29 911 Bestrijding georganiseerde criminaliteit

Nr. 128 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 24 augustus 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 16 juni 2016 overleg gevoerd met de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie, over:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 21 september 2015 inzake beantwoording van de openstaande vragen uit de tweede termijn van het AO georganiseerde criminaliteit van 17 juni 2015 (Kamerstuk 29 911, nr. 118);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 29 september 2015 inzake afschrift van de brief aan de burgemeesters van Goes en Middelburg inzake de stand van zaken en aanpak van ondermijning in Zeeland;

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 8 oktober 2015 inzake effectiviteit strafrechtelijke aanpak Outlaw Motorcycle Gangs (OMG’s) (Kamerstuk 28 684, nr. 453);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 24 november 2015 inzake uitvoering van de motie van de leden Oskam en Tellegen over het wegnemen van belemmeringen om rondtrekkende roversbendes aan te pakken (Kamerstuk 29 911, nr. 121);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 13 juni 2016 inzake kabinetsstandpunt over een verbod op Outlaw Motorcycle Gangs (OMG's) en voortgang aanpak OMG's (Kamerstuk 28 684, nr. 469);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 15 juni 2016 inzake aanpak ondermijnende criminaliteit in Zuid Nederland: rapportages van de Taskforce Brabant Zeeland en Intensivering Zuid Nederland (Kamerstuk 29 911, nr. 126).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Nava

Voorzitter: Van Toorenburg

Griffier: Nava

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Kooiman, Recourt, Swinkels, Van Toorenburg, Van Veen en Ypma,

en de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 10.01 uur.

De voorzitter:

Dames en heren, welkom bij dit algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit. Wij hebben drie uur de tijd voor dit AO. Ik weet niet of we die tijd vol zullen praten en de Minister fluistert mij dan ook toe dat het van hem korter mag. Ik snap waarom hij dat zegt, maar ik weet niet of de Kamer dat met hem eens is. Tot die tijd zal hij het toch met ons moeten zien uit te zingen. Er zijn niet heel veel woordvoerders aanwezig en daarom wil ik niet te rigide omgaan met onze officiële spreektijd van vijf minuten. Ik vraag de woordvoerders wel om het daar ongeveer bij te houden.

De heer Van Veen (VVD):

Voorzitter. Het is mijn debuut in deze club; ik ben benieuwd.

Beroepscriminelen worden steeds brutaler. De kans dat je als omstander op een willekeurige dag in een wildwestsituatie verzeild raakt, is niet ondenkbaar, niet alleen in Amsterdam of in andere grote steden maar ook in dorpen in de rest van Nederland. Daarbij wordt niemand ontzien. Gekken gaan elkaar op klaarlichte dag met zware wapens te lijf. Vrouwen en kinderen worden niet gespaard. Ik zou om dit te illustreren graag een Twitterbericht naar aanleiding van een liquidatie citeren: «Ik zag net een meisje huilend in de auto bij haar vader. Je merkt de impact van de schietpartij bij kinderen. Sommigen zijn heel druk, maar een ander meisje stond te rillen en weer anderen te huilen.» Dit soort barbaars en schaamteloos geweld moet effectief aangepakt worden. Daar schreeuwt de samenleving om.

Cijfers liegen niet en die laten een daling zien van de criminaliteit. Slachtofferhulp is in Nederland prima geregeld, maar toch voelt het voor veel mensen thuis niet lekker dat op basis van kille kansberekening extreem geweld door professionele criminelen op ieder moment kan plaatsvinden. Het bezit van zware wapens moet harder worden aangepakt. Daarvoor hebben wij in het verleden samen met de Partij van de Arbeid een motie (29 911, nr. 106) ingediend. Ik vind de Minister op dit punt niet uitblinken in ijver. Volgens hem is zwaarder straffen niet nodig, want de straffen zouden al zwaar zijn. Maar een gewoon mens heeft geen verboden mitrailleur of pistool in huis, laat staan in de kofferbak van zijn auto. Echt niet! Mensen die dat wel hebben, moeten een tijdlang geen onderdeel zijn van onze maatschappij.

Waarom denkt de Minister dat zwaarder straffen geen oplossing zou zijn? de Stentor meldde onlangs 80 uur taakstraf voor illegaal wapenbezit en als klap op de vuurpijl een advocaat die meent dat de politie ten onrechte huiszoeking had gedaan bij de uiteindelijk veroordeelde. Hoe verklaart de Minister dat rechters nog steeds taakstraffen opleggen voor vuurwapenbezit?

De VVD is blij dat we om de pakkans te vergroten samenwerken met opsporingsdiensten uit andere landen. De politie in Roermond patrouilleert met collega's uit Duitsland en Roemenië door de binnenstad ten behoeve van de detailhandel met als doel buitenlandse rondtrekkende bendes op te sporen. Ik zou hierop graag een reactie krijgen van de Minister. Worden de resultaten van deze gezamenlijke actie met de Minister gedeeld en verdient dit initiatief uitrol over de rest van Nederland?

Het is goed om te zien dat de Minister met de brief over de inzet rond de motorclubs laat zien dat hij niet opgeeft. Het Openbaar Ministerie moet wat de VVD betreft blijven proberen om motorclubs te verbieden als onomstotelijk vaststaat dat vanuit clubhuizen of andere dekmantels van een club criminele activiteiten of openbareordeverstoringen worden gepland en uitgevoerd. We kunnen die verantwoordelijkheid niet alleen bij de burgemeesters in Nederland neerleggen. Die kunnen op basis van de geldende wet- en regelgeving dan wel clubhuizen sluiten en evenementen verbieden, maar de volgende stap, het verbieden van de club zelf, moet ook kunnen worden gezet.

Mevrouw Swinkels (D66):

U houdt een pleidooi voor een verbod op motorclubs, maar kunt u mij ook uitleggen wat de toegevoegde waarde is van zo'n verbod? Het maakt toch niet uit of een crimineel die delicten pleegt op een motor rijdt of in een Prius?

De heer Van Veen (VVD):

Ik denk dat we over dit soort dingen geen grapjes moeten maken en Priusrijders niet moet vergelijken met mensen van motorclubs. Ik zei zojuist dat als onomstotelijk vaststaat dat een vereniging, zijnde een motorclub, slechts het doel dient om criminele activiteiten te plannen en uit te voeren en de openbare orde te verstoren, wij niet moeten verzanden in juridische excuses om niets te doen en te zeggen dat een Priusrijder te vergelijken is met het lid van een criminele motorclub. Dat is echt complete onzin. De Minister heeft een moedig besluit genomen door ervoor te zorgen dat dit soort verenigingen wel verboden kan worden. Ik hoop dat D66 daar ook gewoon achter gaat staan.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik zou het niet willen hebben over juridische excuses, maar over het feit dat er al legio juridische middelen in het strafrecht zijn om leden van motorbendes die zich schuldig maken aan strafbare feiten, aan te pakken. Daar heb je een verbod – het is overigens maar zeer de vraag of dat er kan komen – niet voor nodig.

De heer Van Veen (VVD):

Ik hoor mevrouw Swinkels zich afvragen of het wel nodig is en of het wel kan. Ik hoop dat het kan en ik denk dat het moet. Daarmee moeten we beginnen om ervoor te zorgen dat dit soort verenigingen niet langer in het openbaar kan laten zien hoe aantrekkelijk het is om je bij hen aan te sluiten. Ik denk dat mensen op straat echt niet begrijpen waarom sommigen hier vertellen dat niet iedereen die lid is van zo'n club, onderdeel is van die criminele activiteiten. Als je lid wordt van zo'n club en die club is verboden, weet je dat je vanaf dat moment een probleem hebt. En dat moeten we zeker niet met juridische excuses wegdiscussiëren!

Voorzitter. In dat licht zou ik graag van de Minister willen weten of er stappen worden gezet om samen met de burgemeesters iets te doen aan de ondermijning. Er staan al langer gesprekken tussen Ministers en burgemeesters gepland, maar hoe staat het hier nu mee? Kunnen in de regio's, zoals bij de Taskforce Brabant Zeeland, geplukte criminele vermogens ook ten goede komen aan het opsporingsapparaat in die regio? Kan de Minister vandaag verder al toezeggen dat het voortbestaan van het samenwerkingsinitiatief van de Taskforce Brabant Zeeland voor de komende jaren gegarandeerd is? Ik vraag dat in de wetenschap dat de provinciale staten van bijvoorbeeld Brabant daarover al een positief besluit hebben genomen.

Mevrouw Swinkels (D66):

Voorzitter. Liquidaties op straat, het dumpen van afval van ecstasylabs in de natuur, hennepplantages in woonwijken en diefstal van persoonlijke gegevens uit de database van banken: criminelen maken inderdaad gebruik van legale structuren en ondermijnen zo de samenleving. Het bestrijden daarvan vergt menskracht, expertise en vasthoudendheid. De huidige aanpak van de georganiseerde criminaliteit begint natuurlijk bij de politie, maar heeft de politie op dit moment ook voldoende expertise, mankracht en vasthoudendheid in huis? Volgens mij niet. In ieder geval word ik niet gerustgesteld door het onthutsende rapport dat de politie vorige maand over het functioneren van haar eigen recherche uitbracht.

Om te beginnen de menskracht. Het rapport luidt de noodklok over het capaciteitstekort bij de essentiële recherche- en inlichtingenafdelingen. Bewijs in belangrijke zaken blijft liggen, verdachten worden niet verder onderzocht en rechercheurs moeten werken tussen lege stoelen. Tegelijkertijd worden er geen vacatures uitgezet, omdat de politieorganisatie in haar geheel een personeelsoverschot heeft. Wat gebeurt er om deze capaciteitsproblemen aan te pakken? Wanneer verwacht de Minister dat de recherche daadwerkelijk op sterkte is?

De expertise, mijn tweede punt. Volgens het rapport ontbreekt het de recherche aan mensen die voldoende toegerust zijn om complexe en dynamische onderzoeken te leiden die nodig zijn voor het bestrijden van georganiseerde criminaliteit. De recherche heeft naar eigen zeggen behoefte aan personeel met 21st century skills, als het toch een keertje in het Engels mag, mevrouw de voorzitter. Er is een tekort aan mensen met financiële en digitale talenten, die in staat zijn om juist die moderne criminelen, die wel up to standard zijn, te kunnen pakken. Er is dus grote behoefte aan jong talent, maar wat gebeurt er met jong talent dat zich meldt bij de politie? Die jongeren stuiten op twee barrières, zo lees ik in het rapport van de politie zelf. Ten eerste is er de barrière dat interne sollicitanten voorrang krijgen, ook op outsiders die beter gekwalificeerd zijn. Ten tweede gaat anciënniteit boven capaciteiten. In het rapport lees ik zelfs dat er hoogopgeleide rechercheurs onder hun niveau werken. Onderkent de Minister dit probleem en ziet hij daarvoor een oplossing?

De vasthoudendheid en de diepgang van het onderzoek; het lijkt bij de aanpak van georganiseerde criminaliteit vooral te gaan om het vertoon van daadkracht. Ik denk dan aan invallen in hennepkwekerijen met veel agenten en met veel machtsvertoon om stekken, planten, auto's en geld in beslag te nemen en om tientallen verdachten op te pakken. Als ik dan in het jaarverslag van het Openbaar Ministerie over 2015 lees dat het met name gaat om het verstoren van de criminelen en hun activiteiten, vraag ik me af wat er vervolgens gebeurt met de netwerken waar deze criminelen deel van uitmaken. Worden die wel opgerold? Het OM merkt daarover heel opgetogen op dat er 1.200 onderzoeken zijn gestart in 2015. Er zijn 518 interventies geweest en er zijn 58 criminele groepen aangepakt. Dat klinkt heel daadkrachtig – «slagvaardig» noemt de Minister het in zijn reactie – maar wat houdt die aanpak precies in? De politie klaagt toch zeker over het feit dat ze te weinig mensen en tijd heeft om criminelen daadwerkelijk voor de rechter te brengen? We kregen gisteren nog een opgetogen brief van de Minister over de aanpak in Zuid-Nederland. Daarin staat niet alleen dat er in 2015 428 mensen zijn opgepakt, maar ook dat slechts 12 van hen zijn veroordeeld.

Iets anders wat mij zorgen baart, is dat ik in het rapport over de recherche lees dat er meer wordt ingezet op kortdurende onderzoeken om een tijdrovende vervolging en rechtsgang te vermijden. Dat betekent, zoals we in de pers ook hebben kunnen lezen, dat het OM veel meer inzet op schikkingen met criminelen dan op echte rechtszaken. Hoeveel vervolgingen zijn er eigenlijk uit de onderzoeken van het OM gekomen en hoe worden die vervolgens afgedaan? Gebeurt dat door de rechter of door het Openbaar Ministerie?

Ik sluit af met een opmerking over een effectieve aanpak. De aanpak van zichtbare symptomen leidt nog niet tot het oprollen van de onderliggende netwerken. De aanpak van georganiseerde criminaliteit vergt namelijk meer. Het is alleen effectief als je het echt met wortel en tak uitroeit. Daarvoor heb je een goed opgeleide en toegeruste politie en een goedlopende veiligheidsketen nodig.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Burgers hebben de overheid het monopolie op geweld gegeven. Dat voorkomt dat we hier het recht van de sterkste hebben. Het geeft daarmee veiligheid en welvaart. Het geeft ook de zekerheid dat die macht wordt gecontroleerd en proportioneel wordt ingezet. Daarmee is het de basis voor al het andere dat we in de Nederlandse samenleving doen. De georganiseerde misdaad probeert die basis te slopen en onze veiligheid en welvaart onderuit te halen voor haar eigen gewin. Daarmee daagt zij de overheid uit, helemaal als ze het geüniformeerd doet, zoals criminele motorbendes. Ik geef daarmee gelijk mijn antwoord op de vraag van mevrouw Swinkels aan de VVD waarom die bendes zo kwalijk zijn.

Georganiseerde misdaad is onacceptabel en moet bestreden worden. Daarbij is de overheid aan het recht gebonden en gelukkig maar, want als de overheid niet aan het recht gebonden zou zijn, zou zij zich niet onderscheiden van bijvoorbeeld criminele motorbendes. Die hebben immers juist lak aan de wet. Het recht maakt het daardoor wel lastig. Je moet zeker weten dat het om criminele clubs gaat, want je mag niet alleen op uiterlijke kenmerken afgaan. Een en ander neemt niet weg dat het recht mogelijkheden kent, zie de uitspraak in de zaak over Vereniging Martijn.

Ik heb de vele brieven van de Minister gelezen waarin hij langdurig poogt om criminele motorbendes te verbieden. Telkens bekruipt mij dan een ongeduldig gevoel, want wanneer komt nou eens de eerste zaak voor de rechter? De Minister schrijft de Kamer: wij zien dat veel leden van een aantal motorclubs diep in de misdaad zitten. Maar probeert hij die dan ook voor de rechter te brengen? We zullen dan wel zien of de huidige wetgeving voldoet. Als die niet voldoet, gaan we bekijken hoe we de wet moeten aanpassen. Het is jarenlang zo gegaan, maar wat mij betreft ligt de tijd achter ons dat de Minister ons kan schrijven: we zijn ermee bezig.

Ik heb hierover nog veel meer tekst, maar volgens mij heb ik hiermee de kern wel te pakken. Niet alleen de criminele motorbendes vormen de georganiseerde criminaliteit in Nederland – bij lange na niet! – en daarom ga ik nu door naar mijn volgende punt.

Gisteren was ik bij een ontbijt van de Benelux en sprak ik met de mensen die zich bezighouden met de grensoverschrijdende bestrijding van drugssyndicaten, waaronder overigens ook die motorbendes. Ik vond dat zij een goed verhaal hadden. Het Landelijk Informatie- en Expertise Centrum (LIEC) en de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIECs) worden overgenomen door niet alleen de andere Benelux-landen, maar ook door Noordrijn-Westfalen. Er wordt zelfs bekeken of dit een opzet is die in de hele EU kan worden doorgevoerd. Daar zitten ook weer risico's aan, maar in principe vind ik het echt een goed verhaal.

Ik vroeg me wel één ding af. Het is mooi dat we die geïntegreerde aanpak in Nederland voor elkaar hebben en het is terecht dat we die Europees willen uitzetten, want het is nu eenmaal een kenmerk van georganiseerde criminaliteit dat ze niet zo heel veel met grenzen heeft; men gaat naar het land waar het het makkelijkst is. Ik vraag me dan wel af of we niet te makkelijk oordelen over de Nederlandse situatie door te denken dat we het wel voor elkaar hebben met die integrale bestuurlijke aanpak. Wat doen we in Nederland met gemeenten en burgemeesters die wegkijken en niet willen optreden? Er is niet alleen sprake van een waterbedeffect naar België en Duitsland, maar ook binnen Nederland. Hebben wij hierover afspraken gemaakt met de Commissarissen van de Koning? Stapt de Minister zelf af op die gemeenten? Hoe wordt het aangepakt?

Ik heb al schriftelijke vragen gesteld over het interview in de Volkskrant met een officier van justitie in Brabant. De kop boven dat interview was «Pak criminelen hun geld af. Dan tref je ze het hardst.». Ik heb dat interview met stijgende verbazing gelezen. De suggestie die wordt gewekt, is namelijk dat het Openbaar Ministerie zo veel mogelijk zware zaken afdoet via een OM-beschikking, omdat er helemaal geen ruimte is om die zaken voor de rechter te brengen. Volgens mij is de OM-schikking daar niet voor bedoeld en is het ook rechtsstatelijk onjuist. We moeten die mogelijkheid echt beperken tot relatief lichte zaken. Een andere suggestie was dat het OM de centen afpakt en daarna stopt. Natuurlijk moet je die centen afpakken, maar je moet daarna natuurlijk niet stoppen. Als je dat doet, gaat zo'n organisatie gewoon calculeren: er gaat daardoor 50% van mijn omzet af en dat moet ik compenseren. Men calculeert het risico dan gewoon in, omdat men niet het risico loopt om daadwerkelijk gepakt te worden en een straf te krijgen. De antwoorden op mijn schriftelijke vragen waren tamelijk formalistisch en daarom zou ik graag alsnog van de Minister horen dat ik het verkeerd heb gelezen en dat de bedoeling echt anders was. Zo niet, dan maak ik mij daarover grote zorgen.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik heb de vragen bestudeerd. Mevrouw Van Toorenburg van het CDA heeft er volgens mij ook vragen over gesteld en eigenlijk ben ik het geheel met jullie eens. Toen ik zelf het stuk las, vroeg ik me nog wel af waarom deze rechercheurs de noodzaak voelen om het zo te doen. Waarom is de bureaucratie zo groot en hoe kan het toch dat de wachtlijst bij het Openbaar Ministerie vaak een obstakel is? Moeten we die problemen ook niet bij de Minister neerleggen? Als rechercheurs hun zaken hierdoor vast zien lopen en daarom maar voor een schikking kiezen, moeten we toch zeker ook gaan nadenken over de vraag waarom het verderop in de keten misgaat?

De heer Recourt (PvdA):

Dat ben ik met u eens. We hebben gisteren overigens een brief gekregen waarin staat dat het nog lang niet klaar is. Dat was overigens voor mij geen verrassing, want iedereen die wel eens op werkbezoek is geweest in Noord-Brabant weet hoe hard de overheden daar vechten tegen de georganiseerde criminaliteit. We zullen extra middelen ter beschikking moeten blijven stellen. Ik snap overigens ook dat het nooit genoeg zal zijn en dat er altijd sprake zal zijn van capaciteitsgebrek. Ik wil me niet bemoeien met individuele zaken van het OM, maar wel met het beleid, want dat beleid mag niet zijn: we doen alleen de korte klap en de lange niet.

Voorzitter. Een van de problemen in Brabant is dat zaken te laat worden aangeleverd bij het OM en de rechter. De oorzaak daarvan zou weer de vertraging bij het NFI zijn! Hé, daar hadden we het gisteren nog over en toen zei de Minister dat het geen probleem was. Ook al hebben we het hier gisteren over gehad, zou ik hierop toch graag nogmaals een reactie krijgen van de Minister.

Er is een motie (29 279, nr. 192) ingediend over de criminele burgerinfiltrant. In die motie staat dat de Kamer geïnformeerd zal worden over hoe dat middel wordt ingezet. Wanneer krijgt de Kamer die informatie?

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Een officier van justitie zonder manschappen is als een veldheer zonder leger. Dat zijn niet mijn woorden, maar de woorden van hoogleraar Cyrille Fijnaut over de aanpak van georganiseerde misdaad in Zeeland. Zeeland heeft vooral te kampen met drugssmokkel. Zeeland heeft een heel lange kustlijn en daarop is weinig controle. Je kunt wel mooie sier maken als Minister en een speciale officier van justitie aanstellen, maar je hebt dan wel een leger nodig dat die officier van justitie kan helpen. Anders is het eigenlijk een verloren zaak, aldus Fijnaut.

Daarna las ik een opmerkelijk stuk van een rechter uit Spanje, die zich bemoeide met de drugssmokkel in Nederland. Hij zegt: als je het niet aan de bron aanpakt, is dat zonde. Dat ben ik eigenlijk met hem eens. Hij heeft overigens ook veel opmerkelijke dingen gezegd waar ik het niet mee eens ben. Hij heeft natuurlijk wel een punt als hij zegt dat we het bij de bron moeten aanpakken en dat betekent dat we voldoende capaciteit moeten organiseren. Hoe gaat de Minister om met die zorgen over Zeeland?

De heer Recourt (PvdA):

Ik snap het niet zo goed. Wat bedoelt u met de bron? Bedoelt u de cocaïneproductie in Colombia? Ik volg u echt niet.

Mevrouw Kooiman (SP):

Het zou natuurlijk heel mooi zijn als we daar ook invloed op zouden hebben. Het lijkt mij heel goed om de smokkel tegen te gaan. We hebben verschillende havens waar beter wordt gecontroleerd, maar er treedt daardoor een waterbedeffect op met als gevolg dat de smokkel zich verplaatst naar Zeeland. De burgemeesters in Zeeland hebben daarover een noodoproep gedaan, omdat het in Zeeland mis aan het gaan is en ze eigenlijk niet voldoende capaciteit hebben om het aan te pakken. Het is heel mooi dat we een speciale officier van justitie aanstellen – dat wil ik toch ook wel gezegd hebben – maar tegelijkertijd moeten we wel zorgen voor voldoende capaciteit om dit probleem op te pakken. Dat betekent meer capaciteit voor de douane en de politie.

De heer Recourt (PvdA):

De bron is dan de smokkel over zee en vanuit België.

Mevrouw Kooiman (SP):

Juist.

Voorzitter. Ik had het over de ecstasylabs. Mevrouw Van Toorenburg van het CDA heeft daar gisteren ook aandacht voor gevraagd. Het gaat mij in het bijzonder om de drugslabs in de wijken. Het CDA en de SP zijn samen op werkbezoek geweest in Tilburg en daar hebben we met eigen ogen gezien dat die ecstasylabs in sommige wijken gewoon bommen zijn die op het punt staan om af te gaan. Laten we wel zijn: het zijn giftige bommen in wijken waar kinderen wonen. Ik maak me daar erg veel zorgen over.

Er is een geurkaart ontwikkeld. Je kunt die openkrassen en de geur van zo'n lab ruiken. Als je die geur eenmaal geroken hebt, vergeet je die niet heel snel. Ik vond het opmerkelijk dat die geurkaart alleen aan de professionals wordt uitgedeeld. Geurkaarten voor wiet worden namelijk wel vaak verspreid onder de mensen in de wijk. Waarom starten we niet een pilot met het verspreiden onder burgers van die andere geurkaarten? Juist zij zijn de ogen en oren van justitie in de wijk. De mensen in de wijk hebben vaak veel eerder iets in de gaten als ze weten dat die rare wasmiddellucht iets te maken heeft met een ecstasylab.

Gisteren hebben we ook gesproken over de mogelijkheid om de grondstoffen die worden gebruikt voor het vervaardigen van synthetische drugs, te verbieden. De Minister heeft gezegd bereid te zijn om zo'n verbod te onderzoeken. Ik heb inmiddels begrepen dat er in augustus een gesprek hierover met de Minister zal plaatsvinden en dat op dit moment de voorbeelden worden geïnventariseerd om te bepalen waar de politie tegen aanloopt. Kan de Kamer van die voorbeelden op de hoogte worden gebracht?

De SP vindt dat boeven in de cel horen, maar dat gebeurt niet of nauwelijks. Mijn voorgangers zeiden het al. De aanpak van de ondermijning in Zuid-Nederland leidde in 2015 tot bijna 400 aanhoudingen, maar tot eind 2015 kwamen daaruit slechts zes veroordelingen voort. Hoe verklaart de Minister dit? Kan hij mij ook aangeven hoeveel zaken er bij de diverse eenheden op de plank liggen? Ik vraag dat, omdat ik hierover zorgelijke geluiden heb ontvangen.

Ik wil het LIEC bedanken voor zijn uitgebreide brief over de aanpak van motorcycle gangs, criminele motorbendes. Het LIEC is steeds succesvoller en iedereen zou trots moet zijn op zijn aanpak; dat mag ook wel eens gezegd worden. Als de leider van Satudarah in de krant zegt dat hij er last van ondervindt, dan denk ik: mooi, missie geslaagd. Ik las ook met veel belangstelling over de ontwikkelingen bij het Openbaar Ministerie rond een eventueel civiel verbod en over de mogelijkheid om mensen van criminele motorbendes te weren uit beveiligingsbedrijven. Dat klinkt zeer interessant. Ik maak me er wel zorgen over dat er ondergronds gewoon heel veel doorgaat: mensen doen hun colors af en de bendes gaan in woonwijken of horecagelegenheden zitten. Daarbij komt het waterbedeffect, waarop Recourt wees, als gemeenten zelf geen handhavingsbeleid hebben.

Ik wil dat die bendes vandaag te horen krijgen dat ze geen kans krijgen. Als ze hun criminele activiteiten willen voortzetten, hebben ze pech want dat staan we niet toe. We moeten vandaag eigenlijk tegen die bendes zeggen dat we ze in de gaten hebben. Ik geef de Minister graag de mogelijkheid om uit te leggen hoe hij ervoor gaat zorgen dat die bendes geen kans meer maken met hun criminele activiteiten.

De georganiseerde criminaliteit kun je niet alleen aanpakken. Als ik in Utrecht over de Amsterdamsestraatweg fiets, zie ik heel veel belwinkeltjes en massagesalons, waarvan ik denk: is dat wel zuivere koffie? Je hoort ook regelmatig van de politie dat zij zich daarover zorgen maakt. Vergelijkbare problemen in de Javastraat in Amsterdam zijn met een specifieke aanpak opgelost. Niet alleen de politie, maar ook de gemeente, de Belastingdienst en de Voedsel- en Warenautoriteit hebben al die winkeltjes onder het vergrootglas gelegd. Overigens heeft Tilburg samen met de elektriciteitsbedrijven iets vergelijkbaars gedaan in haar aanpak van ondermijnende criminaliteiten en kent Den Haag zo'n specifieke aanpak voor de massagesalons. Zoals ik al zei, doe je de aanpak van de georganiseerde criminaliteit niet alleen. Je doet dat met diverse partijen. Kunnen we niet veel meer de ervaringen die zijn opgedaan met die diverse maatregelen, bijvoorbeeld de succesvolle aanpak van de Javastraat, over het land verspreiden? Het gebeurt namelijk niet alleen in Zuid-Nederland, maar ook in heel veel wijken elders in Nederland. Het is goed om van elkaar te leren en om van elkaars expertise gebruik te maken.

Voorzitter: Recourt

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Volgens mij zijn we een vrij eensgezinde Kamer en dat mag ook wel eens gezegd worden, nadat we elkaar gisteren de keet uitgevochten hebben. Misschien doen we dat later vandaag wel weer en dan is het maar goed dat dit een tamelijk rustig debat is. We zijn het volgens mij namelijk over een aantal punten zeer eens.

Ik hoor het mijn collega's zeggen en ik zeg het hen als Brabants Kamerlid graag na dat het een goede zaak is dat de Minister daadwerkelijk voortgaat met zijn intensieve aanpak van de ondermijnende criminaliteit in het zuiden. Die is natuurlijk al heel erg lang zorgelijk. We hebben daarover vaak aan de bel getrokken. De burgemeesters hebben aan de bel getrokken. De officieren van justitie en zelfs de rechters hebben aan de bel getrokken. Gelukkig is het opgepakt en wordt het uiteindelijk ook voortgezet.

Er staat een zin in de stukken die mij bezighoudt: De intensieve aanpak in Zuid-Nederland van de afgelopen jaren heeft echter ook steeds beter zichtbaar gemaakt wat tientallen jaren onzichtbaar is gebleven. Laten wij daarom ook niet iedere keer weer roepen dat de criminaliteit daalt, want dit past eigenlijk bij de geluiden die ik hoor van de korpschef en de procureur-generaal. Zij geven aan dat we wel denken dat de criminaliteit daalt, maar dat louter de zichtbare criminaliteit daalt. Blijf op je hoede, zeggen zij tegen ons. Het is goed dat de Minister in ieder geval in Brabant op zijn hoede is. Net als anderen vraag ik mij hierbij wel af of het niet zal leiden tot een waterbedeffect. Daar zullen we goed op moeten letten. Trekken we hierdoor verder niet andere korpsen leeg? Kan de Minister mij garanderen dat dit niet zal gebeuren of valt dit straks ook onder de sturingsmaatregelen om 50 miljoen bij de politie weg te poetsen? Dat woord «sturingsmaatregelen» heeft mij een halve nacht wakker gehouden, want wat zijn in vredesnaam sturingsmaatregelen? Zijn het wegsturingsmaatregelen voor slachtoffers die zich melden? Zijn het wegsturingsmaatregelen voor personeel dat ontslagen moet worden? Dat woord is mij blijven boeien en misschien kan de Minister er vandaag nog iets over zeggen.

De Kamer is tamelijk eensgezind over de aanpak van de motorbendes. Ik zeg expres «motorbendes», want toen ik er deze week iets over schreef, viel me op dat heel veel mensen dachten dat ik iedere motorclub wil verbieden. Nou, absoluut niet! Ik ken heel leuke motorclubs. Ik ken heel enthousiaste motorclubs, die ook heel goede dingen doen. Ze doen ook wel eens iets wat een beetje spannend is, bijvoorbeeld Bikers Against Child Abuse Nederland. Af en toe vraag ik me af wat die precies aan het doen zijn, maar ik zie ze heel erg sterk optreden om kinderen weer een beetje weerbaar te maken. Ik ben er trots op dat er groepen in Nederland zijn die op deze manier proberen het verschil te maken.

Aan de andere kant beweegt zich onder die clubs ook puur tuig. Ik denk dat we hen moeten aanpakken en dus zeker niet alle enthousiaste motorrijders, die met wapperende haren door onze prachtige landschappen scheuren, ook nog eens op prachtige machines. Een lust voor het oog! Over hen hebben we het niet, we hebben het alleen over die gasten die vaak niet eens een rijbewijs hebben. Vaak hebben ze zelfs niet eens een motor en zijn ze allemaal maar lid van zo'n club, omdat dat intimiderende foute gedrag hen aanspreekt.

Ik begrijp dat het Ministerie van plan is om met het Openbaar Ministerie echt die stap te zetten. De heer Recourt gaf overigens wel terecht aan dat het vreselijk lang heeft geduurd. Laten we ons vanaf nu richten op de casuïstiek van de schietende clubs in Rotterdam en andere plaatsen, want die laten zien dat het niet gaat om gewoon lekker een rondje toeren.

Ik heb nog wel een aantal zorgen. Zo vraag ik me af wat de Minister doet in de tijd dat hij er nog niet in is geslaagd om deze clubs daadwerkelijk aan te pakken. Ik vraag dat, omdat de rapporten laten zien dat deze clubs een enorme aantrekkingskracht hebben en dat ze die proberen te gebruiken om hun aanwas te vergroten. We moeten heel sterk blijven en daartegen in blijven gaan. Ze zijn minder actief op de social media, maar mevrouw Kooiman gaf terecht aan dat ze hun werkterrein verleggen naar woonwijken, hotels, restaurants en zelfs naar een historische werfkelder. Een kerker vind ik prima, maar een kelder niet! Ik denk dat we kritisch moeten blijven volgen wat er gebeurt en moeten blijven proberen om hieraan paal en perk te stellen.

Mevrouw Swinkels (D66):

Wat verwacht het CDA van een verbod op motorclubs waarvan het vermoeden bestaat dat ze bezighouden met criminele activiteiten?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Een goede vraag. Wij verwachten hier geen wonderen van. De Minister heeft dan ook een heel realistische brief geschreven, want hij schrijft niet voor niets dat ze niet ineens verdwenen zullen zijn als je ze verbiedt. Dat weet ik ook wel; ze gaan niet opeens in rook op. Verbieden biedt wel mogelijkheden. U weet dat ik gepromoveerd ben op de deelnemingsvormen in het strafrecht en ik heb dat vakterrein later gelukkig bij kunnen houden. Ik zie het probleem dat het lastig is om uiteindelijk individuele leden aan te spreken op het feit dat zij zich aansluiten bij een mogelijk criminele club. Als je de drempel van die club overgaat, word je dan wel of niet lid van een criminele organisatie?

Ik denk dat het een bouwsteen kan zijn van een effectievere aanpak. Als een club verboden kan worden omdat het een criminele organisatie is, wordt het ook iets makkelijker om individuen aan te pakken. Ik wil dat het Openbaar Ministerie en de politie zich bezig kunnen houden met criminaliteitsbestrijding en daarbij moeten wij het zo makkelijk mogelijk maken. Dat moeten we natuurlijk wel doen binnen de grenzen van de wet en daarom is het goed dat er kritisch is gekeken naar de beste manier waarop we het kunnen doen. Ik vind het dus ook goed dat wij niet kunnen roepen «verbied ze allemaal maar» en dat het Openbaar Ministerie de gang naar de rechter moet maken. Dat is de manier waarop wij de rechtsstaat in Nederland hebben ingericht. Het is altijd mijn streven geweest dat we dit soort zaken aan de rechter voorleggen. Zorg ervoor dat we tot een verbod komen, want dan kunnen we daarna het tuig daadwerkelijk aanpakken. Dat is de gedachte achter mijn voorstel. Ik verwacht geen wonderen, maar ik denk wel dat we hiermee een stapje in de goede richting zetten.

Mevrouw Swinkels (D66):

Als een vereniging wordt verboden, worden de jacks natuurlijk niet meer gedragen, omdat de leden zich niet willen manifesteren als lid van een verboden club. Dat betekent dat de criminaliteit die aan die club was verbonden, uit het zichtbare naar het onzichtbare domein van de onderwereld wordt gehaald. Wordt het daardoor juist niet veel moeilijker om deze clubs in de gaten te houden en eventuele strafbare feiten te bestrijden?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Nee, dat denk ik niet. Ik denk dat ze zich sowieso al vertakt hebben in de onderwereld. Je leeft in een droomwereld als je denkt dat die clubs zich alleen maar bewegen in de wereld die wij zien. Die clubs hebben aantrekkingskracht en daar wil ik van af. Het is belangrijk dat mensen zich realiseren dat ze fout bezig zijn als ze zich bij zo'n club aansluiten. Tegelijkertijd moet mensen geen strobreed in de weg worden gelegd als ze zich bij een andere club aansluiten. Het is goed om dit onderscheid te maken. Verder moeten we ervoor zorgen, vandaar ook mijn vraag, dat er geen waterbedeffect optreedt, dat de politie afdoende kan optreden en dat de politie kan doorrechercheren. In de onderwereld zal het inderdaad doorgaan en daar moeten we actief tegen optreden. Maar het kan een extra mogelijkheid zijn om effectiever op te treden tegen motorbendes. De Minister heeft dat goed uitgelegd en het Openbaar Ministerie is dan ook met een serieuze zaak bezig. Ik denk dat we dat met elkaar moeten willen.

Voorzitter. De criminaliteit beperkt zich natuurlijk niet tot de motorbendes. Ik wil dan ook wat zeggen over de criminele bendes die de detailhandel het leven zuur maken. Berekend is dat de schade hiervan 250 miljoen per jaar bedraagt en dan spreek ik nog niet eens over de enorme sociale en emotionele impact ervan op winkeliers en consumenten. Je zal maar met je kinderen in zo'n winkel staan! We hebben hierover een paar keer met de Minister gesproken en toen hebben we tegen hem gezegd dat we willen dat er serieus tegen wordt opgetreden, ook met behulp van cameratoezicht. We hebben in 2013 een motie-Oskam/Van Oosten (33 750 VI, nr. 62) ingediend en aangenomen gekregen over effectief gebruik van camerabeelden. Er zou een wetsvoorstel komen. Ik begrijp nu dat er een consultatieronde heeft plaatsgevonden, maar ik vraag me toch af of, plat gezegd, de Minister zijn keutel heeft ingetrokken. Dat zou ik geen goed idee vinden. Ik vraag het zo scherp, omdat ik zie dat er nog niets uit is gekomen. We hebben moeite met het tempo; het schiet niet op. We zien wel dat er een afspraak is gemaakt over het onderling delen van de beelden. Dat is een stap in de goede richting, maar er moet meer gebeuren. Ik wil dat de Minister dat wetsvoorstel naar de Kamer brengt, zodat wij ermee aan de slag kunnen gaan.

Voorzitter, ik zie op de stopwatch van de griffier naast mij dat ik door mijn tijd heen ben. Ik moet dus stoppen. Ik doe dat met de opmerking dat ik het eens ben met wat mijnheer Recourt zei over wat er gebeurt rond ZSM (Zo Spoedig, Slim, Simpel, Selectief en Samen Mogelijk). De echt foute criminelen moeten natuurlijk voor het hekje staan en niet alleen maar in hun portemonnee worden gepakt, ook al is dat heel belangrijk.

Voorzitter: Van Toorenburg

De voorzitter:

Ik geef de Minister tien minuten om zijn beantwoording voor te bereiden. Meer is niet nodig, want hij heeft zich van tevoren vast al goed voorbereid.

De vergadering wordt van 10.38 uur tot 10.45 uur geschorst.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik bedank de leden voor de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen die ik, zoals u ook al in uw inbreng namens uw fractie constateerde, vooral kan zien als een ondersteuning maar ook verdere aansporing van het beleid zoals we dat met elkaar de afgelopen jaren hebben ontwikkeld. Ik loop eerst even de hoofdthema's langs en ik zal vervolgens antwoord geven op de individuele vragen.

De aanpak van georganiseerde criminaliteit vindt in Nederland plaats langs een integrale weg. Dat betekent dat we heel nauw samenwerken met het Openbaar Ministerie, de politie, gemeenten, de Belastingdienst, de FIOD en de Koninklijke Marechaussee en, daar waar dat kan, ook nog met andere partijen. Ik zou de provincies daar ook zeker niet bij willen overslaan. Dat doen we dan ook weer in het kader van het LIEC en de RIECs. Ik bedank de leden voor de opmerkingen die zij daarover gemaakt hebben. We zien dat het beleid dat door mijn voorganger op dit punt met heel veel partijen is ingezet, echt succesvol is. Dat betekent dat we dat gewoon moeten voortzetten. Dat willen we ook, omdat de aanpak van georganiseerde criminaliteit in het hele land, maar zeker ook in Zuid-Nederland, echt een aanpak van de lange adem zal zijn. Het zal nodig zijn om het beleid op dat punt de komende jaren voort te zetten. Ik kom daar later nog op terug, naar aanleiding van de individuele vragen.

De Veiligheidsagenda loopt tot en met 2018. Daarin wordt vastgesteld dat de aanpak van georganiseerde criminaliteit een van de prioriteiten is. Dat leidt met regelmaat tot cijfers die een hoog abstract gehalte hebben. Als ik rapporteer dat er over 2015 1.188 criminele samenwerkingsverbanden strafrechtelijk zijn aangepakt, dan wil je eigenlijk ook heel graag weten wat daarachter zit. Zit iedereen dan achter de tralies, is al het geld afgepakt? In veel gevallen zal dat wel zo zijn, in andere gevallen niet, omdat het apparaat steeds weer keuzes moet maken. Er is de korte klap: het pakken wat je pakken kunt, het laten weten dat je erbovenop zit, het in kaart brengen van mensen, het verkrijgen van informatieposities en het in beslag nemen van telefoons, geld of motorfietsen. Dat zijn allemaal voorbeelden van de korte klap. Maar natuurlijk maken die acties vaak onderdeel uit van de lange klap, van de lange adem, waarbij je doorpakt, het hele netwerk in kaart brengt en dat langzamerhand oprolt. Daarbij richt je je vooral op de bron, op de bovenbazen, en zorg je ervoor dat je die effectief kunt uitschakelen. Dat is natuurlijk lastig, dat vereist veel capaciteit en langdurig onderzoek, maar daar is die hele club van samenwerkende organisaties wel heel hard mee bezig.

Ik denk dat we heel tevreden kunnen zijn over de behaalde resultaten, maar dat we er nog lang niet zijn. Ik zeg dat ook in het licht van het signaal dat ik gisteren heb afgegeven. We moeten dus niet verslappen. We kunnen op dit punt echt niet zeggen dat we klaar zijn of dat dit – zoals Churchill zei – het begin van het einde is; we staan met de aanpak van de georganiseerde criminaliteit nog steeds aan het einde van het begin. Daar zal onze aandacht de komende jaren dus nog echt naar moeten uitgaan. Dat is tot en met 2018 gegarandeerd door middel van de Veiligheidsagenda, maar ik sluit niet uit dat we ook na 2018 de aanpak van de georganiseerde criminaliteit in heel Nederland nog steeds als een belangrijk speerpunt zullen moeten beschouwen. Ik ben daar gewoon realistisch over.

Ik kom te spreken over de vuurwapens. Ik ben het geheel eens met de woordvoerders dat dit een punt van zorg is. De beschikbaarheid van zware vuurwapens met name afkomstig uit Oost-Europa is een groot punt van zorg, niet alleen in Nederland maar in alle landen in Europa en daarbuiten. Er zijn in de jaren negentig een heleboel overheidsarsenalen geopend. Daarvan zien we de effecten nog steeds, ook in ons land. Er wordt terecht op gewezen dat de toename van het gebruik van het aantal zware vuurwapens ook maatschappelijk gezien een enorme impact heeft. We zien tegelijkertijd dat het aantal vuurwapenincidenten in Nederland gestaag afneemt, wat positief nieuws is, maar dat de ernst en omvang van het gebruikte middel zeker niet afnemen. Ik wijs voorts op de manier waarop de criminele liquidaties plaatsvinden. Die komen steeds meer in beeld van de samenleving; die vinden overdag plaats en daar zijn mensen bij. Ik herinner mij nog een liquidatie op straat in Zaandam tegenover een lagere school. Die zaken zien we de laatste jaren meer dan ooit tevoren.

We hebben op een aantal terreinen maatregelen daartegen genomen. In Nederland hebben we een landelijke officier vuurwapens aangesteld. Het CDA deed een klemmend beroep op mij om die suggestie over te nemen en ik heb dat gedaan. De strafvorderingsrichtlijnen zijn aangescherpt. We hebben voorts de probleemgebieden waarop een ongelooflijke inzet plaatsvindt van het Openbaar Ministerie en de nationale politie. Ik noem in dit verband Amsterdam, maar zeker ook Brabant en recentelijk ook Rotterdam. In 2015 zijn 44 onderzoeken gedaan naar de georganiseerde criminaliteit met als thema wapens en explosieven. Wij hebben natuurlijk ook niet stilgezeten. Toen wij begonnen met het Europees voorzitterschap hebben wij met heel grote voortvarendheid de vuurwapenrichtlijn afgerond. Dat betekent dat er in Europa een stevige aanscherping zal zijn op het gebied van de bestrijding van vuurwapens. Wij moeten strenge regels hebben voor legale vuurwapens – ik denk dat Nederland op dat gebied één van de strengste wet- en regelgevingen heeft – maar we moeten ons vooral grote zorgen maken over de illegale vuurwapens. Die aanpak is er niet alleen in Nederland maar ook in Europees verband. Ook op dit punt werken we natuurlijk nauw samen met de ons omringende landen.

Ik noem nog even als algemeen thema de aanpak van de ondermijnende criminaliteit in Zuid-Nederland. Ik heb het daarbij echt over heel Zuid-Nederland, dus over Limburg, Brabant maar ook over Zeeland. Op uitdrukkelijk verzoek van Zeeland is er een specifieke officier bij gekomen voor het havengebied, ook vanwege de drugsproblematiek die daar speelt. Daar heeft mevrouw Kooiman ook op gewezen. De problematiek is misschien minder pregnant dan in Rotterdam, maar dat heeft simpelweg ook te maken met de omvang. Maar de problematiek is er zeker. Bij de laatste paar aanhoudingen die daar verricht zijn, ging het overigens om grote hoeveelheden cocaïne.

Ik ben het eens met de heer Recourt dat de bron niet in Nederland ligt. Het is goed dat we ons realiseren dat die drugs afkomstig zijn uit Zuid-Amerika. Dat is zeker het geval bij cocaïne. Zuid-Amerika is de bron en daar gebeurt overigens ook veel. We zien dat er ongelooflijke hoeveelheden in beslag worden genomen. Volgens mij was er eergisteren nog sprake van een heel grote partij met een omvang die tot op heden ongekend was. Het risico dat men neemt, is heel groot en er zullen ongetwijfeld nog meer van dat soort partijen zijn. We zijn er dus ook op dat punt echt nog lang niet.

De regering voert hierover heel goed overleg met al die andere partijen. We onderhouden goede contacten met de provincies en de gemeenten. Ik wil in dat verband ook zeker Peter Noordanus, de burgemeester van Tilburg, noemen, die een heel actieve rol speelt. Ik heb gisteren met veel plezier kunnen aankondigen dat we gezamenlijk hebben besloten om de taskforce voort te zetten. Dat geldt ook voor de samenwerking, inclusief de extra politie- en OM-capaciteit.

De heer Recourt (PvdA):

Gisteren is er inderdaad een enorme partij cocaïne gevonden. Ik vraag me altijd af hoe je dat moet duiden. De Minister zegt «hoera», maar ik betwijfel of dat op zijn plaats is. Zegt die grote hoeveelheid immers niet veel meer over de toenemende volumes die door Nederland gaan? Als de politie zo'n 5% à 10% afpakt, dan doet zij het heel goed. Op het moment dat je als overheid steeds meer afpakt, kan daaruit eigenlijk alleen maar worden opgemaakt dat de import groeit. Zoals dat misschien het geval is met aardappeltjes en bloemen, gaat er ook steeds meer cocaïne door de Rotterdamse haven. Moeten we dat niet uit die vangst opmaken?

Minister Van der Steur:

Als we wetenschappelijk onderzoek zouden doen naar de totale omvang van de export vanuit Zuid-Amerika naar het westen van Europa, dan zouden we daar zinnige uitspraken over kunnen doen. Dat kunnen we nu niet. We weten immers bij lange na niet wat de omvang is van de drugstransporten naar Europa. Ik ben daar heel realistisch in. Ik stel vast dat de omvang van partijen die worden aangetroffen, toeneemt. Vanuit bedrijfsmatig oogpunt betekent dat heel simpel dat men steeds grotere risico's neemt. Dat kan dus alleen maar als andere partijen met een soortgelijke omvang er gewoon doorheen komen. Ik ben helemaal met de heer Recourt eens dat wij succesvoller lijken te zijn op het gebied van drugsvangsten, maar we moeten er langs dezelfde redenering van uitgaan dat er ook nog steeds heel veel binnenkomt. Wij zetten ons er onveranderd voor in om zo veel mogelijk van die partijen uit de lucht te halen. Dat doen we in Zeeland, dat doen we in Rotterdam, maar dat doen we ook samen met onze Belgische en Duitse collega's. De haven van Antwerpen en de Duitse havens hebben natuurlijk hetzelfde probleem. Dat geldt natuurlijk ook voor Schiphol.

Ik wil in algemene zin nog iets zeggen over de criminele motorbendes. Daar is in Nederland terecht heel veel aandacht voor. Toen ik het recentelijk verschenen interview met de opperhoofdman van Satudarah las, dacht ik: er wordt in ieder geval aangegeven dat men ondervindt dat er actie op wordt ondernomen. Dat is een integrale actie waarbij gemeenten, provincies, het Openbaar Ministerie, de politie, maar zeker ook de Belastingdienst en andere partijen betrokken zijn. Ik ben heel verheugd dat ik de Kamer heb kunnen berichten dat het Openbaar Ministerie, zoals al eerder is aangekondigd, heel serieus werk gaat maken van het verbieden van specifieke motorclubs, die naar de inschatting van het OM als oogmerk hebben om criminele activiteiten te ontwikkelen. Dat is de voorwaarde, dan kun je zo'n organisatie verbieden. Dat moet een rechter dan wel accorderen, zoals bijvoorbeeld ook bij de Vereniging Martijn is gebeurd.

Ik vind het goed dat mevrouw Van Toorenburg onderstreept dat er criminele motorbendes zijn, maar dat er ook heel gezellige, normale mensen zijn die in clubverband op een motorfiets rijden. Die twee verschillende groepen horen echt niet bij elkaar, maar er zijn organisaties waar wij ons grote zorgen over maken, waarvan telkens weer blijkt dat er binnen het ledenbestand sprake is van een grote vermenging met criminele organisaties en criminele activiteiten. Het Openbaar Ministerie moet daar natuurlijk zorgvuldig mee omgaan. Daarom duurt het langer dan misschien gewenst is. Maar anders dan mevrouw Swinkels suggereert, vind ik zelf dat als zo'n verbod mogelijk is, je het ook wel moet proberen in te voeren. Dat maakt namelijk op alle terreinen het beleid gemakkelijker. Als een motorbende is verboden, kunnen we veel gemakkelijker een clubhuis sluiten. Dan hebben gemeenten veel betere instrumenten in handen om bijvoorbeeld ook horecaondernemingen die gerund worden door mensen met verbanden met een criminele motorclub, te sluiten. Op het moment dat het organisatieverband zelf verboden is, geeft dat veel meer handvatten voor het lokale bestuur, de provincies en de andere organisaties om effectief te kunnen optreden. Daar zit het primaire belang. Daarnaast is er nog het subsidiaire belang dat de uitingen dan niet meer gebruikt kunnen worden. Dat betekent dat de website uit de lucht moet en dat soort zaken. Er zitten dus grote voordelen aan.

Ik wijs erop dat de hoofdman van Satudarah in het interview ook zei: maar u denkt toch niet dat als wij verboden zijn, wij dan niet meer een criminele motorbende zijn; wij zullen ons dan ondergronds verder organiseren. Dat is precies het beeld dat we hebben gezien in Duitsland, waar verenigingen traditioneel gezien makkelijker verboden kunnen worden. Daar zie je dat er twee dagen later een nieuwe stichting wordt opgericht – de stichting tot vrijwillig motorrijden in de openlucht – en dan gaat het gezelschap gewoon weer verder. We moeten ons realiseren dat het niet het panacee voor al het kwaad is, maar het is wel een heel grote stap in de goede richting. Ik ondersteun het OM van harte om maatregelen te nemen tegen die clubs waarvan echt kan worden aangetoond dat zij een crimineel oogmerk hebben. Dat schrijft de wet ons voor.

Mevrouw Swinkels (D66):

Wat de Minister zegt over de toegevoegde waarde van wat de gemeente vervolgens kan doen als een criminele motorbende verboden wordt, begrijp ik. Dat onderschrijf ik ook. Dat roept bij mij nog steeds de vraag op wat dan het effect is. Zoals de Minister zelf net zei, komt er dan als een paddenstoel uit de grond weer een nieuwe stichting en gaat men gewoon door. Dat zegt men overigens ook zelf. Waarom doen we het dan? Het kost ook veel inzet, tijd en geld om een motorbende verboden te krijgen.

Minister Van der Steur:

Volgens mij heb ik dat heel duidelijk gemaakt. Ik wil gemeenten graag handvatten geven. Bovendien is het ook een symbolisch signaal: onze samenleving accepteert niet dat er organisaties zijn die zich buiten de wet plaatsen en die zich alleen aan hun eigen wet- en regelgeving houden. Ik verwijs naar een artikel waarin iemand van Satudarah opmerkt: dat iemand een crimineel feit heeft gepleegd, dat hij een strafblad heeft en dat hij in de gevangenis heeft gezeten, is voor ons geen reden om hem het lidmaatschap van de club te weigeren. Als je wilt bewijzen dat je geen criminele motorbende bent, lijkt me het een heel goede eerste stap om te zeggen: van elk lid van onze organisatie dat de wet overtreedt nemen we afscheid. Dat zou nou eens een mooie bijdrage zijn. Zelf ben ik een groot voorstander van het verbieden van clubs waarvan de organisatie zelf onderdeel is van criminele activiteiten. Ik denk dat dit een grote meerwaarde heeft, maar dat doet niet af aan het feit dat het ondergronds ongetwijfeld verder zal gaan. Ik vind echter dat wij als samenleving moeten laten zien dat we hier paal en perk aan stellen.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik kan er heel kort over zijn. Ik luister en ondanks alle redelijke argumenten die ik hoor, stel ik vast dat deze maatregel vooral een symbolisch effect heeft. Dat wil ik gewoon constateren.

Minister Van der Steur:

Dan adviseer ik mevrouw Swinkels om beter te luisteren naar wat ik zeg. Niet voor niets vind ik, net als het OM, dat dit moet gebeuren. De gemeenten laten mij expliciet weten dat dit structureel en praktisch helpt om hun beleid verder vorm te geven. Ik raad mevrouw Swinkels aan om het verslag van dit AO nog eens rustig door te lezen op dit punt.

De heer Recourt (PvdA):

Ik zit helemaal aan de andere kant. Ik juich zo'n verbod toe, mocht het er komen. Misschien kunnen we het nog wel wat uitbreiden ook. Binnenkort zal een civielrechtelijk bestuursverbod van kracht worden. Daarmee kunnen mensen die faillissementsfraude plegen niet zomaar weer een nieuwe bv starten. In dit geval gaat het om een vereniging of een stichting of wat dan ook. Is er nagedacht over de vraag of ook in dat geval belemmeringen kunnen worden opgeworpen? Het is natuurlijk geen wondermiddel, maar alle beetjes helpen.

Minister Van der Steur:

Daar moet ik even over nadenken. Vroeger moest je een verklaring van geen bezwaar hebben bij het oprichten van bijvoorbeeld een vennootschap. Dat is afgeschaft. Tegenwoordig hebben we andere vormen van toezicht. Ik laat de vraag even bezinken, dan kom ik er later bij de heer Recourt op terug.

Ik heb nog twee algemene punten, te beginnen bij de rondtrekkende roversbendes. Dat fenomeen bestaat uit meerdere facetten: Oost-Europese organisaties, maar zeker ook familieachtige structuren die we kennen uit bijvoorbeeld Ierland, de Irish Travellers. Recentelijk heb ik daar nog over gesproken met mijn collega uit Ierland. Daar ziet men ook dat deze groepen heen en weer reizen tussen Ierland en de rest van Europa, waaronder Nederland. Op dat punt zal de internationale samenwerking worden vergroot om de aanpak te verbeteren. We hebben een goede samenwerking met private partijen, bijvoorbeeld Detailhandel Nederland en MKB Nederland. Mede naar aanleiding van de motie-Pechtold investeren we verder in het terugdringen van winkeldiefstal, omdat dat een van de activiteiten is van dit soort bendes. Goed nieuws is dat Detailhandel Nederland voornemens is om een waarschuwingenregister op te zetten, zodat bedrijven in de detailhandel en de logistieke sector persoonsgegevens kunnen gebruiken om te voorkomen dat mobiele dadergroepen schade kunnen aanrichten. Detailhandel Nederland heeft daarvoor ook een protocol opgesteld, dat inmiddels is goedgekeurd door de Autoriteit Persoonsgegevens. Daarmee kan men die persoonsgegevens onderling uitwisselen. Ik denk dat dat een positieve stap is.

Gelukkig heeft Detailhandel Nederland vandaag bericht dat het aantal winkelovervallen in het afgelopen jaar wederom is gedaald; ook daar dus een positief beeld. Ondertussen hebben we weinig cijfers over rondtrekkende bendes. Het zou prettig zijn als we daar wat meer inzicht in zouden krijgen de komende periode. De inzet is erop gericht om in een goede samenwerking met andere landen deze bendes het leven zo moeilijk mogelijk te maken.

Het laatste punt is de kwaliteit en de capaciteit van de opsporing. Daarover zijn verschillende vragen gesteld. In de herijkingsnota van de nationale politie hebben wij opgenomen dat het nodig is om de recherchecapaciteit te versterken. Die afspraak heb ik gemaakt met de nationale politie en het Openbaar Ministerie. Ook hebben we afgesproken hoe we dat zouden doen. We zullen in ieder geval met elkaar spreken over de aansluiting tussen het OM en de recherchecapaciteit. De capaciteit moet zowel qua omvang – het aantal mensen – als qua kwaliteit verbeteren. Om die reden hebben we op een aantal terreinen vacatures eerder opengesteld dan eigenlijk mocht op grond van de afspraken met de bonden. Denk aan financieel-economisch rechercheren en cyberactiviteiten. We realiseerden ons dat we die capaciteit op korte termijn moesten aanvullen. De bonden waren bereid om mee te werken. Tegelijkertijd hebben we gezegd: we willen precies weten waar we staan. Daartoe hebben we het onderzoek laten doen. Alle criticasters, van de heer Princen tot kritische wetenschappers, hebben we uitgenodigd om zich over de recherche uit te laten. Ook de recherche zelf is aan het woord geweest. Het beeld bevestigt dat actie nodig is, zoals we ook in de herijkingsnota hebben aangegeven. Die acties zullen ook worden uitgevoerd. Wat betekent dat? Na de afronding van de personele reorganisaties kunnen vacatures worden opengesteld, we gaan aan de slag met opleiding, de capaciteiten worden uitgebreid en er ligt een plan voor de toekomst om de capaciteit en ook de kwaliteit van de opsporing verder te versterken.

Mevrouw Kooiman (SP):

Dit wisten we al in 2011 en inmiddels zijn we al een aantal jaren verder. Er zou een uitgewerkt plan worden gemaakt ter verbetering van de recherche. Daar wachten we nog steeds op. Wanneer kunnen we dit uitgewerkte plan eindelijk eens verwachten? Het is hoogstnoodzakelijk dat er een verbetering plaatsvindt, dat er voldoende rechercheurs komen en dat de rechercheurs ook goed zijn opgeleid. Ik ben misschien te ongeduldig, maar 2011? Het mag wel wat sneller!

Minister Van der Steur:

Mevrouw Kooiman zal mij niet kwalijk nemen dat ik kijk naar wat ik met de Kamer heb afgesproken. Dat is de herijkingsnota. We hebben ook gezorgd voor geld. Ik denk dat dat niet onbelangrijk is. We hebben voor 2016 10 miljoen extra opgenomen voor de versterking van de opsporing en voor 2017 maar liefst 20 miljoen. Dat komt bovenop de al ingezette 105 miljoen uit het regeerakkoord van Rutte II en de Voorjaarsnota. Daarover hebben we het gisterenavond gehad. Zonder enige twijfel is het nodig dat er verbeteringen plaatsvinden, maar ik wil ook opmerken – misschien sneeuwt dat wel eens onder – dat dagdagelijks ongelooflijk hard, goed, loyaal en integer wordt gewerkt door de Nederlandse rechercheurs. Mevrouw Van Toorenburg wees daar gisteren ook op in een AO. Ik wil de indruk wegnemen dat de recherche haar werk niet goed zou doen. De recherche doet in Nederland uitstekend werk, maar we stellen wel vast dat het nog veel beter kan, dat de capaciteit beter kan, dat er mensen bij moeten, dat de ondersteuning beter kan en dat de samenwerking met andere partijen beter kan. Daar sta ik voor. Daar is geld voor en daar zijn mensen voor. De vacatures kunnen worden vervuld. Het gaat de goede kant op. Volgende week ontvangt de Kamer de voortgangsrapportage.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik wil het niet meer hebben over de kraters bij het ministerie en de enorme tekorten bij de politie, waardoor zij afstevent op een faillissement. Daar hebben we het gisteren al voldoende over gehad. Ik vind dat de Minister voorbijgaat aan zijn eigen personeel. Veel rechercheurs vragen om actie en het zou de Minister sieren als hij zou zeggen: ik sta voor mijn personeel en ik zorg ervoor dat het plan per direct bij de Kamer komt. Ik vraag u om mij een beetje te helpen, voorzitter. Ik vraag niet om een voortgangsrapportage. Daarin staat dan dat er een plan komt. Ik wil nu eens weten wanneer de uitgewerkte visie in de Kamer ligt, zodat wij die kunnen bespreken.

Minister Van der Steur:

Zoals we hebben afgesproken, zijn daar zorgvuldige trajecten voor nodig. Dat spreekt voor zich en dat is ook in het belang van de recherche. De stappen die we hebben gezet, zullen we vervolgen. In het najaar komen we met het uitgewerkte plan, conform de afspraken in de herijkingsnota. Ondertussen wordt natuurlijk wel gewoon geïnvesteerd, worden vacatures ingevuld en wordt er in het belang van de recherche goed samengewerkt, onder andere met het OM, om de capaciteit en de kwaliteit te verbeteren.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik weet niet of ik te vroeg ben, maar komt de Minister nog toe aan mijn vraag over de voorrang van interne sollicitanten, juist als het gaat om vacatures die met toestemming van de bonden zouden zijn opengesteld? Die interne voorrang en voorrang op grond van anciënniteit kunnen in de weg staan aan het in dienst nemen van jong talent waar juist behoefte aan is.

Minister Van der Steur:

Er zijn afspraken met de bonden gemaakt en die kan ik niet veranderen. Uiteraard worden vacatures eerst opengesteld voor interne kandidaten. Je zoekt natuurlijk ook naar specifieke capaciteit en kwaliteit. De politie heeft zichzelf tot taak gesteld om te zorgen voor de externe zijinstroom van met name op hbo-niveau opgeleide deskundigen. Er zijn dus twee elementen. Vanuit goed werkgeverschap moet je ervoor zorgen dat mensen die al bij de politie werken, kunnen solliciteren op alle vacatures als ze boventallig worden. Misschien gaat het wat ver om de hele personele reorganisatie van de nationale politie door te nemen met mevrouw Swinkels. Tegelijkertijd geldt dat er zijinstroom moet komen om aan specifieke kwaliteiten te voldoen.

Mevrouw Swinkels (D66):

Mijn indruk op basis van het rapport van de recherche zelf is dat er binnen de recherche onvoldoende aanbod is. Dan begrijp ik niet dat de vacatures niet worden opgevuld. Ik wil niet te veel in detail treden. Ik wijs op het belang van het wegnemen van dit soort barrières voor een goed opgeleide recherche.

Minister Van der Steur:

Dat staat in de herijkingsnota die we vorig jaar met de Kamer hebben besproken. Dat is precies een van de punten. Het is niet juist dat de vacatures niet worden ingevuld. Natuurlijk worden die ingevuld. Tegelijkertijd is er een afspraak gemaakt over de zijinstroom. Dus ook op dat punt verwijs ik graag naar alle stukken die de Kamer hierover heeft ontvangen.

Ik ga nu inhoudelijk in op de opmerking van de heer Van Veen over de vuurwapens. Hij maakt zich zorgen over zwaardere straffen. Los van het feit dat de uiteindelijke straf door de rechter wordt opgelegd, denk ik dat het verstandig is dat er goede ontwikkelingen zijn. Er is een landelijke vuurwapenofficier bij het Landelijk Parket ingesteld. In elk arrondissement is er ook een officier met wapens als aandachtsgebied. Daarmee krijgt de vervolging van vuurwapendelicten veel meer aandacht. In 2012 hebben we de wettelijke strafmaat verhoogd. Vorig jaar nog heeft het Openbaar Ministerie de strafeisen verzwaard. Voor een first offender van vuurwapenbezit geldt dat in principe zes maanden gevangenisstraf wordt gevorderd. In geval van automatische vuurwapens gaat het om twaalf maanden. Dat zijn serieuze strafeisen die het Openbaar Ministerie toevoegt. Ook recidive leidt tot verhoging van de strafeis, net als het voorhanden hebben van meerdere wapens, of een relatie met terrorisme. Ook als een wapen daadwerkelijk wordt gebruikt om daarmee criminele activiteiten te ondernemen, wordt over het algemeen een zwaardere eis gesteld door het Openbaar Ministerie. Er wordt natuurlijk ook gewerkt aan de informatiepositie rond vuurwapens, waarbij ook het tegengaan van handel in vuurwapens op internet aandacht krijgt.

Een aardig voorbeeld is het volgende. In Europa hebben we hierover uitgebreid met elkaar gesproken. Voor ons in Nederland is het heel logisch dat vuurwapenhandel via internet heel onwenselijk is, maar er zijn landen in Europa waar de onderlinge afstanden zo groot zijn dat legitieme vuurwapenhandel eigenlijk alleen maar kan via internet. Dat zijn typisch voorbeelden waarin wij, vanuit onze positie zeggen «dat willen wij niet», terwijl andere landen zeggen «dat moet eigenlijk wel kunnen, want wij kunnen mensen niet vragen om 3.000 kilometer te rijden om een nieuw vuurwapen voor de jacht te bekijken, om vervolgens tot de conclusie te komen dat ze het niet willen». Alle inzet is gericht op het voorkomen dat legale wapens in het illegale circuit terechtkomen. Nog veel belangrijker is – Europa heeft hiertoe al belangrijke stappen gezet – dat wordt voorkomen dat gedeactiveerde vuurwapens weer geactiveerd kunnen worden. Dat is, naar ik heb begrepen, gebeurd met een aantal wapens die zijn gebruikt bij de aanslagen in Parijs. Gelukkig heeft Europa hierover veel betere afspraken gemaakt, die ook in heel Europa gelden. Dat moet niet meer mogelijk zijn.

De heer Van Veen (VVD):

Ik denk dat, als de Minister en ik straks samen door het centrum van Den Haag lopen en honderd willekeurige voorbijgangers vragen of het bezit van een vuurwapen in Nederland strafbaar is, 100% van die mensen zal zeggen: dat is strafbaar. Dat betekent dus dat wij op het gebied van voorlichting niet zo gek veel meer hoeven te doen en dat we de inwoners van Nederland genoeg mogelijkheden hebben gegeven om hun wapen in te leveren, gesteld dat opa vanwege de Tweede Wereldoorlog nog wat op zolder heeft liggen. Het gekke is echter dat we in de krant een bericht kunnen lezen over iemand die een vuurwapen in zijn bezit heeft waarvan het registratienummer is weggevijld, die daarmee tijdens oud en nieuw in de lucht schiet, en die vervolgens een taakstraf krijgt van 80 uur. Dat is qua zwaarte volgens mij niet de straf die de Minister en ik voor ogen hebben op het moment dat iemand illegaal een wapen bezit.

Minister Van der Steur:

Ik ken dat specifieke voorbeeld niet, maar blijkbaar gaat het om een gerechtelijke uitspraak. In dat kader maken wij afspraken met het OM over wat men van die kant eist. Zo zit ons stelsel in elkaar. Het is echter de rechter die afhankelijk van de omstandigheden van het geval elke keer opnieuw bekijkt wat het uiteindelijk moet worden. Ik ken dit geval niet. Ik weet ook niet om wat voor soort wapen het ging, maar in algemene zin is het beleid wat betreft de eisen van het OM helder. Dat heb ik zojuist al aan de heer Van Veen uitgelegd.

De heer Van Veen (VVD):

Is het een rare vraag om de Minister te vragen de Kamer te informeren over welke straffen de rechtbank bijvoorbeeld de laatste drie maanden heeft opgelegd als het gaat om illegaal wapenbezit? Dan krijgen wij een gevoel bij wat de rechter oplegt en wat de Minister en de Kamer afspreken over de strafmaat.

Minister Van der Steur:

Ik voeg het tweede punt toe aan het lijstje van zaken waarover ik nog even moet nadenken. Ik weet niet welke specifieke informatie wij daarover hebben. Als er iets is geregistreerd, kan ik er eenvoudig een overzicht van geven. Dat doe ik graag. Als dat niet is geregistreerd, maak ik de heer Van Veen blij met een dooie mus. Dat wil ik niet. Ik laat het even uitzoeken en dan kom ik er in tweede termijn op terug.

Voorzitter: Van Veen

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Gisteren hebben we uitgebreid gedebatteerd over het forensisch onderzoek. Ik heb naar aanleiding daarvan een notitie doorgezonden naar de Minister over de aandachtspunten die ik uit het veld heb meegekregen. Er staat een punt bij dat voor vandaag wel relevant is. De recherche geeft namelijk aan dat sporen van in beslag genomen wapens die met behulp van de wasstraat veilig zijn gesteld, zoals DNA, niet altijd mogen worden ingezonden, omdat er sprake is van capaciteitstekort, bijvoorbeeld bij het NFI. Rechercheurs stellen dat, als we illegaal wapenbezit willen bestrijden, we ervoor moeten zorgen dat de monsters die worden genomen, kunnen worden geanalyseerd. Kan de Minister daarop reageren?

Minister Van der Steur:

We kennen het stelsel. In het desbetreffende service level agreement is over vuurwapens bepaald dat onderzoeken gewoon kunnen plaatsvinden. Er is per maand sprake van een bepaalde capaciteit, om ervoor te zorgen dat wat wordt ingeleverd zo snel mogelijk kan worden afgewerkt. Het overschot wordt of later of eerder afgedaan, al is het vaak later. Ik ken het specifieke voorbeeld niet, maar ik wil er best naar kijken. Ik kom er dan later schriftelijk op terug.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Heel graag, want nogmaals: gisteren hebben we uitgebreid gesproken over de teams die met deze kwestie kampen. Dit duidelijke bericht komt van het politieteam Midden-Nederland. De Minister gaat daar toch naartoe. Dit is een belangrijk punt. Dat team wil de opdracht van de politiek graag uitvoeren, maar is machteloos wanneer het te horen krijgt: jammer, maar de capaciteit is al ten volle benut. Als de Minister dit meeneemt en ons vervolgens een brief stuurt, dan ben ik voor nu tevreden.

Minister Van der Steur:

Dank aan mevrouw Van Toorenburg.

Voorzitter: Van Toorenburg

Minister Van der Steur:

Nog even over de taskforce Zuid-Nederland. De heer Van Veen vroeg hoe lang die nog bestaat. We hebben net vastgesteld dat we de termijn van die taskforce verlengen. We gaan de samenwerking met de gemeenten op dit punt nog verder versterken.

De heer Van Veen (VVD):

Volgens mij heeft de provincie Brabant besloten om extra geld beschikbaar te stellen, onder de voorwaarde dat dit wordt gematcht door de Minister. Komt de Minister de provincie Brabant tegemoet als het gaat om het verder verruimen van het budget?

Minister Van der Steur:

Daarover overleggen we in elk geval, ook kijkend naar onze oorspronkelijke inzet van 1,5 miljoen.

De heer Van Veen (VVD):

Wanneer krijg ik daar bericht over?

Minister Van der Steur:

Ik zal de Kamer informeren als het overleg daarover is afgerond, maar ik schat in dat dit na het zomerreces zal zijn.

De voorzitter:

Dan komt dit op het lijstje van concrete toezeggingen, want daar heeft de Kamer om gevraagd.

Minister Van der Steur:

Het zal in ieder geval bij de begroting zijn, want het gaat natuurlijk over geld.

Dan het artikel over het interview met de officieren van justitie. Het OM heeft een heel breed palet aan mogelijkheden om de criminaliteit te bestrijden. Op het ene moment gebeurt dat door zaken door te laten rechercheren en aan te brengen voor vervolging en veroordeling. Bij over het algemeen lichtere vergrijpen, bijvoorbeeld hennepteelt, gebeurt het op het andere moment soms door middel van de zogenaamde korte klap: geld weghalen, kwekerij oprollen en eventueel een strafbeschikking aanbieden. Ik vind het van belang dat die mogelijkheid er is en blijft, maar het uitgangspunt blijft wel dat zware criminelen zwaar moeten worden gestraft als het kan en dat dus vervolging plaatsvindt. De korte-klapacties zijn echter ook van groot belang, ook voor de ondersteuning van diepgravende onderzoeken naar criminele netwerken. Ik wijs in dat kader ook op de inkijkoperaties in het criminele netwerk. Naar aanleiding van het recente onderzoek in Brabant is een groot aantal mensen aangehouden. Een groot deel is kort daarna weer heengezonden, maar ten aanzien van datgene wat in beslag is genomen, wordt met alle mogelijke middelen doorgerechercheerd. Het uitgangspunt is dat het OM die keus mag blijven maken, maar dat zware criminelen wel worden vervolgd. Daar gaat het om.

De heer Recourt (PvdA):

Ik ben het helemaal eens met de Minister wat betreft de korte klap, als je maar doorrechercheert als het gaat om de mensen en organisaties die je wilt hebben. De suggestie uit het interview blijft echter – of is die onjuist? –: Wij doen bij ZSM-zaken zware criminelen. Daarvoor is ZSM niet bedoeld. Wij rechercheren niet door, we pakken vooral het geld af. Dat is dus niet de bedoeling. Heb ik de Minister zo goed begrepen?

Minister Van der Steur:

Dat is niet de bedoeling. Een concreet voorbeeld, operatie-Trefpunt, de actie in Zuid-Nederland. Daar deden 1.500 politiemensen actief aan mee, maar ook mensen van de FIOD, Defensie en het OM. In Noord-Brabant, Limburg, Rotterdam, België en Tsjechië zijn op 124 locaties invallen gedaan. Er zijn 56 verdachten aangehouden. Door deze actie zijn twee grote drugscriminelen in beeld gebracht. Daar gaat het om. De grote klap bestaat uit twee criminelen. De kleine klappen kunnen betrekking hebben op de overige personen. In dat kader zijn tevens 4.000 liter chemicaliën, 50 kilo harddrugs, 20 vuurwapens, waaronder automatische vuurwapens, € 400.000, 26 auto's, 2 boten en 2 Harley-Davidsonmotoren aangetroffen. Ook zijn zes laboratoria voor de productie van XTC gesloten. Dat is het resultaat van de totale actie. Er zijn dus twee zware criminelen in beeld gebracht. Als bij andere verdachten vuurwapenbezit kan worden aangetoond, wordt er ook actie ondernomen. Een groot aantal van de 56 verdachten is kort na hun aanhouding echter weer heengezonden, als onderdeel van de korte klap.

Daarmee heb ik de vragen van mevrouw Swinkels ook beantwoord, want hier vloeit ook uit voort dat op een aantal terreinen de strafprocessen nog lopen. Het resultaat over 2015 is dat er meer dan 20 veroordelingen zijn uitgesproken met in totaal ongeveer 140 maanden gevangenisstraf. Dit betreft de taskforce Zuid-Nederland. Ook strafrechtelijk wordt er dus stevig aangepakt.

Mevrouw Swinkels (D66):

Over de taskforce Zuid-Nederland lees ik in het rapport van de recherche dat er als onderdeel van de snellere besluitvorming wordt besloten tot een meer flexibele inzet van de capaciteit van de recherche en in samenspraak met het OM tot het toepassen van de methode van schikkingen op zwaardere delicten. Ik kan dat niet goed rijmen met wat de Minister zojuist stelde, namelijk dat zwaardere criminelen uiteraard niet via de ZSM-methode moeten worden afgedaan, maar dat die berecht zouden moeten worden. Klopt dat en wanneer is iets nu zwaar?

Minister Van der Steur:

Dan komt het aan op de vrijheid die ik het Openbaar Ministerie wil geven, maar die het OM in ons systeem ook al heeft. Het OM heeft – mevrouw Swinkels weet dat als voormalig rechter – een grote beleidsvrijheid en zelfstandigheid als het gaat om de wijze waarop de opsporing en vervolging vorm worden gegeven. Dat moet ook absoluut bij het OM blijven. Het OM mag wat mij betreft ook altijd blijven kiezen voor de meest efficiënte manier om een zaak af te doen. Ik weet niet wat zwaar of niet zwaar is. Ik heb het gesprek met de desbetreffende officier niet zelf gevoerd. Een ding is zeker, namelijk dat zware criminelen zwaar moeten worden vervolgd. Dat is ook het uitgangspunt van het OM. Er zijn echter heel veel hennepzaken. Het is op zichzelf niet onverstandig om die via de ZSM-methode af te doen. Geld moet natuurlijk overal en altijd worden afgenomen, zoals de heer Recourt ook al zei.

Mevrouw Swinkels (D66):

Kan de Minister dan mijn argwaan wegnemen dat de korte klap soms is ingegeven door de wens om de capaciteit zo beperkt mogelijk in te zetten omdat de recherche nu eenmaal beperkte capaciteit heeft en men de lange weg van berechting niet op wil gaan?

Minister Van der Steur:

Dan draai ik het even om. De suggestie van mevrouw Swinkels zou zijn dat je de korte klap niet mag toepassen zodat je wel een aantal lange trajecten kunt doen. Dat lijkt mij heel onverstandig, want dat zou betekenen dat je een aantal zaken niet meer kunt doen. Je kunt mensen geen stevige duw meer geven met de korte klap, je brengt die mensen niet meer in beeld, je kunt geen materiaal meer opnemen en ook geen geld, je kunt geen strafbeschikking afgeven op basis van de ZSM-methode en je kunt geen telefoons meer in beslag nemen en uitlezen. Het beleid dat mevrouw Swinkels lijkt voor te staan, lijkt mij heel onverstandig. Ze bedoelt het echter vast anders.

De voorzitter:

De Minister daagt mevrouw Swinkels uit om een toelichting te geven.

Mevrouw Swinkels (D66):

Je moet het een doen en het ander niet laten. Wil je criminele organisaties met wortel en tak uitroeien, dan zul je een korte klap moeten geven, maar die moeten laten volgen door een langere klap, met name als het gaat om de zwaardere zaken. Dat bedoelde ik te zeggen.

Minister Van der Steur:

Dan zijn we het helemaal eens. Ik heb zojuist ook al aangegeven dat dit het beleid van het OM is.

Ik kom bij de overige vragen. De vragen van de heer Recourt heb ik beantwoord. Ik ben blij met de vraag van de heer Van Veen over onze samenwerking met de buurlanden bij de grensoverschrijdende criminaliteit. Een van mijn speerpunten, niet alleen als voorzitter, maar ook als Nederlands Minister, is om met Noordrijn-Westfalen, België en Luxemburg, maar ook apart met België, Duitsland en Noordrijn-Westfalen afspraken te maken over een gezamenlijk optreden op allerlei terreinen. Ik noem terrorismebestrijding, maar ook rondreizende bendes en criminele motorbendes. Dat kan ook niet anders, want het waterbedeffect waarover wij ons in Nederland zorgen maken, speelt ook in de ons omringende landen. Als wij in Nederland zorgen voor een stevige aanpak, inclusief de integrale aanpak, zien ze in België opeens dat criminele motorbendes daar in clubhuizen opduiken. Het is dus volstrekt logisch dat wij heel intensief samenwerken met de zusterdiensten in onze buurlanden. We hebben ook aparte overeenkomsten gesloten die deze samenwerking mogelijk maken en verder intensiveren. Ik ben het geheel eens met het signaal dat de heer Van Veen wat dit betreft afgeeft.

De heer Recourt (PvdA):

Ik ben ook erg blij met die samenwerking, maar een van de problemen die al naar voren is gekomen, is dat het leuk is om samen te werken, maar dat gegevens niet kunnen worden uitgewisseld omdat de bevoegdheden heel anders liggen. De bevoegdheden van burgemeesters liggen anders. De bevoegdheden bij privacygegevens liggen ook anders. In de praktijk ligt er dus nog een grote uitdaging. Hoe wordt die aangepakt?

Minister Van der Steur:

De uitdaging ligt eerlijk gezegd vooral bij anderen. Wij hebben één Openbaar Ministerie en één nationale politie en maar een beperkt aantal gemeenten. Sommige andere landen hebben veel meer organisaties dan wij. Dat geldt met name voor België. In die landen is het inderdaad soms ingewikkeld. Door heel goede afspraken te maken komen we daaromheen. Een van de mooiste voorbeelden is het samenwerkingsverband, waarvan ik altijd de afkorting vergeet, in Heerlen of Venlo of in ieder geval in Zuid-Limburg. Ik ben daar geweest. Nederlandse, Belgisch en Duitse politieagenten zitten op één locatie in Nederland en zij wisselen daar met elkaar informatie uit binnen ieders eigen verantwoordelijkheid en eigen territorium en op basis van de eigen wet- en regelgeving. Daarbij wordt gebruikgemaakt van het SIENA-systeem van Interpol en van Europol. Omdat we die agenten gewoon bij elkaar hebben gezet, wordt actuele informatie heel effectief uitgewisseld.

Datzelfde wil ik bereiken voor het Openbaar Ministerie. Ik heb daar met Noordrijn-Westfalen, Duitsland en België afspraken over gemaakt bij ons laatste bezoek. Eén keer per jaar hebben we zo'n bijeenkomst met elkaar. Een en ander wordt uitgewerkt, zodat we dat op het gebied van het OM ook kunnen gaan doen. De volgende stap zou zijn dat we die soortgelijke aanpak en informatie-uitwisseling ook op structurele basis tot stand brengen met de gemeenten – op individuele basis gebeurt dat al – zodat zij hun bestuurlijke aanpak ook op elkaar kunnen afstemmen. Daarmee zijn wij wel een beetje verder dan andere landen. We hebben daarover afspraken gemaakt, met name met Duitsland. Duitsland is zeer geïnteresseerd daarin en wil graag zien wat wij met die bestuurlijke aanpak allemaal doen. De Wet Bibob kent men in Duitsland bijvoorbeeld nog niet in deze vorm. Duitsland heeft veel belangstelling om een soortgelijke wet over te nemen. Je zult dus zien dat we die ontwikkeling en die samenwerking stapsgewijs steeds verder kunnen versterken.

De heer Recourt (PvdA):

Dat is goed om te horen. Ik heb gehoord dat het de ambitie van Nederland is om dat EU-breed door te voeren. Dat kan ik nog wel begrijpen, maar ik heb daar wel grote zorgen bij. Van de overheden in Duitsland, België en Nederland kun je zeggen dat die integer zijn en dat je die kunt vertrouwen, maar over die van andere landen binnen de EU heb ik aanzienlijk meer zorgen. Ik snap dat je informatie van de Belgische overheid in Nederlandse strafzaken gebruikt, maar als dat Bulgaarse of misschien wel Italiaanse informatie wordt, in ieder geval informatie uit landen waar de onderwereld wel in de bovenwereld lijkt – laat ik voorzichtig zijn en dat woord gebruiken – te zitten, dan worden we zelf heel kwetsbaar op het punt van de integriteit van de informatie die we gebruiken. Hoe voorkomen we dat we op dat punt heel kwetsbaar worden?

Minister Van der Steur:

Ik zou niet zo ver willen gaan als de heer Recourt, die lijkt te suggereren dat er in andere landen regeringen zijn die volledig zijn ondermijnd door de georganiseerde criminaliteit. Onze samenwerking met Italië op het gebied van mensensmokkel is buitengewoon effectief en succesvol en leidt tot een groot aantal aanhoudingen. De ervaringen uit de praktijk bevestigen eigenlijk niet het beeld dat de heer Recourt mogelijkerwijs heeft. Het is ontegenzeggelijk zo dat je altijd voorzichtig moet zijn met de informatievoorziening, maar de terrorismebestrijding heeft ons ook laten zien dat we daar te voorzichtig in zijn geweest in het verleden en dat het wat dat betreft wel verstandig is om zo veel mogelijk informatie op een goede en verstandige manier met elkaar te delen.

De heer Recourt vroeg ook naar de inzet van criminele burgerinfiltranten. Ik zal de Kamer nog voor het komende zomerreces een brief daarover sturen. Vanwege de aard van het onderwerp wordt die vermoedelijk gevolgd door een vertrouwelijke brief met wat meer toelichting.

Mevrouw Kooiman vroeg of ik de aanpak van de Javastraat in Amsterdam breder wil uitrollen. Zij heeft die vraag gesteld wetende dat dit nu echt een voorbeeld is waarbij de RIECs in positie moeten komen. Het uitgangspunt van de RIECs en het LIEC is het leren van elkaars best practices. Ik weet niet of de Javastraat in Amsterdam daar een onderdeel van is, maar precies om datgene te doen wat mevrouw Kooiman wil, namelijk leren van elkaars goede resultaten maar vooral ook van elkaars fouten zodat je die niet hoeft te herhalen, is het ongelofelijk belangrijk dat we die organisatie hebben.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar de brief over de nationale politie die ik ga sturen naar aanleiding van de discussie gisteren met haar fractievoorzitter. Ik zal de Kamer die brief sturen en ik verwijs haar graag daarnaar.

De voorzitter:

Met goedvinden van mijn collega's wil ik daarover een vraag stellen. We hebben 29 juni een algemeen overleg over de politie. Ik zou de Minister willen vragen of hij daar toch enige schets van kan geven. Ik merk dat er bij de politie veel onrust is over wat er aan de gang is, vooral als het gaat om die sturingsmaatregelen. Dat is trouwens weer een nieuw woordje. Kan de Minister toezeggen om voor het AO van 29 juni al iets op papier te zetten voor de Kamer?

Minister Van der Steur:

Ik zal daarvoor mijn best doen. Ik heb gisteren toegezegd dat ik de Kamer dat voor de suppletoire begroting zal sturen. We hebben het dan over 4 juli. Ik zal proberen om het voor de 29ste te doen.

De voorzitter:

Prima. Dank u wel.

Minister Van der Steur:

De heer Van Veen vroeg naar de gesprekken met de burgemeesters over ondermijning. Dat zijn voortgaande en voortdurende gesprekken. De voorzitters van de stuurgroepen en van de RIECs worden daarbij betrokken. Er zijn verschillende burgemeestersessies op thema's, bijvoorbeeld over OMG's (outlaw motorcycle gangs) en hennep. Vaak ben ik daar zelf ook bij aanwezig. Vorig jaar nog heb ik samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken een rondetafelgesprek georganiseerd over ondermijning in het lokaal bestuur. Daarover is de Kamer geïnformeerd. Ik vind het van groot belang dat we continu in gesprek blijven met burgemeesters over die ondermijning en de risico's daarvan. Ik merk overigens dat dit thema in het afgelopen jaar scherp op de radar van de burgemeesters is gekomen, omdat zij zien dat er collega's zijn die daar toch ernstige problemen mee hebben. Burgemeesters willen zelf ook weten hoe het in hun gemeente zit. De ondermijningsbeelden die de RIECs en het LIEC kunnen faciliteren zijn van groot belang daarbij.

De heer Recourt vroeg: wat doe je met burgemeesters die dat wat minder scherp op het netvlies hebben staan? Daarvoor zijn vooral de RIECs van belang, waar alle buurgemeenten op aangesloten zijn. Die kunnen voorzien in de Bestuurlijke Criminaliteitsbeeldanalyse, de zogenaamde B-CBA's. Het beeld dat er burgemeesters zijn die wegkijken, herken ik niet. Ik vind het wel van groot belang dat er zo veel mogelijk op basis van die B-CBA's kan worden gewerkt. Wij hebben daar regelmatig contact over met burgemeesters en de commissarissen van de Koning. Datzelfde geldt overigens voor de collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het is echt een actueel thema.

Mevrouw Kooiman vroeg naar de precursorendiscussie. Ik zal de Kamer uiteraard informeren over de gesprekken die ik voortzet met het Openbaar Ministerie en de politie.

De voorzitter:

Er wordt altijd een vraag beantwoord die niet is gesteld. Ik zie mevrouw Kooiman zo verbaasd kijken dat ik denk dat zij misschien wat anders bedoelt dan de Minister nu dreigt te antwoorden.

Minister Van der Steur:

Zij vroeg naar voorbeelden met betrekking tot de drugsprecursoren. Ik zal haar daarover informeren, voor zover Freek Pecht dat niet zelf doet. Ik ga ervan uit dat hij dat doet, dus ik hoef niets te doen.

De voorzitter:

Is de vraag van mevrouw Kooiman hiermee beantwoord? Ik heb zomaar het vermoeden van niet.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik lees natuurlijk met belangstelling alle voorbeelden die uit de nationale politie tot mij komen. Daar wachten we op. Volgens mij komt die brief na augustus. Maar ik heb ook gevraagd naar de geurtesten.

Minister Van der Steur:

Daar kom ik nog op. Mevrouw Kooiman stelt veel vragen en zij krijgt daar ook antwoord op. De geurkaarten voor synthetische drugs maken op dit moment deel uit van een pilot. Omdat het een pilot is, zijn die geurkaarten in eerste instantie onder professionals verspreid. Als de evaluatie positief uitvalt, zal worden bekeken in hoeverre het zinvol is om die geurkaarten breder te verspreiden en of er dan ook behoefte aan een versie voor burgers is. Dat is onderhandenwerk.

Mevrouw Kooiman (SP):

Dat is natuurlijk goed nieuws, want de betrokkenheid van burgers kan echt meerwaarde hebben. Kan de Minister toezeggen dat hij ons mogelijk bij een voortgangsrapportage hierover informeert?

Minister Van der Steur:

Daar heb ik geen enkel bezwaar tegen. Als de conclusies van die evaluatie er voor de voortgangsrapportage zijn, neem ik die graag daarin mee en anders doe ik dat in de volgende.

Mevrouw Kooiman vroeg ook naar de plankzaken. Ik zal de Kamer voor begin juli informeren over de resultaten in het kader van het programma Versterking prestaties strafrechtketen, maar ik kan alvast melden dat de totale voorraad zaken waarin het gaat om misdrijven, in de periode januari 2015-april 2016 met 12,4% is gedaald. In het geval van overtredingen is de totale voorraad in april 2016 8,7% lager dan in vergelijking met dezelfde periode in januari 2015. Ook op dat punt zal er dus een positief resultaat te zien zijn.

De heer Recourt vroeg of het civielrechtelijk bestuursverbod ook van toepassing is op motorbendes. Het civielrechtelijk bestuursverbod zal 1 juli aanstaande in werking treden, maar geldt alleen in het kader van faillissementsfraude. Bestuurders van rechtspersonen, ook die van criminele motorclubs, kunnen al wel worden aangepakt via het strafrechtelijk bestuursverbod. Ze mogen dan een bepaalde tijd niet actief zijn als bestuurder. Dat is natuurlijk iets anders dan het verbieden van de rechtspersoon zelf, maar dat snapt de heer Recourt ook. Wat wel ingewikkeld is, is dat de Grondwet de verenigingsvrijheid garandeert en dat dit ook betekent dat je een vereniging mag oprichten als je criminele antecedenten hebt. Dat maakt het wel ingewikkelder om hier effectief tegen op te treden.

De heer Recourt (PvdA):

Mijn vraag was dan ook niet of het valt onder het civiele bestuursverbod, dat we in de Kamer hebben behandeld, maar of je dat analoog daaraan moet doen. Zal dat een zinvolle aanvulling zijn? Begrijp ik het goed dat de Minister zegt dat het grondwettelijk recht op de vrijheid van vereniging daar eigenlijk aan in de weg staat, of is er nog wel ruimte?

Minister Van der Steur:

Ik heb de indruk dat die ruimte er niet of nauwelijks is, maar ik ben wel altijd bereid om daar verder over na te denken. Ik zal daar geen project van maken, want ik denk dat we nu eerst het OM zijn werk moeten laten doen, maar ik zal te zijner tijd graag met de heer Recourt hierover doorpraten.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar het wetsvoorstel over het gebruik van camerabeelden. Dat is in consultatie geweest en ligt nu ter sondering voor bij diverse partijen. Er wordt hard aan gewerkt om dat naar de ministerraad te sturen, maar we lopen tegen een aantal zeer prangende kwesties aan, onder andere op het gebied van privacybescherming en de techniek. Ik heb het daar zelf al meermalen over gehad. Ik ben die aan het oplossen en dat is nog niet eenvoudig. Ik doe mijn uiterste best om dat nog na het zomerreces aan de Kamer te kunnen aanbieden.

De voorzitter:

Dat is dan wel bijna een jaar later dan toegezegd. Het zou namelijk voor het kerstreces in 2015 naar de Kamer komen. Als de Minister niet in staat is om de Kamer daar direct na het reces over te informeren, kan hij ons dan in ieder geval informeren over de stand van zaken op dat moment?

Minister Van der Steur:

Prima. Dat is geen probleem. Ik wil tegen die tijd ook de nog resterende problemen toelichten. Een daarvan ziet op de vraag hoe je ervoor zorgt dat die informatie, als die wordt gepubliceerd, zodanig wordt gepubliceerd dat die ook bijdraagt aan de opsporing en vervolging van de verdachte. Dat is nog best ingewikkeld.

De voorzitter:

Dat snap ik. Maar er zijn nu mensen die uit pure wanhoop omdat ze er niet doorheen komen, gewoon die beelden zelf maar op internet knallen. Dat is volgens mij niet wat we willen. Er komt druk op, want het is goedschiks of kwaadschiks. Daarom ben ik er zo mee bezig, want als dat gebeurt, is er helemaal geen bescherming meer. Iedereen die ergens op lijkt, kan dan aan de schandpaal worden genageld. Dat is volgens mij veel linker dan dat we het netjes met elkaar regelen.

Minister Van der Steur:

Ik kom op de vraag over de strafmaat voor illegaal wapenbezit. Ik heb mij laten vertellen dat het vermoedelijk zo is dat dat alleen handmatig kan gebeuren. Ik ga nog even bekijken of ik die exercitie ook wil laten doen. Dat hangt af van de vraag of dat gelet op de verhouding tussen de kosten en de baten zinnig is. Ik zal daar een onderzoekje naar laten doen. Na de zomer zal ik de Kamer schriftelijk daarover informeren. Dat is een concrete toezegging van mijn kant.

De heer Van Veen (VVD):

We zouden ook de groep wat kunnen verkleinen en het kunnen beperken tot één of twee rechtbanken. Dan is de uitkomst van de kosten-batenanalyse misschien wat aantrekkelijker.

Minister Van der Steur:

Dat neem ik mee, maar het uitgangspunt is dat we doen wat we moeten doen. Het is altijd goed om te controleren of dat ook gebeurt, maar het moet wel binnen redelijke grenzen kunnen, zoals de heer Van Veen als geen ander zal begrijpen. Ik zal na de zomer even bekijken wat ik voor hem kan doen en dan laat ik dat schriftelijk weten.

De heer Van Veen (VVD):

Het punt wordt niet voor niets gemaakt. Ik neem niet voor niets een stuk uit de krant mee. Dat is toch wat de inwoners van Nederland lezen. Zij zien dat illegaal wapenbezit net zo streng gestraft wordt als vuurwerk afsteken voor 18.00 uur. Ik vind dat we aan de samenleving moeten laten zien dat we dit echt aanpakken. Dat moet dan ook wel bewezen kunnen worden.

Minister Van der Steur:

Ik heb alle begrip voor de vraag en ik zal daar dan ook serieus naar kijken. Ik zal de Kamer na de zomer nader informeren daarover.

De voorzitter:

Er staat nog één toezegging open. Dat is die met betrekking tot de matching van de Taskforce Brabant Zeeland, waarnaar de Kamer heeft gevraagd. Desnoods komen we daar in de tweede termijn op terug.

Minister Van der Steur:

Ik heb gezegd dat ik de Kamer uiterlijk bij de begroting daarover zal informeren.

De voorzitter:

Uiterlijk bij de begroting. Prima.

Hebben de leden behoefte aan een tweede termijn? Ik zie dat dit het geval is. De spreektijd daarin is twee minuten per fractie. Als eerste geef ik het woord aan de heer Van Veen van de VVD.

De heer Van Veen (VVD):

Voorzitter. Het is belangrijk dat de opvatting dat illegale motorbendes moeten worden aangepakt en dat de Minister, met het Openbaar Ministerie, gesteund moeten worden om er wat aan te doen om die te verbieden, breed in de Kamer wordt gedragen. Die opvatting wordt misschien wel door de hele Kamer op één partij na, D66, gesteund. Dat is een belangrijk signaal. Ik hoop dat de Minister daar op die manier mee aan de slag kan.

Ik heb nog wel een vraag over de Taskforce Brabant Zeeland. We hebben het even gehad over het doorzetten van die taskforce. Ik heb gemeld dat de provincie Brabant in ieder geval bereid is om extra middelen in te zetten. Als we dit soort projecten starten, ook met een provincie en met die gemeenten, zou het dan niet mogelijk zijn om geplukt geld te laten terugvloeien naar die projecten? De mensen die daar belastinggeld in investeren, krijgen dan niet de revenuen daarvan, maar kunnen in ieder geval wel zien dat het ook wat oplevert aan de financiële kant. Ik zou de Minister willen vragen om dat bij dit soort projecten mogelijk te maken.

Voor de rest ben ik blij met de antwoorden van de Minister.

Mevrouw Swinkels (D66):

Voorzitter. We hebben eventjes gesproken over de korte en de lange klap. De lange klap betekent voor mij de langere weg van de berechting. Ik denk dat het rechtsstatelijk van belang is dat de zwaardere zaken daadwerkelijk voor de rechter komen. Nu de taskforce voor Zuid-Nederland wordt voortgezet, heb ik in dit verband de volgende vraag aan de Minister. Ik heb de rapportage die we eergisteren kregen, voor me liggen. Kan in de rapportage ook worden opgenomen hoeveel interventies uiteindelijk uitmonden in een beschikking? Ik zie bijvoorbeeld staan: vier transacties met afstand beslag. Is het mogelijk om daarbij aan te geven wat die beschikking inhield, met andere woorden het bedrag van de transacties? Dat wil ik graag weten.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Ik kan heel kort zijn. Ik ben tevreden met de aanpak van het kabinet. Ik had nog wat vragen over bepaalde onderdelen, maar die zijn beantwoord. Wordt vervolgd dus. Ik wacht vooral het proces af tegen die criminele motorbendes.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. We hebben het over veel zaken gehad waar we later weer op terug zullen komen, zoals de OMG's en de aanpak van drugs. Ik denk dat het goed is dat we die zaken blijven volgen.

Dan kom ik op de korte en lange klappen. Burgemeesters geven echt aan dat je soms wat meer capaciteit nodig hebt om dingen op te kunnen pakken. Ik spreek weleens agenten die in die ondermijningsteams zitten. Zij zeggen dat het in de Tweede Kamer soms wel iets rooskleuriger wordt gepresenteerd dan daadwerkelijk het geval is. Ze worden soms van post naar post gezet. Ze vertellen dat ze soms voor de helft in die ondermijningsteams worden ingezet en dat ze daarnaast genoeg taken op hun bordje hebben, waardoor ze soms echt niet kunnen doorpakken. Ze worden bijvoorbeeld alleen maar ingezet voor de korte klappen, voor het ontruimen van wietplantages, en kunnen de achterliggende criminaliteit niet altijd oppakken. Ik roep de Minister op om in gesprek te gaan met zijn eigen personeel, te bekijken wat er aan de hand is en de plankzaken goed te inventariseren, want daar zit een groot probleem.

Voorzitter: Van Veen

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn beantwoording, onder andere over de outlaw motorcycle gangs. Er blijft voor mij nog één punt over, de taskforce Zuid-Nederland. Ik ben blij dat ook de VVD vandaag heeft gezegd dat het geld van het plukken moet terugkeren naar degenen die daar zo hun best voor doen. Daar hebben wij verschillende keren in debatten, ook plenair, aandacht aan besteed. Is het mogelijk dat het geld dat daaruit komt, terugvloeit naar de provincies? Zij zetten alles op alles om er zelf het verschil in te maken. Ik wil dus iets concreter van de Minister weten of hij daarmee aan de slag gaat. Anders zie ik toch hoop gloren om er alsnog een nieuwe motie over in te dienen. Misschien kan de Minister het meteen toezeggen, dan kunnen we een stap zetten.

Voorzitter: Van Toorenburg

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Over het laatste punt hebben we, zoals Mevrouw Van Toorenburg terecht zegt, uitgebreid met de Kamer van gedachten gewisseld. Burgemeester Noordanus en een aantal burgemeesters uit het zuiden hebben daartoe ook een oproep gedaan. We hebben samen met de Minister van Financiën bekeken of het rapport dat ze hierover hadden uitgebracht, de basis kon zijn voor het maken van een businesscase. Dat bleek niet het geval. Daarover heb ik uitgebreid met de burgemeesters van gedachten gewisseld. Ik heb gezegd dat het rapport onvoldoende basis bood om een dergelijke stap te kunnen zetten.

Toen hebben we afgesproken dat we twee dingen zouden doen. Ten eerste zou er een intensivering op mijn begroting plaatsvinden. Dat is ook gebeurd in 2016. Daarbij zouden we bekijken of een intensivering op ondermijning ertoe zou leiden dat er meer inkomsten komen. In feite gebeurt dit al, niet binnen Zuid-Nederland maar binnen mijn begroting. Het gaat om een intensivering van, uit mijn hoofd gezegd, 20 miljoen.

Ten tweede hebben we afgesproken dat we zowel de inkomsten van de FIOD als die van het Openbaar Ministerie zouden gaan bijhouden, om te bezien of we zo'n businesscase voor de toekomst rond zouden kunnen krijgen. Daar zijn we druk mee bezig, dus daar kan ik nu nog geen zinnig ding over zeggen. Er wordt aan gewerkt. De gedachte op zichzelf is interessant. We moeten nog wel de drempel overwinnen dat we in Nederland in principe geen fondsvorming hebben in begrotingen. Dit zou daarop een uitzondering vormen. Daar kom je echter pas als je weet dat een en ander daadwerkelijk functioneert. Daar zijn we nu mee bezig.

De heer Recourt (PvdA):

Dan wil ik even aan de andere kant van het touw gaan hangen. Het is heel goed om crimineel geld af te nemen, maar dat doe je met het doel om criminelen te raken en niet om een businesscase rond te krijgen. Ik vind dat we daarmee echt het probleem vanaf de verkeerde kant aanvliegen.

Minister Van der Steur:

De heer Recourt begrijpt niet precies wat ik met de term «businesscase» bedoel. Een businesscase betekent dat je moet kunnen rechtvaardigen of je een soortgelijk stelsel opzet. Dat kan alleen als je daadwerkelijk kunt aantonen dat een bepaalde intensivering een bepaald resultaat oplevert. Dat zegt niets over doel en middel, maar gaat puur over de vraag of je kunt rechtvaardigen dat je zo'n fonds creëert op basis van de verwachte inkomsten. Daar moet je inzicht in hebben, anders moet je er überhaupt niet aan beginnen. Je gaat dan namelijk iets buiten de begroting brengen wat zich moet terugverdienen. Als dat niet gebeurt, creëer je gewoon een gat in je begroting, en daar ben ik allergisch voor.

De heer Recourt (PvdA):

Prachtig, al die techniek. In de vraag van de CDA hoor ik dat provincies en gemeenten willen investeren als ze er ook wat van terugzien. Ik vind dat een verkeerde prikkel. Provincies en gemeenten moeten investeren vanuit strafrechtelijke en strafvorderlijke motieven en zo de criminaliteit aanpakken. Ze moeten het niet doen om er wat van terug te zien.

Minister Van der Steur:

Ik neem daar goed nota van. Als we eenmaal zover zijn en weten of het überhaupt kan, zullen we de discussie nog een keer voeren. Dan heb ik al een indruk wat de bezwaren van de heer Recourt kunnen zijn.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik heb een vraag om opheldering. Als we het hebben over plukken, hebben we het over ontnemingen. Ik had het net ook over de transacties die worden gesloten en die een grote vlucht lijken te nemen. Zitten die ook in die businesscase?

Minister Van der Steur:

Nee, maar nu gaan we een debat herhalen dat we bij de begrotingsbehandeling uitgebreid gevoerd hebben. Die transacties zitten niet in de businesscase, omdat die op een andere wijze worden geadministreerd. Dat is ook logisch, want het gaat daarbij niet om ontneming en pluk-ze-geld.

De heer Van Veen (VVD):

Ik zei dat het op projectbasis gebeurde, omdat die taskforce nu ook op projectbasis opereert. Dat betekent dat de Minister, zoals hij zojuist heeft toegezegd, in onderhandeling gaat met Zeeland en Brabant. Ik zie graag dat dit wel onderdeel is van de onderhandelingen en dat we daar ook een terugkoppeling van krijgen. Anders vrees ik dat het heel lang gaat duren en dat het ongewis is wanneer die businesscase rondkomt of niet. Kan de Minister dit toezeggen?

Minister Van der Steur:

Er is geen sprake van onderhandelingen, want er wordt niet met de burgemeesters onderhandeld over de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Dat zal de heer Van Veen ook begrijpen. Laat ik het nog even heel kort uitleggen. De gedachte is dat je een intensivering mogelijk maakt omdat er inkomsten tegenover staan. Als die inkomsten er niet tegenover staan, is de intensivering namelijk ongedekt. Dan zet je dus mensen aan het werk, terwijl je niet weet of je hen kunt betalen. Je weet namelijk niet of die inkomsten er uiteindelijk zullen zijn. De burgemeesters hebben voorgesteld om een fonds te creëren dat zichzelf kan bedruipen. Je doet dus een intensivering die zichzelf kan bedruipen. Dat moet je voorfinancieren en dan krijg je dat geld later terug. Je moet dus wel weten dat dit kan, anders kun je die mensen niet betalen. Er zit een groot risico aan. Daarom moet je er zorgvuldig naar kijken. Die toezegging heb ik gedaan. We zijn ermee bezig en we doen het gewoon via de geëigende weg en methoden. Dat betekent dat we er niet voor de eerstvolgende begrotingsbehandeling met elkaar over zullen spreken.

De heer Van Veen (VVD):

We krijgen het dus wel voor de eerstvolgende begrotingsbehandeling? Anders schuift het namelijk sowieso al door naar 2017. Ik begrijp dit antwoord niet zo goed. Ik wil er nog eens over nadenken. Ik vind het heel goed dat provincies binnen hun budget geld beschikbaar stellen om samen met de Minister de aanpak te intensiveren. We zien de resultaten ervan. Volgens mij moet de Minister daar heel trots op zijn. Het is dus een vehikel dat werkt, wat wellicht een uitbreiding naar de rest van Nederland rechtvaardigt. Ik hoor graag wanneer we de informatie krijgen, zodat we er iets mee kunnen.

Minister Van der Steur:

De heer Van Veen heeft het nu over iets heel anders, namelijk de taskforce. Dat is een ander element. Die wordt gewoon gefinancierd conform de begrotingsafspraken. Dit heeft niets te maken met dit voorstel. Dit voorstel is echt iets anders. Ik stel voor dat we er bij de begrotingsbehandeling weer over spreken. Daar hoort dit soort dingen thuis.

Voorzitter: Van Veen

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik heb het gevoel dat wij hier een punt bespreken dat meer bespreking behoeft en waarvoor wij ook even terug willen naar de regio Zuid-Nederland. Ik kan nu vast zeggen dat ik op dit punt een VAO zal aanvragen, om zo te bekijken wat we ermee kunnen. Misschien kunnen we een wat concreter signaal krijgen. Wij lezen dat de intensivering van de aanpak wordt doorgezet en dat er een plan is om te bekijken hoe die kan worden gecontinueerd. Ik hoor vanuit Brabant, maar ik heb het ook in Limburg gehoord en ik heb een signaal gekregen vanuit Zeeland, dat ze nog daadkrachtiger kunnen optreden als ze die middelen krijgen. Dat lijkt ook het geval te zijn. Ik zeg dit vast, dan kan de Minister zich hierop voorbereiden.

Minister Van der Steur:

Dat is uiteraard prima. Er lopen echter nu twee discussies door elkaar heen en dat werkt buitengewoon onhandig uit. Er is nu opwinding ontstaan over iets waarover helemaal geen opwinding nodig is. Ik probeer het nog één keer uit te leggen en dan moet u bekijken of u een VAO nodig hebt om het nog een keer uitgelegd te krijgen. De burgemeesters hebben voorgesteld een fonds te vormen dat zichzelf bedruipt vanuit de pluk-ze-bedragen. Dat fonds kan alleen maar werken als je een sluitende businesscase hebt. De Minister van Financiën en ik hebben bij de begrotingsbehandeling van 2016 gezegd dat we ernaar zullen kijken en dat we zelf zullen experimenteren met de intensivering die in mijn begroting is opgenomen. Er is een bedrag van 3 miljoen euro in opgenomen waarmee we de aanpak in Zuid-Nederland vormgeven. Ondertussen willen we ook weten wat er aan inkomsten binnenkomt, zodat we kunnen bezien of een businesscase mogelijk is. Dit wordt gewoon uitgevoerd. Er wordt naar gekeken, maar we hebben tijd nodig om te bezien wat de inkomsten zijn. De businesscasegedachte ligt dus op tafel. Daar wordt serieus naar gekeken. Daarnaast speelt de investering in de taskforce. Daar hebben we in de begroting ook afspraken over gemaakt. We zijn nu aan het bekijken hoe we de aanpak in Zuid-Nederland nog verder kunnen ondersteunen, maar dat is een punt voor de begroting voor 2017. Deze dingen worden nu een beetje vermengd, maar dat is niet verstandig.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het heeft natuurlijk wel een reden dat wij hier enigszins opgewonden over zijn. Het heeft namelijk temmes lang geduurd voordat hier in Den Haag doordrong wat er in Brabant aan de hand was. Gelukkig zegt de Minister dat zelf ook. Hij is daar dus ook achter gekomen. Daarom zal ik teruggaan naar de regio's om te bekijken of zij er zelf ook tevreden mee zijn en daarom vraag ik ook een VAO aan. Dat kunnen we altijd nog van de agenda afhalen, als er vanuit de provincies geruststelling is op dit punt. Zo niet, dan hebben we een VAO. Dan kunnen we altijd nog zien waar we het verschil kunnen maken. Of we die dingen door elkaar halen, is onze keuze, maar dat zien we dan wel bij het VAO.

Minister Van der Steur:

Ik zie dat met enthousiasme tegemoet. Ik wens mevrouw Van Toorenburg veel plezier bij de gesprekken. Ik verwacht dat bevestigd zal worden dat de gesprekken in goede onderlinge samenwerking verlopen. We weten op dit punt precies wat we aan elkaar hebben.

Ik zet de aandacht die mijn voorganger aan Zuid-Nederland heeft gegeven voort. Het is dan een beetje semantisch om te zeggen dat ik ergens achter ben gekomen. Ik denk dat mijn voorganger heel terecht heeft geïntensiveerd in Zuid-Nederland, samen met de politie en het Openbaar Ministerie. Dat verstandige besluit zet ik graag voort, om de simpele reden dat de weg daar van zeer lange adem is.

Voorzitter: Van Toorenburg

De voorzitter:

Ik kijk even naar de leden. Zijn alle vragen beantwoord? Ik zie dat mevrouw Swinkels nog een vraag heeft openstaan.

Mevrouw Swinkels (D66):

Is de Minister bereid om in de volgende rapportage over Zuid-Nederland de omvang van de schikkingen meer te specificeren?

Minister Van der Steur:

Dat heb ik net nagevraagd. Dat zal handmatig moeten. Ik denk dat ik dat echt niet moet doen. Ik moet ervoor zorgen dat het Openbaar Ministerie zijn werk kan doen in plaats van lijstjes te maken met schikkingen en bedragen. Ik hoop dat mevrouw Swinkels het niet erg vindt, maar dat wil ik niet doen. Ik zal wel kijken naar het onderdeel van de vuurwapens, dat misschien ook handmatig moet. Dan behoud ik mij het recht voor om ook tegen de heer Van Veen te zeggen dat ik vind dat we ons moeten richten op de aanpak in plaats van op lijstjes met cijfertjes. Het zijn namelijk dezelfde mensen die dit moeten uitvoeren.

De voorzitter:

Ik heb acht toezeggingen genoteerd.

  • In het najaar van 2016 komt er een uitgewerkt plan over de opsporing.

  • Er komt een brief over de capaciteit van het NFI bij het onderzoek naar wapens. Hier is nog geen termijn voor, maar ik begrijp van de Minister dat deze brief ook in het najaar komt.

  • In het kader van de begroting zal de Kamer worden geïnformeerd over de financiering van de taskforce Zuid-Nederland.

  • Voor het zomerreces komt er een brief over de criminele burgerinfiltrant.

  • Er komt een brief over de sturingsmaatregelen nationale politie. De Minister gaat zijn best doen om de brief te versturen voor het AO, maar hij heeft toegezegd de brief te versturen voor de suppletoire begroting.

  • De Kamer wordt geïnformeerd over de evaluatie van de geurkaart in de voortgangsrapportage, om te bezien of die eventueel breder kan worden uitgezet onder het publiek en niet alleen onder de professionals.

  • De Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de stand van zaken van het gebruik van videobeelden. De Minister is ermee bezig en komt er na de zomer op terug.

  • Er komt een brief over het onderzoek naar de opgelegde straffen voor illegaal wapenbezit. De Minister gaat bekijken of dit op een niet al te «administratieflastelijke» wijze kan worden uitgevoerd.

Er is een VAO aangevraagd. Dit zal niet op stel en sprong op de agenda moeten, maar het is wel een cliffhanger. Ik zal bezien of ik er behoefte aan heb. Daarom is het VAO aangevraagd, want zo werkt de procedure.

Sluiting 12.01 uur.

Naar boven