29 628 Politie

Nr. 388 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 april 2013

1. Inleiding

Conform mijn toezeggingen in het Algemeen Overleg van 24 januari jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 368) en mijn brief van 8 april jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 378) zend ik u hierbij mijn reactie op het adviesrapport van de heer Wallage. Het rapport van de heer Wallage (hierna het rapport Wallage) is u al eerder toegezonden als bijlage bij mijn brief van 8 april jl. inzake het rapport van de heer Vogelzang1 (hierna het rapport Vogelzang). Voor de volledigheid zend ik het rapport Wallage nogmaals mee2.

Waar ik in mijn reactie op het rapport Vogelzang inging op de maatregelen die nodig zijn om op korte termijn verbeteringen aan te brengen in de sturing en de bedrijfsvoering van de Politieacademie, wil ik in deze reactie op het rapport Wallage ingaan op de toekomst: de bestuurlijke positionering van de Politieacademie in het totaal van het politiebestel. Waar de adviezen elkaar raken worden in deze beleidsreactie ook de adviezen van de heer Vogelzang meegenomen zodat de samenhang in maatregelen bewaakt blijft.

Met de invoering van de nationale politie wil ik een politie bewerkstelligen die in staat is beter invulling te geven aan de eisen die de maatschappij stelt. De nationale politie moet bijdragen aan een veiliger leefomgeving, meer vertrouwen bij burgers creëren en meer ruimte bieden aan de professionaliteit van de agenten. Het opleiden en trainen van de (nieuwe) politiemedewerkers vormt een belangrijke sleutel voor het organiseren van de vereiste kwaliteit van de politie. Goed politieonderwijs en een goed functionerende Politieacademie zijn dan ook van strategisch belang. De start van de nationale politie betekent een majeure wijziging van de omgeving van de Politieacademie. In plaats van 25 regionale politiekorpsen en het Korps Landelijke Politiediensten waarmee de Politieacademie zaken deed is er nu nog maar één landelijk politiekorps. Beiden zijn van elkaar afhankelijk. Het vraagstuk hoe de Politieacademie het best gepositioneerd kan worden ten opzichte van de politie biedt meteen ook de mogelijkheid tot fundamentele bezinning op het politieonderwijs in het algemeen en kan ook niet los gezien worden van het effectief en efficiënt functioneren van de Politieacademie in het bijzonder.

Aan de heer Wallage heb ik advies gevraagd over de wenselijke positionering van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel. De kaders ten aanzien van de gewenste kwaliteit, effectiviteit en doelmatigheid van de Politieacademie die ik in eerdere brieven aan u heb beschreven waren voor deze opdracht randvoorwaardelijk3. Zo heb ik u eerder aangegeven dat de onafhankelijke kwaliteit van het onderwijs zal worden gewaarborgd door een aparte rechtspersoon Politieacademie. Deze rechtspersoon Politieacademie krijgt tot taak het inrichten, verzorgen en waarborgen van het politieonderwijs alsmede een kennis en onderzoekstaak. De uitgangspunten van het Politie Onderwijsstelsel 2002 blijven gehandhaafd. De korpschef heeft een belangrijke rol richting deze rechtspersoon omdat het van groot belang is dat het onderwijs aansluit op de beroepspraktijk. De huidige wettelijke ondersteunende taak op het gebied van werving en selectie, die de Politieacademie thans heeft, en het daarbij berokken personeel, wordt overgeheveld naar het korps. Voorts heb ik aangekondigd dat de Politieacademie beheersmatig zal opgaan in de nationale politieorganisatie. De wijze waarop zal ik in onderstaande hoofdstukken aangeven

Ik kan mij op hoofdlijnen vinden in de adviezen van de heer Wallage. In de concrete uitwerking daarvan zijn echter meerdere varianten denkbaar. Hieronder schets ik mijn keuzes met de focus op de aspecten die in een wetsvoorstel tot een wijziging van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs zullen worden voorgesteld. Ik beoog met deze keuzes een adequate, robuuste en toekomstbestendige positionering van de Politieacademie in het politiebestel als dé onderwijs-, kennis- en onderzoeksorganisatie ten behoeve van de politie te waarborgen.

2. Analyse rapport Wallage

De heer Wallage bouwt zijn advies over de bestuurlijke positionering op aan de hand van een drietal overwegingen. Dit zijn:

  • «Voor de nationale politie is het van grote betekenis dat het politieonderwijs de kwaliteit levert die vanuit de professionele ontwikkeling van het korps wordt gewenst;

  • Voor de academie staat centraal dat zij die kwaliteit moet leveren op een wijze, die past bij de maatschappelijke erkenning van de initiële opleidingen en die garandeert dat de aansluiting op het reguliere onderwijs in tact blijft;

  • De positionering van de academie moet doelmatig zijn.»

De heer Wallage schetst daarmee ook de spanning tussen de vereiste autonomie van de Politieacademie ten bate van de civiele diploma-erkenning en accreditatie van het politieonderwijs enerzijds en de behoefte aan een zo groot mogelijke verankering van het onderwijs in de beroepspraktijk van de politie anderzijds. Alleen bij een autonome taakuitoefening door de Politieacademie is civiele diploma-erkenning voor het mbo en het hoger politieonderwijs gewaarborgd. Vanuit het korps bezien laat dit onverlet dat men zekerheden wil dat hetgeen vanuit de beroepspraktijk wordt gevraagd ook door de opleiding wordt «geleverd». Dat geldt niet alleen voor beroepsvaardigheden, maar ook voor het bijbrengen van de cultuur, de normen en waarden. Een ander thema dat speelt is de gewaarborgde kwaliteit van het politieonderwijs. De heer Wallage ziet als belangrijke sleutel hiervoor de rol van de Politieonderwijsraad en de kwaliteit van de docenten. Hij roept de korpsleiding op zich de kwaliteit van de academie meer aan te trekken en er in het personeelsbeleid meer rekening mee te houden. Voorts roept de heer Wallage op een onafhankelijke kennis- en onderzoeksfunctie bij de academie in stand te houden. Een afzonderlijke overweging betreft volgens de heer Wallage de doelmatigheid en het beheer van de academie.

Een laatste belangrijke notie die de heer Wallage aandraagt is het onderscheid tussen mijn beide rollen. Enerzijds ben ik als minister van Veiligheid en Justitie politiek verantwoordelijk voor (het beheer van) de nationale politie. Anderzijds ben ik politiek verantwoordelijk voor het politieonderwijs. De heer Wallage roept op deze rollen nadrukkelijk gescheiden te houden. In onderstaande beleidsreactie geef ik hier vorm aan.

3. Beleidsreactie

Het advies van de heer Wallage is opgebouwd aan de hand van 20 deelconclusies. Op basis van de onderstaande geclusterde thema’s beantwoord ik zijn adviezen.

3.1 De rechtspersoon Politieacademie

De heer Wallage adviseert om de ZBO status van de Politieacademie te behouden, omwille van de maatschappelijke diploma-erkenning en het behoud van accreditatie. In principe ondersteun ik dit advies.

Tegelijkertijd speelt dat het kabinet heeft aangekondigd dat het huidige stelsel van ZBO’s tegen het licht gehouden gaat worden waarbij gekeken wordt of de ZBO-vorm de meest geëigende is. Voor deze doorlichting gelden de volgende uitgangspunten:

  • uitbesteden of uitvoeren binnen het publieke domein;

  • als in het publieke domein «agentschap, tenzij»;

  • als het een ZBO moet zijn, dan zou zich dat kunnen beperken tot het bestuur.

Het spreekt voor zich dat de hoofdtaak van de Politieacademie, het opleiden en examineren van de politieambtenaren, publiek moeten worden uitgevoerd. Immers politiemensen zijn belast met de handhaving van wet- en regelgeving, mogen verbaliserend optreden en zijn met het geweldsmonopolie toegerust. Een goede politieopleiding is een belangrijke – zo niet de belangrijkste – voorwaarde voor een professionele politieorganisatie. Bovendien geldt dat de Politieacademie bekleed is met openbaar gezag. Examinering heeft namelijk gevolgen voor de rechtspositie en de bevoegdheden van aspiranten en agenten. Daarnaast is het politieonderwijs een belangrijk instrument voor een adequate personeelsvoorziening met mogelijkheden tot in- en externe mobiliteit, het stimuleren van een open cultuur en de vermaatschappelijking van de politie. Gezien het publieke belang van deze taak van de Politieacademie moet ik kunnen ingrijpen als zaken rond het politieonderwijs niet goed gaan.

Tegelijkertijd is, gezien de eisen vanuit de onderwijswetgeving, voor de maatschappelijke erkenning, diploma-gelijkwaardigheid met het reguliere onderwijs en accreditatie een onafhankelijke uitvoering van het politieonderwijs noodzakelijk. Om die onafhankelijkheid vorm te geven is een aparte rechtspersoonlijkheid noodzakelijk. Vormgeving van de Politieacademie als agentschap van het ministerie van Veiligheid en Justitie valt daarom af. Die vorm zou bovendien als nadeel hebben dat de afstand ten opzichte van de politie groter zou worden. Vanwege dezelfde noodzakelijke onafhankelijke uitvoering van het onderwijs door de Politieacademie valt ook de vormgeving als organisatieonderdeel van de nationale politie af. De Politieacademie zou daarmee bovendien te veel het karakter krijgen van een interne bedrijfsopleiding, waar juist een volwaardige beroepsopleiding is beoogd.

In het onderwijs is de privaatrechtelijke stichtingsvorm gebruikelijk. Deze is in veel gevallen ook passend, omdat voor de gemiddelde school de overheidsbemoeienis beperkt blijft tot het stellen van algemene regels en toezicht. De situatie bij de Politieacademie is anders: er is sprake van een monopolie op het politieonderwijs en bovendien gaat het om onderwijs aan functionarissen die kunnen ingrijpen in de grondrechten van burgers. Dat rechtvaardigt een sterkere overheidsbemoeienis en derhalve ook een ruimere ministeriële verantwoordelijkheid. Dan blijft alleen de optie open om de Politieacademie als publiekrechtelijke rechtspersoon in te stellen. En tegen de geschetste achtergrond is het ook logisch dat deze ZBO zich niet beperkt tot het bestuur, maar ook het onderwijs en onderzoekspersoneel omvat.

Derhalve geef ik de voorkeur aan het handhaven van de huidige publiekrechtelijke ZBO-status van de Politieacademie. De ZBO Politieacademie zal dan de kaderwet zelfstandige bestuursorganen volgen met dien verstande dat voor het personeel van de Politieacademie de rechtspositieregels van de politie van toepassing zijn. Ook zal ik bezien of de noodzaak voor een raad van toezicht in de nieuwe situatie nog aanwezig is. Een raad van toezicht is in het ZBO-model een steeds minder geëigende constructie. Daarbij speelt ook dat alle beheerstaken van de Politieacademie met de wetswijziging worden ondergebracht bij de nationale politie.

Over mijn voornemen ten aanzien van het handhaven van de ZBO-status van de Politieacademie zal ik in het wetswijzigingstraject een definitief besluit nemen, ook met het oog op de uitkomsten van de bovengenoemde doorlichting.

Zoals in mijn brief van 8 april jl. heb aangekondigd zal ik met de wetswijziging ook een nieuwe bestuursstructuur van de academie regelen. Ik kies ervoor, mede op basis van het rapport Vogelzang, de bestuursstructuur terug te brengen tot één directeur met één plaatsvervanger. De directeur komt uit de top van de politie en heeft affiniteit met politieonderwijs. De plaatsvervanger dient onderwijs- en bedrijfsvoeringexpertise in te brengen.

Ik kan u overigens melden dat de werving voor de nieuwe voorzitter van het college van bestuur voortvarend verloopt. Ik verwacht de nieuwe benoeming op zeer korte termijn bekend te kunnen maken.

3.2 De verbinding tussen de Politieacademie en de nationale politie

De heer Wallage gaat in op de gewenste relatie tussen de nationale politie als afnemend veld en de Politieacademie als aanbieder van politieonderwijs, kennis en onderzoek. Zoals gezegd betekent de komst van de nationale politie een majeure verandering voor de Politieacademie. De Politieacademie heeft eigenlijk nog maar één afnemer, het landelijk politiekorps. Tegelijkertijd is de Politieacademie de enige aanbieder van alle verplichte initiële en post initiële politieopleidingen die zijn gedefinieerd in het samenhangend stelsel van politieonderwijs. De nationale politie kan dus het initiële en post initiële politieonderwijs alleen bij de Politieacademie betrekken. Dan is essentieel dat de Politieacademie en het korps op alle niveaus met elkaar in verbinding zijn om te zorgen dat de beroepspraktijk door de Politieacademie in het onderwijs kan worden geïntegreerd. Zeker in een stelsel waar duaal leren de norm is en alle studenten medewerkers van één organisatie zijn. Deze afstemming gaat zowel over de behoeftestelling (kwalitatief en kwantitatief) met betrekking tot het onderwijs alsmede over de tevredenheid over het afgenomen onderwijs. Het feit dat er nog maar één korps is, biedt kansen voor een hechte en intensieve samenwerking tussen het korps en de Politieacademie op velerlei terrein en vereenvoudigt tevens de opgave van de Politieacademie.

Zoals ik al heb aangegeven in mijn reactie op het rapport Vogelzang wil ik de vrijblijvendheid uit de relaties tussen het korps en de Politieacademie halen. Daartoe zal ik onder andere het tripartiet overleg dat nu al frequent plaats vindt tussen een vertegenwoordiger van mijn departement, de plaatsvervangend korpschef van de nationale politie en, nu nog, de voorzitter van het college van bestuur van de Politieacademie, via de wet formaliseren. Met het korps en de Politieacademie heb ik afgesproken dat zij deze overlegstructuur ook structureel vorm geven op de onderliggende tactische en operationele niveaus.

Een tweede lijn om de verbinding te verbeteren is het afstemmen van de beleids- en beheerscyclus van de politie en de Politieacademie. De kwantitatieve en kwalitatieve behoeftestestelling van de politie is immers leidend voor de te leveren prestaties van de Politieacademie. Dit stelt ook eisen aan de politie als het gaat over vraagarticulatie. Met de instelling van de nationale politie is nu de mogelijkheid ontstaan om tot een eenduidige en integrale behoeftestelling op het gebied van onderwijs te komen. Dit wordt vergemakkelijkt door de reductie in het aantal functies door het vaststellen van het landelijk functiehuis Nederlandse politie (LFNP) en de landelijke harmonisatie van de politiële werkprocessen. Dit tezamen betekent dat er een versimpelde eenduidige behoeftestelling geformuleerd kan worden welke vervolgens fungeert als input voor de Politieacademie. In paragraaf 3.6 ga ik in op hoe via de beleids- en beheerscyclus en de financiering meer verbinding zal ontstaan tussen de nationale politie en de Politieacademie.

Een derde lijn om zowel de verbinding tussen de twee partijen als de inhoudelijke kwaliteit van het onderwijs te verbeteren is het versterken van de uitwisseling van personeel, met name docenten en examinatoren, tussen het korps en de Politieacademie. Ik steun de ambitie om met actief en frequent gastdocentschap vanuit het korps de betrokkenheid en effectiviteit van het onderwijs te vergroten. De beste mensen uit de praktijk moeten (tijdelijk) als gastdocent voor de klas kunnen komen te staan. Dit vergt een gericht HRM beleid op de uitwisseling van medewerkers tussen het korps en de Politieacademie. De heer Wallage zegt hierover: «Lesgeven aan de Politieacademie behoort zo belangrijk te worden gevonden dat het in het korps als «een plus op je cv» zou moeten gelden». Tegelijkertijd is niet iedere agent een goede docent. De heer Wallage zegt daarover dat «het van wezenlijk belang is dat de Politieacademie de bevoegdheid behoudt de docenten te benoemen en daarbij de kwaliteitsbeoordeling centraal kan stellen». Aan het nieuwe college van bestuur zal ik vragen mij op korte termijn een, met de nationale politie afgestemde, visie aan te bieden op de aard en omvang van een vaste staf in relatie tot een variabele. Dit onderscheid vormt de basis van personele afspraken tussen korps en academie en schept duidelijkheid in het carrière-perspectief van individuele docenten. Hoewel het korps beslist welke medewerker men voor kortere of langere duur voor onderwijstaken beschikbaar wil stellen, passend in een carrièrepad, beoordeelt de academie zelfstandig of de betrokkene aan te stellen kwaliteitseisen voldoet en dus binnen de academie benoembaar is.

3.3 De verbinding tussen het politieonderwijs en het reguliere onderwijs

Samengevat adviseert de heer Wallage dat het politieonderwijs zoals het nu vorm is gegeven, op onafhankelijke wijze intact moet blijven omwille van de civiele diploma-erkenning en de accreditatie van opleidingen. Ook een onafhankelijk ingerichte kennis- en (wetenschappelijke) onderzoeksfunctie is van belang om het lerend vermogen van de politieorganisatie en innovaties in de politieprofessie maximaal te ondersteunen. Zoals al in paragraaf 3.1 is aangegeven neem ik dit advies over. De Politieacademie blijft een onafhankelijke publiekrechtelijke rechtspersoon met als taken het verzorgen van het politieonderwijs, de examinering en het verzorgen van de kennis- en onderzoeksfunctie ten behoeve van de politie. De aansluiting met het reguliere onderwijs komt verder tot uiting in de advisering van de Politieonderwijsraad (POR), waarin ook het reguliere onderwijs is vertegenwoordigd, over de kwalificatiestructuur.

Verder wordt het politieonderwijs ook aangepast aan de ontwikkelingen in het reguliere onderwijs. Zo worden met de komende wetswijziging de artikelen die de niveaus van het initiële politieonderwijs betreffen aangepast aan de introductie van het Netherlands Qualification Framework (NLQF). Het politieonderwijs kent dan 6 niveaus (2 t/m 7). In de kwalificatiestructuur worden alle niveaus uitgewerkt zodat de indeling in deze niveaus van kwalificatie dan weer volledig aansluit bij de kwalificatiestructuur van het reguliere onderwijs.

De heer Wallage adviseert verder om een duidelijk onderscheid te maken tussen mijn verantwoordelijkheden als minister van politie (het beheer) en mijn verantwoordelijkheden als minister van het politieonderwijs.

Ook dit advies neem ik over. Op dit moment regelt de Wet op het LSOP en het politieonderwijs mijn rol als minister van het politieonderwijs. Dit gebeurt analoog aan de wijze waarop het in het regulier onderwijs is geregeld. Deze bevoegdheden blijven bestaan: ik blijf o.a. de kwalificatiestructuur, de eindtermen en opleidingen vaststellen. Wel vraagt de bestuurlijke inbedding van de Politieacademie in het politiebestel een sterkere garantie dat mijn rollen zich niet vermengen, noch dat de beheersrol van de nationale politie en de rol van de politie als behoeftesteller van de Politieacademie zich vermengen. Zo zal ik waarborgen dat de gelden voor het beheer van de Politieacademie inzichtelijk blijven.

3.4 De kwaliteit van het onderwijs

Naast de inhoudelijke en organisatorische verbinding met het korps en de aansluiting op het reguliere onderwijs is ook de borging van de kwaliteit van het politieonderwijs van groot belang. Ik ben als minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk voor de kwaliteit van het optreden van de agent op straat. Goed politieonderwijs, zowel het initiële als post initiële, draagt in belangrijke mate bij aan die kwaliteit van de uitvoering op straat.

Een belangrijke pijler voor de kwaliteit van het politieonderwijs is de kwalificatiestructuur politieonderwijs. Dit systeem bestaat uit kwalificatiedossiers welke onder andere de te bereiken kwalificaties bevatten en de examencriteria waarop men geëxamineerd wordt. Voor de politie is het essentieel dat in de kwalificatiedossiers de beroepspraktijk en de ontwikkelingen daarin op de juiste wijze tot uitdrukking komen. Tegelijkertijd is het ook van groot belang dat in het politieonderwijs de algemene referentiekaders zoals die zijn vastgesteld voor het reguliere onderwijs terugkomen. In de kwalificatiedossiers, op basis waarvan de Politieacademie de politieopleidingen ontwikkelt, wordt de verbinding gelegd tussen de aansluiting met de beroepspraktijk enerzijds en met het reguliere onderwijs anderzijds.

In de POR vindt de discussie en afstemming plaats tussen de nationale politie, de Politieacademie, het openbaar bestuur, het OM, de bonden, defensie en het reguliere onderwijs over de kwalificatiestructuur. In zowel haar voorjaars- als najaarsadvies adviseert de POR mij over benodigde wijzigingen in de kwalificatiestructuur en in de opleidingen.

Met de wetswijziging wil ik regelen dat nagenoeg al het politieonderwijs wordt gebaseerd op de kwalificatiestructuur. Nu zijn dat alleen de door mij bekostigde opleidingen. Dat betekent dat voortaan, naast al het initiële onderwijs, ook nagenoeg al het post initiële onderwijs dat de Politieacademie verzorgt wordt ondergebracht in het samenhangend stelsel.

Aanpassingen aan het onderwijs binnen de kwalificatiestructuur vinden plaats conform de procedure via de POR. Het doorlopen van deze procedure vergt enige tijd. Om er voor te zorgen dat de Politieacademie alert en flexibel kan reageren op nieuwe wensen van de politie en in staat is om op korte termijn opleidingen te ontwikkelen of aan te passen en op korte termijn ook te geven zal ik de huidige mogelijkheid tot contractonderwijs voor de politie (en overige partners in de veiligheidsketen) beperkt in stand houden. Als opleidingen die op basis van dit contractonderwijs zijn gemaakt «beklijven» worden ze voorgelegd aan de POR ter opname in het samenhangend stelsel.

De afstemming die plaatsvindt in de POR beschouw ik van strategische aard. De heer Wallage concludeert dat de platformfunctie van de POR moet worden versterkt ten behoeve van een «structurele dialoog» om te komen tot de strategische behoeftestelling aan opleidingen. Ik kies er voor om de wettelijke taken van de POR hiervoor niet uit te breiden. Op basis van de huidige wet vormt de POR al een platform voor een gestructureerde dialoog tussen de academie, het korps, de gezagen en de andere stakeholders van het politieonderwijs.

Via de beleids- en beheerscyclus (zie ook paragraaf 3.6) dient de nationale politie jaarlijks zijn kwantitatieve en kwalitatieve behoeftestelling aan opleidingen te formuleren. Dit behoeft geen nadere wettelijke regeling. Wel neem ik het advies over om de wettelijke afstemmingstaak van de POR aan te scherpen door het stellen van procesvoorschriften. Dit vormt een waarborg dat de POR, de Politieacademie en de politie binnen redelijke termijnen tot advisering komen.

De heer Wallage voorziet in zijn advies een rol van de Onderwijsinspectie bij het toezicht op de kwaliteit van het politieonderwijs. Daarop kan ik het volgende zeggen. De Onderwijsinspectie is al bevoegd ten aanzien van al het geaccrediteerde hogere onderwijs. Verder is het toezicht van de Inspectie Veiligheid en Justitie op de Politieacademie uitgewerkt vergelijkbaar met het toezicht van de Inspectie op het Onderwijs. Ik handhaaf daarom de taak en verantwoordelijkheid van de Inspectie Veiligheid en Justitie ten aanzien van het politieonderwijs zoals staat geformuleerd in de wet op het LSOP en het politieonderwijs. Wel zal ik bezien of verdere interventiemogelijkheden voor de Inspectie VenJ ten aanzien van de Politieacademie nodig zijn. Ik zal daartoe in overleg gaan met mijn ambtsgenoot van OCW, gezien de aldaar aanwezige expertise op het gebied van interventiemogelijkheden en de effecten daarvan ten aanzien van het onderwijs. Bij de aanbieding van het wetsvoorstel aan uw Kamer zal ik u hierover nader berichten.

3.5 Kennis en onderzoek

Ik neem het advies over van de heer Wallage om de Politieacademie verantwoordelijk te laten blijven voor de kennis- en onderzoeksfunctie. Ik acht het van groot belang dat er voldoende afstand bestaat tussen het functioneren van de politie en degene die er onderzoek naar doet. Daarom blijft de Politieacademie het kennis- en onderzoeksinstituut ten behoeve van de nationale politie. Tegelijkertijd is het ook van groot belang dat de inzichten die worden opgedaan in het onderzoek naar de politie snel kunnen worden vertaald naar het onderwijs en de politiepraktijk. Waar onderzoek gericht is op het ontwikkelen van nieuwe kennis, beslaat de kennisfunctie van de Politieacademie de borging, ontsluiting en beschikbaarstelling van kennis voor gebruik binnen het politieonderwijs en de beroepspraktijk. Om dubbelingen te voorkomen verricht de nationale politie zelf geen toegepast wetenschappelijk onderzoek. Wel kan de politie vakgericht en praktijkgericht onderzoek blijven verrichten.

Verder is een aantal verbeteringen aan te brengen in het systeem van de kennis- en onderzoeksfunctie ten behoeve van de politie. Dit blijkt ook uit een aantal recente evaluaties.

Om het onderzoek meer richting te geven zal er een strategische onderzoeksagenda worden ingesteld. Deze strategische onderzoeksagenda bevat de richtinggevende thema’s voor de onderzoeksprogrammering van de Politieacademie. De POR krijgt daartoe als nieuwe taak het adviseren van de minister over de thema’s van de strategische onderzoeksagenda. Als de strategische onderzoeksagenda door de minister is vastgesteld vertaalt de Politieacademie deze naar een concrete onderzoeksprogrammering. De onafhankelijkheid van de Politieacademie is gewaarborgd doordat de directeur Politieacademie zelf deze concrete onderzoeksprogrammering en de wijze van onderzoek vaststelt.

De door de minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde strategische onderzoeksagenda geeft tevens richting aan het uitbesteden van onderzoek aan andere partijen dan de Politieacademie. De Politieacademie krijgt de taak om jaarlijks dit extern onderzoek voor te bereiden, uit te zetten bij de universiteiten en overige onderzoeksinstituten en te begeleiden (de huidige «call» van de Commissie Politie en Wetenschap).

De invoering van de strategische onderzoeksagenda en het overhevelen van de taak om de uitbesteding van het extern onderzoek te coördineren naar de Politieacademie maakt dat de Commissie Politie en Wetenschap kan worden opgeheven. Dit leidt ook tot vermindering van de bestuurlijke drukte.

3.6 Vergroten doelmatigheid

Beheer

De heer Wallage concludeert dat het beheer efficiënter en effectiever valt te regelen. Hij stelt daarom voor om de verantwoordelijkheid voor al het ondersteunend beheer ten behoeve van de Politieacademie bij de nationale politie te beleggen. Zodoende ontstaat meer standaardisatie, uniformiteit en synergie op het gebied van het beheer. Ik neem dit advies over. Het ondersteunend beheer (o.a. het gebouwenbeheer, ICT, facility management, catering) ten behoeve van de Politieacademie wordt volledig onder de verantwoordelijkheid van de korpschef gebracht. Daarbij mag de Politieacademie onderwijs- specifieke eisen stellen aan de nationale politie ten aanzien van het beheer. Ook alle overige taken die niet onderdeel zijn van het onderwijs of de kennis- en onderzoeksfunctie gaan volledig over naar de nationale politie. De middelen voor het ondersteunend beheer ten dienste van de Politieacademie worden geïntegreerd in de beleids- en beheerscyclus van de nationale politie.

De docenten, de onderzoekers en de directe ondersteuners van het primaire proces blijven in dienst van de Politieacademie. De Politieacademie behoudt daartoe een kleine groep stafmedewerkers, die de leiding ondersteunt bij de invulling van het werkgeverschap. De medewerkers van de Politieacademie vallen echter nu en in de toekomst volledig onder de CAO politie. Ook zullen zij vallen onder het brede personeelsbeleid van de nationale politie en krijgen zij toegang tot de daarbij behorende voorzieningen.

Financiering politieonderwijs

Ook adviseert de heer Wallage om de inzet van de beschikbare middelen voor het politieonderwijs te optimaliseren door het budget voor al het politieonderwijs in zijn geheel te beschouwen. Ik deel de conclusie dat met de komst van de nationale politie de mogelijkheid ontstaat om de bekostiging van het politieonderwijs eenvoudiger en transparanter, en daarmee doelmatiger en doeltreffender te maken.

Het volgende systeem staat mij voor ogen. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande beleids- en beheerscyclus van de nationale politie, dit om de administratieve lasten te beperken. Deze beleids- en beheerscyclus start met de articulatie van de jaarlijkse behoeftestelling aan opleidingen (niveau en aantal) door het korps. De behoeftestelling van de politie is met het openbaar bestuur en het OM afgestemd en wordt in het tripartiet overleg van de politie, academie en VenJ besproken. Uiteraard kan de Politieacademie dan ook aangeven waar de behoeftestelling van de nationale politie de mogelijkheden van de Politieacademie overstijgt. De Politieacademie vertaalt de overeengekomen behoeftestelling vervolgens in de benodigde opleidingen en aantallen benodigde docenten e.d. Op basis daarvan wordt het budgettair kader voor de nationale politie en de Politieacademie vastgesteld.

Randvoorwaarde is wel dat de politie tijdig zorgt voor een goede behoeftestelling. Daarvoor is een samenhangend HRM-beleid van de nationale politie essentieel. Verder is randvoorwaardelijk dat er een zekere mate van continuïteit in de behoeftestelling wordt gegarandeerd om te voorkomen dat de academie in haar opleidingscapaciteit te sterk moet fluctueren. Verder zal ik, zoals ik ook al in mijn beleidsreactie op het rapport Vogelzang heb aangegeven, bijdragen aan de rust door op basis van meerjarige afspraken continuïteit in de instroom te creëren.

Voorts neem ik het advies van de heer Vogelzang over waarin de nationale politie budget voor het post initiële onderwijs krijgt om te besteden bij de academie. Deze constructie zorgt ervoor dat de Politieacademie, als monopolist op het politieonderwijs, zich blijft richten op haar belangrijkste klant de nationale politie. Ook dient het de doelmatigheid. De Politieacademie ontvangt van het departement het budget dat nodig is voor het verzorgen van het initieel onderwijs, het verzorgen van de kennis- en onderzoeksfunctie, het inhuren van derden en het aangaan van samenwerkingsverbanden. De academie ontvangt daarnaast van het korps het geoormerkte budget voor het post initiële onderwijs, inclusief het contractonderwijs. Deze budgetten worden periodiek geijkt aan de wijze van bekostiging van het reguliere onderwijs en vergeleken met prijzen op de markt.

De POR heeft geen directe rol in deze beleid- en beheercyclus. Wel fungeert de POR als platform waar het openbaar bestuur en het OM hun behoeftestelling kunnen inbrengen. Ook deze behoeftestelling dient ingebracht te worden in de beleid -en beheercyclus.

Vanuit mijn verantwoordelijkheid als politieonderwijsminister blijf ik toezien dat de geoormerkte onderwijsbudgetten ook aan onderwijs besteed worden.

4. Transitieproces

Een belangrijke reden van de ongerustheid bij het personeel en OR van de Politieacademie is dat zij zich buitengesloten voelen van en vrezen achtergesteld raken in de reorganisatie ten behoeve van de vorming van de nationale politie. Als oplossing hiervoor zien zij het verbinden of integreren van de reorganisatie van de nationale politie en de komende reorganisatie bij de Politieacademie.

Ik zie dit als een onhaalbare weg. Voor de nationale politie is een dergelijk besluit zeer complex om uit te voeren. Ook belast een dergelijk traject het huidige reorganisatietraject van de nationale politie in onverantwoorde mate. Eerder zal een poging deze reorganisaties te verbinden het reorganisatietraject van de nationale politie vertragen. Allerlei met de bonden en de Korps OR uit onderhandelde punten inzake de reorganisatie van de nationale politie zullen dan weer opnieuw besproken moeten worden. Tevens komen er spelers bij in de onderhandelingen, namelijk de Politieacademie als werkgever en OR Politieacademie. Naar mijn stellige overtuiging levert dit geen winst op voor de Politieacademie. De automatische overgang van het ondersteunend personeel van de Politieacademie na het van kracht worden van de wetswijziging begin 2015 biedt mijns inziens veel meer perspectief. Ik zou de energie die anders besteed zou worden aan het verbinden van de reorganisaties liever willen besteden aan het goed voorbereiden van het transitieproces dat begin 2015 start.

Ik wil wel bezien hoe aan de onrustgevoelens van het personeel van de Politieacademie tegemoet kan worden gekomen. Zo zal ik samen met de vakorganisaties en medezeggenschap bezien hoe zo veel mogelijk kan worden voorkomen dat het personeel van de Politieacademie achtergesteld raakt bij plaatsing van medewerkers en de vervulling van vacatures bij de nationale politie Het is van belang dat het personeel van de academie goed begeleid en ondersteund wordt naar de nieuwe situatie. Overigens volgen de medewerkers van de Politieacademie de rechtspositie van de politie. Er vallen dus geen gedwongen ontslagen. Ook is de OR van de Politieacademie al aanwezig bij de gesprekken tussen de partijen over de reorganisatie van de nationale politie.

5. Planning wetsvoorstel

Veel van deze thema’s vergen nog een nadere beleidsmatige uitwerking. Ik streef erna om na de zomer het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs in consultatie te brengen, opdat het begin 2014 aan uw Kamer kan worden aangeboden. De beoogde inwerkingtreding van deze wetswijziging is 1 januari 2015.

6. Afsluitend

Als minister van zowel de politie als van het politieonderwijs ben ik overtuigd dat met dit beleid de Politieacademie haar rol als onderwijscentrum en kennis- en onderzoeksorganisatie voor de politie ten volle waar kan maken. Dit beleid waarborgt een Politieacademie die haar taken vervult op een voor de politiepraktijk relevante wijze en structureel bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het politiepersoneel en daarmee de nationale politie als geheel. Tegelijkertijd behouden we de kwaliteitswaarborgen van een onafhankelijk politieonderwijs dat zich kan meten met het reguliere onderwijs. Via deze twee lijnen draagt de Politieacademie bij aan de kwaliteit van de politie.

Uiteindelijk is dat wat de samenleving nodig heeft, een professionele politie die haar taak in de samenleving op de juiste wijze vervult.

De minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Kamerstuk 29 628, nr. 378

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
3

Zie Kamerstuk 29 628, nr. 231, Kamerstuk 30 880, nr. 11 en Kamerstuk 30 880, nr. 14

Naar boven