29 861 Arbeidsmigratie en sociale zekerheid

Nr. 41 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 11 november 2015

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 23 september 2015 overleg gevoerd met Vice-Minister-President, Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 15 juni 2015 over toelating buitenlandse studenten tot academies voor Bouwkunst (Kamerstuk 32 144, nr. 25);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 16 juni 2015 met de kabinetsreactie op het SER-advies arbeidsmigratie (Kamerstuk 29 861, nr. 38);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 29 juni 2015 over de toezegging over de ontwikkelingen in de champignonsector en over schijnconstructies in de transportsector en de situatie van Oost-Europese chauffeurs op de Nederlandse wegen (Kamerstuk 29 544, nr. 636);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 8 juli 2015 over invoering van een minimumloon in Duitsland (Kamerstuk 29 861, nr. 39);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20 september 2015 inzake de stand van zaken uitvoering convenant Aziatische horecasector (Kamerstuk 29 861, nr. 40).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post

Voorzitter: Kerstens

Griffier: Klapwijk

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Heerma, Kerstens, Potters, Ulenbelt en Van Weyenberg,

en Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 14.01 uur.

De voorzitter: Ik heet de Minister en zijn medewerkers, mijn collega's en de aanwezigen op de publieke tribune van harte welkom. Ik begin met een huishoudelijke mededeling. Omstreeks halfdrie zal een vrij irritante bel gaan rinkelen, een minuut lang. Dan gaan wij naar de plenaire zaal voor de stemmingen. Wanneer wij terug zijn, gaan wij gewoon verder waar we gebleven waren.

Afgesproken is dat de spreektijd in eerste termijn vijf minuten per fractie is.

De heer Potters (VVD): Voorzitter. De VVD vindt dat illegaliteit en uitbuiting van gedetacheerde werknemers moeten worden voorkomen en bestraft. Ze versterken een neerwaartse en oneigenlijke concurrentie op de arbeidsvoorwaarden waarvan al onze bedrijven last hebben. Om dit effect tegen te gaan, moet er vooral in de landen van herkomst goed worden gehandhaafd. Daarom heeft het kabinet-Rutte II in 2014 ingestemd met de nieuwe handhavingsrichtlijn die bedoeld is om de handhaving van de spelregels van de Detacheringsrichtlijn beter te waarborgen. De opdrachtgever wordt verantwoordelijk voor een juiste betaling van het loon en kan zich niet langer verschuilen achter onderaannemers. Deze richtlijn moet overigens nog wel worden geïmplementeerd in ons land.

De Europese interne markt levert veel van onze welvaart op, mede dankzij het vrije verkeer van goederen en diensten. Het SER-rapport van een tijd geleden bracht dat ook voldoende duidelijk naar voren. Arbeidsmigranten en in toenemende ook hoogopgeleide kennismigranten zijn nodig om onze economie concurrerend te houden. Nederlanders kunnen gemakkelijk tijdelijk werken in de EU zonder dat zij bijvoorbeeld in Duitsland of België allerlei zaken rondom belasting en pensioen moeten regelen. Dit scheelt bedrijven lasten en rompslomp en tegelijkertijd kunnen onder anderen onze tuinbouwers gebruikmaken van arbeidskrachten voor het werk dat wellicht een aantal Nederlanders niet meer willen doen. Verder hebben wij hier ook nog de Wet aanpak schijnconstructies aangenomen. Wat de ketenaansprakelijkheid betreft, gaat die zelfs nog verder dan de handhavingsrichtlijn.

De Minister heeft nieuwe plannen voor de aanpassing van de Europese Detacheringsrichtlijn. Graag krijgen wij hierop nog een nadere toelichting. Wat zijn de beweegredenen van de Minister om nieuwe Europese regels voor te stellen, als net afgesproken wetgeving in ons eigen land nog niet in werking is getreden? Is het niet verstandiger om eerst de handhavingsrichtlijn overal in Europa goed te implementeren? Zijn er nieuwe cijfers beschikbaar over misstanden die wederom een aanscherping van de Detacheringsrichtlijn rechtvaardigen? Op het eerste gezicht lijkt een cijfermatige onderbouwing namelijk te ontbreken. Graag krijgen wij een reactie van de Minister.

De VVD is van mening dat detachering tijdelijk moet zijn. De VVD is voorstander van de aanpak van misbruik. Wij vragen ons wel af of het inperken van de maximumtermijnen voor detacheringen misbruik echt tegengaat en of er voldoende handhavingscapaciteit is om deze termijnen te waarborgen. Graag krijgen wij een reactie hierop.

Daarnaast heeft een wettelijke maximumtermijn mogelijk een effect op het gemak waarmee Nederlandse kenniswerkers in de EU kunnen werken. Gegevens van de Europese Commissie wijzen uit dat het om zo'n 70.000 mensen gaat. Bovendien zijn er 55.000 Belgen en Duitsers in Nederland gedetacheerd. Kan de Minister deze aantallen bevestigen? Kan hij aangeven wat de gevolgen zijn van de voorgestelde inperking van de detacheringstermijnen voor deze groep mensen? Kan de Minister überhaupt aangeven hoeveel A1-verklaringen jaarlijks worden afgegeven in het buitenland voor werken in Nederland en hoe dat zich verhoudt met het aantal arbeidsmigranten die in Nederland werkzaam zijn? Graag krijgen wij ook hierop een nadere toelichting.

De VVD heeft vaker aangegeven tegenstander te zijn van het voeren van één Europees sociaal beleid. Dat is ook altijd de opstelling geweest van dit kabinet. Kan de Minister bevestigen dat dit nog steeds de opvatting van het kabinet is en dat daaraan niet getornd gaat worden? De voorgestelde wijziging van de Detacheringsrichtlijn lijkt namelijk een extra juridische basis voor Europees sociaal beleid te bevatten, omdat de uitspraken van het Europees Hof daarmee worden beïnvloed. Is dat de bedoeling van deze richtlijn en zo nee, wat gaat de Minister eraan doen om dat te voorkomen? Laat helder zijn dat de VVD dit absoluut onwenselijk vindt.

Tot slot hebben wij nog een korte vraag over de Wet aanpak schijnconstructies. Is het verbod in deze wet op het innen van huisvestingskosten per 1 januari 2016 op een deel van het loon van de arbeidsmigrant door de werkgever eigenlijk wel wenselijk? Ik stel deze vraag nogmaals aan de Minister naar aanleiding van de geluiden die wij in het veld hierover horen. Onlangs heeft bijvoorbeeld PvdA-wethouder Versluijs van de gemeente Vlaardingen nog een duidelijke kanttekening hierbij geplaatst. Wellicht wil de Minister nog wat dieper hierop ingaan.

De heer Van Weyenberg (D66): Over het verbod op inhouding hebben wij uitbundig gedebatteerd bij de behandeling van de Wet aanpak schijnconstructies. Bij mijn weten is de VVD-fractie daarmee akkoord gegaan. Is het niet veel zinvoller om in plaats van dit debat te voeren, aan de Minister te vragen om, zoals toen beloofd, aan te geven hoe en wanneer het wel mag? De lijn was toen «nee, tenzij» en ik zit nog steeds op dat «tenzij» te wachten. Gaat de heer Potters nu het principedebat overdoen of gaat hij, wat ik bijvoorbeeld ga doen, de Minister vragen wanneer helder wordt hoe wij dat gaan vormgeven en wanneer het wel mag, zodat wij dat kunnen realiseren in die gevallen waarin we dat verstandig vinden? Is dat niet een wat vruchtbaardere weg, zo vraag ik de heer Potters. Of was dat ook zijn bedoeling?

De heer Potters (VVD): Ik vind het belangrijk om het doel voor ogen te houden wanneer je een maatregel neemt. Ik vraag nogmaals aan de Minister om dat doel hier nog eens heel duidelijk naar voren te brengen en ook duidelijk in te gaan op wat dat «tenzij» inhoudt. Je zou ook kunnen kiezen voor «ja, mits». Wij hebben gekozen voor «nee, tenzij», maar ik zie toch veel kanttekeningen, onder andere van de VNG, dat het eigenlijk een verkeerde beslissing is om dit te verbieden. In die zin wil ik het wat steviger aanzetten. Als de Minister nog overtuigd is van nut en noodzaak van deze maatregel, zou ik hier graag nog een keer toegelicht krijgen waarom dat zo is. Ik wil wel dat hij daarbij ook ingaat op de uitzonderingen, want er zijn natuurlijk veel kanttekeningen bij te plaatsen.

De heer Van Weyenberg (D66): Volgens mij gaat de heer Potters nu een beetje tussen zijn eerste woorden en mijn vragen in zitten. Wij hebben in de aanloop naar de behandeling van de Wet aanpak schijnconstructies ook heel grote woorden van de VVD in de media gezien – ik noem dat vaak «belletjetrekpolitiek» – maar het bleef buitengewoon rustig bij de behandeling. Nu gebruikt de heer Potters weer grote woorden. Als de Minister nou zegt dat hij alleen dat «tenzij» gaat invullen en het principedebat niet gaat voeren, mag ik dan verwachten dat de heer Potters een motie indient of misschien zelfs gaat proberen deze wetgeving te wijzigen, waarmee zijn fractie enkele maanden geleden nog heeft ingestemd?

De heer Potters (VVD): Het is altijd goed dat wij vragen kunnen stellen over maatregelen die we nemen. Deze maatregel roept veel weerstand op vanuit links en rechts; dat zal de heer Van Weyenberg vast beamen. Niet voor niets haal ik een PvdA-wethouder aan. Het is dus niet politiek gedreven, maar het heeft ermee te maken dat een aantal dingen niet goed gaan vanaf 1 januari. Daarom vraag ik de Minister om toch nog eens een toelichting te geven. Wat was het beoogde doel, gaan we dat bereiken, zijn alle geplaatste kanttekeningen legitiem en kunnen we op een goede manier invulling daaraan geven? Als dat niet kan, dan moeten we hier de discussie kunnen blijven voeren of de maatregel zinvol is.

De heer Pieter Heerma (CDA): Ik vind dat de VVD-fractie het een beetje bont maakt. Gisteren bij de kostendelersnorm vond de hele oppositie dat de Partij van de Arbeid a deed terwijl ze b zei, maar de VVD heeft voorafgaande aan de behandeling van de Wet aanpak schijnconstructies heel grote woorden in de media gesproken, vervolgens in het debat er bijna niets mee gedaan en de vragen die er waren overgelaten aan de oppositie. De SGP had hier een amendement over. De VVD heeft toen voor de wet gestemd, maar stelt nu de zinvolheid van de maatregel weer ter discussie. Dan had de VVD bij de wetsbehandeling stoerder moeten zijn in plaats van dat alleen in de media te roepen. Ik vind deze toon dan ook niet heel geloofwaardig. Als grootste regeringsfractie heb je een verantwoordelijkheid om te doen wat je zegt in plaats van alleen iets in de media te roepen en dan heel hard weg te rennen.

De heer Potters (VVD): Ik zeg ook niet dat deze maatregel nu van tafel moet. Ik vraag de Minister alleen om duidelijkheid te geven over het beoogde doel en om de kanttekeningen die geplaatst worden, waarnaar de Kamer altijd wil en ook moet luisteren, nog eens goed van commentaar te voorzien. Als de Minister ons ervan kan overtuigen dat dit een goede maatregel is en dat het «nee, tenzij»-principe goed wordt ingevuld en ook snel – het is al heel snel 1 januari en heel veel mensen zitten nog in onduidelijkheid – dan zal dat mij kunnen geruststellen. Daar ga ik tenminste van uit. Ik vind wel dat we hier altijd het debat moeten kunnen voeren over maatregelen die nog ingevoerd worden.

De heer Pieter Heerma (CDA): De heer Potters zegt nu eigenlijk dat hij graag een nadere toelichting van de Minister krijgt over het «nee, tenzij»-principe, waarover door een aantal oppositiepartijen bij de wetsbehandeling scherpe vragen zijn gesteld. Dat is een wat verstandigere manier voor de VVD om in deze discussie te zitten, gegeven haar opstelling bij de wetsbehandeling. Met zijn eerdere formulering stelde de heer Potters hier de zinvolheid van de maatregel, waar hij en zijn fractie voorgestemd hebben, uit de losse pols ter discussie.

De heer Potters (VVD): Het punt dat de heer Heerma probeert te maken is helder. Volgens mij moeten wij hier gewoon kunnen discussiëren, ook over maatregelen die nog in werking treden. Ik sta altijd open voor feedback en kritiek op de maatregel en wil daarover graag duidelijkheid hebben.

De voorzitter: Ik heb nog een vraag als lid van de PvdA-fractie. De heer Potters heeft net een aantal opmerkingen gemaakt over het mogelijk aanpassen van de Detacheringsrichtlijn. Hij leek er nog niet helemaal van overtuigd of dat wel het beste middel is. Zowel de sociaaleconomische Raad als de Minister, die met ons eerder heeft gesproken over de speerpunten op zijn terrein wanneer Nederland volgend jaar voorzitter van de EU is, heeft het belang van de wijziging van de Detacheringsrichtlijn naar voren gebracht. Ik ga ervan uit dat de VVD-fractie dat nog steeds steunt.

De heer Potters (VVD): Ik heb willen aangeven dat wij absoluut tegen misstanden en uitbuiting zijn en dat wij daartegen moeten optreden. Dat is ook de reden geweest waarom de handhavingsrichtlijn onze volle steun heeft gekregen. Wij willen dat die goed wordt geïmplementeerd, maar dat hele implementatieproces moet nog plaatsvinden, tot in 2016. Landen van herkomst moeten goed handhaven. Zonder goede handhaving heeft geen enkele richtlijn enig effect, ook de huidige Detacheringsrichtlijn niet. Ik vraag oprecht of wij hiermee het doel bereiken, namelijk het voorkomen van oneigenlijke concurrentie. Ik constateer dat landen in Europa voor een aanpassing zijn van de Detacheringsrichtlijn, maar ik constateer ook dat acht à negen landen daartegen zijn. Ik vraag dan ook wat we precies gaan doen en of het doel wordt bereikt. Detachering moet een tijdelijk karakter hebben; wij zijn daar ook voor. Wat gaan we precies daarover afspreken? Ik krijg ook graag een cijfermatige onderbouwing. Ik hoor heel vaak voorbeelden van misstanden. Die moeten we aanpakken, maar dat staat hier helemaal los van. De aanpassing van de Detacheringsrichtlijn betekent een aanpassing van het vrije verkeer van diensten in Europa, waarmee we ook veel hebben gewonnen in Europa, dus ik kijk daar wel kritisch naar. Ik krijg graag nog een nadere toelichting.

De voorzitter: Daar heb ik begrip voor, maar ik mag toch hopen dat de VVD niet tegen de Minister zegt: u bent al bezig met de voorbereidingen van het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie, zoekt u maar even een ander speerpunt, want deze door vriend en vijand toegejuichte aanpassing van de Detacheringsrichtlijn om gelijk loon voor gelijk werk dichterbij brengen, hoeft even niet wat ons betreft.

De heer Potters (VVD): Ook wij vinden dat oneigenlijke concurrentie moet worden aangepakt en dat detacheren een tijdelijk karakter moet hebben, maar het doel moet zijn het aanpakken van misbruik en misstanden. Het doel moet niet per definitie zijn het aanpassen van de richtlijn omdat we een richtlijn willen aanpassen. Het aanpassen van die richtlijn moet wel het beoogde effect hebben. Ik plaats nog wat vraagtekens bij het beoogde effect. Ik wil dan ook graag weten wat de gevolgen van deze aanpassing zijn. Wij vinden elkaar wel op het doel, maar ik plaats nog wat vraagtekens bij het middel.

De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Het kabinet heeft een reactie gegeven op het SER-advies over arbeidsmigratie. Ik zal er een kleine bloemlezing over geven. Er is te lezen: het kabinet zal bezien, het kabinet zal onderzoeken, het kabinet gaat de mogelijkheden onderzoeken, het kabinet heeft nadrukkelijk de aandacht gevraagd voor, het zal in een ad-hocgroep aan de orde komen, het zal een prioriteit zijn en er zal worden overwogen om. Dit zijn allemaal letterlijke citaten uit de brief van de Minister, maar het straalt niet veel daadkracht uit. Ik vind ook dat het gevoel van urgentie mist. De Minister belijdt met de mond en erkent ook allerlei problemen, maar daden blijven uit.

Het vrije verkeer van diensten op een heel grote, uitbreidende interne markt ontkent de ongelijkheid tussen landen. Die ongelijkheid veroorzaakt migrantenstromen, die vervolgens werkgevers in de gelegenheid stellen vanwege onwetendheid en verschillen tussen landen om deze buitenlandse arbeiders te exploiteren. De voorbeelden hebben we te over. Daarom was, is en blijft de SP voorstander van het hanteren van het systeem van tewerkstellingsvergunningen, in ieder geval voor de landen waarmee grote verschillen zijn.

Ik ben heel benieuwd wat de reactie is op de brief die de negen landen in Midden- en Oost-Europa in augustus schreven aan de Eurocommissaris, waarin zij aangeven dat gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek in strijd is met de beginselen van het vrije verkeer. De Minister zou toch uit zijn vel moeten springen als hij zoiets leest. Heeft hij die ambassadeurs ontboden om zijn gal te spuwen? Dit laat nu precies zien dat deze landen gebruik willen maken van de ongelijkheid in Europa om arbeid te exporteren en hier concurrentie aan te gaan. Ik vind dat door zo'n brief en de opstelling van deze landen het nemen van nationale maatregelen wordt gerechtvaardigd.

De Minister reageert heel terughoudend op allerlei voorstellen van de SER. Ik leg ze als vraag aan de Minister voor. Waarom stelt de Minister niet gewoon vast hoe werkgevers en werknemers in de cao moeten omgaan met de zogenaamde harde kern van arbeidsvoorwaarden? Waarom wacht hij af? Waarom zet hij dat niet onmiddellijk in het besluit voor het toetsen van cao's?

Er wordt gestreefd naar een internationale zwarte lijst. Waarom maakt de Minister geen zwarte lijst van binnenlandse en buitenlandse bedrijven die frauderen, belasting ontduiken en mensen uitbuiten? Ik zou zeggen: meteen doen.

Waarom neemt de Minister niet zelf in de wet op dat detachering uit andere landen aan een maximumperiode wordt gebonden? Waarom zouden wij op dit punt moeten wachten op overeenstemming in de Europese Unie? Waarom trotseren wij ze niet en waarom stellen wij niet nationaal orde op zaken?

Waarom zouden wij discutabele A1-verklaringen accepteren uit landen die hun boeltje niet op orde hebben, waar de administratie niet deugt en waar we niet kunnen nakijken of het klopt? Waarom grijpt de Minister niet in en brengt hij gedetacheerde werknemers niet gewoon onder het Nederlandse belasting- en socialezekerheidsrecht? Waarom wordt de uitzend-cao niet van toepassing verklaard op uitzenders die naar ons land uitzenden? Ook dit zou ik direct doen.

Er is een behoorlijke vluchtelingenstroom vanuit Syrië naar Nederland op gang gekomen. Wij hebben kunnen lezen dat VNO samen met Randstad deze mensen snel aan het werk wil helpen. Ik ben bang dat na de Polen en de Bulgaren nu ook Syriërs prooi dreigen te worden van werkgevers die niet het beste met deze mensen voorhebben. Als voorbeeld noem ik een berichtje uit Tubantia. Marketingbureau Artica in Ootmarsum zocht houtbewerkers, alsof die in Nederland niet te vinden zijn. Men ging naar het azc en had twee houtbewerkers uit Syrië ingeschakeld. Maar wat biedt deze werkgever aan? Nulurencontracten! Die staat dan heel stoer in de krant dat die veel doet, maar dit kan toch niet? Is de Minister bereid om via de Arbeidsinspectie een project op te zetten om te voorkomen dat Syriërs in handen vallen van werkgevers die malafide praktijken bedrijven?

De heer Van Weyenberg (D66): Ik heb even geaarzeld. Er is op dit moment ook een debat over de vluchtelingen gaande. De heer Ulenbelt spreekt over uitbuiting. Daar ben ik natuurlijk ook voor ...

De heer Ulenbelt (SP): Tegen, toch?

De heer Van Weyenberg (D66): Ik ben ervoor dat hij daarvoor aandacht vraagt, want dat wil natuurlijk niemand. Zijn fractievoorzitter heeft samen met mijn fractievoorzitter een motie ingediend bij de Algemene Politieke Beschouwingen om juist statushouders in te zetten, zodat zij zo snel mogelijk via erkenning volwaardig kunnen participeren op de arbeidsmarkt. Ik neem aan dat de zorg van de heer Ulenbelt niets afdoet aan die positieve inzet waarmee wij tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen samen hebben opgetrokken.

De heer Ulenbelt (SP): Daar hoeft de heer Van Weyenberg niet aan te twijfelen. Ik signaleer dat VNO-baas De Boer hoogopgeleiden aan het werk wil hebben. Ik vraag aan de Minister of hij wil voorkomen dat van onwetendheid van deze mensen misbruik wordt gemaakt door werkgevers. Ik neem toch aan dat D66 het met mij eens is dat dat niet moet gebeuren.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik vind het jammer dat net op het moment dat de werkgevers, volgens mij precies in lijn met het pleidooi van D66 en de SP, proberen hun verantwoordelijkheid te nemen zodat mensen de kans krijgen om met een status te participeren in onze samenleving, op het moment dat ook de heer De Boer daar zijn nek voor uitsteekt – dat vond ik overigens positief – de heer Ulenbelt dat weer meteen negatief benadert. Dat is toch jammer? Niemand wil uitbuiting, maar waarom benadert de heer Ulenbelt het voor de verandering niet positief: een insteek, ook van werkgevers, om ervoor te zorgen dat mensen kunnen participeren in deze samenleving, ook als zij vluchteling zijn met een status? Dat is toch iets waar de SP en D66 de hele tijd in optrekken? Ik roep de heer Ulenbelt vooral op tot een beetje optimisme.

De heer Ulenbelt (SP): Ik ben een ongelooflijk optimistisch mens. Daarover is geen twijfel mogelijk. Zo sta ik in het leven en zo blijf ik daarin staan. Ik wijs echter niet voor niets op dat voorbeeld in Ootmarsum, waar een werkgever stoer doet en houtbewerkers vraagt, alsof die in Nederland niet zouden zijn te vinden, en vervolgens aan twee Syriërs die graag iets willen doen nulurencontracten aanbiedt. Voor dat soort uitwassen wil ik waarschuwen. Ik raad de heer Van Weyenberg ook aan om alle reacties op dat bericht te lezen. Wij moeten voorkomen dat in Nederland het beeld ontstaat dat Syrische vluchtelingen banen inpikken. Zij zijn welkom in dit land. Mijn fractie is daar heel duidelijk over, anders dan mijn buurman hier. Wij moeten voorkomen dat we er nog een vraagstuk bij krijgen, namelijk naast etnische tegenstellingen ook nog tegenstellingen als het gaat om inpikken van banen en dat soort dingen. Die discussie wil ik voorkomen. Daarom vraag ik de Minister wat hij gaat doen om te voorkomen dat Syrische vluchtelingen hier worden uitgebuit.

Ik heb nog een opmerking over vrachtwagens op parkeerplaatsen. Als je daar rondrijdt in het weekend, dan zie je hoe droevig het lot is van veel buitenlandse chauffeurs. Hun baas weigert fatsoenlijk weekendverblijf te betalen. De Minister schrijft doodleuk dat het handhaven van de verordening ten aanzien van de wekelijkse rustperiode buitengewoon moeilijk is. Dat snap ik niet. Er wordt gezegd dat een inspecteur 24 uur per dag aanwezig zou moeten zijn, maar die arbeidsinspecteurs weten toch ook wat ploegendienst is? Dan houd je dat toch in ploegen in de gaten? Ik stel vast dat er niet wordt gecontroleerd. Ik verzoek de Minister om dat wel te doen en een einde te maken aan die mensonterende toestanden op veel Nederlandse parkeerplaatsen.

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ik begin met het punt waarmee de heer Ulenbelt eindigde, te weten de parkeerplaatsen. Ik heb ook met enige verwondering de tekst daarover in de brief gelezen. De indruk kan toch ontstaan dat men vrij spel heeft. Net als de heer Ulenbelt sloeg ik aan op de opmerking van de Minister dat je toch moeilijk 24 uur per dag op zo'n parkeerplaats in de struiken kunt zitten kijken. Een kwaadwillende, malafide transportonderneming denkt dan: ik kom er dus wel aardig mee weg. Het is alsof de Minister van Justitie zou zeggen: u kunt toch niet verwachten dat ik zo'n cipier 24 uur per dag voor de gevangenisdeur zet. Ja, natuurlijk wel! Het gaat erom wat nodig is om malafiditeit aan te pakken. Ik heb wel vaker een discussie gehad met de Minister over het aantal inspecties, maar ik vond dit een ongelukkige zinsnede. Ik hoop dat de Minister dat ook vindt. Ik ga ervan uit dat de Minister niet de handdoek in de ring gooit. Welke kansen ziet hij om wel adequaat inspectie te houden? Ik vond het 24 uursargument verre van overtuigend.

De heer Potters heeft een aantal vragen gesteld over de Detacheringsrichtlijn: zit hier het probleem, wat wil de Minister exact bereiken en raakt dat de kern? Ik ben nieuwsgierig naar de antwoorden en zal die vragen niet herhalen. Wel vraag ik wanneer de Minister straks tevreden is. Dat wordt mij nog niet helemaal duidelijk.

De heer Potters (VVD): Ik ben blij dat de heer Van Weyenberg een aantal vragen onderstreept die de VVD-fractie heeft gesteld. De kern van mijn betoog was dat wij nut en noodzaak van het nu aanpassen van de Detacheringsrichtlijn nog niet zo volledig zien, gelet op het feit dat de handhavingsrichtlijn nog geïmplementeerd moet worden en dat we het vrije verkeer van diensten, waarvan D66 toch een groot voorstander is, niet zomaar moeten beperken. Is D66 dat met de VVD eens?

De heer Van Weyenberg (D66): Ik ben blij dat het vrije verkeer weer terug is in de aandacht van de VVD. Dat is in het verleden weleens anders geweest. Ik complimenteer de heer Potters met die koerswijziging. Houd dat vol!

Ik zeg nu niet dat ik niet wil kijken naar knelpunten bij de Detacheringsrichtlijn. Ik ben wel al langer van mening dat we moeten beginnen met een goede handhaving van de bestaande regels in plaats van nieuwe regels op te stellen. Ik ben dan ook heel blij met deze interruptie van de heer Potters, want ik verwacht de volgende keren steun voor amendementen van D66 om fors te investeren in de handhaving. De heer Potters heeft mij in één interruptie twee keer blij gemaakt. Het is een mooie dag.

De voorzitter: Dat is knap. We gaan kijken of hij dat met zijn vervolgvraag ook nog doet.

De heer Potters (VVD): Ik heb geen vervolgvraag, want volgens mij was het antwoord ja.

De voorzitter: De stemmingsbel gaat, dus ik schors de vergadering.

De vergadering wordt van 14.28 uur tot 14.38 uur geschorst.

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Wij hebben een brief ontvangen over de uitvoering van het convenant met de Aziatische horeca. Deze brief laat zien dat het convenant voor 80% prima werkt en dat de sector zelfs voorloopt op de afspraken: 265 in plaats van 150 koks aangenomen en meer dan 100 extra praktijkbegeleiders opgeleid dan was afgesproken. Dat vind ik positief. Ik vond het wel opvallend dat de berichtgeving in de brief van de Minister eigenlijk alleen maar ging over dat ene punt waarop het inderdaad nog beter moet, namelijk de zogenaamde spoor 2-opleidingen. Is de Minister het niet met mijn fractie eens dat het glas hier driekwart vol is in plaats van halfleeg, zoals je zou kunnen denken als je de berichtgeving leest? Wat is de reden waarom het achterblijft? Doet de horeca niet genoeg zijn best en moet men een tandje bij zetten, wat men überhaupt van plan is? Of zijn er gewoon te weinig mensen geïnteresseerd? Waar ligt de crux? Is de Minister bereid om vanuit Sociale Zaken ondersteuning te geven bij die roc-opleidingen, zoals was afgesproken? Volgens mij is een extra inspanning daar nuttig en nodig.

Er wordt onderzoek gedaan naar de culturele functiekenmerken, zoals dat wordt genoemd. Ik vind het een wat moeilijke tekst. Ik kom heel veel ondernemers tegen die zeggen: ik wil wel mijn best doen, maar het eerste wat de klant vraagt als hij mijn Thais restaurant binnenkomt is of er wel Thai in de keuken staan. Als dat de praktijk is, zit er ergens een grens aan het aantal mensen zonder Thaise achtergrond die je kunt opleiden voor die keuken. Wanneer verwacht de Minister dat dat onderzoek beschikbaar is? Ik blijf namelijk bij mijn stelling dat een Thaise chef die ervoor zorgt dat een Thais restaurant goed loopt en dat er in de bediening en de afwas Nederlandse werkzoekenden aan de slag kunnen ook een heel grote bijdrage levert.

Tot slot heb ik nog drie punten, te beginnen met het inhoudingsverbod op het minimumloon van de Wet aanpak schijnconstructies. De heer Potters wekte even de indruk dat hij ervan af wil. Ik ben vooral benieuwd wanneer die AMvB komt. Ook ik heb de signalen van onder meer CEDIS gehoord. Als dat niet snel komt, moeten we dan dit stukje niet uitstellen? Dit was voor mijn fractie een belangrijk onderdeel van het totaalpakket waarmee we hebben ingestemd. Het was ook een toezegging van de Minister.

De Minister heeft op 27 augustus 2015 tijdens de opening van het Fieldlab Sociale Innovatie gezegd dat het voor bedrijven makkelijker moet worden om hoogopgeleiden van buiten de Europese Unie naar Nederland te laten komen voor tijdelijke werkzaamheden. Ik vond dat een heel interessante suggestie en ben dat ook met hem eens. Wat gaat de Minister daarvoor doen en wanneer?

Op basis van de stukken die we hebben ontvangen trek ik toch de conclusie dat gecertificeerde uitzendbureaus zich gemiddeld beter aan de regels lijken te houden dan niet-gecertificeerde. Gelukkig maar, want het zou buitengewoon zorgelijk zijn als het anders was. De Minister heeft hier eerder gezegd dat hij dat eigenlijk niet wist. Is hij het met mij eens dat volgens de cijfers de gecertificeerde uitzendbureaus het beter doen? Wat gaan wij doen in de richting van de niet-gecertificeerde uitzendbureaus, die volgens de branche zelf maar één keer per zestien jaar worden geïnspecteerd terwijl gecertificeerde twee keer per jaar worden onderzocht? Is daar toch niet nog meer mogelijk?

De heer Pieter Heerma (CDA): Voorzitter. Ik begin met de discussie over het verlonen rondom het minimumloon. Dat vormde een belangrijk onderdeel van het debat over de Wet aanpak schijnconstructies in het afgelopen voorjaar. Er was net al wat interruptieverkeer bij de inbreng van de VVD-fractie. Voorafgaand aan de behandeling van die wet bracht vooral de VVD-fractie dit vraagstuk met veel geweld naar voren, maar de SGP-fractie, in de persoon van de heer Dijkgraaf, heeft misschien wel het meest relevante amendement ingediend. Toen ontspon zich de discussie over «ja, mits» en «nee, tenzij». De Minister heeft toen de hele Kamer inclusief de SGP-fractie, die het amendement uiteindelijk niet in stemming heeft gebracht, ervan overtuigd dat «nee, tenzij» de beste route was. Dat «nee, tenzij» zou worden ingevuld via een AMvB en de Kamer zou voor de zomer een brief daarover krijgen. Wij hebben die brief nog niet, dus ik ben ook heel benieuwd hoe dat «nee, tenzij» is ingevuld. Nog steeds worden door allerlei lokale bestuurders zorgen geuit over de mogelijke effecten. Wij hebben afgelopen week een brief van onder andere de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) en de VNG hierover gekregen. 1 januari komt dichterbij. Wanneer krijgen wij hier meer over te horen?

Ik kom bij het SNA-keurmerk (Stichting Normering Arbeid). De heer Van Weyenberg had het zojuist ook over de zelfregulering in de uitzendbranche. De Minister heeft hier vorig jaar stevige uitspraken over gedaan, met de toon van een soort laatste waarschuwing. Wij hebben inmiddels vanuit de uitzendsector een brief ontvangen over de stappen die men naar aanleiding van deze uitspraken van de Minister heeft gezet. In de brief zit een «boodschap begrepen»-toon. Ik ben benieuwd hoe de Minister daarnaar kijkt, of hij tevreden is over de aanpak van malafiditeit en fraude en hoe hij de cijfers beoordeelt. Vindt hij ook dat de verschillen tussen gecertificeerde en niet-gecertificeerde uitzendbureaus nu inzichtelijker worden en dat de bewijskracht sterker wordt dat het keurmerk meerwaarde heeft? Is hij van mening, na de stevige uitspraken die hij vorig jaar heeft gedaan, dat sindsdien die meerwaarde duidelijker is? Of blijkt uit de cijfers dat die meerwaarde er daarvoor ook was, maar dat men het onderscheidend vermogen daarvan nog niet zo goed inzichtelijk kon maken? Ik ben het met de heer Van Weyenberg en ook de ABU en de SNA eens dat we er nog niet zijn, maar we zijn bezig om dat inzichtelijker te maken. Vond de Minister het ook opvallend dat de bewijskracht over de periode voor zijn uitspraken nu sterker lijkt dan men tot nu toe heeft kunnen presenteren?

Ik heb in verschillende debatten al aangegeven dat ik een voorstander ben van zelfregulering en dat ik daarvoor meer voel dan voor het te snel overgaan naar een vergunningensysteem. Daarbij past ook een kritische houding tegenover het onderscheidende vermogen van keurmerken en de kracht van die zelfregulering. Als iedereen aan een keurmerk voldoet, zou je de conclusie kunnen trekken dat alles perfect gaat. Je zou je echter ook kunnen afvragen of de eisen van het keurmerk wel hoog genoeg zijn. Ik moest daaraan denken bij de brief over de champignonsector. De Minister geeft aan dat inmiddels 95% van de bedrijven voldoet aan het keurmerk Fair Produce. Ook over dat onderwerp heeft de Minister weleens stevige uitspraken gedaan, toen hij nog niet zo lang Minister was. Dat was in de kerstperiode naar aanleiding van een uitzending van de Keuringsdienst van Waarde. Heeft hij het gevoel dat de uitwassen uitgebannen zijn, nu 95% voldoet aan het keurmerk? Of kun je je ook afvragen of het keurmerk onderscheidend genoeg is? Heeft hij signalen hoe binnen Fair Produce zelf daartegenaan wordt gekeken, nu dat percentage zo hoog is? Is dit een enorm succes of is er een ambitie om het nog beter te doen en een nog meer onderscheidend keurmerk te hebben?

In diezelfde brief wordt ingegaan op de misstanden op de parkeerplaatsen. De SP heeft het hier al langer over. Naar aanleiding van een bezoek aan die parkeerplaatsen met veel Oost-Europese chauffeurs hebben D66 en het CDA met de FNV hiervoor aandacht gevraagd in een overleg, omdat we dit toch niet willen in Nederland. De Minister heeft toen gezegd daarop terug te komen, maar ik vond de brief en de passage daarover mild teleurstellend. Veel onderdelen kan ik nog wel begrijpen. Ik snap wel dat dit te maken heeft met Europese lijnen, dat er een regionale verantwoordelijkheid is en dat de Minister over lopende zaken geen uitspraken wil doen. De zinsnede dat het handhaven van de verordening ten aanzien van de wekelijkse rustperiode buitengewoon moeilijk is omdat dan een inspecteur 24 uur bij een vrachtwagen moet gaan staan, komt echter niet sterk over. Dat is bijna een vrijbrief: we kunnen dit niet controleren, dus kwaadwillenden, ga uw gang maar. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Zo veel van dit soort enorme truckstops waar tientallen chauffeurs wekenlang kamperen zijn er toch niet? Daar zijn er toch geen honderden van in Nederland? Hier moet toch wel degelijk op te handhaven zijn? Wij kunnen toch niet de handen in de lucht gooien? Ik zeg niet dat de Minister dat doet. Ik zeg wel dat dat zinnetje in de brief die indruk bij mij wekte. Wij moeten op zijn minst die indruk wegnemen.

Ik sluit mij graag aan bij de diverse vragen die over de Detacheringsrichtlijn zijn gesteld. Ik ben zeer benieuwd naar de antwoorden van de Minister.

De heer Potters (VVD): Ik waardeer altijd de inbreng van de heer Heerma wat betreft het voorkomen van extra regeldruk. Het CDA brengt dat punt regelmatig naar voren. Voor de vragen over de Detacheringsrichtlijn verwijst hij nu naar de inbreng van de heer Van Weyenberg en die van mij. Ik ben benieuwd waar het CDA zelf staat. De handhavingsrichtlijn is nog niet volledig geïmplementeerd. Is de heer Heerma het met de VVD eens dat we daarmee terughoudend moeten zijn in verband met de handhaafbaarheid en het voorkomen van extra regeldruk? Of is hij nog niet zover?

De heer Pieter Heerma (CDA): Het antwoord op de vraag of je daarmee terughoudend moet zijn, is altijd ja. Interessanter is dat de VVD-fractie hier vragen stelt aan de Minister, die vertegenwoordiger is van een kabinet waarvan ook de VVD deel uitmaakt. Nederland lijkt dit tot prioriteit lijkt te stellen van zijn voorzitterschap van de EU en zet een koers in waarmee wel degelijk de Detacheringsrichtlijn ter discussie wordt gesteld. Wij hadden het net over de Wet aanpak schijnconstructies. Ik ben benieuwd of de VVD-fractie nu alleen een signaal afgeeft voor het debat of dat zij zegt: nee, dat gaan we dus niet doen. Ik heb de indruk dat het eerste het geval is, dat het gewoon gaat gebeuren, dat het wel degelijk een prioriteit van het kabinet is om tijdens het voorzitterschap de Detacheringsrichtlijn tegen het licht te houden en dat de VVD, los van wat in dit debat wordt gezegd, dat gewoon accepteert.

De heer Potters (VVD): Het is verleidelijk om met de heer Heerma in te gaan op mijn bijdrage, maar ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag waar het CDA staat. Ik vind het belangrijk om te weten wat de grondhouding van het CDA is. Ja, wij hebben een discussie over de Detacheringsrichtlijn. Het doel moet vooropstaan. Is de heer Heerma het met de VVD eens dat er eerst goed moet worden gekeken naar de handhavingsrichtlijn? Wat is zijn standpunt in dezen? Of wil hij gewoon heel graag debatteren over mijn bijdrage? Dat is ook prima, maar ik heb geen antwoord op mijn vraag gekregen.

De heer Pieter Heerma (CDA): Ik heb in geen enkel debat gezegd dat het kabinet tijdens het voorzitterschap niet goed naar de Detacheringsrichtlijn mag kijken. Ik heb de vraag van de heer Potters in eerste termijn wel beantwoord, namelijk dat zorgvuldigheid op zijn plaats is. Het antwoord daarop is ja. Dan blijft staan dat dit kabinet, waarvan de VVD-fractie een van de belangrijke pijlers is, ervoor kiest om de Detacheringsrichtlijn tegen het licht te houden en dat de heer Potters met alles wat hier namens de VVD gesuggereerd wordt dat gewoon steunt en, afgezien van een losse opmerking, het zelf niet ter discussie stelt.

De heer Potters (VVD): Dit is een beetje uitlokking. Ik heb duidelijk aangegeven dat het prima is om de Detacheringsrichtlijn tegen het licht te houden. Ik vraag alleen in hoeverre dat effectief is, aangezien wij de handhavingsrichtlijn nog niet hebben geïmplementeerd. Ik was even benieuwd waar de heer Heerma stond in de discussie, maar ik ben blij dat ik nog de kans krijg om dit toe te lichten.

Voorzitter: Potters

De heer Kerstens (PvdA): Voorzitter. Bij de stukken die ons voor dit overleg zijn toegezonden, zit onder meer de reactie van de Minister op het SER-rapport over arbeidsmigratie. Ik kan daar kort over zijn: ik ben het in grote lijnen met die reactie eens. Overigens verwijs ik naar hetgeen de heer Ulenbelt net zei: enige daadkracht zo links en rechts wordt op prijs gesteld. Wat de feiten betreft, vind ik dat de Minister heel veel daadkracht toont, maar je zou de keurige woorden in de kabinetsreactie wat anders kunnen interpreteren. Het is goed dat zowel de SER als de Minister vindt dat de huidige Detacheringsrichtlijn onvoldoende bijdraagt aan het voorkomen van onderbetaling, oneerlijke concurrentie en verdringing. Sterker nog, zij vinden dat de richtlijn verschillen in loonkosten juist legitimeert en dat dus ingezet moet worden op aanpassing daarvan. Ik kan mij vinden in de inzet van de Minister daartoe.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik heb een vraag ter verheldering. We zitten vandaag toch een beetje naar de zoveelste variant van de belletjetrekpolitiek van de coalitiepartijen te kijken. Zegt de heer Kerstens nu dat de VVD zich allang heeft gecommitteerd aan de lijn van de Minister? Zegt hij eigenlijk dat dat de lijn is?

De heer Kerstens (PvdA): Het lijkt erop dat de heer Van Weyenberg mij woorden in de mond wil leggen. Ik beperk me in eerste instantie tot de opvatting van mijn partij, de Partij van de Arbeid. Ik zie dat onze opvatting wordt ondersteund door het rapport van de sociaaleconomische Raad en ook door de inzet van de Minister. U heeft net kunnen constateren dat ik de heer Potters in zijn eerste termijn even heb bevraagd over wat hij voorhad met de vragen die hij daarover aan de Minister stelde. Hij heeft opheldering gegeven en daar kan ik voorlopig mee uit de voeten.

De heer Van Weyenberg (D66): Daaruit maak ik op dat de vragen van de heer Potters voor u eigenlijk al beantwoord zijn en dat u een motie van de VVD niet zult steunen. Misschien gebeurt dat deze keer dus wel. Heb ik dat goed begrepen?

De heer Kerstens (PvdA): Dit is weer een variant op «mij woorden in de mond leggen», want dit is een als-danvraag. Ik denk dat er niet zo'n motie zal komen. De opvatting van de Partij van de Arbeid is helder.

Ik breng de Minister graag de brief in herinnering die de FNV eerder deze week naar de commissie stuurde. Van deze brief heeft de Minister een afschrift ontvangen. Hij zal daarin, net als ik, hebben gelezen dat de vakbeweging grote waardering heeft voor zijn inzet voor het bevorderen van gelijk loon voor gelijk werk en voor het aanpakken van schijnconstructies. Ik ga er wel van uit dat de Minister na dat compliment in de brief verder heeft gelezen, net als ik dat heb gedaan; er staat namelijk meer in. Zo pleit de FNV voor een maximale detacheringstermijn, waarna het zogenaamde werklandbeginsel onverkort van toepassing zou moeten zijn. Ze vraagt aandacht voor het misbruik uitlokkende A1-stelsel. Verder roept de vakbond ertoe op om de coördinatieverordening sociale zekerheid onder de loep te nemen. Ik vraag de Minister om een reactie daarop.

Ten slotte wees de FNV op een initiatief van een negental andere EU-landen die zich verzetten tegen verdergaande maatregelen om gelijk loon voor gelijk werk dichterbij te brengen. Een aantal collega's zeiden daar net al iets over. Dat is nou net hetgeen waarvoor de Minister zich tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap volgend jaar wil inzetten. Wat gaat hij doen om de negen landen in kwestie daarin mee te krijgen? Welke extra maatregelen is de Minister desnoods bereid om in Nederland te nemen als het hem in Brussel uiteindelijk toch niet lukt? Ik wijs voor de mogelijke extra maatregelen nog een keer op het feit dat de Detacheringsrichtlijn maar op een beperkt deel van het vrije verkeer ziet. Ik heb al eerder aandacht gevraagd voor het fenomeen van schijnzelfstandigheid: de constructie om zowat alles wat er aan regels is bedacht om dat vrije verkeer in goede banen te leiden, opzij te zetten. Ik heb de Minister eerder bij motie gevraagd om daarop actie te ondernemen. Hij heeft inmiddels het een en ander gedaan. Ik vraag hem wat er nog meer op stapel staat. Zet de Minister ook in EU-verband in op de aanpak van schijnzelfstandigheid en, zo ja, via welke route? Kunnen we hier in Nederland nog initiatieven op dat vlak verwachten? Ook ik vraag de Minister wanneer de Kamer de vertaling van de inmiddels in Brussel aangenomen handhavingsrichtlijn tegemoet kan zien. Die is ook bedoeld als bijdrage aan de strijd tegen misstanden.

Kort nog een aantal andere punten. Vanochtend werden we verrast met een pak papier over het zogenoemde «wokakkoord». De heer Van Weyenberg ging daar zonet uitgebreid op in. Dat heeft de Minister vorig jaar gesloten met de – om het zo maar te zeggen – wokbranche. Uit de media kreeg ik het idee dat de partijen een wat verschillende kijk hebben op de voortgang van de afspraken die zij toen met elkaar hebben gemaakt. Die zijn kort samen te vatten: de branche krijgt nu de gelegenheid om koks van buiten de EU te halen, maar moet wel serieus aan de slag met het opleiden van mensen die hier op zoek zijn naar een baan. Een logische vraag aan de Minister: hoe staat het er nu daadwerkelijk voor? Denkt de Minister dat hij uiteindelijk de conclusie moet gaan trekken dat de sector onvoldoende doet of heeft hij er goede hoop op dat de gemaakte afspraken worden waargemaakt en dat de mensen die nu aan de kant staan, de kans krijgen om zich in deze branche te bewijzen? Ik zeg daarbij dat de stukken die we vanochtend kregen een stuk genuanceerder waren dan wat we uit de media mochten opmaken.

Verder vraag ik de Minister naar de stand van zaken in de champignonbranche. We hebben kunnen lezen dat er heel wat is gebeurd rond het keurmerk en dergelijke, maar ook dat het nog niet goed genoeg gaat. Mijn vraag hierover is een variant op de vorige: denkt de Minister dat hij op een gegeven moment de conclusie moet trekken dat het onvoldoende is en dat er andere zaken nodig zijn, of verwacht hij dat er met een aantal andere stappen – en dan zou ik graag weten welke dat zijn – geen verdere maatregelen nodig zijn?

Ten slotte wil ik de Minister nog vragen naar de stand van zaken met betrekking tot een tweetal punten. Het eerste heeft te maken met een convenant over buitenlandse uitzendkrachten, dat de fiscus een aantal jaren geleden sloot met de uitzendbranche. In het begin van het jaar ontstond daar heel veel commotie over. De Minister zei toen dat hij samen met de Staatssecretaris van Financiën verder in de materie zou gaan duiken en de Kamer melding zou doen van hoe er tegen dat convenant moet worden aangekeken. Het kan zijn dat ik wat heb gemist, maar volgens mij hebben we die terugkoppeling nog niet gekregen. We zijn inmiddels een halfjaar verder. Volgens de FNV ging het om een zodanige uitvoering van het convenant dat er wel 200 miljoen aan premies werd misgelopen en leidde het convenant er ook toe dat onderbetaling en oneerlijke concurrentie niet werden aangepakt en tegengegaan, maar juist vergemakkelijkt. Ik heb er dus alle aanleiding voor om nog eens aan de Minister te vragen hoe het hiermee staat en wat volgens hem het lot is van dat convenant.

Net zoals andere collega's stip ik tot slot de situatie in de transportsector aan. Ik sluit me aan bij de opmerkingen over de situatie op parkeerplaatsen. Heel concreet vraag ik naar de stand van zaken rond de zogenaamde vervoersovereenkomst. In het kader van de Wet aanpak schijnconstructies is aangegeven dat ketenaansprakelijkheid en dergelijke ook in de transportsector van toepassing zal worden. Ik vraag de Minister hoe het hiermee staat. Kunnen we daar binnenkort iets over tegemoetzien? Wij wachten hierop.

Voorzitter: Kerstens

De vergadering wordt van 14.59 uur tot 15.04 uur geschorst.

Minister Asscher: Voorzitter. We hebben het vandaag over arbeidsmigratie. Dat betreft migratie uit andere EU-lidstaten of uit landen van buiten de EU. De SER gaat in zijn advies over arbeidsmigratie, dat vandaag wordt besproken, in op beide elementen. In het algemeen heeft arbeidsmigratie positieve effecten op de Nederlandse economie. Ze biedt mogelijkheden om specifieke tekorten op de arbeidsmarkt aan te vullen of om extra talent aan te trekken om de concurrentiekracht en het innovatieve vermogen van de Nederlandse economie te versterken.

Dit betekent niet dat we de ogen moeten sluiten voor de negatieve kanten van arbeidsmobiliteit, want die zijn er ook. Die kunnen zich voordoen in de vorm van maatschappelijke fricties, verdringing en oneerlijke concurrentie op onze arbeidsmarkt. Die knelpunten moeten zo veel mogelijk worden weggenomen. Als het gaat om arbeidsmigratie binnen de EU, kunnen alleen op die manier een goed functionerende interne markt, concurrentie en sociale rechtvaardigheid hand in hand gaan. In de samenleving roept het veel discussie op. Ik vind het daarom belangrijk dat de sociale partners elkaar op dit zo gevoelige onderwerp hebben weten te vinden. Ik zie het unanieme SER-advies over arbeidsmigratie als een steun in de rug voor de fatsoenlijkwerkagenda, iets wat tevens een prioriteit is in het Nederlandse EU-voorzitterschap. Ik kom daar zo op terug naar aanleiding van de divergerende vragen hierover uit de Kamer.

Er is al veel gedaan om de problemen van arbeidsmigratie uit andere EU-lidstaten op te lossen. Met het project rond arbeidsmigratie binnen Europa, gestart onder mijn voorganger, is veel bereikt om de komst uit Oost-Europese lidstaten in goede banen te leiden. Dat is te danken aan een gezamenlijke inspanning van sociale partners, gemeenten en belangenorganisaties. Maar er zijn nog steeds heel grote uitdagingen. Er moet een betere balans worden gevonden tussen vaste en flexibele arbeid en tussen de inzet van lokale arbeidskrachten en die van buiten Nederland. Er doet zich wel degelijk oneerlijke concurrentie voor, als werkgevers de randen van de wet opzoeken of daaroverheen gaan om de arbeidskosten te drukken, bijvoorbeeld door gebruik te maken van schijnconstructies. Ik ben daarom blij dat het wetsvoorstel voor de Wet aanpak schijnconstructies voortvarend door het parlement is behandeld en dat het wetsvoorstel zelfs al deels per 1 juli jongsleden in werking is getreden. Op 1 januari geldt de hele wet. Dat is een belangrijke stap vooruit in de aanpak van schijnconstructies en arbeidsuitbuiting.

Naast voor beleid op nationaal niveau zetten wij ons in voor beleid op internationaal niveau voor fatsoenlijk werk en voor een eerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Ik ben blij dat er in Europees verband overeenstemming is bereikt over de handhavingsrichtlijn. Het komt nu aan op een goede implementatie van die richtlijn. Daar wordt op dit moment hard aan gewerkt. Ik hoop eind dit jaar of begin volgend jaar een implementatiewet aan de Kamer te kunnen voorleggen.

Zoals bekend, maak ik me grote zorgen over de uitwerking van het vrije verkeer van diensten. De Detacheringsrichtlijn uit 1996 regelt het vrije verkeer van diensten en bepaalt onder welke voorwaarden dienstverleners in een ander land aan de slag mogen. Op hen is nu de zogenaamde harde kern van de cao in het werkland van toepassing, als die algemeen verbindend is verklaard. Bovendien betalen ze sociale premies in het woonland. In de praktijk zijn werknemers uit andere lidstaten daardoor soms een stuk goedkoper dan hun Nederlandse collega's. Dat kan allicht leiden tot oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Dat brengt me bij de discussie over het verschil tussen de handhavingsrichtlijn en de Detacheringsrichtlijn. De handhavingsrichtlijn gaat over het beter handhaven van de bestaande regels; die moeten op een goede manier worden geïmplementeerd. De Detacheringsrichtlijn maakt het mogelijk dat bouwvakkers uit een ander land bijvoorbeeld een paar honderd euro per maand goedkoper zijn dan vergelijkbare bouwvakkers uit Nederland. Daardoor wordt een dusdanig verschil in loon en loonkosten gecreëerd dat dat leidt tot oneerlijke concurrentie voor de Nederlandse bouwvakker. Je zult die verschillen nooit helemaal wegnemen, bijvoorbeeld vanwege verschillen in pensioenregelingen, maar het is wel belangrijk om onder ogen te zien dat dit een ontwrichtend effect heeft, dat het voor Nederlandse werkzoekenden in dat geval onmogelijk is om voor een baan in aanmerking te komen en dat het daar ook nooit voor was bedoeld. Gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek betekent niet dat iedereen tot vijf cijfers achter de komma exact hetzelfde moet verdienen, maar dit soort verstoringen is onwenselijk. Daarom is het goed als die Detacheringsrichtlijn wordt aangepast.

Het aantal detacheringen in Europa is in de afgelopen jaren verdubbeld. Op zich is dat een mooie ontwikkeling; ook Nederland is voorstander van het vrije verkeer van diensten. De keerzijde is echter dat dit een efficiënte manier is gebleken om aan goedkopere arbeid te komen dan men in eigen land zou betalen. Er worden hele businessmodellen gebouwd die het Nederlandse sociale stelsel en cao's ondergraven. Ik vind dat het uitgangspunt «gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek» ook voor gedetacheerde werknemers moet gelden.

De heer Potters (VVD): Volgens mij gaat de discussie niet zozeer over gelijk loon voor gelijk werk, want op zich zijn de cao-voorwaarden gelijk, ook als men wordt gedetacheerd. Er is nu een hoop discussie over deze vraag. Er zijn een hoop voorbeelden van zaken die we allemaal echt niet willen, bijvoorbeeld die rond de aanleg van de A2. Daarbij ging het echt om misstanden, zaken die we met de handhavingsrichtlijn moeten aanpakken, die zowel hier als in het buitenland voortvarend moeten worden geadresseerd. Maar je hebt ook de arbeidsvoorwaarden, inclusief de sociale zekerheid, en de mogelijke concurrentie tussen buitenlandse en Nederlandse werknemers. Ik vraag oprecht of wij een beeld hebben van hoeveel van dit soort misstanden en oneigenlijk gebruik er zijn, en dat in verhouding tot de echte harde concurrentie op de Detacheringsrichtlijn en de wettelijke mogelijkheden die daarin bestaan. Inderdaad, werkgevers gaan soms over de grens van de wet heen. Ik vind het goed dat we de problemen adresseren. We moeten die ook aanpakken, maar het is goed als de Kamer weet hoe het met die verhouding zit. Ik heb daar namelijk nog steeds geen heel scherp beeld van.

Minister Asscher: Deze vraag is helemaal terecht. Ik ben heel blij met het begin van de vraag, waarin de heer Potters zegt dat alle voorwaarden gelijk moeten zijn. Op dat gebied is er al een wereld te winnen. Ik denk helemaal niet dat je uitkomt op een systeem waarin de sociale premies en pensioenen gelijk zijn, maar de cao op dezelfde manier toepassen, dus de harde kern van de arbeidsvoorwaarden zo maken dat ze voor bijvoorbeeld een ervaren bouwvakker niet zo'n loonverschil maken, zou al een enorm verschil maken. Wij hebben dus dezelfde uitgangspunten. Op de vraag wat een redelijke duur zou zijn van een detachering kom ik zo terug. Het gaat hierbij natuurlijk niet om werkgevers die de wet overtreden of misstanden in de zin dat wij die zaken ongewenst vinden, maar manieren die juist als gevolg van dit Europese recht zijn toegestaan om zo werknemers uit het buitenland goedkoper het werk te laten doen dan werknemers uit Nederland. Ik zal zo ingaan op de getallen. Het zijn wel degelijk heel forse getallen, anders zou ik me er ook niet zo druk over maken en zou het in België, in Duitsland, in Frankrijk, in Italië, in Zweden, in Denemarken, in Luxemburg en in Oostenrijk ook niet zo'n stevige discussie zijn. Al die landen vinden dat we hier wat aan moeten doen. Ik kom hier echter zo op terug. Het uitgangspunt is dus niet dat de loonkosten 100% gelijk zouden moeten zijn. Daarin zit ook het misverstand bij de negen landen die die andere brief hebben geschreven. Als andere uiterste is er echter het ontstaan ervan, en de observatie dat het toeneemt. De richtlijn stamt uit 1996; toen was de Unie kleiner, waren de verschillen kleiner en waren er ook nog geen businessmodellen ontwikkeld die er juist op een slimme manier van gebruikmaken. Dat feit maakt dat we in mijn ogen nu een paar aanpassingen moeten doen – en dat zijn niet wat meer of extra regeltjes – om het Europese principe, waar we allemaal voor staan, uit te dragen. Dat doe ik overigens niet alleen; onze premier breekt daar in Europa ook een lans voor. Door andere regeringsleiders wordt hij op de schouders geklopt omdat hij zich sterk maakt voor de fairnessagenda.

Een paar jaar geleden schreef ik over «code oranje». Ik heb nog leuke herinneringen aan de Kamerdebatten daarover. Intussen hebben we Juncker in zijn State of the European Union horen zeggen dat gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats ons uitgangspunt is. Hij heeft daar een statement van gemaakt. Natuurlijk ging zijn statement ook over vluchtelingen, maar hij heeft dit wel gezegd. In het werkprogramma van de Commissie zie je dit ook terugkomen. Ze heeft aangekondigd dit najaar met een mobiliteitspakket te komen. Een onderdeel daarvan is de gerichte evaluatie van de Detacheringsrichtlijn: de targeted review. Niemand weet wat dat is, dus dat wordt een onderwerp van lobbyen. Wij hopen natuurlijk wel dat er meteen voorstellen tot aanpassing bij zitten. Wij werken daar ook aan. Afgelopen juni heb ik met een aantal collega's de urgentie van die kwestie per brief onder de aandacht van de Commissie gebracht, en daarbij bijvoorbeeld gepleit voor een definitie van de tijdelijkheid van detachering. Ik moet wel waarschuwen voor al te hoge verwachtingen. Er zijn lidstaten die bij uitstek baat hebben bij deze vorm van detachering of vinden dat die zo moet blijven. Er is al gerefereerd aan de brief van een negental Midden- en Oost-Europese lidstaten, waarin deze aangeven dat er in hun ogen waarborgen zat zijn voor de rechten van werknemers. Toch verwacht ik uiteindelijk ook steun uit Midden- en Oost-Europa. Ik ben van mening dat ook zij baat hebben bij een fatsoenlijke behandeling van hun eigen werknemers en bij een Europa dat erop is gericht om vooruitgang te boeken en de welvaart te laten toenemen, en niet door werknemers tussen lidstaten met elkaar te laten concurreren op arbeidsvoorwaarden, maar door hen in te zetten waar hun talent het meest nodig is, zodat bedrijven winst kunnen maken. Er zijn aanwijzingen voor steun daarvoor van in ieder geval een aantal van die lidstaten. Een aantal van die lidstaten heeft een verklaring over de Detacheringsrichtlijn ondersteund van sociaaldemocratische ministers. Ik proef in mijn bilaterale gesprekken ook steun. Toch bevindt dit zich ook in een context van lokale politieke omstandigheden, zoals verkiezingen in de lidstaten. Dit is een gevoelige kwestie. Het zal in de komende tijd veel aandacht en stuurmanskunst vergen om uiteindelijk tot een compromis te kunnen komen waarmee Europa verder kan. Ik weet dat de Commissaris dit probleem heel goed ziet; ik heb het daar verschillende keren met haar over gehad. Dit wordt dus nog spannend. Vorige week was ik op een bijeenkomst daarover in Stockholm met een aantal Ministers van Sociale Zaken, onder wie ondertekenaars van de – om het maar zo te zeggen – «tegenbrief». We spraken daar over wat we nu eigenlijk gemeen hebben en over onze zorgen over misbruik en onderbetaling, en over de faire arbeidscondities die we eigenlijk allemaal nastreven. En omdat ik aandrang zie ontstaan: ik zal zo meer specifiek ingaan op de vraag; ik zit nu nog helemaal in het inleidende stuk.

Bij arbeidsmigratie van buiten de EU gaat het vooral over het toelaten van kennismigranten en studenten. Kennismigranten leveren een belangrijke bijdrage aan onze concurrentiekracht en aan het innovatieve vermogen van bedrijven in Nederland. Daarnaast hebben we hen nodig om de kenniseconomie zelf te versterken. Daar horen soepele regels bij voor beginnende ondernemers uit het buitenland. Ik ga ook bekijken of het in- en uitreizen van kennismigranten beter kan worden gefaciliteerd. Het zou daarnaast goed zijn om het voor kennismigranten en studenten mogelijk te maken dat zij naast hun baan of studie als zelfstandige aan de slag gaan. Zo kunnen zij bijdragen aan onze economie. Bedrijven opereren in toenemende mate in internationale netwerken en internationaal opererende teams moeten soms snel kunnen worden ingezet. Samenwerking met buitenlandse bedrijven blijkt een goede manier om nieuwe afzetmarkten aan te boren. Dat vereist een ander, flexibeler en sneller systeem voor de tijdelijke toegang tot Nederland van personeel van internationaal opererende ondernemingen. Daarom zal ik het advies van de SER op dat punt overnemen en een nieuwe regeling invoeren voor de toelating van werknemers die in het kader van internationale handelscontacten voor kortdurende arbeid van buiten de EU naar Nederland komen. Bedrijven kunnen in de toekomst in het kader van hun internationale werkzaamheden projecten en activiteiten van tevoren bij UWV aanmelden. UWV bekijkt dan of de functie door een Nederlander kan worden vervuld. Als dat niet het geval is, dan is voor die functie geen tewerkstellingsvergunning meer nodig. De bedrijven hoeven de werknemers alleen maar aan te melden zodra zij daadwerkelijk hun werkzaamheden verrichten. Daardoor worden de administratieve lasten sterk verlaagd en wordt de procedure sneller. Bovendien krijgen bedrijven van tevoren de zekerheid dat zij aan de voorwaarden voldoen. Ik refereerde daaraan bij mijn bezoek aan het Social Innovation Lab, bij de schitterende fabriek waar ze op een heel innovatieve manier composieten maken voor vliegtuigonderdelen, met heel veel aandacht voor de rol van werknemers daarbij. Dat was erg mooi om te zien. Daar hoort dit verhaal bij. De heer Van Weyenberg vroeg daarnaar.

De VVD vroeg waarom we niet eerst even die andere richtlijn afwachten. Ik heb het antwoord al gegeven. Eigenlijk zijn het twee richtlijnen voor twee verschillende onderdelen. Ze zijn allebei van belang. Bovendien gaat het bij iets veranderen in Europa niet om iets wat vandaag kan worden bedacht en morgen kan worden gedaan; dit huis is daarmee vergeleken een bliksemschicht van snelheid. We moeten daar dus heel hard aan werken, willen we er kans op maken dat het ons in deze periode gaat lukken. Zoals gezegd, dit zijn dus twee verschillende dingen.

Arresten als het Lavalarrest en het Vikingarrest wilden vooral het vrije verkeer van diensten ruimte geven en hadden relatief weinig oog voor de bescherming van de positie van werknemers. Ze laten ook zien dat het belangrijk is dat de harde kern op Europees niveau nader wordt gespecificeerd. In Nederland zijn we het daarover eens; dat bleek ook uit het interruptiedebat van zonet. In Europees verband valt er echter nog een wereld te winnen. Naast de verbetering van de handhaving is het belangrijk om de voorwaarden voor gedetacheerde werknemers aan te passen. Ook de SER geeft aan dat de aanpassing van de richtlijn moet worden bekeken. Nu is het mogelijk dat gedetacheerde werknemers een stuk goedkoper zijn, zoals ik al heb gezegd.

Werkgevers zijn bezorgd over de concretisering van de termijnen. Die bezorgdheid klonk ook door in de inbreng van de heer Potters, namens de VVD. Detachering is bedoeld om in een andere lidstaat diensten voor een beperkte duur te verrichten; dat staat ook in de richtlijn. Omdat die richtlijn geen maximale duur kent, zien we in de praktijk dat die detacheringsconstructies ook worden toegepast op langdurige werkzaamheden. Niets is eeuwig als je het beperkt. Om daar een eind aan te maken, is het wenselijk om een concrete termijn in de richtlijn op te nemen. Doe je dat niet, dan houd je het risico op misbruik. Ik begrijp heel goed wat de heer Potters door zijn vraag heen laat klinken: je hebt termijnen en termijnen, en als je die te strak maakt doe je juist weer afbreuk aan het beginsel van het vrije verkeer van diensten. Als er, zoals nu, geen termijn is, of als deze te ruim is, lok je businessmodellen uit die niet zozeer te maken hebben met detachering, maar met concurrentie op lage loonkosten, en meer dan is afgesproken in het land waar wordt gewerkt. Ik denk dus dat we tot een termijn moeten komen die men als redelijk kan beschouwen. Ik ga dit hier nu niet invullen, want ik weet nog niet waar we precies op gaan uitkomen. Ik wil de heer Potters wel geruststellen: een prohibitief korte termijn zal niet de Nederlandse inzet zijn. Het gaat namelijk niet om het tegengaan van detachering zelf, maar puur om de combinatie van een te beperkt deel van de cao's en een heel lange termijn, waardoor het al snel rendabel wordt om een businessmodel op te zetten waarmee men goedkoper uit is dan in Nederland, en niet omdat men die werknemers nodig heeft.

De heer Ulenbelt (SP): Die termijn is toch heel cruciaal. Maar nu principieel: vindt de Minister het rechtvaardig dat het kostenvoordeel bij iemand die hier voor een halfjaar gedetacheerd werkt wel voor de werkgever is, en bij iemand die hier langer dan een halfjaar werkt niet? Waarom pleit hij in Europa niet voor de complete invoering van het werklandbeginsel? Dat is toch wel zo duidelijk?

Minister Asscher: Het gaat allemaal om de toepassing van het werklandbeginsel, maar ook om de mogelijkheid van detachering. Je wilt het immers ook mogelijk maken dat iemand die even een klus in België doet, voor het Belgische arbeidsrecht niet hoeft te worden omgekat tot een Belg. Dat is natuurlijk de betekenis van die Detacheringsrichtlijn. Daar maken Nederlanders veel gebruik van. Het probleem is ontstaan omdat de verschillen in welvaart en dus loonkosten tussen de landen sinds 1996 veel groter zijn geworden. Dat geldt niet voor de landen die destijds hebben getekend, maar er zijn landen bij gekomen waardoor de verschillen heel groot zijn geworden. Het gebruik is daardoor ook enorm toegenomen. En nu zien we die constructies. Ik denk niet dat we moeten proberen om dat vrije verkeer helemaal de nek om te draaien omdat we die niet meer willen. Nee, we zullen naar een nieuwe balans moeten, waarin die kostenverschillen worden beperkt, al zul je ze nooit helemaal weghalen. Daarvoor zijn twee dingen van belang: de harde kern van de arbeidsvoorwaarden en de maximering van de termijn. Men zal dan nog steeds wel voordelen kunnen behalen, maar de nadelen van mensen hiernaartoe halen gaan dan ook meetellen, als dat alleen maar wordt gedaan uit kostenoverwegingen. Zo krijgen we minder oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt en dat willen we heel graag.

De heer Ulenbelt (SP): Als in Nederland een tunnel in een halfjaar kan worden aangelegd door goedkopere Portugezen, accepteren we dat dan?

Minister Asscher: Het gaat niet om een tunnel in een halfjaar door Portugezen. Het gaat erom dat er een beperkende termijn is en dat de kostenverschillen worden teruggedrongen. Dat laatste is heel belangrijk. Je zult die verschillen nooit helemaal kunnen wegnemen, want er zijn verschillende pensioensystemen en verschillende socialepremiesystemen. De kostenverschillen zijn op dit moment heel groot, waardoor het nu de moeite loont om voor Portugezen te kiezen; niet omdat je vindt dat die goede tunnels bouwen, maar puur omdat ze goedkoper zijn. Zo was het nooit bedoeld; die Detacheringsrichtlijn was daar nooit voor bedoeld en het vrije verkeer van diensten is daar ook niet op gestoeld. Dat maakt het belangrijk om die Detacheringsrichtlijn aan te passen.

De heer Van Weyenberg (D66): De Minister zegt dat hij niet precies weet waar hij aan denkt, maar de termijnen zullen in ieder geval niet prohibitief zijn. Nu praat de Kamer altijd over de Europese Raden waar de Ministers naartoe gaan. Dat zal ook zo zijn tijdens het Europese voorzitterschap. Ik vind het een beetje ingewikkeld dat we geen gevoel kunnen krijgen van waarop de inzet zal zijn gericht. De Minister zegt terecht dat die termijn niet prohibitief zal zijn. Mij klinkt dat als muziek in de oren, maar op welk moment zal de Minister zijn doel preciezer maken? Voor een controleur als ik is het anders lastig om te bepalen wanneer de Minister tevreden is en of hij iets doet wat mijn fractie goed vindt of niet. Wanneer komt de concretisering?

Minister Asscher: Dit begrijp ik. Laat er geen misverstand over bestaan: ik ga in Europa geen standpunt innemen dat ik niet eerst met de Kamer heb kunnen bespreken. De logische volgorde is dat het mobiliteitspakket dit najaar komt, hopelijk in november. We weten nu niet wat daarin staat over deze richtlijn; daarover doen in Europa nog allerlei scenario's de ronde. We weten ook niet hoe een en ander is ingebed in wat er staat over de benefits, wat erin staat over uitkeringen in Europa, over de richtlijn voor de arbeidsvoorwaarden of over de coördinatie van de sociale zekerheid. We zullen dat pakket in zijn geheel moeten zien en beoordelen. Vervolgens moet Nederland daarover een standpunt innemen. Het komt er daarbij op aan dat ik, mede door de Kamer gesteund, iets vind van wat er wel of niet in de Detacheringsrichtlijn zou moeten gebeuren. Het kan zijn dat de Detacheringsrichtlijn nog niet in dat najaarspakket zit, dus dat die targeted review later komt. Dan is er meer tijd om te bekijken waar dat in zit en ook voor het laten ontstaan van consensus tussen de landen. Maar voordat wij daarover in Europa een standpunt innemen, zal ik het in ieder geval met de Kamer delen, zodat zij daar wat van kan vinden en ik kan weten of ik daar iets ga doen wat de D66-fractie goed vindt of niet.

De heer Van Weyenberg (D66): Dat is natuurlijk altijd een genoegen. Zo hebben we het overigens ook geregeld. Maar ik heb ook een paar jaar in het Brusselse rondgelopen en ik weet dat je bij de Commissie juist moet proberen om zo'n voorstel in de voorfase zo veel mogelijk je eigen kant op te krijgen. Dat is namelijk het effectiefst; daar zijn boeken over volgeschreven. Nederland zou op dat punt zeker nog beter kunnen opereren. Dat zal hierbij ook vast het geval zijn. Ik probeer een beetje een gevoel te krijgen van al die contacten. Dat rapport van de Commissie en dat voorstel komen natuurlijk ook niet uit de lucht vallen. Nederland zit daar nu vast al op te drukken en te lobbyen. Ik blijf dus nieuwsgierig. En als het niet mogelijk is in deze zaal, dan hoor ik graag op een andere manier wat de inzet is. Dat we een passage over begrenzing willen, is duidelijk; daar is de Minister helder over. Maar iets in mij zegt dat het concreter wordt dan dat. Ik denk namelijk dat de Commissie dat ook als eerste vraag zal stellen als de permanente vertegenwoordiger of medewerkers van het Haagse ministerie daarvoor al het voorwerk doen.

Minister Asscher: Nederland heeft er zelfs voor gekozen om heel transparant te zijn over wat het vindt. Met die andere landen hebben we een brief geschreven aan de Commissie. We hebben niet de wetgeving geschreven of de precieze artikelen ingevuld. Ik denk dat dat terecht is, gezien de discussie die we eerst nog op het principiële niveau met elkaar te voeren hebben; dit in het licht van de negen landen die het daar niet mee eens waren. Natuurlijk dringt Nederland er bij de Commissie op aan om tempo te maken. Dit probleem wordt niet alleen in Nederland gevoeld, maar ook in een groot aantal ontvangende lidstaten. Het ondermijnt het draagvlak voor de Europese samenwerking. Het ondermijnt het rechtvaardigheidsgevoel van heel veel werknemers. In mijn ogen is het ook niet goed voor de toekomst van de werknemers die daardoor op de lange termijn goedkoper werk doen. Wil je daar wat aan doen – en daar móét wat aan gebeuren – dan moet je tempo maken. Ik vind dat de Commissie met dat pakket voorstellen daarvoor haar best moet doen. Je krijgt daarbij natuurlijk altijd de vraag of het glas halfvol of halfleeg is, en of je tevreden genoeg bent. Onze eerste prioriteit is ervoor te zorgen dat men dit gevoelige onderwerp niet voor zich uit schuift en het snel gaat behandelen. Als het moment daar is, zal ik uiteraard met de Kamer bespreken wat de uiteindelijke Nederlandse inzet wordt. Na 1 januari ontstaat weer een fase waarin wij vanwege het voorzitterschap nog terughoudender zullen moeten zijn en bruggen zullen moeten slaan tussen de verschillende lidstaten en de verschillende blokken van lidstaten, zodat die agenda verder komt. Dit wordt nog knap ingewikkeld. Ik heb namelijk best wel een mening over sommige van dit soort onderwerpen, maar daar moeten we dan wel goed mee omgaan.

Nederland staat qua uitgaande A1-verklaringen in Europa op de vijfde plaats: 94.000. Dat is na Polen, Duitsland, Frankrijk en Spanje, met België als zesde. Bij de landen van bestemming staan we op de vierde plaats met 100.000, na Duitsland, Frankrijk en België. Nederland is in 2011 door België van de derde plaats verdrongen. Dat zegt iets over de getallen. Eerder heb ik rekenvoorbeelden verstrekt van de loonverschillen die kunnen optreden door het heel beperkt toepassen van de harde kern. Als dat zinnig is, kan ik die best nog een keer verstrekken. Het lijkt me goed voor de heer Potters als we dat nog een keer doen, ook omdat er destijds een andere VVD-woordvoerder was.

De heer Potters (VVD): Zit er verschil in? Dan graag.

Minister Asscher: Ja, het gaat juist puur om het verschil.

De Stichting van de Arbeid heeft mij gevraagd om de kernbepalingen kenbaar te maken van cao's die gelden voor werknemers die vanuit het buitenland zijn gedetacheerd. Dat verzoek is in het SER-advies nog eens geëchood. Ik heb aan dat verzoek van de stichting graag voldaan. Door deze uitleg kunnen er geen misverstanden meer ontstaan over de loonelementen die reeds nu tot de harde kern van de arbeidsvoorwaarden behoren. Sociale partners kunnen zo de uitbetaling van de cao-bepalingen ook beter handhaven. Bij de implementatie van de handhavingsrichtlijn zal ik bezien of dat voldoende is, of dat er nog iets in wetgeving moet worden neergelegd. Die implementatiewet voor de gewijzigde handhavingsrichtlijn zal dus eind dit jaar of begin volgend jaar bij de Kamer komen.

De heer Ulenbelt heeft gevraagd waarom er geen zwarte lijst van bedrijven is. We beginnen nu in Nederland met het openbaar maken van inspectiegegevens. Dat kan sinds 1 juli door de Wet aanpak schijnconstructies. Dat moet duidelijk gaan maken welke bedrijven het wel en niet goed doen en welke bedrijven wel of niet boetes van de inspectie hebben gekregen. Het is voor ons niet mogelijk om dit soort gegevens van inspectiediensten uit andere landen te publiceren. Je kunt ook niet zomaar bedrijven weren als ze eerder zijn beboet of veroordeeld. Openbaarmaking kan zelf natuurlijk wel een belangrijke rol spelen. In de afgelopen jaren is er veel meer werk gemaakt van de informatie-uitwisseling tussen de inspectiediensten van de verschillende landen. Die wordt door de handhavingsrichtlijn verder verbeterd. We hebben met allerlei landen, Polen, Kroatië, Bulgarije en Roemenië, bilaterale afspraken gemaakt om informatie uit te wisselen. Met Cyprus waren het weer afspraken over een ander punt. De handhavingsrichtlijn zelf voorziet in een verbetering van de informatie-uitwisseling. En als het goed is, komt er in het komende halfjaar in Europees verband ook nog het platform tegen zwartwerk. Ook daarvan zouden we gebruik kunnen maken; in het kader van het platform zouden we ook informatie kunnen uitwisselen.

De heer Van Weyenberg (D66): De Minister zei dat je die inspecties moet doen als mensen hier illegaal werken. Een tijdje geleden hadden we een debat over een casus waarin een aantal mensen van illegale tewerkstelling werd vrijgesproken omdat de inspectie bij haar optreden op basis van huidskleur had geselecteerd wie er wel en niet werd gecontroleerd. Maar daar wilde ik het nu even niet over hebben, daar komen we nog wel op. Het ging om een aannemingsbedrijf – want het ging om een bouwplaats – met mensen die helemaal niet in Nederland mochten werken. Mij heeft het signaal bereikt dat dit bedrijf gewoon nog steeds actief is in Amsterdam en dat je daar nog steeds zomaar kunt binnenwandelen. Een nietsvermoedend persoon zou kunnen denken: die zitten hier ergens in Amsterdam, open en bloot, dus als ik hun mensen inhuur, zit het wel goed. Kan de Minister mij vertellen of het klopt dat dat bedrijf nog steeds functioneert, terwijl de inspectie eerst heeft gezegd dat zijn mensen, die daar het werk doen, helemaal niet in Nederland mogen werken? Ik vond dat een bijzonder vreemd verhaal. Ik ben nieuwsgierig of het klopt.

Minister Asscher: Dat kan ik zo niet zeggen. Ik heb niet gehoord over welk bedrijf het gaat.

De heer Van Weyenberg (D66): Dan ga ik het anders formuleren. De Minister kent deze casus. Kan de Minister ons schriftelijk laten weten of het klopt dat dat bedrijf, waarover de inspectie dus heeft gezegd dat zijn mensen hier niet mogen werken, nog steeds open en bloot in Nederland functioneert en dat je daar dus nog steeds als nietsvermoedende klant naar binnen kunt wandelen en kunt denken: die zitten hier, er hangt een mooi bord aan de muur, dus dat moet wel deugen? Ik kan dit verhaal ook niet beoordelen. De Minister herkent deze casus vast wel: het was de casus waarin bepaalde mensen niet waren gecontroleerd omdat ze blank waren en anderen weer wel, omdat ze een kleurtje hadden. Ik hoorde dat dat bedrijf nog steeds gewoon functioneert. Dat vind ik toch bijzonder. Ik zal de Minister deze casus buiten de vergadering nogmaals aanreiken. Ik hoop dat hij er dan op kan reageren.

Minister Asscher: Dat is prima. Ik moet het antwoord nu nog even schuldig blijven, maar het is prima om dit zo te doen.

Ik denk dus dat de tegenbrief van die landen berust op een misverstand. Met «equal pay for equal work in the same place» is door de schrijvers van de voorbrief niet bedoeld dat loonstrookjes letterlijk exact hetzelfde moeten zijn als ze naast elkaar worden gelegd. Dat zal namelijk niet het geval zijn, ook niet na een aanpassing van de Detacheringsrichtlijn. Het gaat om een beginsel waarmee we tot uitdrukking brengen dat we een Europa willen waarin er vrij verkeer is van personen, diensten en goederen, maar waarin we niet één Europees loon of één Europese sociale zekerheid afspreken, of mensen op lagere loonkosten laten concurreren door heel Europa. Dat sluit ook erg aan bij de oproep van de heer Potters om het eigen sociale beleid te behouden. Het is nog steeds ons standpunt dat met dat «gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek» dit beginsel wordt uitgedrukt. Wij zijn van mening dat een land zelf zijn keuzes moet maken voor zijn sociale zekerheid en dat het er zelf voor moet kiezen of het werkt met een minimumloon of met cao-lonen die algemeen verbindend worden verklaard. Maar in dat land moet dan wel hetzelfde loon voor hetzelfde werk gelden. Over die discussie hebben we het. Het is belangrijk dat wij aan de landen die die tegenbrief hebben geschreven laten zien dat juist zij zich bij dit beginsel thuis zouden moeten kunnen voelen, ook omdat het staat voor de kant die Europa op wil.

De heer Potters (VVD): Ik had nog een vraag over dit punt. En nu we dit aanstippen, lijkt het me handig om die vraag maar gelijk te stellen. Bij de Detacheringsrichtlijn wordt eigenlijk een extra juridische basis neergelegd om niet alleen te kijken naar de richtlijn met betrekking tot het vrije verkeer van diensten, maar ook naar het Europese sociaal beleid. Dat zou het Europees Hof een extra interpretatiegrond kunnen geven, een mogelijkheid om die richtlijn anders uit te leggen. De VVD-fractie is daarbij terughoudend. Als we daar een extra juridische basis voor leggen in het kader van het Europese sociaal beleid, kan het Europees Hof dit, met de interpretatie van andere casussen in het achterhoofd, in de toekomst misschien veel ruimer gaan uitleggen dan strikt noodzakelijk. Wij zouden dat onwenselijk vinden. Mijn concrete vraag is: is die basis echt nodig? Zo niet, schrap die dan. En probeer het in het kader van de beheersing van de Europese Dienstenrichtlijn ook echt bij dat principe te houden, omdat we anders wellicht sluipenderwijs toch sociaal beleid op Europees niveau gaan krijgen. Ik hoorde de Minister net zeggen dat hij daar geen voorstander van is, dus misschien kan hij op dit punt een toezegging doen?

Minister Asscher: Ik zie hier niets van terug in de jurisprudentie van het Europees Hof. Als dit dus al een betekenis heeft, wordt die door het Hof in ieder geval niet toegepast op dit soort zaken. De zaak-Laval en de andere die ik citeerde, laten juist een – om het beleefd te zeggen – verregaande gerichtheid op het marktelement zien en lijken weinig rekenschap te geven van het juist nationale element van sociaal beleid. Die betekenis heeft dit dus niet. Ik ben het met de heer Potters eens dat het een kwetsbare zaak is om een rechter te laten vaststellen wat Europees sociaal beleid is. Ik zou het wel goed vinden als diezelfde rechter rekening zou houden met het nationale sociale beleid bij het bepalen van de vraag of iets wel of niet in strijd is met het vrije verkeer. Dat zien we te weinig. Het zou heel goed zijn als rechters dat meer zouden doen. Als daarvoor de aanpassing hiervan nodig is, ben ik daar zeker toe bereid. In de praktijk speelt dit op dit moment niet de rol die het zou kunnen of moeten spelen.

Mij is gevraagd wat er gebeurt bij een verschil van mening over de A1-verklaringen tussen twee lidstaten. Als het socialezekerheidsorgaan van een land twijfelt aan de geldigheid, kan het dit kenbaar maken en om een verduidelijking of onderzoek vragen bij het land dat die verklaring heeft afgegeven. De EU-verordening geeft regels voor de voorlopige toepassing van wetgeving en de voorlopige betaling van uitkeringen als er een meningsverschil is. Komen de partijen er niet uit, dan kunnen ze het geschil voorleggen aan de betrokken ministeries van beide landen of aan de Administratieve Commissie te Brussel. Bij twijfel aan de echtheid van een A1-verklaring kan deze worden gecheckt met de verkregen informatie van het afgevende land en kan er navraag worden gedaan. De SVB zet extra in op het verwerken van de inkomende A1-verklaringen.

Wat doen we tegen schijnzelfstandigheid? Zoals bekend zet ik me in voor de aanpak van schijnzelfstandigheid. Wij hebben ingezet op voorlichting, preventie, signalering en handhaving. Een nauwere samenwerking tussen publieke partners, dus de Belastingdienst, UWV et cetera, heeft geleid tot verbeteringen en preventie. De Staatssecretaris is nu bezig met de vervanging van de VAR. De opdrachtgever wordt medeverantwoordelijk voor de kwalificatie van dezelfde arbeidsrelatie. De Belastingdienst kan op verzoek van partijen vooraf toetsen op een opdracht voldoet aan de kenmerken die horen bij zelfstandig ondernemerschap. Achteraf kan er een toetsing plaatsvinden en kan er zo nodig handhavend worden opgetreden. Het wetsvoorstel vereenvoudiging en digitalisering van Veiligheid en Justitie zal het makkelijker maken voor een schijnzelfstandige om bij de rechter een beroep te doen op het rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Dit vraagstuk speelt onder andere in de pakketbezorging. Daarnaast besteedt het kabinet aandacht aan de misbruik van A1-verklaringen. De Kamer zal daarover meer informatie ontvangen in de voortgangsrapportage over de aanpak van schijnconstructies. Ik dacht overigens dat ik die al had verstuurd, maar ik hoorde net dat dat niet zo is. Die hangt dus in de lucht.

Er was een brief van de FNV met complimenten. Nu zul je zien dat ik die brief net niet heb gelezen... Maar de FNV vraagt me ook om concreet te zijn. Dit sluit op zich aan bij onze inzet: we willen dat dit eindigt in een concrete termijn. Men zal merken dat ik nu nog een beetje voorzichtig ben met me vast te leggen op wat die concrete termijn precies zou moeten worden, maar op zich is de brief in overeenstemming met het SER-advies en met de kabinetsinzet. Dat geldt ook voor de verduidelijking van de harde kern.

Ik wil nu naar het wokakkoord, een van mijn favoriete onderwerpen.

De heer Ulenbelt (SP): Ik heb een vraag over de A1-verklaringen. De complimenten van de FNV krijgt de Minister voor een deel, maar de FNV geeft ook een heel andere praktische oplossing voor het gedoe met de A1-verklaring. De FNV stelt voor dat voor iedereen die hier werkt, ook tijdelijk, loonbelasting en sociale premies worden ingehouden. Als iemand elders is verzekerd, wordt dat op die manier verrekend. Dat doen we geloof ik met Duitsland en België ook zo. Dit betekent dat je concurrentie op basis van sociale zekerheid tussen verschillende landen fundamenteel uitsluit en dat mensen achteraf in hun land de sociale zekerheid krijgen die ze hebben willen. Dat is toch heel mooi? Dat geeft toch veel minder gedoe, in ieder geval op onze arbeidsmarkt?

Minister Asscher: Dat is ook helemaal geen gek idee. Op dit moment is een werkgroep in Brussel bezig om te kijken naar verbeteringen rond de A1-verklaringen, met als oogmerk om tegelijk met het mobiliteitspakket voorstellen daarvoor te ontwikkelen. Ik ben daar helemaal niet tegen. Het zou een oplossing kunnen zijn voor een deel van dit probleem.

Ik kom te spreken over het wokakkoord. Vorig jaar is een convenant afgesloten met de Aziatische horeca voor twee jaar. Dat is op 1 oktober in werking getreden. Het doel is om werkgevers binnen de Aziatische horecasector de gelegenheid te bieden om hun personeelsproblemen op te lossen, op korte termijn door het eenvoudig verlenen van gecombineerde vergunningen en op langere termijn door mensen op te leiden en in dienst te nemen voor functies in de Aziatische horeca. Daarover hebben we heel duidelijke afspraken gemaakt. We zitten nu in een overgangsperiode. De sector krijgt tijdelijk vergunningen waardoor deze de ruimte heeft om niet-vergunningplichtige werknemers te werven en op te leiden en de personeelsproblemen structureel op te lossen. Na die periode gelden gewoon weer de reguliere regels, wat wil zeggen dat alleen een vergunning wordt verleend als er geen aanbod aanwezig is.

Intussen hebben we het eerste halfjaar gehad. Alle partijen hebben hard gewerkt om zich aan de afspraken te houden. Dat lijkt ook voor een flink deel gelukt te zijn. Er zijn 900 vergunningen verleend. Het aantal opleidingen bedraagt 569. Daarmee ligt dat deel boven de afgesproken 375. Het aantal duurzame dienstverbanden is netjes. Op een aantal punten moet het echter beter. Er moet een schepje bij, zoals ik in de media heb gezegd. Het aantal opleidingen en interne scholingen van personeel via training on the job blijft achter bij het afgesproken aantal: 58 in plaats van 100. Dat is niet wenselijk, want dat is voor de personeelsproblematiek cruciaal. Ook passen er vraagtekens bij de kwaliteit van de gerapporteerde resultaten, die deels gebaseerd zijn op een enquête. Dat maakt deze niet-controleerbaar en dat is kwetsbaar. Daarom heb ik gevraagd om de kwaliteit van de resultaten te verbeteren voor tweeënhalf jaar en om met een plan van aanpak te komen voor het verbeteren van de instroom in de opleiding via de interne scholing. Bij de herhaalde aanvragen in het derde halfjaar van het convenant zal ook informatie naar boven komen over opleidingen. Individuele werkgevers moeten bij een herhaalde aanvraag aantonen dat ze aan hun verplichting hebben voldaan. Als dat niet het geval is, wordt er geen positief advies verleend door UWV. Daardoor krijgen we vanzelf een goed beeld van de opleidingen. Dat kan een aanvulling op het beeld van de sector zelf.

Kortom, er is hard gewerkt. De eerste stappen in de uitvoering van het convenant zijn gezet. Het is wel heel belangrijk dat de sector alle afspraken uit het convenant nakomt. Dat moet beter op het punt van de interne opleiding. Ik blijf dat nauwlettend monitoren. Ik doe niet mee aan de discussie of het glas halfvol of halfleeg is. We hebben een uitzondering gemaakt op de regels en afspraken daarover gemaakt. Ik ben blij dat men hard aan het werk is, en daar geef ik mijn complimenten voor. We moeten echter vaststellen dat nog niet alle afspraken worden nagekomen. Dat moet wel, want afspraak is afspraak.

De heer Van Weyenberg vroeg wanneer het onderzoek naar culturele eisen beschikbaar komt. Ik verwacht dat begin volgend jaar. Ik vind op zichzelf dat de wens van een klant dat een Thai in de keuken staat, niet voldoende reden is om mensen uit Thailand te halen. Klanten hebben soms heel rare wensen. Soms zijn die redelijk en soms niet. De nationaliteit of de etnische kenmerken van de kok zijn niet per definitie iets waaraan een restaurant tegemoet zou moeten komen. Ik heb beloofd om te bekijken of er toch niet meer specifieke culturele elementen zijn. Het onderzoek daarnaar volgt. Overigens hebben we in Nederland, zeker op de bredere Europese arbeidsmarkt, veel mensen die ook over de veronderstelde vereiste culturele elementen beschikken om dat werk te kunnen doen. Ik kreeg ook de vraag of ik zou eten in een Chinees restaurant met een Nederlandse kok. Ik vond dat een heel rare vraag. Wanneer ik ergens ga eten controleer ik niet de nationaliteit of de afkomst van de kok, niet in een Frans restaurant en niet in een Chinees restaurant. Ik wil weten of het eten er lekker is. Dat is voor de meeste klanten denk ik doorslaggevend.

Tot nu toe is de sector zelf druk bezig geweest met de roc-opleidingen. De signalen waren goed. Het is jammer dat dit nu niet gelukt is. Als mijn ministerie daar op enigerlei wijze aan kan bijdragen, is het graag bereid dat te doen.

Ik kom te spreken over de vluchtelingen. De heer Ulenbelt vroeg of het geen tijd is om de inspectie een project te laten opzetten om te voorkomen dat Syriërs in handen vallen van bedrijven met malafide intenties. Werk is denk ik een belangrijke manier om snel te integreren in de samenleving. Als mensen hier een status hebben en dus een toekomst, moeten zij snel aan het werk. Uiteraard moet dat wel gebeuren op basis van de normale arbeidsvoorwaarden en normale wet- en regelgeving, net als bij alle Nederlanders het geval is. Er moeten geen onderlinge voorrangsregels zijn. Nee, je hebt dezelfde rechten om hier te zijn en dezelfde plichten als een ander. Daarom is het, net als bij alle andere mensen, van belang dat je snel aan het werk gaat. De inspectie ziet daarop toe, zowel voor Nederlanders als voor statushouders. Op het moment dat er dusdanige signalen zijn dat hier specifieke risico's zijn, zal zij optreden. Overigens is het daar nu nog een beetje vroeg voor, ook al was er een vreemd signaal.

De heer Heerma heeft gevraagd of ik tevreden ben met de voortgang bij de uitzendbureaus. Het was een elegant geformuleerde valstrik in de vorm van de vraag of ik het gevoel heb dat dit door mijn strenge uitspraken komt of dat men toch al goed bezig was. Ik weet het niet. Ik ben streng tot ik tevreden ben. Dat geldt voor dit hele onderwerp. Ik ga er altijd van uit dat mensen uit eigen goede wil, omdat zij het goede willen voor de Nederlandse arbeidsmarkt, verbeteringen aanbrengen en dat zij mij daar eigenlijk niet voor nodig hebben, maar dat het soms goed samengaat. We hebben vorig jaar met elkaar geconstateerd dat de onderscheidenheid van het keurmerk nog te beperkt was. Daarom hebben we toen 28 maatregelen afgesproken om dat te verbeteren. Afgelopen jaar is er door alle partijen heel veel werk verzet. Daar heb ik waardering voor en ben ik tevreden over. De kwaliteit van het keurmerk is verbeterd. Zeker door toevoeging van de negen cao-elementen is de lat hoger komen te liggen. Hierdoor zijn inmiddels 80 bedrijven uit het keurmerk gezet. Zo zie je ook dat het toevoegen van die dingen niet zonder betekenis is. De meerwaarde is toegenomen. Wel moeten nog een aantal maatregelen worden ingevoerd. Ik zal dat nauwlettend in de gaten houden.

Wat gaan we doen aan de niet-gecertificeerde uitzendbureaus? De inspectie inspecteert bij zowel gecertificeerde als niet-gecertificeerde uitzendbureaus op basis van risicoanalyse en meldingen. Bij beide groepen zien we overtredingen. Het is goed dat gecertificeerde bureaus in principe twee keer per jaar worden gecontroleerd door de private inspectie-instelling. Certificering kan overheidstoezicht nooit vervangen, maar wel ondersteunen. Overheidstoezicht blijft nodig. Een goed keurmerk stimuleert uitzendbureaus om zich te laten certificeren.

Ik kom bij de vragen over de Wet aanpak schijnconstructies en de inhoudingen en verrekeningen. Op 1 januari is het tweede deel van de wet van kracht en geldt ook het verbod op inhoudingen en verrekeningen. Mensen moeten zich daarop kunnen voorbereiden. Vlak voor de zomer heb ik toegezegd om de Kamer voor de komende begrotingsbehandeling te informeren over het al dan niet maken van een uitzondering op het verbod op inhoudingen en verrekeningen voor de kosten van huisvesting en/of zorg. Ik heb in een briefje aan de Eerste Kamer ook het verband gelegd met wat er gebeurt rond het WML. Daarvoor zijn twee redenen. In de eerste plaats gaat het om de afweging van belangen van bonafide huisvesters en gemeenten die daar groot belang aan hechten. In de tweede plaats zijn er het risico dat van die bepaling toch misbruik gemaakt kan worden en de inschatting in hoeverre een automatische incasso afdoende bescherming biedt voor de bonafide huisvesters. Bovendien is er een juridische analyse naar aanleiding van justitie-uitspraken die zouden kunnen inhouden dat er helemaal niet mag worden ingehouden op het minimumloon, ongeacht of daar goede redenen voor zijn. Ik snap dat er haast bij geboden is. De ABU heeft mij dat laten weten. Ik kom mijn toezegging na dat dit voor de begrotingsbehandeling zo is. Ik denk zelfs dat het in november zo is. Ik kan er nu echter nog mededelingen over doen omdat we er nog mee aan het werk zijn. Ik weet ook dat grote delen van de Kamer hier belang aan hechten.

De heer Potters (VVD): Ik heb een reflectieve vraag. De Minister is wethouder geweest in Amsterdam. Hij weet dat het belangrijk is voor bonafide huisvesting om soms echt de strijd aan te gaan met huisjesmelkers en illegaliteit. Je moet voorkomen dat dit tot grote overlast leidt in de buurt. Daarop moet je je kunnen voorbereiden. Ik snap de zorg – dat is ook de zorg van een van de wethouders die ik genoemd heb – dat november best laat is. Kan de Minister toezeggen dat als blijkt dat het toch nog wel wat voeten in de aarde heeft om dat goed te implementeren, dit onderdeel misschien op een later moment in werking treedt om partijen de kans te geven om zich daarop voor te bereiden? Het is lastig om daar binnen een maand tijd effectief beleid op te kunnen voeren.

Minister Asscher: Een reflectieve vraag is altijd goed. Ik zal erop reflecteren. We zijn het eens over het doel. Gemeenten die geconfronteerd worden met grote groepen arbeidsmigranten – het zijn vaak juist de kleinere gemeenten die dat moeten coördineren en in goede banen moeten leiden – hebben er een enorm belang bij dat fatsoenlijke huisvesters een aanbod doen aan die werknemers. We zien ook dat schijn soms bedriegt. Via het systeem van inhoudingen zien we soms een businessmodel waarbij een werknemer niet durft te klagen over zijn huisvesting omdat hij anders zijn baan kwijt is en hij niet durft te klagen over zijn baan omdat hij dan zijn huis kwijt is. Het is niet zonder risico's om dit middel daarvoor te gebruiken. Dit betekent dat de bonafide partijen – ze weten dat allang – in hun voorbereiding minstens het alternatief van de automatische incasso moeten meenemen. Daar kun je een risico-opslag bij betrekken of veiligheidsmaatregelen bij nemen als je heel bezorgd bent dat men de huur niet betaalt. Hun argumenten neem ik zeer serieus. Ik snap dat zij snel duidelijkheid willen. Ongeacht wat we doen met al dan niet een AMvB met geclausuleerde toestemming om de «tenzij» te gebruiken, zullen de bonafide partijen zich voorbereiden. Ze zullen daar actief in blijven. Ze hebben daar ook belang bij. Gemeenten hechten daaraan. Ik ben helemaal niet bij voorbaat tegen of juist voor. Ik wil een oplossing zoeken die de bonafide partijen het werk niet onmogelijk maakt, maar die het risico beperkt van het fenomeen dat we helaas op vrij grote schaal hebben gezien. Het treurige is dat de gemeente soms niet in de positie is om te kunnen vaststellen of het een bonafide partij is. Dat geldt bijvoorbeeld voor een situatie waarin er geen overlast is en niemand klaagt. Immers, waarom zou je gaan klagen als je daarna je baan kwijt bent? Een inhouding op het minimumloon gaat dan wel ver. Niet voor niets is het Europese Hof van Justitie daarop aangeslagen. Ik begrijp het pleidooi, en hoorde dat ook van Heerma en Van Weyenberg, om er tempo in te maken zodat men weet waar men aan toe is. Dat begrijp ik heel goed. Dat verzoek heb ik ook van de ABU zelf gehad.

Ik hoorde een kritische noot over de zin in de brief over de vrachtwagens. Die kritische noot begrijp ik. Die zin was niet bedoeld om te zeggen dat het allemaal zo lastig is. Wel heb ik te maken met andermans inspectie – de ILT is daarmee bezig – en regels die enigszins ambigu zijn. Vanuit de Europese rijtijdenverordening zijn regels gemaakt over het verblijf in de cabine. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten rusttijd: de dagelijkse, de gewone wekelijkse en de verkorte wekelijkse rust. De verkorte wekelijkse rust, 24 uur, en dagelijkse rust mogen volgens de verordening in de vrachtwagen worden doorgebracht, mits er voldoende comfort is. De reguliere wekelijkse rusttijd wordt in dit verband niet genoemd in de verordening. Dit is niet mijn normale terrein qua regelgeving, maar je voelt al aan dat dit kan leiden tot discussies over de vraag wat voldoende comfort is, welke rusttijd men heeft genoten en wat er precies aan de hand is. Dat doet er niets aan af dat je ongelooflijk moet opletten als er sprake is van situaties die beschreven zijn door de Kamerleden. Het laat wel zien dat het best lastig is om effectief te handhaven, niet alleen omdat je er dan misschien heel lang moet staan, maar ook vanwege de discussies die het kan oproepen over de vraag of er sprake was van voldoende comfort voor de betreffende vorm van rust die daar in de cabine genoten werd. Ik denk dat het goed zou zijn als dit deel van de discussie ook met mijn collega van I en M zou worden gevoerd, niet omdat ik er geen belang aan hecht, maar omdat zij direct verantwoordelijk is voor haar inspectie op dit punt en de regelgeving op dit punt. Ik denk dat zij veel beter in staat is om met de Kamer van gedachten te wisselen over de pro's en contra's van de specifieke handhaving op dit gebied. Ik snap dat dit misschien niet bevredigend is, maar het zou wel helpen.

De heer Pieter Heerma (CDA): Een deel van het antwoord van de Minister gaat over een aantal complexe elementen die ook in de brief worden omschreven. Ik en een aantal andere sprekers in het debat hebben bevestigd dat die er zijn. Het is niet zo simpel en in Europa zijn er grote verschillen. We hebben een bezoek afgelegd met de FNV. Dat hebben we in het vorige debat ook aangegeven. Er waren chauffeurs die twee, drie maanden in die cabine verbleven. Zij maakten eigenlijk alleen ritjes heen en weer vanuit Nederland. De FNV gaf aan dat de chauffeurskaarten uit te lezen zijn en dat er dus wel echt iets aan te doen is. Het zou mijn voorkeur genieten, gegeven de signalen die wij hier neerleggen, dat de Minister zelf het gesprek aangaat met zijn collega in plaats van dat wij onze collega's vragen om de andere Minister hierop aan te spreken. Is dat gegeven de signalen die de SP overigens al veel langer afgeeft, niet de beste volgorde in dit dossier?

Minister Asscher: Als de heer Heerma mij een weg wijst die chiquer is dan de weg die ik voorstel, dan hoor ik die weg te bewandelen. Ik zal dat dus doen.

Ik kom bij de vragen over de champignonsector. Ik kreeg opeens het gevoel dat ik al heel lang Minister was door het begin van de vraag van de heer Heerma. Dat valt overigens nog wel mee. Zeker, er is wel het een en ander veranderd. Ik vind dat ook echt een compliment waard. Er is echt een verbetering te zien in wat de inspectie aantreft bij de champignonbedrijven. Er zijn er ook een aantal verdwenen. Er zijn strafzaken geweest en boetes uitgedeeld. In die zin zijn ze een normaler onderdeel geworden van die sector. Toch is het nog steeds nodig om te proberen dat keurmerk verder te verbeteren. De grootste winst ziet men nu, ook de bedrijven, in het verbreden van het keurmerk naar andere landen. Ik ben overigens bij een paar bedrijven geweest. In Nederland komen er immers veel champignons op de markt die in het buitenland worden ingekocht. Daarvoor is het keurmerk nog niet beschikbaar. Dat staat weer los van de afspraken met supermarkten over wat ze wel en niet inkopen. Men meldt wel het volgende probleem. Daaraan proberen we ook wat te doen, maar dit is een connex onderwerp. Als je op een nette manier een champignonbedrijf hebt, ga je daarop innoveren en probeer je een nieuw product te maken, maar de loonkosten aan de onderkant van de arbeidsmarkt zijn daarbij een relatief grote sta-in-de-weg. Ik hoop dat we met het loonkostenvoordeel, dat weliswaar pas in 2017 ingaat, ook iets doen voor dit soort bedrijven die heel graag in Nederland willen blijven, die het op een nette manier willen doen en die rekening willen houden met de Nederlandse arbeidsvoorwaarden. Het is mooi als je dat een beetje kunt helpen door wat te doen aan hun loonkosten, zodat mensen hun baan houden en zij in Nederland actief blijven. Dat dit een groot issue is, is in ieder geval een van de dingen die ik daarop terug hoorde.

De heer Kerstens vroeg naar de omissie rond de vervoersovereenkomst in de Wet aanpak schijnconstructies. Ik heb eerder aan de Kamer toegezegd dat we dit goed gaan maken, maar dat ik daarvoor een logisch moment moest vinden. Ik heb gespeeld met de gedachte om de Verzamelwet SZW daarvoor te gebruiken, maar ik ben vorig jaar zo hard op de vingers getikt door de Kamer dat daar niet te veel beleid in moest zitten, dat ik dit niet heb gedaan. We nemen het nu op in de al eerder genoemde implementatiewet rond de handhavingsrichtlijn. Ook in overleg met de sector, werkgevers en werknemers, kan dat prima aansluiten bij de planning van inwerkingtreding: per juni of juli volgend jaar. Transport en Logistiek Nederland en de werknemers hebben aangegeven dat zij zich kunnen vinden in die weg om die omissie op te lossen en dat zij het prima vinden als dit de termijn is. We hebben het er voor de zomer al over gehad dat 1 januari niet kan, maar dit zou op zich een prima weg kunnen zijn.

De heer Kerstens vroeg naar de ET-regeling. De afgelopen maanden is hard gewerkt aan het in kaart brengen van de problematiek en het zoeken naar oplossingen. Het blijkt ongelooflijk complexe materie te zijn. Het is niet zo simpel. Er vindt nog overleg plaats met betrokken partijen. Ik zal met Staatssecretaris Wiebes opnemen dat we zo snel mogelijk de toegezegde brief sturen. Het is jammer dat het niet eerder gelukt is, maar we zijn het niet vergeten. Het blijkt gewoon hartstikke ingewikkeld te zijn. De brief komt in oktober.

Een van de vragen over het wokakkoord had ik nog niet beantwoord: aan wie ligt het dat het aantal interne opleidingen achterblijft, aan het aanbod van mensen of aan de opleidingen zelf? Bij het opstarten van nieuwe opleidingen is altijd aanlooptijd nodig. Het duurt dan even voordat het goed loopt. Er zijn voldoende mensen die aan de slag kunnen. UWV heeft ruim 800 kandidaten die staan te popelen om de wok te bedienen. Er wordt tot nu weinig gebruikgemaakt van dat aanbod. Kortom, er zijn kandidaten, maar er moet bereidheid zijn bij werkgevers om met deze mensen aan de slag te gaan. De sector heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid.

De heer Potters (VVD): Voorzitter. Als je aan een debat begint, ben je altijd benieuwd hoe dat zich gaat ontvouwen. Ik ben tevreden over de realistische houding van de Minister over de Detacheringsrichtlijn. We stellen voorop dat we elkaar kunnen vinden in het doel. We willen malafiditeit de kop indrukken en hebben de handhavingsrichtlijn. Ik hoor de Minister ook zeggen dat het geen doel op zich is om de richtlijn zodanig te beperken dat we daarmee de voordelen die we hebben, met name voor Nederlanders die in het buitenland aan de slag zijn, ongedaan maken. We willen in wezen de uitwassen aanpakken, maar niet de Detacheringsrichtlijn als zodanig geweld aandoen. Dat is een goed signaal. Mijn buurman sprak weer over de A2. We moeten dergelijke incidenten, die te maken hebben met illegaliteit, aanpakken, maar daarmee niet een heel belangrijke richtlijn in Europa, de Dienstenrichtlijn, te veel geweld aandoen. Ik ga het wel heel nauwlettend volgen. Ik wil ook heel graag van de Minister weten wat zijn insteek in Europa gaat worden. Ik zou ook heel graag willen dat de Minister daarover vooraf met de Kamer uitgebreid van gedachten wisselt zodat wij in ieder geval ons standpunt nog een keer heel goed naar voren kunnen brengen.

Ik ben er ook tevreden over dat de Minister het eens is met de VVD dat we geen Europees sociaal beleid moeten hebben en dat we moeten oppassen dat het Hof daar zijn eigen interpretatie aan kan geven. Het kan natuurlijk zo zijn dat het niet de intentie van de wetgever is, maar ik ben kritisch op de manier waarop het Hof soms wetgeving uitlegt. Ik hoor graag van de Minister of hij bereid is om dit in mijn ogen niet nodige extra artikel niet toe te voegen aan deze richtlijn.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik ben nogal van de scheiding der machten. De laatste keer dat ik het checkte, gold dat ook voor de VVD. De Minister deed het eerder ook al een klein beetje door iets te zeggen over waar het Hof wel of geen rekening mee hield. De heer Potters heeft nu zelfs kritiek op uitspraken van het Hof. De heer Potters is het toch nog steeds met mij eens dat we gelukkig een onafhankelijke rechterlijke macht hebben, niet alleen nationaal, maar ook Europees? Als hij dingen wil veranderen, moet hij de wetten veranderen in plaats van hier het Hof te bekritiseren. Ik vind dat namelijk geen zuivere constatering, en ik wil dat toch even gezegd hebben. Ik realiseer mij dat dit geen vraag maar een uitroepteken is, maar ik voeg dan de vraag toe dat de heer Potters dat vast met mij eens is.

De heer Potters (VVD): Ik ben zeker voor de scheiding van de drie machten, maar de wetgevende macht moet de kaders aangeven waarop de rechterlijke macht zou moeten toetsen. Als we aan de voorkant niet goed nadenken over de kaders en het aan de rechter overlaten, moeten we niet vreemd staan te kijken dat de rechter op zijn eigen manier uitleg geeft aan de wetgeving, die soms onduidelijk of te breed of, in mijn ogen, overbodig is. Daarom moeten we als wetgevende macht aan de voorkant kritisch zijn welke kaders we meegeven, zodat we achteraf niet verrast worden door uitspraken van de rechter die de ruimte pakt die de wetgevende macht geeft. Die waarschuwing heb ik willen geven.

De heer Van Weyenberg (D66): De heer Potters zegt het nu zo dat de wetgever een rol heeft, nationaal of Europees, en dat het Hof zijn eigen verantwoordelijkheid heeft waar wij niet in treden. Ik ben blij dat hij dat even explicieter maakte dan in de tekst waarop ik aansloeg.

De heer Potters (VVD): Ik heb nog twee vragen. Ik heb gevraagd in hoeverre de handhavingsrichtlijn in de andere lidstaten ervoor staat en hoe het implementatietraject verloopt. Wat is de verwachting van de Minister van de inwerkingtreding van de richtlijn? Worden daarmee een aantal misstanden die wij hier constateren en die we soms in het land van herkomst moeten aanpakken, stevig tegengegaan?

De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Sinds 1 mei 2007 zijn de grenzen voor Midden- en Oost-Europese landen open. In de afgelopen acht jaar praten we permanent over die problemen en zijn die nog steeds niet opgelost. Het is zelfs erger geworden, zou je kunnen zeggen. We moeten namelijk ook vaststellen dat er via de A1-route een verdienmodel ontstaat voor ondernemers om van de verschillen tussen de landen gebruik te maken om zo een hoop centen te verdienen. De Minister kiest voor een Europese aanpak; hij zet daar al zijn kaarten op. Heel veel mensen denken dat Nederland heel wat te vertellen heeft omdat Nederland voorzitter wordt, maar de Minister temperde die verwachting in eerste termijn aanmerkelijk. Hij staat niet aan de linker- of de rechterkant – het is maar vanuit welk standpunt je dat bekijkt – te trekken. Nee, hij moet de bruggen bouwen. In ons land zelf begint dat een steeds groter probleem te worden, maar goed, daar zitten we vandaag niet voor bij elkaar. Maar hoe moet dat dan in Europa? Dat de Minister de verwachting temperde, maakt mij heel ongerust. Ik houd een pleidooi dat Nederland wat dat betreft nationale maatregelen neemt, bijvoorbeeld om te beginnen bij het algemeen verbindend verklaren van de cao. We moeten gewoon gaan bepalen wat de harde kern van arbeidsvoorwaarden is. Dat kan ons land gewoon nationaal doen. De toestemming van Europa hebben we daar niet voor nodig. Doe dat dus.

De Minister gaat met de andere Minister praten over de parkeerplaatsen. Maar met dat probleem heeft Europa toch niks te maken? Er wordt gesproken over «rust en comfort» en «lastig», maar op zijn Hollands gezegd: die chauffeurs kunnen niet eens schijten op een toilet, want dat is er niet. Dat is een basale vorm van comfort. Die chauffeurs worden niet toegelaten tot die tankstations omdat ze er niet eten, omdat ze er niet betalen. Als het dan in Europa niet lukt, maak dan ondertussen in ieder geval voortgang op de Nederlandse parkeerplaatsen. Daarmee zijn die chauffeurs geholpen en wordt de concurrentievervalsing verminderd.

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording, waaronder het expliciteren van de wijze waarop de tijdelijke werkzaamheden van hoogopgeleide kenniswerkers van buiten de EU worden vergemakkelijkt. Dat lijkt mij goed nieuws.

Ik zie uit naar de nadere beantwoording van de casus rondom de parkeerplaatsen in overleg met de Minister van Infrastructuur en Milieu. Ik begrijp heel goed dat dit een coproductie is. Dat is ook de reden waarom we in het vorige overleg hebben gezegd dat een gezamenlijke brief beter is. De Minister kan dat overleg voeren. Ik zie uit naar de nadere informatie die we over dit onderwerp krijgen.

Ik constateer dat de VVD weer helemaal tevreden is over de Detacheringsrichtlijn. Dat is mooi. Dan hebben we dat ook weer zien gebeuren vandaag. De Minister zegt dat hij nog niet bezig is met een eventuele beperking van de termijn. Ik vraag expliciet of ik goed heb begrepen dat Nederland nu niet lobbyt in Brussel voor een bepaalde termijn.

Ik zie uit naar de verdere uitwerking van het convenant met de Aziatische horeca. Daar is natuurlijk nog wat te doen. Maar wat mij betreft is dat glas zeker voor driekwart vol. Er zijn heel grote stappen gezet. Ik ben blij dat de Minister dat uitbundig erkende.

Het inhoudingsverbod onder het minimumloon vind ik een ingewikkelde kwestie. We hebben afgesproken dat er nog nader onderzoek gedaan zou worden naar de vraag hoe het «nee, tenzij» vorm zou krijgen. De Minister hoop dat dit in november komt. Dat is eerder dan gepland, dus dat lijkt mij mooi, maar het blijft heel dicht op 1 januari. Ik moet daar gewoon even op kauwen. Wellicht kan de Minister daar toch nog nader op reflecteren. Het is namelijk wel heel kort dag. Ik zeg dus niet dat het uitgesteld moet worden, maar ik begrijp wel het grote ongemak. De Minister gaf aan met de ABU te hebben gepraat. Heeft hij er met de uitzendsector over gesproken dat het kort dag is? Het speelt overigens ook voor heel veel werkgevers in de land- en tuinbouw. Ik voel daar nog ongemak. Wellicht kan de Minister hier nog op ingaan.

De heer Pieter Heerma (CDA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de antwoorden in eerste termijn. Ik dank hem er tevens voor dat hij nogmaals de inzet van Nederland en andere landen rondom de Detacheringsrichtlijn uiteengezet heeft.

Dan de discussie over de verloning van het minimumloon vanuit de Wet aanpak schijnconstructies en het amendement van de SGP dat er lag. Niet alleen de ABU, maar ook de VNG heeft in een brief geschreven dat het wel heel dicht op de datum van 1 januari is. Is een latere invoeringstermijn dan niet op zijn plaats? Ik ben net als de heer Van Weyenberg terughoudend om uitstel te eisen. De VNG heeft een punt. Er ontstaat een probleem wanneer de invulling van de «nee, tenzij» te dicht bij 1 januari komt. Hoe kijkt de Minister daartegen aan?

De Minister sprak in het kader van mijn vraag over het SNA-keurmerk over een elegante valstrik. Het is terecht dat een Minister zeer op zijn hoede is wanneer een oppositiepartij vragen stelt. Dat lijkt mij verstandig; houd dat vol! Ik moest er ook wel een beetje bij glimlachen. De reactie van de SNA naar aanleiding van de stevige uitspraken van de Minister was namelijk dat de boodschap begrepen is. Dat deel zat ook in mijn betoog. Echter, toen ik de resultaten bekeek, had ik het idee dat onderdeel van de resultaten ook is dat er betere bewijsvoering lijkt te komen over de onderscheidenheid van het keurmerk, ook over de periode daarvoor. Overigens is dat terecht, want het keurmerk is aangescherpt na de uitspraken. Dat is geen valstrik. Ik vond het een opvallend resultaat. Ik ben benieuwd of de Minister dat ook zo waardeert. Die vraag was ingebed in mijn betoog, waarin ik zei dat de boodschap begrepen was en er sindsdien veel veranderd is, zoals de Minister ook aangaf.

Ik ben blij met de beantwoording van de vragen over de champignonteelt. Met Fair Produce wordt de kracht van zelfregulering aangetoond. Het zou heel goed zijn als dit ook naar het buitenland gaat en dat erop ingezet wordt om dat keurmerk zo krachtig mogelijk te houden.

Ik dank de Minister voor de toezegging om met zijn collega van I en M te gaan praten over de kwestie van de parkeerplaatsen. Dat laat onverlet dat de andere woordvoerders en ik dit onderwerp zullen inbrengen in de debatten met de Minister die verantwoordelijk is voor deze handhavingsdienst, zoals de Minister in eerste instantie suggereerde.

Voorzitter: Potters

De heer Kerstens (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn heldere opmerkingen over de inzet van het kabinet. Hij noemde daarbij met name de Minister-President als het gaat om de poging om de Detacheringsrichtlijn aangepast te krijgen. Die richtlijn draagt eerder bij aan oneerlijke concurrentie dan dat die daarmee voorkomen wordt.

Ik dank de Minister voor het beetje licht dat hij heeft laten schijnen op de Nederlandse vertaling van de handhavingsrichtlijn. Die komt snel naar ons toe: eind dit jaar, begin volgend jaar. De Minister kiest voor de praktische oplossing om daarin de omissie mee te nemen die ontstaan is bij de totstandkoming van de Wet aanpak schijnconstructies als het gaat om de transportsector. Beide zaken kunnen bijdragen aan de aanpak van onderbetaling, oneerlijke concurrentie en verdringing.

Ik zie met belangstelling de resultaten tegemoet van het erg grondige onderzoek naar de ingewikkelde ins en outs van het convenant over buitenlandse uitzendkrachten dat jaren geleden gesloten is tussen de uitzendbranche en de fiscus.

De Minister liet zich kennen als een realist. Hij gaf aan dat het best kan zijn dat we er niet in slagen om de Detacheringsrichtlijn aangepast te krijgen. Wat gaat hij dan doen? Gaat hij dan kijken naar nadere Nederlandse regels? We willen namelijk een eind maken aan de rare situatie van het grote loonkostenverschil, dat bijdraagt aan oneerlijke concurrentie en verdringing. Dat blijft overeind. Daaraan zouden we iets moeten willen doen. Spiegelbeeldig daaraan vraag ik hem of hij in Europa nog iets gaat doen inzake de aanpak van de schijnzelfstandigheid.

Voorzitter: Kerstens

Minister Asscher: Voorzitter. Het was volgens mij een prima debat.

De implementatie van de handhavingsrichtlijn in andere landen moet ook voor de zomer van 2016 gereed zijn. Ik verwacht daar een positief effect van. Ik denk dat we dat moeten gaan terugzien, bijvoorbeeld in de bouw.

De VVD noemt mij realistisch. Dat compliment wil ik graag spiegelen: ik vind de VVD ook realistisch in dit debat. We streven naar een verstandige verbetering van de Detacheringsrichtlijn, niet omdat het om de richtlijn zelf gaat, maar omdat we in Nederland eraan hechten dat we gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek als uitgangspunt nemen. We weten niet precies of dat lukt en, zo ja, op welke manier. Nederland is immers een van de 28 lidstaten. We zullen dus ook altijd doordenken over de vraag wat we kunnen doen als dat niet lukt, zowel in Europees als in nationaal verband. Er wordt wel gelobbyd voor een bepaalde termijn, maar die termijn wordt nu niet ingevuld, zeg ik tegen de heer Van Weyenberg. Ik lobby ervoor dat er een bepaalde termijn moet komen. Of die vervolgens zes, zeven, acht, vierenhalf of twaalf is, daar lobby ik nog niet voor. Ik zeg dat in alle precisie omdat men straks misschien merkt dat ik lobby, maar dat doe ik dus voor een bepaalde termijn. De vraag kon immers op twee manieren verstaan worden. Op dit moment is het een onbepaalde termijn, en dat moet veranderen. Er staat «beperkt», maar niemand vult dat begrip in.

Tegen de SP zeg ik: ja, we hebben duidelijk gemaakt wat de harde kern is. Dat moet nu ook in de cao's verwerkt worden. Dat heb ik gedaan op verzoek van de STAR en de SER. Dat is nu duidelijk, maar dat moet in alle onderscheiden af te sluiten cao's vertaald worden. Dit is inderdaad een nationale verduidelijking.

Is het kort dag? Ja. Dat vindt ook de VNG. Ik snap de boodschap en dat er haast bij is. De bonafide partijen weten echter precies hoe ze ermee moeten omgaan. Stel dat ik het wel zou willen bij amendement, maar dat het niet meer mag van de Europese rechter, dan stoppen zij niet met huisvesten en zeggen zij niet: zoek het uit. Laten we de druk die de ABU uitoefent, die ik begrijp en waarvoor ik respect heb, niet overdrijven. Het is niet zo dat ineens per 1 januari hordes niet-gehuisveste arbeidsmigranten uit keurige woningen de wijk intrekken. Nee, zij zullen dan op een andere manier de betaling van de huisvesting moeten regelen. Dat kan ook, maar we moeten – dat heb ik de Kamer toegezegd – een nette afweging maken tussen voor- en nadelen van zo'n amendement en dat zo snel mogelijk doorgeven. Ik snap het belang van de gemeenten en de uitzendsector, maar deze relativering zou ik er wel bij willen plaatsen.

Hoe zit het met de uitzendbureaus? Zeker, ze waren al bezig zich te verbeteren. Het helpt om daar druk op te houden. Over hoeveel dat precies helpt, kun je van mening verschillen.

Daarmee heb ik volgens mij de vragen in tweede termijn beantwoord.

De heer Potters (VVD): Ik probeerde nog duidelijkheid te krijgen over het volgende. Ik heb gevraagd of het Europees sociaal beleid, dat nu als een extra grondslag bij de Dienstenrichtlijn wordt opgenomen, daadwerkelijk nodig is. Zo nee, mijn voorkeur heeft het om het dan ook niet te doen, gelet ook op het interruptiedebatje dat ik had met de heer Van Weyenberg.

Minister Asscher: Sorry, dat klopt. Ik heb mij laten afleiden door het interruptiedebatje over de rechter et cetera. Vooralsnog vind ik het niet zo van toegevoegde waarde en zie ik niet dat het Hof daar wat mee kan. Het is niet onze inzet om daar iets uit te breiden of wat dies meer zij. Ik denk dat het verstandig en realistisch is om het te bezien in de totaliteit van het mobiliteitspakket en dat wanneer Nederland daar een standpunt over inneemt, dat van tevoren met de Kamer te delen. Dan kunnen we beter inschatten waartoe dat precies zou moeten leiden. Intuïtief denk ik dat we op één lijn zitten, maar laten we even bekijken wat de Commissie daarmee van plan is.

De voorzitter: Ik heb nog een vraag namens de PvdA-fractie. De Minister heeft in eerste termijn aangegeven welke maatregelen hij in Nederland heeft genomen en welke maatregelen op stapel staan voor de aanpak van schijnzelfstandigheid. Schijnzelfstandigheid heeft vaak ook een internationale component. Ik heb de Minister gevraagd of hij los van het proberen te bewerkstelligen dat de Detacheringsrichtlijn wordt aangepast, wellicht ook pogingen onderneemt, of juist daarvan afziet, om schijnzelfstandigheid op de Europese agenda te zetten.

Minister Asscher: Zeker. De Nederlandse agenda voor het voorzitterschap richt zich niet op de Detacheringsrichtlijn, maar op een fatsoenlijke arbeidsmarkt. Dit betekent dat schijnzelfstandigheid, die ook op Europese schaal een probleem is, daar onderdeel van moet zijn. We pleiten ervoor bij de Commissie om ook daar met aanvullend beleid en aanvullende maatregelen te komen waarmee we de echte ondernemer de ruimte geven, maar schijnzelfstandigheid tegengaan. We hopen dat dit onderdeel is van het mobiliteitspakket. We pleiten daarvoor. Dat geldt ook voor de andere lidstaten die daar ook voorstander van zijn en waarmee we nauw samenwerken. Dat laat onverlet dat we, als dit niet lukt in het kader van het mobiliteitspakket, ook afspraken maken over het tegengaan van schijnzelfstandigheid, bijvoorbeeld bij het platform tegen zwartwerk, dat als het goed is daadwerkelijk geïmplementeerd gaat worden tijdens ons voorzitterschap. Dan zal het waarschijnlijk meer de vorm hebben van nationale inspecties en nationale maatregelen die gecoördineerd worden ingezet in het kader van het platform, maar desalniettemin is dat hartstikke belangrijk. Ik ga daarvoor.

De voorzitter: Ik neem de lijst met toezeggingen van de Minister door. Aan de ene kant kijk ik of ik geen toezeggingen ben vergeten en aan de andere kant kijk ik of ik er niet te veel heb opgeschreven.

  • De implementatiewet van de handhavingsrichtlijn zal zoals het er nu naar uitziet, eind dit jaar, begin volgend jaar aan de Kamer worden aangeboden. Onderdeel daarvan is het repareren van de omissie met betrekking tot de transportsector in het kader van de Wet aanpak schijnconstructies.

  • De cijfers rondom de harde kern van de cao-voorwaarden en dergelijke versus de totale loonsom worden nog een keer aangeleverd. De Minister heeft aangegeven dat hij die al eerder met de Kamer heeft gedeeld, maar hij deed deze toezegging specifiek aan de heer Potters.

  • De Kamer ontvangt binnenkort de voortgangsrapportage met betrekking tot de aanpak van schijnconstructies. Daarin zal de Minister specifiek meer informatie geven over het vraagstuk van de A1-verklaringen. Overigens is dit niet echt een toezegging, want deze voortgangsrapportage zat al in de pijplijn.

  • Begin 2016 kunnen we de resultaten tegemoetzien van het onderzoek naar het al dan niet hanteren van culturele eisen rondom de wokkoks.

  • Volgende maand al komt er een brief van de Minister samen met de Staatssecretaris van Financiën over alle ins en outs met betrekking tot het convenant dat gesloten is tussen de fiscus en de uitzendbranche over buitenlandse uitzendkrachten.

Ook is er nog een afspraak gemaakt tussen de heer Van Weyenberg en de Minister dat de heer Van Weyenberg nadere informatie zal aanleveren over de Amsterdamse casus. De Minister zal daarop reageren.

Ik zie de Minister en de leden knikken. Dit lijstje is dus compleet. Ik dank iedereen voor zijn inbreng.

Sluiting 16.21 uur.

Naar boven