30 136 Herstructurering en uitvoering Stedelijke vernieuwing

Nr. 48 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 februari 2016

De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst heeft op 3 december 2015 overleg gevoerd met Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst over:

  • de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 23 november 2015 over de Leefbaarometer en de Voortgangsrapportage Wijkaanpak 2015 (Kamerstuk 32 847, nr. 206);

  • de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 5 oktober 2015 met antwoorden op vragen van de commissie inzake het besluit op aanvraag van de gemeente Capelle aan den IJssel voor gebiedsaanwijzing Operabuurt, Gebouwenbuurt, de Hoeken en de Hovenbuurt in het kader van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) (Kamerstuk 33 340, nr. 6);

  • de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 25 februari 2015 over de betrokkenheid van het Rijk bij stedelijke vernieuwing (Kamerstuk 30 136, nr. 41);

  • de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 4 maart 2015 met een reactie op het EUKN-rapport «The Inclusive City» (Kamerstuk 32 847, nr. 154).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Geurts

De griffier van de commissie, Van der Leeden

Voorzitter: Aukje de Vries

Griffier: Van der Leeden

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bashir, Koolmees, Van der Linden, Ronnes, Albert de Vries en Aukje de Vries,

en Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 14.05 uur.

De voorzitter: Welkom, ook aan de ambtenaren, bij dit algemeen overleg over stedelijke vernieuwing. Omdat wij royaal de tijd hebben, stel ik voor om in eerste instantie uit te gaan van een spreektijd van vijf, zes minuten.

De heer Albert de Vries (PvdA): Voorzitter. Vanaf het begin met de wijkenaanpak zien wij verbetering, maar toch lukt het niet om overal vooruitgang te boeken. 5% van de bevolking woont in wijken die onvoldoende tot zeer onvoldoende scoren op het gebied van leefbaarheid. Door stapeling van problemen ontstaan negatieve spiralen. Dat heeft consequenties voor de kansen van mensen en houdt te veel mensen in armoede. Bovendien vormen de wijken een vruchtbare voedingsbodem voor criminaliteit en extremisme. In zijn reactie op de Leefbaarometer onderkent de Minister dat achterstand tot grote problemen kan leiden. Naar de mening van de Partij van de Arbeid is het feit dat 5% van de bevolking in een achterstandswijk woont een alarmerend gegeven. Heeft de Minister in beeld welke wijken nu nog een dikke onvoldoende scoren? Wij onderschrijven het algemene beleid dat het Rijk terughoudend kan zijn in wijken waar gemeente, bewoners, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties er steeds beter in slagen om de leefbaarheid te versterken en de kansen van mensen te vergroten. Wij vinden wel dat de Minister alert moet blijven. Kan hij toezeggen dat hij onderzoek zal laten uitvoeren naar de oorzaken waardoor sommige wijken er toch weer in leefbaarheid op achteruit zijn gegaan? Kan hij toezeggen dat hij op basis van dat onderzoek de Kamer voorstellen zal doen voor maatregelen die nodig zijn om de spiraal weer de andere kant op te wenden?

In het fysieke domein is er veel veranderd en is de slagkracht afgenomen. De beëindiging van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing, de zorglijke financiële positie van gemeenten, het terugzetten van corporaties op hun kerntaak en de beperkte investeringsmogelijkheden van een aantal corporaties, juist in gebieden met een grote fysieke opgave, maken dat wij ons ondanks alle vooruitgang toch zorgen maken. Wij vragen ons af of het voor een beperkt aantal wijken in Nederland niet toch weer nodig is om het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing aan te wenden om ervoor te zorgen dat alle inspanningen in het sociale domein niet teniet worden gedaan door verloedering in het fysieke domein. Is de Minister bereid om daar het komende halfjaar over na te denken en het vraagstuk mee te nemen bij de evaluatie van de verhuurderheffing? Is het denkbaar dat wij daar kort voor het zomerreces over van gedachten kunnen wisselen?

Wij vragen de Minister ook wat zijn inzet is in Rotterdam. Op 19 september 2011 heeft het Rijk samen met zeventien organisaties de handtekening gezet onder Zuid Werkt!, een nationaal programma met samenwerking tussen de gemeente Rotterdam, de rijksoverheid, scholen, woningcorporaties, zorginstellingen en het bedrijfsleven. Burgemeester Aboutaleb sloot in aanvulling daarop onlangs een samenwerkingsverband tussen zestien maatschappelijke organisaties op Zuid, die alle grote groepen bewoners vertegenwoordigen. Dat gebeurde onder het motto: zonder de bewoners lukt het niet.

Het nationale programma kent drie pijlers: school, werk en wonen. Het bedrijfsleven is hard bezig om mensen te scholen en naar werk te begeleiden. In het onderwijs zijn de bakens verzet. Petje af voor zo'n vmbo-school als De Hef, die erin slaagt om het beste uit kinderen te halen en hun de kans te geven om hun talenten te ontwikkelen. Petje af ook voor de politie, die krachtdadig optreedt als het moet en wegblijft van stigmatisering en discriminatie. Dat kunnen ze allemaal zelf in Rotterdam.

Maar in de fysieke pijler lukt het niet op eigen kracht. De aanpak van het wonen op Zuid vergt een fundamentele langetermijnaanpak. De corporaties, waaronder een paar financieel zwakke broeders, doen wat zij kunnen voor het corporatiebezit, maar twee derde van de voorraad, 23.000 woningen, is in particuliere handen. Voor 10.000 woningen is de enige oplossing: slopen en nieuwbouw. Voor de andere 13.000 woningen kan mogelijk volstaan worden met ingrijpende renovatie. Eigenaar-bewoners en een flink aantal kleinere en grotere vastgoedeigenaren zullen moeten accepteren dat hun bezit sterk in waarde is gedaald. Voor de oplossing is het nodig dat hard wordt vastgehouden aan een lage marktwaarde, maar ook dan is voor een herontwikkeling van een sterk versnipperd bezit regie nodig, en ook zo'n 40 miljoen per jaar. Ook is geld nodig voor het herinrichten van de openbare infrastructuur. De gemeente heeft onlangs 10 miljoen vrijgemaakt en is voornemens om dat een aantal jaren te continueren. Dat is een forse inspanning, gegeven alle andere financiële problemen.

In zijn brief van 19 november 2014 schrijft de Minister dat hij bereid is om met de gemeente Rotterdam mee te denken over oplossingsrichtingen voor de aanpak van de particuliere voorraad op Zuid. Hij schrijft: «Het is een zoektocht die nog niet is afgerond.» Hij schrijft ook dat in de novelle is vastgelegd dat het verantwoord is dat de corporaties een rol spelen in de herstructurering tot maximaal 10% van de WOZ-waarde van het bezit per tien jaar. In de brief wordt ook iets gezegd over de vermindering van de verhuurderheffing. Geldt die vermindering ook voor investeringen van de corporaties in de totaaloplossing? De brief rept ook over eventuele middelen uit het energieakkoord en over ideeën voor een sloopfonds. In latere brieven staat niets concreets meer over de rol van de rijksoverheid bij de uitvoering van het nationaal programma. Is de Minister, als zijn zoektocht nog niet is afgerond, bereid om op korte termijn met de gemeente en de programmadirectie in gesprek te gaan over het maken van concrete afspraken over een oplossing? Kan hij de Kamer in het voorjaar van 2016 over de uitkomsten daarvan informeren?

In zijn brief van 2 maart reageert de Minister op het rapport The Inclusive City. Hij schrijft dat Nederland tijdens het EU-voorzitterschap aandacht wil vragen voor kennisdeling tussen lidstaten en Europese steden op het terrein van armoedebestrijding. Vindt de Minister het een goed idee om in die context Rotterdam-Zuid als voorbeeldproject te kiezen?

De heer Van der Linde (VVD): Voorzitter. Ik las de eerste zin van de Leefbaarometer: «Tussen 2012 en 2014 is de leefbaarheid in Nederland verbeterd.» Ik begrijp dus niet helemaal waar de negatieve spiraal vandaan komt waar collega De Vries het over heeft. Het gaat gewoon hartstikke goed. Je ziet dat het aantal mensen dat goed of uitstekend woont langjarig gestegen is van 41% naar 50%. Dat doet niet af aan het feit dat een kleine 5% van de Nederlandse bevolking nog steeds in zwakke gebieden woont met veel armoede en overlast. Dat zijn broedplaatsen van criminaliteit. Op blz. 14 van het rapport zie je dat die wijken ook nog eens extra vatbaar zijn voor de economische crisis vanaf 2008. De tweede helft van het rapport leest als een soort receptenboek: wat moet je doen om een leefbare wijk te krijgen? Het wordt uitgesplitst naar het soort voorzieningen dat je in een fijne wijk moet hebben, het type woning en het soort bewoners, maar overall zie je dat veiligheid nog steeds de belangrijkste factor is in de leefbaarheidsbeleving.

Daarom is het goed dat het kabinet de knuffelaanpak met de prachtwijken en de kanswijken heeft verlaten en vooral gemeentes en in het bijzonder burgemeesters echte bevoegdheden heeft gegeven. Dat is gebeurd via de Woningwet om huisjesmelkers aan te pakken. Dat is gebeurd via de vorig jaar verruimde Rotterdamwet. En dan ligt er ook nog een initiatiefwet van mijn collega Tellegen om woningzoekers vooraf te kunnen screenen op overlastgevend gedrag. Hebben wij daarmee een toereikend instrumentarium of hebben wij nog nadere stappen nodig om te voorkomen dat wijken afglijden en broedplaatsen worden voor criminaliteit? De brief van de Minister over stadsvernieuwing past in deze aanpak. Het primaat ligt bij de gemeenten, en het Rijk denkt mee en ondersteunt. Die lijn verdient wat mij betreft alle steun.

Over Capelle aan den IJssel heb ik niet zoveel vragen. Net als collega Koolmees heb ik daar een deel van mijn jeugd doorgebracht. Als jeugdnatuurwachter heb ik op mijn elfde papiertjes geprikt in een van die probleemwijken. Het heeft niet geholpen. Daarom is het hartstikke goed dat Capelle deze stap zet. Ik wens collega Oskam, die daar binnenkort burgemeester wordt, veel succes.

De G-4 scoren in de Leefbaarometer aanzienlijk slechter dan de G-14. Ik vraag de Minister om bijzondere aandacht voor Rotterdam-Zuid, het grootste probleemgebied in Nederland. Corporaties investeren daar de komende jaren voor een half miljard. De gemeente investeert een schamele 10 miljoen. De chef van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid verzekert mij dat er eigenlijk nog eens 50 miljoen nodig zou zijn om tot verdere ontwikkeling te komen. Ik ben ervan overtuigd dat de meeste van mijn collega's een soortgelijk gesprek hebben gehad met de heer Pastors. De VVD ziet hier een tegenstrijdigheid. Enerzijds wonen daar 70.000 mensen met een schrikbarende achterstand in taalbeheersing, onderwijs en werk in gebieden die wij met de Rotterdamwet hebben aangewezen. Anderzijds rukt vanaf de Kop van Zuid een metropool op en ligt er een RandstadRail, waarmee je in een paar minuten naar het centrum kunt en in iets meer tijd naar Den Haag of Spijkenisse.

Er is dus gewoon heel veel potentieel. Er zijn misstanden, er zijn achterstanden, maar als je Rotterdam-Zuid wilt verkopen, is het etaleren van ellende het verkeerde voorbeeld van citymarketing. Het heil kan niet alleen komen van corporaties. Mijn idee is dat je private investeerders zult moeten aantrekken, maar dan moet je wel een upside laten zien. Het Rotterdamse coalitieakkoord voorziet in een bakfietswijk. Ik heb in Rotterdam weleens geroepen: die zou je dan prima op Zuid kunnen positioneren. Er is voldoende grond om uit te geven, dichtbij uitvalswegen en dichtbij die RandstadRail. Het echte probleem zit natuurlijk in die koopwoningen en de huisjesmelkers. Die zou je eigenlijk moeten opkopen en vervangen. Hoe kijkt de Minister aan tegen de ontwikkeling op Rotterdam-Zuid? Wat is zijn mening over de businesscases die het nationaal programma heeft ontwikkeld en de financiële gevolgen ervan? Ik begrijp dat de Minister geen 50 miljoen in zijn achterzak heeft. Dat zou ook tegen zijn eigen beleid ingaan, maar kunnen wij op nationaal niveau iets doen om die investeringen op Zuid aan te jagen? Kunnen wij experimenteren met het woningwaarderingsstelsel? Hoe kun je de rol van het Rijk als meedenker en ondersteuner gestalte geven? Het is het grootste probleemgebied van Nederland dat tegelijkertijd de meeste potentie heeft.

De heer Koolmees (D66): Voorzitter. Stedelijke vernieuwing is en blijft een belangrijk onderwerp. Het is noodzakelijk dat de directe leefomgeving van een goede kwaliteit is met alle aspecten om mensen gelukkiger, gezonder en veiliger te laten leven. De gemeente is natuurlijk de primair verantwoordelijke hiervoor, maar dat betekent niet dat het Rijk zijn handen ervan af kan trekken. Lokaal maatwerk is belangrijk, maar gemeentes kunnen het zeker niet alleen. Dat is ook niet het beleid van deze Minister. Na vijftien jaar financiële steun van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing is het sinds dit jaar volledig de taak van de gemeentes om stedelijke vernieuwingsplannen te realiseren. Ik vraag mij af of dat genoeg gebeurt. Kan de Minister aangeven of er verschillen zijn tussen 2015 zonder ISV en 2014 met ISV? Is er een verschil in het aantal stedelijkevernieuwingsprojecten of investeringen in de fysieke omgeving?

Ook wij hebben de Leefbaarometer bekeken. Wij willen natuurlijk allemaal dat die blijft stijgen, zeker in de wijken die als onvoldoende of zeer onvoldoende staan aangegeven, want wij hebben het inderdaad over 5% van de Nederlandse bevolking die in die wijken woont. Wij zijn blij met de kleine vooruitgang die wordt geboekt met de gemiddelde leefbaarheid in Nederland, maar jammer genoeg is dat niet in de gebieden waar het het hardst nodig is. Juist in de wijken waar het echt onvoldoende of zeer onvoldoende is, zouden wij graag een verbetering tot stand zien komen. De 40 aandachtswijken die ooit zijn benoemd tijdens het kabinet-Balkenende IV, lopen nog steeds achter. Mijn collega's zeiden het al: vooral in de G-4 is er nog veel te doen.

En dan kom ook ik uit op Rotterdam-Zuid. Ik ben geboren in Capelle aan den IJssel, maar ik woon nu in Rotterdam en heb er van dichtbij mee te maken. Ik vind het heel positief wat er op Rotterdam-Zuid gebeurt. De heer Pastors zit hier in de zaal. Als je kijkt naar wat er allemaal gebeurt op de gebieden wonen, school en werk, dan zie je heel positieve ontwikkelingen. Ik vind dat wij daar positief naar moeten kijken. Wij moeten de kansen benutten, want er zijn echt kansen voor de toekomst.

De heer De Vries zei dat het bij de fysieke pijler in Rotterdam-Zuid niet op eigen kracht lukt. Wij hebben de verhuurderheffingaftrekmogelijkheid voor Rotterdam-Zuid gemaakt om extra investeringen in de wijk mogelijk te maken. Wij zien dat Rotterdam zelf 10 miljoen ter beschikking stelt voor extra investeringen in de fysieke pijler. Wat kan het Rijk hieraan bijdragen om die verdere stap te zetten om Rotterdam-Zuid echt tot een succes te maken? Ik ben zeer benieuwd naar de reactie van de Minister op deze vraag, die ook door anderen is gesteld.

De Minister schrijft dat het Rijk als regisseur bij de wijkaanpak betrokken blijft. Dat gebeurt wel een beetje op afstand, omdat het een lokale verantwoordelijkheid is, en breder dan gericht op de oude 40 wijken. Ik vind dat een verstandige aanpak, maar het beleid bestaat natuurlijk vooral uit expertteams, programma's, leerkringen, het Platform31 en aanjaagteams. Kan de Minister aangeven hoe effectief dat beleid is? Hoe vaak worden de instrumenten gebruikt en wat vinden de gemeentes ervan? Wordt er in de praktijk heel veel mee gedaan? Is er behoefte aan? Kan de Minister aangeven hoe ernaar wordt gekeken?

Voor D66 is stedelijke innovatie belangrijk. Ik denk aan nieuwe manieren om steden in te richten en aan oplossingen die veel kunnen bijdragen aan de leefbaarheid. Een voorbeeld van zo'n nieuw concept is het bewonersbedrijf, waar zowel de Minister als D66 groot voorstander van is. Bewonersbedrijven helpen onder andere mee met het bestrijden van leegstand, eenzaamheid van ouderen, een gebrek aan sociale cohesie en onleefbaarheid in de wijk. Veel bewonersbedrijven kampen echter met belemmeringen en dat is jammer. Wij pleiten er dan ook voor om het experiment zo goed mogelijk te ondersteunen. Is de Minister bereid om dat te doen? In hetzelfde licht zien wij het rapport van Platform31 tegemoet over de knelpunten voor burgerinitiatieven en sociale ondernemers. Ik hoop dat de Minister ook hiermee aan de slag gaat. Kan hij al aankondigingen doen?

De heer Bashir (SP): Voorzitter. De SP kan niet vaak genoeg het belang van leefbare en gemengde wijken benadrukken. Helaas voert het Rijk geen wijkenbeleid meer. Terwijl vroeger resultaten werden geboekt met bijvoorbeeld het grotestedenbeleid, moeten gemeenten het nu vooral zelf uitzoeken. Gemiddeld gezien is de leefbaarheid misschien iets verbeterd, maar nog altijd kampen mensen met hardnekkige en zeer vervelende problemen in hun wijken. In Nederland hebben wij gelukkig geen grote achterstandswijken zoals in Londen, Parijs en Brussel, maar die moeten wij ook niet krijgen. Hoe gaat de Minister dat voorkomen nu de geldpotten zijn opgedroogd? Tegelijkertijd zijn heel veel mensen er in inkomen op achteruitgegaan. Als zij ook nog eens in een wijk wonen die een slechte positie heeft, dan zullen zij minder bereid zijn om in hun eigen wijk te investeren. Daarbij komt nog dat het kabinet de verkleining van de sociale huursector stimuleert door de verkoop en de liberalisatie van huurwoningen. Daarmee zullen mensen alleen maar meer van hun inkomen kwijt zijn aan woonlasten, waardoor zij dus nog minder geld hebben om te investeren in hun eigen wijk. En dat terwijl wij weten dat investeren in de eigen wijk niet alleen door het Rijk, maar ook door de mensen zelf essentieel is. Kan de Minister in dit licht nog eens kijken naar de verhuurderheffing? Die staat haaks op de noodzaak om te investeren in de eigen wijk. Graag een reactie.

Uit internationaal onderzoek blijkt dat de kloof tussen arm en rijk helaas nog steeds groeit. Mijn collega's Karabulut en Merkies hebben hier schriftelijke vragen over gesteld. De Minister zei in zijn antwoord onderzoek te doen naar de spreiding en mening van verschillende groepen. Waar is dat onderzoek? Wat gaat de Minister er concreet mee doen?

Dit kabinet is meer bezig met repressie dan met preventie. Zo mag de Rotterdamwet bijvoorbeeld ook in andere gemeenten worden uitgevoerd. Mensen met een laag inkomen kunnen dan worden geweerd uit bepaalde wijken. De SP-fractie heeft de Rotterdamwet altijd al opportunistische gelegenheidswetgeving genoemd. Een uitbreiding ervan maakt het alleen maar erger. Graag een reactie van de Minister op uitlatingen van woningcorporatie Havensteder, die vindt dat de Rotterdamwet overbodig en stigmatiserend is, omdat mensen ermee worden uitgesloten. Wat vindt de Minister daarvan?

Op het budget van woningcorporaties voor leefbaarheid wordt ook nog eens beknibbeld. In een vorig debat hebben wij het er uitvoerig over gehad. Woningcorporaties hebben een budget van € 125 per woning. Daaruit moet straks ook nog een deel van de personeelskosten betaald worden om de wijk leefbaar te houden. Zo blijft er weinig over. Ik vraag de Minister om het gehele budget van € 125 echt voor leefbaarheid uit te trekken. Zo voorkomen wij namelijk dat er fysieke, sociale of veiligheidsproblemen in de wijk ontstaan. Leefbaarheid is belangrijk. De enquêtecommissie heeft indertijd aanbevolen om het budget duidelijk af te schermen, maar nu wordt het afgeschermde budget ook nog eens voor andere zaken gebruikt waar het niet voor bedoeld was. Daardoor krijgen wij helemaal geen leefbaarheid meer in plaats van leefbaarheid zonder commerciële activiteiten.

Lokaal maatwerk is belangrijk – daar heeft de Minister gelijk in – maar dat wil niet zeggen dat je je handen ervan af moet trekken. Dat gaat de Minister echter wel doen door niet meer in te zoomen op aandachtswijken, maar te kijken naar alle wijken. Met andere woorden, de concrete problemen van mensen verdwijnen in gemiddelde cijfers over het totaal. Dat is wat de SP-fractie betreft onwenselijk. Wat je wel moet doen, is alle wijken monitoren en daarnaast extra aandacht besteden aan probleemwijken. Graag een reactie en een toezegging.

De heer Ronnes (CDA): Voorzitter. De behoefte aan een opwaardering van de positie van de stad wordt vooral ingegeven door de veranderende omstandigheden. Het CDA ziet die veranderende omstandigheden in de samenleving ook, zowel in de stad als op het platteland. De uitdagingen waar wij voor staan, zijn groot. De kwaliteit van de fysieke leefomgeving in Nederland wordt niet langer in belangrijke mate gefinancierd door opbrengsten uit grondexploitaties gebaseerd op stijgende vastgoedprijzen. In de huidige tijd staat deze, zoals de Minister schrijft, meer in het teken van maatwerk, redenerend vanuit de eindgebruikers en de reeds aanwezige waarden in het gebied of juist het ontbreken daarvan. De nieuwe realiteit hangt ook samen met het veranderend speelveld waarbinnen stedelijke vernieuwing zich afspeelt. De financiële slagkracht is veel beperkter. Des te groter zijn de uitdagingen in sommige gebieden. Een voorbeeld, dat hier vandaag al vele malen is genoemd, is Rotterdam-Zuid.

In het verleden heeft het Rijk met de gemeente Rotterdam, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties het Nationaal Programma Rotterdam Zuid afgesloten. De aanleiding hiervoor lag in een onderzoek van Deetman naar Rotterdam-Zuid, waarin hij constateerde dat er in dit gebied met 200.000 inwoners zowel naar de aard als naar de omvang sprake is van on-Nederlandse problematiek. Het gebied ligt op alle indicatoren – school, werk en wonen – ver achter bij het gemiddelde in andere grote steden. Wij zien dat er wordt gewerkt aan de verbetering van Rotterdam-Zuid langs de lijnen van school, werk en wonen. Hiermee zou Rotterdam-Zuid in twintig jaar op G-4-niveau gebracht moeten worden. Dat vereist een volhardendheid en volhoudendheid in uitvoering van de ingezette lijn. Op de onderdelen van school en werk wordt lokaal reeds veel inzet gepleegd. Het grote knelpunt is dat de particuliere woningmarkt te weinig in staat is om deze omslag te maken. Ook corporaties lopen vast, omdat zij tegen de grenzen aanlopen van wat zij aankunnen. De opgave is dermate groot, dat wij een goede betrokkenheid van het Rijk zeer belangrijk vonden en vinden. Het moet niet zo zijn dat on-Nederlandse situaties blijven bestaan. In het verbeteren van de leefkwaliteit heeft de gemeente Rotterdam een belangrijke stap gezet door voor 2016 10 miljoen euro uit te trekken voor de particuliere voorraad en de opwaardering van de wijk. Wij vragen de Minister of hij bereid is om met de gemeente Rotterdam en onder andere de programmadirectie in overleg te treden over de vraag hoe meer, met name particuliere, voorraad in het middenklassesegment gerealiseerd kan worden, en te bezien of hij hier de zaak in beweging kan krijgen. De maatregelen in de brief lijken op dit moment nog niet voldoende.

De vergadering wordt van 14.27 uur tot 14.41 uur geschorst.

Minister Blok: Voorzitter. Mijn antwoord begint altijd met het benoemen van de hoofdstukjes. Dat zal overzichtelijk zijn, want een hoofdstuk gaat over de leefbaarheid en het wijkenbeleid in het algemeen en een hoofdstuk gaat over de specifieke vragen over Rotterdam-Zuid.

Ik ga eerst in op de vragen over de leefbaarheid en het wijkenbeleid. Iedereen vroeg welke maatregelen effectief zijn en welke voornemens het kabinet op dit gebied heeft. De Kamer heeft van mij opnieuw een grote stapel rapporten gekregen met daarin de resultaten van onderzoeken naar de verschillende aspecten van het wijkenbeleid. Het beeld dat daaruit opdoemt, is in eerste instantie diffuus. Ik kan mij herinneren dat er in 2013 nogal wat commotie was omdat in een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau vrij scherp werd geconcludeerd dat het wijkenbeleid geen meetbare resultaten had opgeleverd. Nu is er weer een rapport van het SCP waarin specifiek wordt ingegaan op vier wijken. Daarnaast is nog een groot aantal andere onderzoeken gedaan. Aan de ene kant wordt gewezen op het feit dat het vaak om effecten gaat die zich op de heel lange termijn voordoen. De resultaten die je nu in de wijk meet, hebben dus waarschijnlijk ook te maken met maatregelen die al veel eerder zijn genomen. Aan de andere kant is het heel lastig om precies te knippen: welke effecten zijn nu het gevolg van wijkenbeleid, welke van de economische ontwikkeling, welke van onderwijsbeleid en welke van veiligheidsbeleid?

Bij de analyse die nu voor de Leefbaarometer is gedaan, is specifiek gekeken naar ieder van de 40 wijken die ooit door Minister Vogelaar zijn aangewezen. Daaruit blijkt dat de problematieken zo verschillend zijn dat zij in ieder geval om heel veel lokaal maatwerk vragen. Voor mij is het dus steeds de vraag of wij gemeentes en alle anderen die dag in, dag uit in zo'n wijk bezig zijn – ik denk aan het onderwijs, de politie en de jeugdhulpverlening – de mogelijkheden bieden om daar aan de slag te gaan. Voor het kabinet was dit een belangrijke reden om op heel veel terreinen veel meer bevoegdheden bij de gemeentes te leggen. Ik verwijs hierbij naar alle grote decentralisaties in de jeugdzorg en naar de Wet maatschappelijke ondersteuning, maar ook op het gezamenlijke terrein van de woningmarkt zijn in samenspraak met huurdersorganisaties en woningcorporaties aan de gemeentes veel grotere bevoegdheden gegeven. Dat is steeds gedaan vanuit de gedachte dat men lokaal de meeste kennis heeft en dat men dus ook lokaal de instrumenten moet hebben.

Bij een heel groot deel van deze decentralisatie zijn ook forse budgetten naar gemeentes overgeheveld. Natuurlijk ontstaat altijd discussie over de vraag of het genoeg is, maar feitelijk zijn er budgetten van het Rijk naar de gemeentes overgeheveld. De lessen van de afgelopen jaren zijn heel sterk vertaald in die decentralisatie.

In de toekomst willen wij de Leefbaarometer blijven maken. De heer Bashir vroeg of hij kan blijven zien wat er in de verschillende wijken gebeurt. Ja, de Leefbaarometer blijft daarin inzicht geven.

Na deze algemene inleiding ga ik in op de specifieke vragen. De heer De Vries vroeg welke wijken op dit moment een dikke onvoldoende scoren. Ik kan zo een aantal voorbeelden geven: in Rotterdam-Zuid zijn dat de wijken Lombardijen en IJsselmonde en in Culemborg is dat de wijk Terweijde. Daaruit blijkt ook hoe verschillend de schaal kan zijn. In Terweijde is dit echter nog steeds een heel groot probleem. Als de Kamer daar behoefte aan heeft, kan ik haar de lijst toesturen die wij op basis van de Leefbaarometer kunnen opstellen. Op deze lijst staan iets meer wijken dan de wijken die ik nu noem. Gelukkig is er ook een lange lijst met wijken waar het veel beter is gegaan. Enkele leden noemden hun ongetwijfeld gelukkige jeugd in Capelle aan den IJssel. Ik heb een tijd in Kruiskamp, Amersfoort, mogen wonen. Eerlijk gezegd was ik een beetje verrast toen ik deze wijk aantrof op de 40 wijkenlijst, maar hij is er weer van af.

De heer De Vries vroeg of ik een spade dieper kan ingaan op de oorzaken van de achteruitgang van de wijken. De Leefbaarometer geeft daar volgens mij een goede uitdieping van, want hij laat de ontwikkeling per aspect van leefbaarheid zien. Daaruit blijkt heel consistent dat elke achteruitgang te maken heeft met het onderdeel leefbaarheid en veiligheid. Dat is ook een reden waarom ik de Kamer een voorstel voor de verruiming van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) heb toegestuurd. Daardoor moet het voor een gemeenteraad mogelijk worden om voor een bepaalde wijk een screening op criminele antecedenten te introduceren. Deze wens leeft bij een groot aantal gemeentes.

De heer De Vries vroeg voorts of ik wil nadenken over een fonds als opvolger van de ISV-gelden, die met ingang van dit jaar niet meer beschikbaar zijn. Ook de Eerste Kamer heeft hier specifiek naar gevraagd. Ik heb eerder gezegd dat ik bij de evaluatie van de verhuurderheffing, die het komende voorjaar zal plaatsvinden, naar die mogelijkheid zal kijken. Ik heb ook al eerder gezegd dat ik alle wensen en mogelijkheden inzake de verhuurderheffing als één geheel wil onderzoeken en aan de Kamer wil voorleggen. Ik probeer daar consistent in te zijn. Uiteindelijk zullen het immers altijd weer keuzes zijn. Vaak kun je de euro die je aan het een uitgeeft, niet meer aan het ander uitgeven. Ik meen dat het daarom verstandig is om dit als één pakket te laten zien. De mogelijkheid voor een fonds zal ik daarbij betrekken.

De heer Albert de Vries (PvdA): Ik ben erg blij met dit antwoord van de Minister. Het betekent dat hij hier echt serieus naar gaat kijken. In de analyse zegt hij dat het vooral om de veiligheid en leefbaarheid gaat en dat de uitbreiding daarvan voor Rotterdam de oplossing is. Ik krijg signalen die erop wijzen dat de problemen in de fysieke pijler door de afnemende investeringskracht echt oplopen. Dat zie je in Rotterdam-Zuid, maar ook in een aantal andere wijken. Ziet de Minister dat niet? Dat hoor ik hem niet zeggen.

Minister Blok: Ik baseer mij op de onderzoeken, die ik deel met de Kamer. Daaruit komt het aspect van leefbaarheid en veiligheid heel sterk naar voren. De Leefbaarometer is heel sterk gebaseerd op het antwoord dat bewoners geven op de vraag waar zij tegen aanlopen. Ik ga de meningen van de bewoners niet vanuit mijn optiek bestrijden. Ik heb het anders aangevlogen.

Ik ben het onmiddellijk met de heer De Vries eens dat het over het algemeen wenselijk is om ervoor te zorgen dat wijken redelijkerwijs gemengd zijn. Het is niet voor niets dat wij de woningcorporaties in de Woningwet extra mogelijkheden hebben geboden om, na een toets, voor de vrije sector te bouwen indien de markt dat niet wil doen. Ik constateer alleen dat in de Leefbaarometer bij een achteruitgang juist wordt gewezen op het aspect leefbaarheid en veiligheid.

Ook de heer Van der Linde vroeg naar het aspect van leefbaarheid en veiligheid. Hij vroeg of wij daar voldoende instrumenten voor hebben. Dat is nog niet helemaal het geval. Ik hoop natuurlijk op de zegen van de Kamer voor het wetsvoorstel waar ik net op wees. Mijn collega van Justitie is bezig met een aantal maatregelen die specifiek gericht zijn op de aanpak van jihadisme. In een aantal wijken speelt ook dat nadrukkelijk een rol. De gereedschapskist moet naar de mening van het kabinet wat voller zijn. Dat is ook de reden waarom wij de genoemde wet aan de Kamer voorleggen. Overigens betekent dat niet dat er op dit moment niets gebeurt. Er is een leerkring specifiek op het thema veiligheid en criminaliteit. Wij willen daar echt nog wat scherpere instrumenten voor hebben.

De heer Koolmees vroeg naar de deelname aan de verschillende platforms. Tien gemeentes nemen deel aan de leerkring die betrekking heeft op criminaliteit. Aan de leerkring Radicalisering nemen 25 gemeentes deel en de leerkring rond de malafide pandeigenaren heeft acht deelnemers. Overigens is de Woningwet op dit onderdeel nog niet zo lang geleden aangescherpt. Daarnaast kennen wij ook nog de expertteams. De heer Koolmees noemde het repertoire ook zelf al. Er is bijvoorbeeld een team dat helpt met het versnellen van vastzittende bouwprojecten. Daaraan nemen op dit moment twaalf gemeentes deel. Er zijn verder nog expertteams op het gebied van transformatie en van eigenbouw. Deze teams richten zich niet specifiek op het wijkenbeleid, maar zijn beide wel erg in trek. Je kunt echt zien dat in Nederland op beide terreinen, eigenbouw en transformatie, grote stappen vooruit worden gezet.

De heer Koolmees vroeg of al effecten zichtbaar zijn van het beëindigen van het ISV. Daar is het nog te vroeg voor. Dit is het eerste jaar waarin deze middelen niet beschikbaar zijn. Dat zal uit een volgende Leefbaarometer moeten blijken.

De heer Koolmees vroeg verder of ik bereid ben om bewonersbedrijven te blijven ondersteunen. Daartoe ben ik bereid. De Kamer heeft een rapport over de eerste inventarisatie ontvangen. Wij moeten wel realistisch zijn: het is ingewikkeld. Dat blijkt ook uit het rapport. Een bedrijf oprichten is sowieso ingewikkeld. Wil je een zaak tot stand brengen in een wijk die het moeilijk heeft en heb je specifiek tot doel de opbrengsten daarvoor te gebruiken, dan is dat een grote opgave. Tegelijkertijd liggen daar vaak mooie kansen. Beschikbare gebouwen hebben bijvoorbeeld geen bestemming meer en zijn daardoor goedkoop. Het is zeker zo belangrijk dat ik erbij betrokken wil blijven. In gesprekken met het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA) en op werkbezoeken maak ik altijd duidelijk dat men zich moet realiseren hoe ingewikkeld dit is. Men moet dus goed beslagen ten ijs komen.

De heer Koolmees vroeg verder naar het rapport van een ander platform, het Platform31. Het wegnemen van klemmende regelgeving zou stedelijke vernieuwing een extra impuls moeten geven. Dat rapport verschijnt begin 2016.

De heer Bashir vroeg wat de effecten zijn van de verhuurderheffing, iets wat in zijn bijdrage niet helemaal ongebruikelijk is. Deze heffing zou haaks staan op het investeringsvermogen. De evaluatie van de verhuurderheffing komt nog, maar zoals de heer Bashir weet, zijn de sombere financiële voorspellingen die werden gedaan toen de verhuurderheffing werd geïntroduceerd, niet uitgekomen. De rapporten van de toezichthouder, de Woonautoriteit, laten zien dat de solvabiliteit van corporaties beter is dan indertijd werd voorspeld. Vorige week hebben wij hier nog de prognoses voor de investeringen bekeken, die alleen al voor het deel nieuwbouw tussen de 5,5 en 6 miljard per jaar liggen. Dat zijn toch zeer aanzienlijke bedragen.

De heer Bashir heeft verder gevraagd hoe ik aankijk tegen de reactie van de woningcorporatie Havensteder. Zij zou hebben uitgesproken dat de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek stigmatiserend en onwenselijk is. Zoals het in een democratie hoort, is het de gemeenteraad die bij meerderheid besluit of op deze wet een beroep wordt gedaan. Dat hebben inmiddels drie gemeentes gedaan, namelijk Rotterdam, Capelle aan den IJssel en Nijmegen. Omdat het een ingrijpende maatregel is, heeft dit de vorm van een voorstel aan de verantwoordelijke Minister, die toetst of het voorstel aan alle criteria voldoet. In een vrij land mag eenieder, dus ook een directie of een betrokkene bij Havensteder, het niet eens zijn met een beslissing van de gemeenteraad. Deze beslissing wordt op een democratische manier genomen. Als die door mij wordt «afgezegend», kan de Kamer mij daar weer democratisch op aanspreken, maar zo'n beslissing moet wel genomen kunnen worden. Onder de huidige wet heeft een aantal gemeentes behoefte aan het vergroten van het aandeel mensen met werk in een wijk. Ik kan mij overigens voorstellen dat de SP daar sympathie voor heeft. De heer Bashir pleit immers vaak voor gemengde wijken. Dit is ook een instrument dat tot gemengde wijken leidt. Daarnaast heeft een aantal gemeentes nadrukkelijk om de toevoeging gevraagd, zodat de gemeente kan screenen op criminele antecedenten. Dat is in ieder geval een behoefte van een aantal gemeentebesturen.

De heer Bashir heeft verder gevraagd hoe wij grootschalige achterstandswijken in Nederland willen voorkomen. Gelukkig woont in Nederland maar zo'n 5% van de mensen in wijken met een opeenstapeling van problemen. De heer De Vries wees daar ook op. De schaal is echter niet vergelijkbaar met die van Parijs of Londen. Naar ik meen, zei de heer Bashir dat ook zelf. Hij sprak daarbij natuurlijk wel een zorg uit: hoe zorgen wij ervoor dat dit zo blijft? Ik zei al dat wij gemeentes heel bewust een groot aantal instrumenten hebben gegeven, inclusief budgetten, om daarop zelf te sturen. Het kabinet vindt dat op een aantal onderdelen aanvullende maatregelen nodig zijn. Vandaar dat mijn collega's en ik nog met wetgeving komen. Er is nooit reden om achterover te leunen, niet voor het Rijk en niet voor de lokale bestuurder. Ik heb wel het idee dat wij hier een aantal dingen toch echt verstandiger doen dan in andere landen. Zo is de politie in Nederland echt veel meer verweven met een wijk. Wij hebben geen politie die zo nu en dan echt afstandelijk door een wijk rijdt en er alleen op slaat als er wat moet gebeuren. Wij doen hier toch heel serieuze inspanningen om mensen ongeacht kleur of achtergrond aan de slag te krijgen. Het lukt niet zoals wij dat allemaal zouden willen, maar wij doen dit toch heel serieus. Nogmaals, er is geen reden om achterover te leunen, maar er is wel een reden om de vergelijking met andere landen met enige trots te doorstaan.

De heer Bashir vroeg ook hoe ik omga met de € 125 voor leefbaarheid. In een eerder debat heb ik aangegeven dat de € 125 onderdeel is van de wet en voortkomt uit een amendement van de Kamer. Dat amendement voer ik trouwhartig uit, maar de oorspronkelijke wet bevatte geen maximumbedrag; die kende de bepaling dat leefbaarheidsuitgaven gericht moesten zijn op de eigen huurders. Het feit dat een maximumbedrag in de wet is gekomen, betekent dat je ergens in de boekhouding moet gaan aanmerken wat wel of geen leefbaarheidsuitgave is en dan kom je altijd uit bij definitiekwesties. In datzelfde debat heb ik gezegd dat ik daarvoor in de ministeriële regeling een oplossing wil bieden. Het overgrote deel van het werk van een huismeester hoort immers heel traditioneel bij de kerntaken van een woningcorporatie. Dat speelt zich inderdaad af in en rond de complexen. Het is heel pragmatisch werk: het vervangen van een lamp in de portiek. Dat hoef je dus niet aan leefbaarheid toe te rekenen. Het feit dat er een bedrag is, noodzaakt mij nu echter om verder aan te geven wat wel en niet bij leefbaarheid hoort. Anders kan de toezichthouder zijn werk ook niet doen. Ik heb echt de intentie om dit zo te doen dat onderwerpen daar niet onterecht toe worden gerekend. Tegelijkertijd houd ik daarbij in gedachte dat ook de enquêtecommissie een rij voorbeelden noemde. Dat weet de heer Bashir als geen ander. Ik meen mij olifanten en weidevogels te herinneren. Die verdienen overigens al onze steun, warmte en liefde, maar hoeven niet per se uit leefbaarheidsbudgetten gefinancierd te worden.

De heer Bashir (SP): Het klopt; die voorbeelden zijn bekend. Het gaat mij erom dat op de budgetten wordt beknibbeld. Als daaruit een deel van de personeelskosten moet worden betaald, blijft er van die € 125 maar weinig over. Kan de Minister anders toezeggen dat hij de definitie zo gaat formuleren en opschrijven dat een substantieel deel van deze € 125 echt beschikbaar blijft voor leefbaarheid?

Minister Blok: Ik neem echt afstand van de stelling dat er beknibbeld zal worden. Ik heb het bedrag niet gesuggereerd. Het is toegevoegd. Het is dan onderdeel van de wet, en die voer ik dus uit. Maar ik beknibbel niet! Ik had een andere formulering. De € 125 die nu in de wet staat, is bedoeld voor leefbaarheid, maar dan moet je dus wel gaan definiëren wat leefbaarheid is. Dat kan ik ook niet helpen. Als je een bedrag wilt controleren, moet je ergens definiëren wat daaronder valt.

De heer Bashir (SP): Wij kennen allemaal de wetsgeschiedenis, maar voorheen was de Minister het met mij eens. Hij heeft immers zelf op een openbare bijeenkomst gezegd dat hij vond dat de personeelskosten niet onder die € 125 hoorden te vallen. Vervolgens heeft de autoriteit anders besloten. De autoriteit legt de wet dus anders uit dan de Minister en de Kamer aanvankelijk deden. Nu moeten wij toch iets doen, want anders hebben wij zo meteen een budget waaruit uiteindelijk alleen maar personeelskosten worden betaald. Ik vraag niet veel. Ik vraag alleen maar om een definitie die echt recht doet aan hetgeen wij aanvankelijk dachten met elkaar besloten te hebben.

Minister Blok: De Minister gaat ook wat doen. Dat heb ik gezegd. Even ter correctie van de woorden van de heer Bashir: op de Dag van de Huismeester heb ik gezegd dat de huismeester niet onder leefbaarheid valt omdat ik bij een huismeester inderdaad denk aan de zeer waardevolle taken die in en rond complexen vervuld worden. Vervolgens werden allerlei voorbeelden genoemd van huismeesters die in een steeds grotere cirkel werkten. Ik heb geen voorbeelden gehoord van huismeesters die eieren rapen of neerleggen, maar de cirkel werd steeds groter en het predicaat is nog steeds: de huismeester kan ook dingen doen. Dan kom je weer op de vraag waar het daadwerkelijke huismeesterwerk eindigt en waar het leefbaarheidswerk begint. Nogmaals, nu er een bedrag in de wet staat, ontkom ik er niet aan om een grens te hanteren, maar de € 125 is bedoeld voor leefbaarheid. Daarover kan geen verschil van mening bestaan.

De voorzitter: De vraag van de heer Bashir richtte zich volgens mij op het al dan niet meerekenen van salariskosten.

Minister Blok: Ja, maar zo gaat-ie niet vliegen, want ik constateer dus dat er salariskosten onder leefbaarheid geboekt kunnen worden die niet meer te maken hebben met het indraaien van de lampen in het portiek. Dat hoort gewoon bij het werk van de huismeester, maar zodra hij zich gaat bemoeien met weidebeheer – om dat voorbeeld toch maar te noemen – moet ik toch een keer zeggen: het zijn weliswaar personeelskosten, maar dit bedoelden we niet met leefbaarheid. Ik ontkom daar niet aan, want je moet definiëren wat leefbaarheid is als je wilt dat dit onder de € 125 valt. Nogmaals, dat ga ik ook oppikken, maar het moet wel even gebeuren.

Voorzitter. Hiermee hoop ik de vragen over wijkenbeleid en leefbaarheid beantwoord te hebben. Ik ga nu over naar het onderdeel Rotterdam-Zuid. Dat heeft begrijpelijkerwijs ook de aandacht van alle Kamerleden.

De heer De Vries vroeg of de aftrek in de verhuurderheffing in de breedte toegepast kan worden. Ik kan die vraag op twee manieren uitleggen. Geldt de aftrek ook voor andere verhuurders? Ja, wel zolang het gaat om sociale huurwoningen. Of doelt de heer De Vries op de bestedingskant? Heffingsvermindering betekent in de praktijk dat een corporatie wat meer overhoudt dan zo'n heffingsvermindering, maar de besteding van al het geld van een corporatie zal moeten plaatsvinden binnen de Woningwet. Daarbinnen kan de hele breedte worden gekozen, maar daarbuiten mag een corporatie niet investeren, ongeacht de bron van het geld.

De heer Albert de Vries (PvdA): In de brief van 19 november 2014 staat een vrij ruime omschrijving. Er staat dat in de novelle is vastgelegd dat het verantwoord is dat corporaties een rol spelen bij herstructurering. Vervolgens staat er dat in het speciale geval van Rotterdam-Zuid maximaal 10% van de WOZ-waarde mag worden geïnvesteerd, gerekend over tien jaar. Telt die investering mee voor het bepalen van de investeringsaftrek?

Minister Blok: Die 10% van de WOZ-waarde gaat volgens mij over het mogen investeren in niet-DAEB-activiteiten, diensten die niet in het algemeen economisch belang zijn.

De heer Albert de Vries (PvdA): Er staat «herstructurering».

Minister Blok: Ja, in niet-DAEB-activiteiten. De wet stelt geen beperkingen aan de investering in DAEB (diensten van algemeen economisch belang). Daar zijn we het over eens, maar ik zie de relatie met de verhuurderheffing niet. Daarop heeft die 10% namelijk geen betrekking.

De heer Albert de Vries (PvdA): Misschien kunnen wij afspreken dat de Minister nog eens uitlegt hoe wij die passage moeten interpreteren, want als er zaken gedaan moeten worden, moet helder zijn wat de spelregels zijn.

Minister Blok: En welke passage bedoelt u precies?

De heer Albert de Vries (PvdA): Een passage uit de brief van 19 november 2014. Daarin staan een heleboel teksten over Rotterdam-Zuid, waaronder deze passage. Het bijzondere is dat er op 19 november 2014 een heel exposé wordt gegeven over Rotterdam-Zuid, met als conclusie dat het een zoektocht is, maar in de brieven die daarna volgen staat hier niets meer over.

De voorzitter: Is de passage de Minister nu helder?

Minister Blok: Dan moet ik die echt even voor me hebben. Ik zal bekijken of ik hier in tweede termijn op terug kan komen.

Evenals de andere sprekers vroeg de heer De Vries ook wat het Rijk verder kan doen voor Rotterdam-Zuid, boven op de maatregel waarover wij het net hadden, de aanpassing van de Woningwet die het mogelijk maakt om meer te investeren in niet-DAEB-activiteiten dan buiten Rotterdam-Zuid het geval is, en de heffingsvermindering, die naast de krimpgebieden ook specifiek voor Rotterdam-Zuid geldt. Ik ben in het kader van de evaluatie van de verhuurderheffing, die al eerder ter sprake kwam, sowieso graag bereid om te bekijken hoe de heffingsvermindering uitpakt voor Rotterdam-Zuid en de krimpregio's. Als daaruit noodzakelijke aanpassingen naar voren komen, zal ik die voorleggen. De heer Van der Linde vroeg of ik ook bereid ben om te kijken naar de uitwerking van het woningwaarderingsstelsel voor Rotterdam-Zuid. Daar ben ik ook graag toe bereid. We zijn met verschillende grote steden in gesprek over de uitwerking van de STEP-regeling, omdat daar de zorg bestaat dat die niet goed op grote steden is toegesneden. Waar het noodzakelijk is om de instrumenten die wij ter beschikking hebben verder aan te passen, sta ik daar zeker voor open. De heer De Vries zal zich realiseren dat ik daarbovenop niet zomaar opeens allemaal extra potten met geld heb. Het gaat dus om het verdelen binnen de beschikbare potten.

De heer De Vries vroeg ook of ik het een goed idee vind om Rotterdam-Zuid als voorbeeld te gebruiken bij het EU-voorzitterschap. «De stad» is een van de speerpunten tijdens het Nederlandse voorzitterschap. We werken samen met steden aan een aantal zogeheten city deals om concrete problemen aan te pakken. Collega Plasterk trekt dat primair. Wij zijn natuurlijk graag bereid om te bekijken hoe de stad Rotterdam of specifiek Rotterdam-Zuid daarin mee kan draaien. Dat project moet dan wel van beide kanten gedragen worden, want de initiatieven moeten ook uit de steden komen. Kortom, het antwoord is ja. Wij doen het graag, maar moeten daarvoor wel een gezamenlijke invulling vinden.

De heer Koolmees en de heer Ronnes vroegen of ik bereid ben om naar de specifieke problematiek in de particuliere voorraad en het middensegment in Rotterdam-Zuid te kijken. Langs de route die ik net noemde, namelijk de aanpassing van de Woningwet en de extra ruimte die daarin is geboden, ben ik graag bereid om dat te doen. Overigens heb ik recent met een aantal woningcorporaties door Rotterdam-Zuid gelopen en gereden om de opgave daar te bekijken. Ik weet dat er enige discussie is tussen gemeentebestuur en corporaties. Ik kan draaien aan de landelijke instrumenten, zoals ik net heb aangegeven, maar de precieze invulling van de investeringen zal in de driehoek gemeente-corporatie-huurders moeten plaatsvinden, zoals wij in de Woningwet hebben afgesproken. Rotterdam zit nu midden in die discussie. Als die ergens vastloopt, is het mogelijk om het arbitrage-instrument in te roepen waarin de Woningwet voorziet, maar in die fase zijn wij nog niet. Eerst moet de gemeentelijke besluitvorming plaatsvinden.

Hiermee hoop ik ook de specifieke vragen over Rotterdam-Zuid beantwoord te hebben.

De voorzitter: Dat horen wij in tweede termijn!

De heer Albert de Vries (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de antwoorden. Hij heeft geen antwoord gegeven op één cruciale vraag: is hij bereid om als medeondertekenaar van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid aan tafel aan te schuiven om te bekijken wat het vervolg van de route is? Ik citeerde net al de brief van november 2014. Dat is echt het laatste bericht dat de Minister naar de Kamer heeft gestuurd over dit toch vrij prioritaire gebied. Dat getuigt van te weinig betrokkenheid. Ik verzoek de Minister om aan tafel te gaan en om alle instrumenten in te zetten die hij tot zijn beschikking heeft of nog gaat onderzoeken. Ik weet ook dat in Rotterdam gesproken wordt over bijdragen van de corporaties. Dat kan ik volgen voor zover dat in die brief van 19 november past, maar je moet je ook afvragen of het verantwoord is dat corporaties een heel groot deel van de particuliere problematiek gaan oplossen. Het is te mager als de Minister zegt dat hij het gebruikelijke instrumentarium van arbitrage wil inzetten. Dat is echt te weinig voor een nationaal programma! Kan de Minister toezeggen dat hij om tafel gaat en dat hij gaat bekijken hoe dit probleem opgelost kan worden, wat Rotterdam op eigen kracht kan, wat de corporaties kunnen bijdragen en hoe hij wat er dan nog mist kan aanvullen?

De heer Van der Linde (VVD): Voorzitter. Ik had nog niet gezegd dat ik geboren ben op Rotterdam-Zuid. Ik heb daar een heerlijke jeugd gehad – althans de eerste helft daarvan, want daarna verhuisde ik natuurlijk naar Capelle – in een fijn groen wijkje en vooral in een koopwoning. Ik wil toch benadrukken dat het heil niet alleen van de woningcorporaties kan komen. Wij moeten blijven proberen om daar private investeringen van de grond te krijgen. Uit de Leefbaarometer blijkt ook dat koopwoningen een belangrijke garantie vormen voor een leefbare wijk. Ik hoop dat dit in het geheel niet vergeten wordt, dat wij voldoende grond uitgeven en dat wij ervoor zorgen dat daar echt fijne koopwoningen zijn.

De heer Koolmees (D66): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de antwoorden. Die waren heel helder. Ook ik heb nog één vraag over Rotterdam-Zuid; dat zal u niet verbazen. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer De Vries. Welke extra mogelijkheden heeft deze Minister om er, populair gezegd, een slinger aan te geven? Wij zien nu dat het op gang komt en dat er initiatieven van de grond komen. Er liggen uitdagingen, maar ook kansen. In de particuliere voorraad zien wij nog een dreigende blokkade. De gemeente Rotterdam wil meedoen en woningcorporaties willen meedoen. Wat kan deze Minister bijdragen? Hij zei dat er een evaluatie van de verhuurderheffing aankomt. Misschien kan hij dan aan knoppen draaien. Zit daar ook het deel van een mogelijke oplossing om hier in het voorjaar stappen in te zetten?

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording van de vragen.

Ik denk dat wij het over een paar onderwerpen niet met elkaar eens zullen worden. De discussie daarover zal ook niet stoppen. De verhuurderheffing zal bijvoorbeeld grote gevolgen hebben voor de leefbaarheid en de corporaties. Kijk alleen maar naar de teruggelopen investeringen. In 2014 is er 40% minder geïnvesteerd. Je kunt altijd discussiëren over de vraag of dat wel of niet door de verhuurderheffing komt, maar volgens mij komt het onder andere daardoor.

Ik denk dat wij nog terugkomen op het bedrag van € 125 per woning dat woningcorporaties kunnen besteden aan de leefbaarheid, want de Minister heeft gezegd dat hij met reparatiewetgeving komt. Je kunt dit op twee manieren aanvliegen. Je kunt het bedrag verhogen of je kunt nog beter definiëren welke personeelskosten hieronder vallen. Volgens mij moeten hier helemaal geen personeelskosten onder vallen. Reken eens om hoeveel woningen je moet hebben om één persoon te kunnen betalen! Dan blijft er echt helemaal niks over van die € 125.

Ik had ook nog een vraag gesteld over de antwoorden op Kamervragen van de leden Karabulut en Merkies van afgelopen zomer. De Minister zegt dat hij nog een nader onderzoek gaat uitvoeren naar de ruimtelijke spreiding van rijk en arm en de meningen van verschillende groepen in Nederland. Ik ben benieuwd wanneer wij daarover iets kunnen verwachten.

De heer Ronnes (CDA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording en voor de toezegging dat hij actief aan tafel wil gaan zitten. Ik ben wel benieuwd naar het volgende. Wij zijn als Rijk betrokken geweest bij het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. De Minister laat duidelijk merken dat hij zich hiervoor in gaat zetten, maar dat de kaders aan de voorkant helder zijn: de financiële draagkracht moet komen van de partijen die daar in de regio spelen. Als vertegenwoordiger van het Rijk vind ik echter wel dat wij ons gecommitteerd hebben aan het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. Ik zou graag zien dat dit programma langdurig wordt doorgetrokken, zodat er nadrukkelijke effecten zichtbaar worden. De discussie of er al dan niet geld bij moet zou ik op het tweede plan willen zetten. Laten wij eerst bekijken wat de oorzaak is dat dit niet gebeurt en wat er nodig is om de boel in beweging te krijgen.

Minister Blok: Voorzitter. De heer De Vries ging in op de brief van november 2014, die ik inmiddels voor mij heb. Die bevat inderdaad wat ik in eerste termijn al dacht. De 10% heeft betrekking op het percentage van de WOZ-waarde dat bij investering in niet-DAEB mag drukken op het DAEB-deel van een woningcorporatie. Dat is een aangekondigde verruiming. Ik ben het dan ook niet eens met de stelling van de heer De Vries dat er daarna niets meer is gebeurd, want daarna is dit in de Woningwet opgenomen. Deze brief was de aankondiging en sinds 1 juli staat het in de Woningwet. Dat is nog heel vers. Het kan nu dus toegepast worden. Ik kan dus ook moeilijk nu al beoordelen in hoeverre dit al dan niet werkt, want het is echt heel recent. Ik heb al aangegeven dat ik de vinger aan de pols houd en in gesprek blijf met Rotterdam-Zuid, maar zou een aantal businesscases waarin dit wel of niet gewerkt heeft, moeten zien voordat ik kan zeggen dat wij het goed gedaan hebben of niet.

De heer De Vries vraagt ook of het verantwoord is dat woningcorporaties in de particuliere voorraad investeren. Dat is een zeer terechte vraag, die rondom de hele enquête speelt en die onder allerlei aanscherpingen van de Woningwet ligt. Wij hebben met elkaar afgesproken dat deze mogelijkheid geboden wordt in gevallen waarin de markt het laat afweten, juist in wijken die het lastig hebben, zoals Rotterdam-Zuid. Het lijkt mij echter ook terecht dat dit in een gemeente of een woningcorporatie leidt tot discussie met huurders, want uiteindelijk ben je geld aan het overhevelen van een segment dat specifiek op lage inkomens gericht is naar een segment dat op hogere inkomens gericht is. Wij hebben die mogelijkheid bewust geboden, maar het is alleen maar juist dat dit leidt tot discussie. Ook hier geldt dat wij iedere euro maar één keer uitgeven. De woningcorporatie was er primair voor de mensen met de lage inkomens. Het kan dus, maar discussie is daarbij onvermijdelijk. Ik zeg graag toe dat ik met de gemeente, de betrokkenen bij het Nationaal Programma Rotterdam Zuid en de woningcorporaties in overleg blijf over de manier waarop de instrumenten werken en over de vraag of ze voldoende zijn. Ik gaf al aan dat ik bereid ben om binnen die instrumenten zo nodig aanpassingen te doen. De heer De Vries eindigde een beetje dreigend: als er meer moet, moet dat er ook komen. Ik heb echter niet zomaar een zak met geld; sorry! Ik moet het doen met het budget dat ik heb. Daarbinnen kan ik opereren.

De heer Albert de Vries (PvdA): Dat is geen dreigement, maar volgens mij houd je je dan gewoon aan de afspraken. Als je met alle partijen een convenant tekent en vervolgens schrijft dat er een zoektocht gaande is naar manieren om dat te doen, dan moet die zoektocht wel afgemaakt worden. Dat betekent dat wij nog niet toe zijn aan conclusies, want wij weten niet of dit hele programma kan worden uitgevoerd. Ik wil graag dat de Minister aan tafel gaat en de mogelijkheid openlaat dat ook het Rijk als medeverantwoordelijke voor dit project een bijdrage levert als dat nodig is, op welke manier dan ook, via de evaluatie van de verhuurderheffing of wat dan ook. Als de Minister dat niet wil toezeggen, overweeg ik om hierover een uitspraak van de Kamer te vragen.

Minister Blok: De heer De Vries wijst terecht op de mogelijkheid om dat bijvoorbeeld via de verhuurderheffing te doen. Dan betreft het een schuif binnen het mij beschikbare budget. Als de heer De Vries of de Kamer mij vraagt om dit buiten het beschikbare budget te doen, moet ik helaas reageren met de mededeling dat ik niet meer budget heb. Nogmaals, binnen het beschikbare budget ben ik graag bereid om te doen wat nodig is en eventueel het instrumentarium aan te passen, omdat ik inderdaad vind dat de problematiek in Rotterdam-Zuid bijzondere aandacht verdient. Dat is ook gebleken uit de extra maatregelen die wij inzetten. Nogmaals, voor een deel zijn die zo pril dat je echt nog niet in redelijkheid kunt zeggen hoe dit in de praktijk uitpakt.

De heer Van der Linde lichtte nog een tipje van de sluier van zijn familiegeschiedenis op. Het verrast mij overigens een beetje om te horen dat hij in Rotterdam-Zuid geboren is, omdat hij er een bakfietswijk van wilde maken. Ik ben weleens met de fiets door de Maastunnel gegaan en dat is even schrikken, zodra die roltrap omlaaggaat. Met de bakfiets lijkt mij dat een zware klus.

De heer Van der Linde (VVD): We willen dan ook graag dat die bakfietsen op Zuid blijven!

Minister Blok: De heer Koolmees zocht naar ook naar de extra slinger en vroeg specifiek of er mogelijk een oplossing in de verhuurderheffing zit. Dat zou heel goed kunnen. Zoals gezegd ben ik graag bereid om daar komend voorjaar naar te kijken.

De heer Bashir ging nog een keer in op de € 125. Ik denk dat hij het wat scherper formuleerde dan hij bedoelde door te zeggen dat daarin helemaal geen personeelskosten mogen zitten. Ik denk niet dat een corporatie gelukkig wordt als er van de € 125 voor leefbaarheid niets aan personeelskosten mag worden uitgegeven. Voor een deel zul je leefbaarheid juist via mensenwerk invullen, naar ik denk zelfs voor een belangrijk deel. Volgens mij gaat de discussie over de vraag welk deel van het gewone huismeesterwerk onder het leefbaarheidsbudget valt. Nogmaals, ik zal met een ministeriële regeling komen om die onhelderheid op te lossen.

De heer Bashir vroeg ook naar een rapport dat genoemd werd in een antwoord op Kamervragen. Het rapport waarnaar die antwoorden op Kamervragen verwijzen is al openbaar. Het staat gewoon op rijksoverheid.nl en draagt de titel Ontwikkeling van ruimtelijke verschillen in Nederland.

De heer Ronnes vroeg ook om die extra inspanning voor Rotterdam-Zuid, die ik nogmaals graag toezeg binnen de randvoorwaarden die ik net heb geschetst.

Hiermee hoop ik ook de vragen in tweede termijn beantwoord te hebben.

De voorzitter: Dank u wel. Ik heb een aantal toezeggingen genoteerd.

  • De Minister gaat een lijst met probleemwijken op basis van de Leefbaarometer aan de Tweede Kamer toezenden. Kunt u een termijn noemen?

Minister Blok: Dat kan voor de kerst.

De voorzitter: Voor de kerst! Dat is helemaal vlot.

  • In de al geplande evaluatie van de verhuurderheffing, die in het voorjaar van 2016 verschijnt, wordt in ieder geval aandacht besteed aan een fonds als opvolger van het ISV, aan de manier waarop de heffingsvermindering voor Rotterdam-Zuid en de krimpgebieden uitpakt, en aan het woningwaarderingsstelsel.

Minister Blok: Dat is een zelfstandige vraag. Dat zit niet in de evaluatie, maar ligt op tafel in de gesprekken met Rotterdam-Zuid.

De voorzitter: Prima. De toezegging over het woningwaarderingsstelsel is een aparte toezegging. Ik kijk nog even naar de heer De Vries, die het dreigement van een VAO had.

De heer Albert de Vries (PvdA): Dat is geen dreigement, hoor. Het is gewoon een normaal instrument dat de Kamer heeft. De Partij van de Arbeid vindt het heel verstandig als de Minister zijn uiterste best doet om de eigen kracht van Rotterdam, al dan niet na wijziging van nog meer regels en het bestuderen van heffingskortingen, zo groot mogelijk te maken. Het kan zijn dat het probleem dan toch nog niet helemaal is opgelost. Ik vind niet dat het Rijk dan kan weglopen van zijn verantwoordelijkheid. Daarover wil ik graag een Kameruitspraak. Daarom vraag ik een VAO aan.

De voorzitter: Wij noteren een VAO met als eerste spreker de heer De Vries.

Sluiting 15.28 uur.

Naar boven