29 675 Zee- en kustvisserij

29 684 Waddenzeebeleid

Nr. 229 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 februari 2024

Op 11 december 2023 heeft een groep van 10 zgn. «additionele» handkokkelvissers een schriftelijk verzoek gericht aan de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van de Tweede Kamer om de aan hen verleende tijdelijke en niet-overdraagbare additionele handkokkelvergunning om te zetten naar een permanente en overdraagbare «reguliere» handkokkelvergunning. De voornoemde groep verwijst naar een hiertoe in 2022 ingediende zienswijze op het beleidsvoornemen schelpdierbeleid, waarop men geen reactie heeft ontvangen.

De voornoemde groep van 10 zgn. «additionele» handkokkelaars heeft in het kader van een consultatieprocedure op 13 oktober 2022 een reactie gegeven op het «beleidsvoornemen schelpdierbeleid 2023–2033». In dit beleidsvoornemen is onder meer opgenomen dat het vigerende beleid voor de additionele handkokkelvisserij, zoals eerder aan uw Kamer is medegedeeld op 15 april 2016 (Kamerstuk 29 684, nr. 137), wordt voortgezet. In dit vigerende beleid (evenals in het daaraan voorafgaande beleid in de periode 2007–2015) is bepaald dat de betreffende additionele handkokkelvergunningen persoonsgebonden zijn, tijdelijk, niet-overdraagbaar en worden verleend zonder rechten voor de toekomst. Het standpunt van de voornoemde groep dat de additionele handkokkelvergunning overdraagbaar zou moeten zijn omdat «reguliere» handkokkelvergunningen dit ook zijn, is daarom niet in lijn met het vigerende beleid.

In het kader van de voornoemde consultatieprocedure is belanghebbenden op 5 september 2022 de mogelijkheid geboden om een reactie te geven op dit beleidsvoornemen. In deze aankondiging zijn alle belanghebbenden geïnformeerd dat het gaat om een stakeholdersconsultatie en dus géén zienswijzeprocedure. Alle stakeholders is gemeld dat na afloop van de consultatieperiode op 1 november 2022 alle reacties worden beoordeeld, waarbij wordt besloten of, en op welke wijze, deze reacties al dan niet (gedeeltelijk) zullen worden verwerkt in het definitieve «beleidsbesluit». Aan geen van de stakeholders is derhalve een inhoudelijke reactie gestuurd en het uiteindelijke resultaat van deze beoordeling is voor alle belanghebbenden na te gaan in het geactualiseerde, zoals dit op 26 oktober 2023 aan uw Kamer is toegezonden (Kamerstuk 29 675, nr. 225).

Over het additionele handkokkelbeleid, de tijdelijke uitgifte van maximaal 10 vergunningen tot en met uiterlijk 2015 en de hierbij geldende voorwaarden is uw Kamer op 9 augustus 2006 geïnformeerd (Kamerstuk 29 684, nr. 54). In aanmerking kwamen voormalige bemanningsleden van de voormalige mechanische kokkelvaartuigen.

Uit coulance is destijds besloten ook een regeling te treffen voor de voormalige bemanningsleden, waarbij de additionele vergunningen tijdelijk, persoonsgebonden en niet-overdraagbaar zijn. Er is toen niet gekozen voor een permanente vergunning, omdat de oorspronkelijke kokkelbedrijven («rechthebbenden op een mechanische kokkelvergunning») in 2005/2006 al ruim financieel gecompenseerd zijn met het beëindigen van deze visserij. Bovendien was en is er geen noodzaak om de bemanningsleden van de kokkelvaartuigen tegemoet te komen, mede omdat de betreffende vissers al gecompenseerd waren. In het kader van de financiële afwikkeling zijn destijds ook de kosten van een sociaal plan (circa € 7,5 miljoen) vergoed, zoals vergoedingen aan ontslagen werknemers, kosten voor outplacement/begeleiding en salariskosten in verband met opzegtermijnen. De hiervoor genoemde reden om niet te kiezen voor een permanente vergunning is nu nog steeds van belang.

Op basis van een evaluatie zou een besluit worden genomen over eventuele voortzetting van dit uitgiftebeleid ná 2015 en – voor zover van toepassing – onder welke voorwaarden. De bekendmaking van de criteria voor uitgifte van deze additionele handkokkelvergunningen heeft plaatsgevonden door publicatie in de Staatscourant (Stcrt. 2006, nr. 156/pag. 8). In 2006 zijn 30 aanvragen ontvangen, waarvan 21 aanvragen voldeden aan de gestelde criteria. Op basis van een loting door een erkend notaris op 14 februari 2007 is een prioritering aangebracht in de lijst van aanvragers. Aan 10 personen is vervolgens een tijdelijke en niet-overdraagbare additionele vergunning verleend, terwijl de overige 11 personen op basis van de voornoemde loting zijn ingedeeld op een «prioriteitenlijst» («wachtlijst») onder nummer 11 tot en met 21. Uw Kamer is hierover op 10 mei 2007 nader geïnformeerd (Kamerstuk 29 684, nr. 59).

Zoals eerder opgemerkt dienen de additionele vergunninghouder de handkokkelvisserij jaarlijks uit te oefenen. Het betreft feitelijk zogenaamde «gebruiksvergunningen». Hiermee wordt voorkomen dat deze vergunningen worden gebruikt als «beleggingsobject». Gelet hierop is jaarlijks een minimale en permanente vangstverplichting opgelegd om er zorg voor te dragen dat een vergunninghouder de betreffende vergunning in enig jaar ook daadwerkelijk «bedrijfsmatig» gebruikt. Indien niet wordt voldaan aan deze vangstverplichting kan de additionele handkokkelvergunning worden ingetrokken en – voor zover van toepassing – worden verleend aan de eerstvolgende op de «wachtlijst».

