28 684 Naar een veiliger samenleving

Nr. 469 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juni 2016

Bij brief van 13 april jongstleden heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie mij gevraagd om de Kamer ten behoeve van het algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit op 16 juni 2016 het standpunt van het kabinet over een verbod op motorbendes te doen toekomen. Ik voldoe graag aan dat verzoek.

Daarnaast maak ik van de gelegenheid gebruik om u te informeren over de voortgang in de aanpak van motorbendes of Outlaw Motorcycle Gangs (OMG’s).

Het verbieden van OMG’s

Het verbieden van motorbendes is naar de mening van het kabinet één element uit het totaal van instrumenten dat behoort bij een integrale aanpak van OMG’s. Het verbieden van motorbendes lost de problemen van criminaliteit, ondermijning, intimidatie en overlast die zij veroorzaken niet op, maar kan wel barrières daartegen opwerpen, zoals het niet meer in het openbaar en in clubkleding mogen optreden, aan het verkeer deelnemen etc. Dat is echter niet eenvoudig: het recht tot vereniging wordt immers erkend in de Grondwet (artikel 8). Bij de wet kan dit recht alleen worden beperkt in het belang van de openbare orde.

Inperking van de verenigingsvrijheid is alleen mogelijk bij formele wet en ter bescherming van de openbare orde. De huidige wettelijke instrumenten voor de in de Grondwet genoemde beperking zijn:

  • De mogelijkheid tot vordering van een civielrechtelijk verbod van een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid of het doel in strijd is met de openbare orde (Burgerlijk Wetboek artikel 2:20). Ik ga daar hieronder nader op in.

  • Strafbaarheid van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (WvS art 140). Er moet sprake zijn van deelname aan een samenwerkingsverband van twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad, dat tot doel heeft het plegen van misdrijven, waarbij niet bewezen hoeft te worden dat alle leden misdrijven pleegden maar wel dat zij wisten dat dat het doel was. Met dit instrument wordt een criminele organisatie wel uitgeschakeld maar niet verboden. Ook dit instrument zet het OM in.

  • Bevel van de burgemeester ter voorkoming van verstoring van de openbare orde (Gemeentewet art 172 lid 3). Dit is per definitie een tijdelijke maatregel, maar wordt regelmatig toegepast.

Het Openbaar Ministerie heeft nu besloten, als onderdeel van de integrale aanpak, over te gaan tot het voorbereiden van een zaak die zich richt op het verbieden van één of meerdere OMG’s op grond van artikel 2:20 BW, zoals gememoreerd in de Voortgangsrapportage 2015 van het Landelijk Strategisch Overleg (LSO). Ik wil graag benadrukken dat dit geen gelopen race is. Er is niet veel recente jurisprudentie inzake het verbieden van verenigingen. In 2014 overwoog de Hoge Raad ten aanzien van de pedofielenvereniging Martijn dat de samenleving door de activiteiten van de vereniging weliswaar niet daadwerkelijk was ontwricht, maar dat «de uitzonderlijk ernstige aard van de onderhavige gedragingen», «de aard van de werkzaamheid van de vereniging» en «de daarmee strokende kennelijke bedoeling van haar leden» een verbod noodzakelijk maakten in een democratische samenleving. Het OM beziet of deze lijn aanknopingspunten biedt voor een verbod van één of meerdere OMG’s.

Voor de huidige stand van zaken rond het civielrechtelijke verbod verwijs ik graag naar de voortgangsrapportage van het LSO.

Voortgangsrapportage LSO

In het bijgesloten document dat het Landelijk Strategisch Overleg OMG’s (LSO) mij heeft gestuurd treft u een beknopte rapportage over het resterende deel van 20151 (over het eerste deel van 2015 was al in de vorige voortgangsrapportage bericht, Kamerstuk 28 684, nr. 444). Daarbij is het volgende van belang. De OMG-problematiek is hardnekkig en de tot nu toe behaalde resultaten leidden nog niet voldoende tot een vermindering van de problematiek. Het LSO concludeerde daaruit dat blijvende resultaten alleen met een structurele aanpak en een lange adem bereikt kunnen worden en dat zijn strategie uit 2012 geëvalueerd en vervolgens aangescherpt moest worden. Beide hebben ook gevolgen voor de wijze van rapporteren. Tot nu toe was sprake van een projectmatige integrale OMG-aanpak waarbij jaarlijks cumulatief werd gerapporteerd. Het LSO zal nu per kalenderjaar gaan rapporteren met zowel feitelijke gegevens en cijfers als een inhoudelijke duiding daarvan. De eerstvolgende rapportage-nieuwe stijl, over het jaar 2016, zal dus niet in juni 2017 zijn maar aan het begin van dat jaar.

De doelstelling van de nieuwe, aangescherpte strategie luidt: Het beheersen van (internationale) OMG-problematiek door het terugdringen van het aantal leden,het tegengaan van de aanwas en het bestrijden van normoverschrijdend, ondermijnend en/of crimineel gedrag door (leden van) OMG’s en hun supportclubs.

De integrale aanpak die hier bij hoort richt zich op de volgende vijf aandachtsgebieden:

  • het ondermijnen van criminele structuren;

  • het integraal afpakken van crimineel verkregen vermogen;

  • het handhaven van wet- en regelgeving in de publieke ruimte;

  • het vergroten van de weerbaarheid van de overheid;

  • het vergroten van de internationale afstemming en samenwerking vanwege het grensoverschrijdende karakter van (leden van) OMG’s en hun supportclubs.

In de voortgangsrapportages zal elk van deze aandachtsgebieden van de integrale aanpak worden gemonitord en vertaald in meetbare indicatoren, zodat makkelijk te zien is wat de resultaten per jaar zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om aantallen opsporingsonderzoeken, verdachten, bestuurlijke maatregelen, integraal afpakken en afgepakte bedragen. Dat is de kwantitatieve component. Het kwalitatieve deel biedt duiding over (ontwikkelingen in) het fenomeen, de integrale samenwerking en de effectiviteit van de integrale aanpak op regionaal niveau. Hier zal de strategische inzet van communicatie expliciet worden meegenomen.

Doel van de monitoring is inzicht te verkrijgen in de effectiviteit van de nieuwe strategie, om waar nodig bij te sturen of bij te stellen.

In verband met het aandachtsgebied vergroten van de weerbaarheid van de overheid kan ik nog melden dat het Ministerie van Defensie op geen enkele manier geassocieerd wenst te worden met OMG’s. Wanneer een medewerker (vermoedelijk) lid is van een OMG, is het nodig een persoonlijk gesprek aan te gaan. Daarin worden de individuele omstandigheden besproken, op basis waarvan de leidinggevende passende maatregelen kan nemen. Defensie heeft een leidraad ontwikkeld die leidinggevenden handvatten biedt voor dit gesprek. Zo worden in deze leidraad de risico’s van het lidmaatschap van een OMG en te nemen maatregelen geschetst. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval behoort ontslag tot de mogelijkheden.

Tot slot wil ik graag opmerken dat ik grote waardering heb voor het feit dat de partners in de integrale aanpak van OMG’s een grote inspanning blijven leveren, terwijl andere grote vraagstukken, als de asielproblematiek en de dreiging van terrorisme, eveneens veel van hun aandacht vragen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven