu in eigen land is of daarbuiten. Ik wil, voorafgaand aan de specifieke vragen, graag nog even mijn hoed afnemen voor alle militairen die onder buitengewoon moeilijke omstandigheden hun werk doen in het belang van onze vrijheid en veiligheid.

Ik ga naar de vragen. Mevrouw Bruins Slot vroeg nog naar de inkomensvoorziening. In eerste termijn, zo zeg ik tegen mevrouw Eijsink, ben ik er wel op teruggekomen. Sterker nog, ik heb aangegeven dat wij nu 30 zaken hebben opgepakt in het kader van de inkomensvoorziening. Ik begrijp de zorg van mevrouw Bruins Slot over dat het er blijkbaar nog niet helemaal is. De regeling was nog niet van kracht. De implementatie kostte tijd, zei ik daarbij. Het inregelen van de systemen en de finale formuleringen zijn volgende maand gereed. Ik heb net al gezegd dat er geen mensen tussen wal en schip zijn gevallen. Sterker nog, wij hebben conform de regeling en in de geest daarvan gehandeld. Dat zeg ik ook tegen mevrouw Eijsink. Het gaat nu om 30 gevallen. Ik vind zelf «de medische eindsituatie» overigens ook een vervelende term. Dat is precies waarom de inkomensvoorziening er is. Je hebt de tijdelijke militaire inkomensvoorziening en de inkomensvoorziening. Die wordt toegepast en moet ook worden toegepast, zodat wij niemand uit onze handen laten glippen.

Mevrouw Bruins Slot vroeg nog iets belangrijks aan mij, namelijk over de afhandeling van bezwaarschriften. Ik kom eind dit jaar met een overzicht van waar wij staan. Is daar ruimte voor maatwerk? Ja, wij zitten niet voor niets om de zoveel tijd met de betrokkenen – het ABP, de BNMO en Defensie – aan tafel. Ik denk dat het goed is om te herhalen wat ik in eerste termijn zei, namelijk dat wij ook sturen. Als afspraken dreigen niet te worden nagekomen, zullen wij ook niet aarzelen om plannen bij te stellen. Er is dus ruimte voor maatwerk. De Kamer krijgt eind dit jaar het overzicht en daarmee, zoals mevrouw Hachchi vroeg, ook inzicht.

De leden Teeven en Eijsink hebben een motie ingediend. Zij is staand beleid. Ik ben dan altijd geneigd om te zeggen dat zij overbodig is. Aangezien het echter, zoals ik tegen mevrouw Bruins Slot heb gezegd, het einde van de week is en morgen Veteranendag is, laat ik het oordeel aan de Kamer. Maak er gebruik van, zeg ik tegen mevrouw Hachchi.

De heer Teeven (VVD):

Als het toch allemaal staand beleid is, is het waarschijnlijk ook geen probleem om aan het eind van het jaar aan te Kamer te laten weten wat op dat moment exact de stand van de openstaande procedures is. Ik neem aan dat de Minister daar dan ook geen bezwaar tegen heeft.

Minister Hennis-Plasschaert:

Bedoelt u dan alles, dus de PTSS-protocollen en nazorgtrajecten? Dus de hele afdeling DJZ?

De heer Teeven (VVD):

Dan bedoel ik gewoon alles. Wat is de stand van zaken nu en wat is de stand van zaken eind dit jaar?

Minister Hennis-Plasschaert:

Mag dat in de volgende nota? Ik probeer er een beetje voor te waken dat de Kamer een nota krijgt en dat ik daaraan voorafgaand tien verschillende brieven moet sturen. Ik heb al heel veel toegezegd. Ik ben heel flexibel geweest. Ik vraag de heer Teeven om het mij te gunnen om dat als een apart stukje in de nota op te nemen.

De heer Teeven (VVD):

Ik luister goed. De Minister zegt dat het eigenlijk een overbodige motie is van de leden Teeven en Eijsink. Die is onzinnig, zegt de Minister eigenlijk. Nou, oké. Dat standpunt mag je innemen. Het is staand beleid. Als het staand beleid is, moet het ook geen probleem zijn om de vraag die ik nu stel te beantwoorden. Dan moet dat mogelijk zijn.

Minister Hennis-Plasschaert:

Nou, echt. Dat is een beetje een opgewonden reactie. Ik heb helemaal niet gesproken over onzinnig. Het is staand beleid. De heer Teeven sprak over een aanmoediging. Zo voel ik het ook. Jurisprudentie is staand beleid en die volgen wij. Ik zie de motie als een aanmoediging om dat te blijven doen. Normaal ben ik – de heer Teeven is nog niet zo lang lid van deze commissie – vrij rigide als het gaat over het positief adviseren op een motie of niet. Als het staand beleid is, zeg ik vaak «overbodig». Overigens tot grote ergernis van sommige van zijn collega's. Ik dacht: laat ik nu eens laten zien dat het ook anders kan. Ik laat het oordeel dus aan de Kamer en ik ben graag bereid om in de volgende nota een overzicht te geven van de trajecten die uitstaan.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik vind dat de heer Teeven eigenlijk wel een goed punt heeft. Ik denk dat het goed is om het in het najaar te krijgen. De Minister maakt dan toch een overzicht van de afhandeling van het PTSS-protocol. Ik neem aan dat de Dienst Juridische Zaken gewoon een actueel overzicht heeft van de zaken die hij voert en hoe het daarmee staat. Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik de zin van de suggestie van de heer Teeven wel inzie. Ik wil dus eigenlijk zijn betoog ondersteunen en dat toch ook aan de Minister vragen. Het is een mooi cadeau voor onder de kerstboom.

Minister Hennis-Plasschaert:

Even. Ik heb net toegezegd voor het einde van het jaar een overzicht te geven van de BNMO-zaken en de stand van zaken. Ik heb toegezegd om inzicht te geven in waar wij staan, onder meer door de steun die Defensie aan de BNMO verleent. Ik heb net ook de begripsbepaling gegeven, omdat wij echt dreigen een aantal trajecten door elkaar te halen. Ik noem ereschuld, de volledige schadevergoeding, de inkomensvoorziening, de claims die worden ingediend ten aanzien van de zorgplicht en de PTSS-protocollen. Laten wij nu voor het einde van het jaar vasthouden aan de BNMO en PTSS-protocollen. Dat heeft de specifieke aandacht van de Kamer. Ik kom zo meteen nog apart terug op de PTSS-protocollen. In de nota ga ik in op het totaaloverzicht met de begripsbepaling, precies waarnaar is gevraagd, zodat wij niet alles op één hoop gooien. Aangezien het ook voor de commissie het einde van de week is en morgen Veteranendag is, zou het fijn zijn als zij mij daarin tegemoet komt.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Juist vanuit het argument van de veelheid van de regelingen, is het misschien verstandig om een totaaloverzicht te hebben. Dan kun je het een wegzetten tegen het andere. Ik snap dat daar werk in zit, maar ik neem aan dat de Minister daar geen week mee bezig is. Ik vind het verzoek van de heer Teeven niet onredelijk. Daarom ondersteun ik het.

De voorzitter:

Voor de duidelijkheid: de Minister zegt dat toe, maar dan om het te doen in de nota.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik vind het verzoek geenszins onredelijk, ik vraag alleen of het kan in de nota zodat wij niet een soort lawine van separate stukken krijgen. Gewoon in de nota, precies zoals wij het net met zijn allen hebben besproken. Ik kijk de heer Teeven zelf even aan, want hij is de grote indiener van deze motie.

De heer Teeven (VVD):

De Minister geeft nu aan dat zij het in de nota doet en die krijgen wij ultimo dit jaar of begin volgend jaar. Dus prima.

Mevrouw Hachchi (D66):

Voordat er verwarring ontstaat: verschillende fracties, de heer Teeven voorop, hebben de, denk ik, terechte opmerking gemaakt dat de Kamer voor het eind van dit jaar deze informatie zou kunnen krijgen van de Minister. Ik vraag de Minister nogmaals of zij daaraan tegemoet kan komen en de Kamer voor het eind van dit jaar hierover kan informeren.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik heb eigenlijk geen zin om dit fantastische debat te besmeuren met een eindeloos heen en weer gepingpong over wanneer ik wat toestuur. Ik probeer een lawine aan brieven te voorkomen. Ik probeer de nota zo volledig mogelijk te houden, om de Kamer daarmee zo volledig mogelijk te informeren. Ik heb met een goed humeur en de Veteranendag in aantocht heel veel toezeggingen gedaan. Ik zal doen wat de Kamer mij vraagt. Ik zeg wel dat wat de Kamer nu doet weer het verhogen van een enorme rapportagedruk op het departement is. Er kan gezegd worden dat ik dat in een week kan doen. Als wij kijken naar de afgelopen weken en de stukkenstroom naar de Kamer, moet zij met mij vaststellen dat die rapportagedruk en daarmee de bureaucratie echt enorm is. Dat is waarvoor ik wil waken en dat is waarom ik ervoor pleit om zaken te bundelen in de nota. Maar laten wij deze discussie in godsnaam afronden. Ik zal ervoor zorgen dat ik eind van het jaar een overzicht geef van alles, al dan niet met duiding.

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik wil de discussie ook graag afsluiten. Ik wil ook graag dat de Minister haar goede humeur vast blijft houden, zeker morgen op de Veteranendag. Het is denk ik wel belangrijk dat veel van de toezeggingen die de Minister vandaag heeft gedaan, waar wij haar erkentelijk voor zijn, volgend jaar pas terugkomen in de Veteranennota. Vandaar de vraag van de Kamer aan de Minister om haar ten aanzien van dit specifieke onderwerp – ik hoef niet te herhalen waar het over gaat – voor het eind van dit jaar te informeren.

De voorzitter:

Dat heeft de Minister net toegezegd. Ik vraag de Minister om verder te gaan met haar beantwoording.

Minister Hennis-Plasschaert:

Graag voorzitter. De fusie met de politie is prima. Ik vind het helemaal prima. Wij gaan een separate brief aan de Kamer sturen namens Minister van der Steur en mijzelf over de verdergaande samenwerking. Ik zou niet zozeer van een fusie willen spreken. Er zijn veel overeenkomsten, maar toch ook echt verschillen tussen de organisaties. Wij zullen de Kamer daar voor het einde van het jaar nader over informeren.

Zeer veel dank voor de tien seconden van de heer De Roon, waarin hij mij opriep om met veel energie invulling te geven aan het veteranenbeleid. Dat zal ik blijven doen, aangemoedigd door de Kamer. Dat spreekt voor zich.

Mevrouw Eijsink kwam nog even terug op de evaluatie: leg alles op tafel, kom met cijfers waarmee wij iets kunnen. Door haar enorm mooie handreiking in eerste termijn kunnen wij gewoon met alle relevante partners in het veld de opzet van de evaluatie doornemen en bij de Kamer terugkomen, naar ik hoop met een stuk waar zij geen op- en aanmerkingen meer over heeft. Ik heb echter zo'n voorgevoel dat er toch nog wel een gesprek zal plaatsvinden. Ik neem haar opmerkingen zeer ter harte.

Ik kom natuurlijk terug op de rechtspositie. Als mijn conclusie is dat ik niets kan met die rechtspositie, zal ik ook aangeven welk alternatief ik dan wel voor ogen heb om zo veel mogelijk aan de zorgen van de Kamer en ook mijzelf tegemoet te komen. Laat dat duidelijk zijn. Dat doe ik niet in een separate brief, maar in de nota. Laat die dan overeind blijven. Een ander punt is de betrokkenheid van de actief dienenden en sociale media. Dat wordt meegenomen in de evaluatie, als mevrouw Eijsink dat goed vindt. Ik heb geen pasklaar antwoord op haar vraag wat er gebeurt met een vraag op Facebook. Als het goed is dan landt die ergens, maar ik heb het nu even, met alle respect, onvoldoende scherp om haar daarin te bedienen. Ik neem dat graag mee, sowieso als onderdeel van de evaluatie. Dat zal ook wel moeten, omdat sociale media natuurlijk in toenemende mate een enorm belangrijke rol spelen in de samenleving en dus ook bij onze militairen.

Mevrouw Hachchi vroeg naar onderscheid tussen PTSS als gevolg van uitzending of als gevolg van een dienstaandoening, als ik het goed begreep. Het antwoord is dat er geen onderscheid is.

Ik denk dat het ten aanzien van PTSS goed is om nog even vast te stellen dat er ontzettend veel wordt gesproken, zeker als je ineens geconfronteerd wordt met een lager percentage. Natuurlijk is dat op dat moment vervelend. Tegelijkertijd is het gek genoeg ook weer goed nieuws. Laten wij daar duidelijk over zijn. Ook de rechter heeft steeds in verschillende zaken die er zijn geweest gezegd dat Defensie juist handelt. Ik ben echt niet doof als het gaat om de protocollen die er zijn. Wij nemen die ook mee. Ik hecht er wel aan dat wij met zijn allen vast durven stellen dat het niet zo is dat het dús verkeerd is.

Ik ben dus niet doof, daarom de evaluatie. Die evaluatie is inmiddels aanbesteed bij UMC Groningen. De begeleidingscommissie staat onder leiding van luitenant-generaal buiten dienst Leijh. De Kamer kent hem goed. Naast specialisten, zitten daar ook vertegenwoordigers in van centrales van overheidspersoneel. Die zijn allemaal van start gegaan. Mevrouw Eijsink zei dat het allemaal heel erg lang duurt. De planning voorziet nu in oplevering van het eindrapport medio 2016. Ik snap het. Ik zal bij de commissie aandringen op tempo, maar tegelijkertijd heeft de commissie mij in heel duidelijke taal laten weten dat zij enige tijd nodig heeft.

Ik denk dat het goed is om vast te stellen dat de keuringsrapporten ooit tot stand zijn gekomen met een reden, namelijk om de kwaliteit van de geneeskundige onderzoeken te verbeteren. Die waren niet bedoeld om mensen onzeker te maken of het af te schaffen of wat dan ook. Ik ben blij dat wij nu met de evaluatie gaan beginnen. Daarover zal ik de Kamer informeren zodra daar meer over bekend gemaakt kan worden.

De voorzitter:

Ik zag een interruptie van mevrouw Eijsink.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Als u het mij toestaat, heb ik een suggestie voor de Minister ten aanzien van de evaluatie. In het verleden zijn hier weleens hoorzittingen en bijeenkomsten georganiseerd hierover. Wellicht zou de Minister de Kamer hiervoor kunnen uitnodigen. Dat heeft in het verleden uitstekend gewerkt, omdat je dan dezelfde informatie hebt en met elkaar optrekt. Dat vergemakkelijkt het proces eigenlijk. Er is een terechte opmerking gemaakt over de workload aan beide kanten. Ik weet uit ervaring dat het uitstekend kan werken om met elkaar op te lopen in zo'n proces.

Minister Hennis-Plasschaert:

Hebt u het nu over de evaluatie van de protocollen of over de evaluatie van het Veteranenbesluit, mevrouw Eijsink?

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Excuses. Ik was nog even bij de evaluatie van het Veteranenbesluit. Dat was het punt dat ik inbracht.

Minister Hennis-Plasschaert:

De HDP knikt dat het mogelijk is om dat te organiseren. Sorry hoor. De HDP gaat dat doen, dus ik moet wel even weten of hij dat nog kan behapstukken. Het antwoord daarop is ja.

Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van een interessant en mooi debat. Ik dank de leden voor alle ...

De voorzitter:

Wij zijn er nog niet.

Minister Hennis-Plasschaert:

Sorry, ik ben gekomen aan het einde van mijn tweede termijn. Ik neem uw rol even over. Ik wil de leden, mede namens mijn mensen, danken voor de betrokkenheid bij onze veteranen in actieve dienst en buiten dienst. Ik zie zeer uit naar het defilé, maar ook naar het biertje op het Malieveld. Met u allen, hoop ik.

De voorzitter:

Oké, maar niet eerder dan nadat alle toezeggingen zijn voorgelezen voor het verslag. Er zijn tien toezeggingen gedaan.

  • 1. De Minister zal in de volgende Veteranennota ingaan op de maatregelen die zij neemt om de respons op de nazorgvragenlijsten te vergroten, inclusief de monitor rechtspositie en een meer individuele benadering.

  • 2. Begin 2016 stuurt de Minister de Kamer een overzicht van lopende zaken in relatie tot de BNMO.

  • 3. De Minister stuurt de Kamer eind 2015 een stand van zaken met betrekking tot PTSS-protocol en BNMO-overzicht.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De tweede en de derde toezegging zijn hetzelfde.

De voorzitter:

Zijn die hetzelfde? Dan hebben wij er maar negen.

  • 4. De Minister meldt in de volgende Veteranennota de stand van zaken met betrekking tot de toepassing van de ereschuldregeling en schadeloosstellingsregeling.

Minister Hennis-Plasschaert:

Eigenlijk alles, dus alle regelingen.

De voorzitter:

Alles, alle regelingen. Oké.

  • 5. De Minister geeft in de volgende Veteranennota een reactie op de adviezen van de Veteranenombudsman.

  • 6. Vanaf volgend jaar wordt in de Veteranennota een apart hoofdstuk over de ISAF-veteranen opgenomen.

  • 7. Bij de onder 3. toezegde brief informeert de Minister de Kamer ook over de duur tussen het intakegesprek en de start van een behandeling.

  • 8. De Minister stuurt de Kamer voorafgaand aan de komende begrotingsbehandeling en na consultatie van betrokken partijen een outline van de evaluatie van het Veteranenbesluit.

  • 9. De Minister stuurt de Kamer voor eind 2015 een overzicht van de stand van zaken met betrekking tot lopende schadevergoedingsprocedures.

  • 10. De Minister stuurt de Kamer voor het eind van 2015 een overzicht van de samenwerking tussen Defensie en Justitie inzake de nazorg aan militairen en politiemensen.

Waren dat alle toezeggingen?

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik heb nog een kleine opmerking. Dat hoofdstuk over ISAF-militairen zou een hoofdstuk over recentere missies kunnen zijn. Dan dekt het de lading, want het gaat natuurlijk om meer dan alleen Afghanistanveteranen.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Het was een toezegging aan mij. Ik heb het punt ingebracht. Ik zou het op prijs stellen als die toezegging staat zoals zij staat. Het is een toezegging waar ik twee jaar geleden om heb gevraagd. De Minister heeft het aan mij toegezegd en nu aan de Kamer. De recentere missies spreken voor zich. Ook dat heb ik uitgesproken. Ik neem aan dat de Minister dat zelf meeneemt. Ik hecht echter zeer aan ISAF, omdat het 20.000 militairen waren.

De voorzitter:

Helder, die toezegging staat. Rest mij nog te melden dat aanstaande woensdag over de ingediende motie wordt gestemd. Ik dank de leden, ik dank de Minister voor haar aanwezigheid en ik dank ook het publiek voor zijn aanwezigheid.

Sluiting 15.21 uur.

Naar boven