In 2016 is besloten het beleid voor de additionele handkokkelvisserij te verlengen voor de periode tot en met 31 augustus 2022 (bijlage bij Kamerstuk 29 684, nr. 137). Aanleiding voor deze verlenging was het uitgangspunt in beginsel dat alle 21 gehonoreerde aanvragers de mogelijkheid gehad zouden moeten hebben om gebruik te kunnen maken van deze tijdelijke «gebruiksvergunning». In de periode 2007–2015 hadden inmiddels 3 personen aan mijn ministerie aangegeven, dat zij niet langer gebruik wensen te maken van het recht op een additionele handkokkelvergunning. Dit hield in dat er eind 2015 op de «wachtlijst» nog 8 personen vermeld stonden, die bij het vrijvallen van een dergelijke vergunning hiervoor in aanmerking konden komen. Destijds was op voorhand niet te bepalen of alle 8 personen ook daadwerkelijk gebruik zouden gaan maken van een eventueel vrijgevallen additionele vergunning. Het was immers mogelijk dat enkele personen op een dusdanige leeftijd waren dat een dergelijke fysieke inspanning mogelijk te zwaar belastend zou zijn, waardoor zij zelf vrijwillig afstand zouden doen op een additionele vergunning. Ook was het mogelijk dat anderen inmiddels ander (vast) werk hadden gevonden en niet voornemens zouden zijn om dit dienstverband zonder meer op te geven. Het hanteren van de jaarlijkse vangstverplichting is bij de verlenging van het additionele handkokkelbeleid gehandhaafd om te voorkomen dat in het geheel geen gebruik wordt gemaakt van deze «gebruiksvergunning», terwijl er nog steeds belangstellenden op de wachtlijst stonden vermeld. In het kader van de in 2015 uitgevoerde evaluatie hebben de belanghebbende partijen (handkokkelvereniging OHV, NGO’s, provincie Fryslan en LNV) aangegeven in te kunnen stemmen met een verlenging van dit additionele handkokkelbeleid onder dezelfde voorwaarden als de afgelopen periode 2007–2015.

In de periode vanaf 2016 is de «wachtlijst» tenslotte volledig afgewerkt, doordat een aantal personen op de «wachtlijst» in aanmerking waren gekomen voor een vrijgevallen additionele handkokkelvergunning. De resterende personen op de «wachtlijst» hebben zelf afstand gedaan van het recht op een dergelijke vergunning. Hierdoor waren er ten tijde van het opstellen van het «beleidsvoornemen schelpdiervisserij» geen nieuwe gegadigden meer voor het verlenen van deze tijdelijke «gebruiksvergunning».

De voornoemde groep van 10 stelt dat «gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden» en verzoekt in haar reactie om voor de additionele handkokkelvergunningen dezelfde (overdrachts)rechten te hanteren als voor de «reguliere» 21 handkokkelvergunningen. Uiteraard onderschrijf ik een «gelijke behandeling voor gelijke gevallen». De houders van een additionele handkokkelvergunning bevinden zich echter in een andere positie dan de houders van een «reguliere» handkokkelvergunning. Eerstgenoemden hebben hun vergunning immers verkregen naar aanleiding van het beëindigen van de mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee. Aan hen is tot op heden steeds duidelijk gemaakt dat de vergunning tijdelijk, persoonsgebonden en niet-overdraagbaar zou zijn. Dit geldt niet voor de houders van een «reguliere» vergunning. Daarom worden de betreffende vergunningen aangemerkt als «additioneel» en is het onderscheid tussen additionele en «reguliere» vergunningen nog steeds gerechtvaardigd. De positie van de huidige 10 additionele vergunninghouders is daarom vergelijkbaar met de 11 personen die hier eerder voor in aanmerking kwamen.

Als de additionele vergunning overdraagbaar zou worden, zou LNV tussentijds en zonder afstemming met belanghebbenden de spelregels veranderen, waardoor de huidige 10 additionele vergunningshouders ineens «om niet» een vermogensrecht verkrijgen. Dit zou een enorme bevoordeling zijn ten opzichte van de 11 (voormalige) gebruikers, die zich in een vergelijkbare positie bevinden en in de afgelopen periode (vrijwillig) hebben afgezien van gebruik van deze tijdelijke en niet-overdraagbare vergunning. Bovendien is hier geen aanleiding toe, omdat de redenen waarom de vergunning niet-overdraagbaar is nog steeds van belang zijn. Daarnaast kan het permanent verlenen van deze vergunningen een negatieve impact hebben op de natuur, wat niet in lijn is met het geactualiseerde schelpdierbeleid.

Bekend is overigens dat enkele jaren geleden een «reguliere» handkokkelvergunning is overgedragen aan een nieuwe rechthebbende, waarbij een bedrag van ruim € 0,5 miljoen was gemoeid. Hierbij zij tenslotte nog opgemerkt dat aan 5 van de 10 additionele vergunninghouders in de afgelopen periode al een «reguliere» handkokkelvergunning verleend is. Zij hebben deze «reguliere» handkokkelvergunning – al dan niet tijdelijk – overgedragen aan een derde.

Gelet op het bovenstaande acht ik een onderscheid tussen additionele en «reguliere» handkokkelvergunningen legitiem. Ik ben van oordeel dat het onlangs vastgestelde handkokkelbeleid in het algemeen en het beleid voor de additionele vergunninghouders in het bijzonder correct en rechtvaardig is.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven