nr. 59
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 mei 2007
Naar aanleiding van uw bovenvermeld verzoek te reageren op de brief van
de heer S. van 3 april jl. aan de vaste commissie voor Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit deel ik u het volgende mee.
In het beleidsbesluit «Ruimte voor zilte oogst» is ten aanzien
van de handkokkelvergunningen bepaald dat 20 vergunningen zijn uitgegeven
en dat het uitgeven van nieuwe vergunningen wordt overwogen. In 2006 heeft
mijn voorganger toegezegd het aantal handkokkelvergunningen met 10 uit te
breiden. Daarbij is bepaald dat de uitgifte van deze vergunningen zal geschieden
aan die natuurlijke personen, die zijn getroffen door het kabinetsbesluit
tot beëindiging van de mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee. Dit
zijn bemanningsleden aan boord van de mechanische kokkelvisvaartuigen én
in dienst bij de bedrijven, die in aanmerking komen voor nadeelcompensatie
(«kokkelschadebedrijf»).
Deze vergunning wordt tijdelijk verstrekt voor de periode tot en met maximaal
2015.
Deze extra vergunningen zijn niet overdraagbaar. De criteria zijn bekendgemaakt
in de Staatscourant van 14 augustus 2006, nr. 156 (zie bijlage)1.
Naar aanleiding hiervan zijn 30 aanvragen binnengekomen, waarvan 21 aanvragers
voldeden aan de genoemde criteria. Vervolgens is, zoals aangekondigd, op basis
van loting prioritering in de lijst van aanvragers aangebracht.
De briefschrijvers vragen zich in bovenvermelde brief af waarom er slechts
10 vergunningen worden verstrekt. Daarnaast vinden zij de criteria niet helder
en onduidelijk en noemen daarbij een aantal voorbeelden. Ten slotte vragen
de briefschrijvers zich af hoe de loting heeft plaatsgevonden. Ze geven aan
de gang van zaken onbevredigend te vinden.
Tot het aantal van 10 extra vergunningen, naast de reeds verstrekte 20 «reguliere»
vergunningen, is besloten omdat het draagvlak van de Waddenzee
dit aantal kan verdragen. Beleidsmatig was eerder vastgesteld dat jaarlijks
5% van het oogstbare kokkelbestand kan worden opgevist. Bij zowel de
natuur- en milieuorganisaties als de handkokkelsector leefden evenwel grote
bezwaren tegen een eventuele uitbreiding van het aantal vergunningen. In het
kader van het bepalen van de verruiming is daarom als uitgangspunt gehanteerd
dat «slechts» 1% van het oogstbare bestand in de Waddenzee
zal worden opgevist. Hierbij is aansluiting gezocht bij de passende beoordeling
in het kader van de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet voor
de handkokkelvisserij gedurende de periode van 11 februari 2005 tot 1 juli
2005, zoals deze medio november 2004 is aangevraagd direct na de vaststelling
van het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij.
Op basis van de bestandsgegevens in de periode 1995–2004 bedraagt
het gemiddelde oogstbare bestand aan kokkelvlees in de Waddenzee 23 miljoen
kilo kokkelvlees. Uitgaande van een gemiddelde jaarlijkse bevissing van 1%
van het oogstbare bestand zal dit overeenkomen met 230 000 kilo kokkelvlees.
Op basis van vangstschattingen van het Productschap Vis bedraagt de gemiddelde
jaarlijkse handmatige vangst van kokkelvlees over de periode 1995–2004
in de Waddenzee bijna 150 000 kilo. Uitgaande van circa 20 actieve handkokkelaars
in deze periode, betekent dit een gemiddelde vangst per handkokkelaar van
circa 7500 kilo per jaar. Op grond van vorenstaande overwegingen blijkt er
ruimte te bestaan voor circa 30 vergunningen (230 000 kilo/7500 kilo).
Naast de 20 «reguliere» vergunningen werd derhalve een verruiming
met maximaal 10 vergunninghouders aanvaardbaar geacht.
Ten aanzien van de criteria merk ik op dat is aangegeven dat de aanvrager
ten tijde van het kabinetsbesluit aantoonbaar in vast dienstverband moet zijn
geweest bij een zogenoemd kokkelschadebedrijf én aangemerkt moet worden
als uitvoerend personeel aan boord van een kokkelvissend vaartuig. Door middel
van werkgeversverklaringen is dit criteria door mij beoordeeld. Bij die beoordeling
zijn van de 30 aanvragers 9 aanvragers afgevallen. De overige 21 personen
hebben in de loting meegedaan. Deze loting heeft plaatsgevonden door een notaris.
De notaris heeft hiervan een ambtsedig proces-verbaal opgemaakt.
De briefschrijvers noemen ook dat aanvragers die al een reguliere handkokkelvergunning
hebben, de extra vergunning verhuren aan personen die geen binding hebben
met de mechanische kokkelvisserij op de Waddenzee. Zoals gezegd zijn de nieuwe
vergunningen niet overdraagbaar en is verhuur daarmee onmogelijk.
De reguliere handkokkelvergunningen zijn in tegenstelling tot de onderhavige
extra vergunningen wel overdraagbaar. Iemand die al een vergunning heeft,
kan deze vergunningen niet verhuren maar wel overdragen aan een ander (lees: verkopen).
Het staat hem vrij de reguliere vergunning over te dragen aan wie hij
wil. Er was en is geen reden om personen die reeds een vergunning hadden uit
te sluiten van de loting.
Ze hebben deze vergunning wellicht zelf gekocht, hetgeen een normale bedrijfsbeslissing
is.
Vervolgens wordt geconstateerd dat personen op de lijst staan die rond
de 65 jaar zijn.
Er is bij de criteria inderdaad niet toe besloten een leeftijdscriteria
toe te passen. Dat is wettelijk verboden.
Tot slot kan ik me voorstellen dat de uitkomst voor een aantal van de
aanvragers onbevredigend is. Maar ik wijs erop dat er alles aan gedaan is
de procedure zo transparant en duidelijk mogelijk te laten verlopen. Bij de bepaling van het aantal extra vergunningen is aansluiting gezocht bij
de bestaande vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet. Helaas
is het daarom niet mogelijk om alle aanvragers een vergunning te verstrekken.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg