29 614 Grondrechten in een pluriforme samenleving

Nr. 153 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 juni 2020

Tijdens het Wetgevingsoverleg Integratie en maatschappelijke samenhang op 18 november 2018 heb ik uw Kamer toegezegd een verkenning naar informele scholing te starten om te kijken of er statelijke actoren zijn die informele scholing financieren en te bezien of deze scholing antidemocratische, anti-rechtstatelijke en/of anti-integratieve elementen bevat.1 Aanleiding hiervoor was de berichtgeving in diverse media dat Turkije weekendscholen in Nederland zou gaan subsidiëren.2 3 Hierop heb ik besloten om een verkenning uit te laten voeren naar informele scholing in Nederland die zich richt op taal, cultuur en religie, waarin de instellingen die gebruik hebben gemaakt van het Turkse subsidieaanbod volgens toezegging zijn meegenomen.4 Ik heb uw Kamer op 13 februari 2019 meer specifiek geïnformeerd over de afbakening van het onderzoek.5

Hierbij bied ik u het eindrapport «Verkenning informele scholing» aan6. Het eindrapport bevat een kwalitatieve schets van het informele scholingsaanbod in Nederland, een weergave van een aantal opgehaalde signalen over informele scholing die mogelijk antidemocratisch, anti-rechtsstatelijk en anti-integratief effect (trachten) te sorteren, een beschrijving van de negen instellingen die subsidie hebben ontvangen uit Turkije, en een uiteenzetting van handelingsperspectief voor Rijk, gemeenten en eventueel aanbieders van informele scholing. In deze brief treft u achtereenvolgens een korte samenvatting van de bevindingen en de kabinetsreactie aan. In de bijlage is een uitgebreide samenvatting van het rapport opgenomen. Bij dit onderzoek en mijn reactie daarop zijn ook de moties van de leden Paternotte (D66) en Pieter Heerma (CDA) betrokken.7 Bovendien kom ik hiermee tegemoet aan mijn toezegging uit het algemeen overleg Inburgering en Integratie van 5 februari jl. om u te informeren over de verkenning.8

Samenvatting van het rapport

De onderzoekers stellen in hun eindrapport vast dat er een grote variëteit bestaat in het informele scholingsaanbod in Nederland. Religie of levensbeschouwing kan tijdens de lessen centraal staan, maar ook taalonderwijs en cultuur vormen een belangrijk deel van het aanbod. Ook de diversiteit onder de aanbieders is hoog. Zo bieden onder andere moskeeën, kerken, sportverenigingen, bibliotheken en kunst- en cultuurcentra naschoolse activiteiten aan voor kinderen in de leeftijd van vijf tot zestien jaar.

De onderzoekers hebben op verzoek van de Kamer de lessen aan de negen instellingen die subsidie uit Turkije hebben ontvangen in 2018–2019 meegenomen in het onderzoek. Zij concluderen dat deze lessen er met name op gericht zijn om kinderen te onderwijzen in de Turkse taal. Er is in het onderzoek bij deze instellingen die subsidie uit Turkije hebben ontvangen niet gebleken dat de lessen, bekostigd met de subsidie, antidemocratische, anti-rechtstatelijke of anti-integratieve elementen bevatten.

Daarnaast is in het verdiepende onderzoek aan ruim 15.000 respondenten gevraagd om signalen door te geven van instellingen waarvan zij vermoeden dat deze antidemocratische, anti-rechtstatelijke of anti-integratieve effecten beogen te bewerkstelligen met hun lessen. De respondenten zijn onder andere werkzaam bij gemeenten, religieuze koepels, sociaal werk en scholen. Er zijn vier algemene en zes specifieke, in ernst variërende signalen binnengekomen. De vier algemene signalen konden niet nader worden onderzocht, omdat de respondenten de signalen niet konden terugbrengen tot één organisatie of wegens een gebrek aan contactgegevens. De zes specifieke signalen betroffen islamitische organisaties. Deze organisaties hebben om diverse redenen niet meegewerkt aan het onderzoek. Hierdoor konden de onderzoekers de signalen niet verifiëren en nader onderzoeken. De onderzoekers geven als mogelijke verklaring de vermeende negatieve focus van het verdiepend onderzoek dan wel de bestaande negatieve aandacht voor dit thema in politiek en media. De instellingen zijn benaderd door de onderzoekers in de week dat NOS/Nieuwsuur een kritisch nieuwsitem uitzond over informele scholing door moskeescholen.9

De onderzoekers plaatsen derhalve bij de opbrengst van het verdiepende onderzoek een methodologische kanttekening. Het combineren van een algemene, neutrale onderzoeksvraag naar de aard en omvang van informele scholing met een specifieke inventarisatie van negatieve signalen heeft achteraf bezien de resultaten mogelijk negatief beïnvloed. Zowel ten aanzien van de bereidheid om mee te doen aan het onderzoek als voor de diepgang hiervan, omdat de focus versnipperd raakte en het onderzoek in de perceptie van respondenten hierdoor bevooroordeeld overkwam. De neutrale vraag naar het fenomeen werd overschaduwd door de subjectieve vraag naar vermeende effecten. Dit beeld is versterkt door de aandacht in de landelijke politiek en media, voorafgaand aan en gedurende het onderzoek, voor de negatieve effecten van het fenomeen van informele scholing. De onderzoekers hebben geprobeerd dit te ondervangen, maar dit is niet voldoende gelukt. Nettoresultaat was een lage bereidheid tot deelname aan het onderzoek. Daardoor kan niet met zekerheid worden geconcludeerd dat het onderzoek een compleet beeld van de omvang en de mogelijke negatieve effecten van informele scholing heeft opgeleverd.

In het derde deel van het onderzoek hebben de onderzoekers toegewerkt naar een handelingsperspectief. Dit kader biedt perspectief op hoe met potentieel anti-integratieve, antidemocratische en/of antirechtsstatelijke effecten bij informele scholing omgegaan kan worden. Er zijn verschillende denkrichtingen verkend voor een uit te werken handelingskader. De onderzoekers doen de aanbeveling om in te zetten op een (door)ontwikkeling van sterke lokale netwerken door als gemeente in ieder geval gericht te investeren in de relatie en de verbinding met aanbieders van informele scholing. Het in kaart brengen van het netwerk van aanbieders helpt hierbij. Dit in combinatie met het ondersteunen en stimuleren van partijen die al goede activiteiten ondernemen, en daar waar nodig ingrijpen bij partijen waar zich negatieve effecten voordoen. In het eindrapport plaatsen de onderzoekers vraagtekens bij de effectiviteit en proportionaliteit van het instellen van (risicogericht) inspectietoezicht. Hieronder ga ik nader in op de bevindingen. Een uitgebreide samenvatting treft u aan in de bijlage.

Reactie op de bevindingen

Het staat ouders vrij in onze open democratische samenleving om kinderen buiten de formele onderwijstijd, en daarmee buiten de directe invloedssfeer van de overheid, deel te laten nemen aan diverse vormen van informele scholing. Het creëren van binding met de eigen culturele of religieuze achtergrond, de ontwikkeling van de eigen identiteit en zelfvertrouwen en het vergroten van kennis, vaardigheden en sociale contacten stelt jongeren in staat volwaardig in de samenleving te participeren. Ook in dit onderzoek wijzen de respondenten op deze belangrijke positieve effecten van informele scholing. Als gevolg van de uiteenlopende behoeften van ouders is een grote diversiteit in aanbieders en variëteit in het aanbod ontstaan. Dit sluit aan bij de grondwettelijke vrijheden die de fundamenten vormen van onze democratische rechtstaat, zoals de vrijheid van vereniging en vergadering. Er zijn dientengevolge geen registers, richtlijnen of kaders waar aanbieders van informele scholing aan gehouden zijn en er is geen toezicht op van toepassing. In de opbrengst van het eerste deel van het onderzoek is deze diversiteit terug te zien. Veel respondenten geven aan niet precies te weten waaraan gedacht wordt bij een begrip als informele scholing, ze hebben geen goed zicht op informele scholing en kunnen geen inschatting geven van aantallen of financieringsbronnen.

Ik kan derhalve op basis van dit onderzoek enkel vaststellen dat er veel gebeurt op dit vlak, dat er sprake is van een grote diversiteit en variëteit, en dat het merendeel van de respondenten met name positieve effecten verwacht van informele scholing. Het eventueel treffen van generieke maatregelen om in te grijpen bij enkele aanbieders waar zorgen over zijn, kan daarmee gevolgen hebben voor duizenden goedwillende aanbieders van informele scholing. Ik kom hierop terug bij de reflectie op het handelingsperspectief.

Signalen van onverdraagzaamheid

De zes specifieke signalen die respondenten hebben gemeld, zijn zorgwekkend van aard. De boodschappen die de instellingen (heimelijk) uitdragen, getuigen van antidemocratische, antirechtsstatelijke en onverdraagzame denkbeelden en kunnen (op termijn) leiden tot het ontstaan van een parallelle samenleving. Door het gebrek aan transparantie dragen de instellingen bewust of onbewust bij aan de instandhouding van dergelijke beelden. Ik maak mij daar zorgen over. De gemeenten waarin de betreffende aanbieders actief zijn, zijn door de onderzoekers geïnformeerd over de betreffende signalen om zodoende meer achtergrondinformatie over de aanbieder te verkrijgen en om de gemeente te informeren over het onderzoek. Dat laatste was van belang om eventuele bestaande contacten niet te verstoren.

Dit onderzoek naar informele scholing laat zien dat het inzetten van kwalitatief onderzoek naar de aard en omvang van informele scholing alsmede mogelijke misstanden daarbinnen zijn beperkingen kent. Ook eerder onderzoek naar incidenten tijdens informele scholing kende beperkingen doordat onderzoekers moeilijk toegang kregen.10 De onderzoekers van Radaradvies zijn in grote mate afhankelijk geweest van de kennis en bereidheid van respondenten om signalen te melden en van de bereidheid van de betreffende instellingen om mee te werken aan het onderzoek en de onderzoekers toegang tot de instelling te verlenen. De onderzoekers geven aan dat een algemene neutrale verkenning (gericht op aard en omvang) gecombineerd met een specifieke inventarisatie van negatieve signalen (van antidemocratische, anti-rechtstatelijke en/of anti-integratieve effecten) heeft geleid tot een lagere respons dan verwacht. Volgens de respondenten overschaduwde de subjectieve vraag naar vermeende effecten de neutrale vraag naar het fenomeen. Een complicerende factor hierbij is het gebrek aan vertrouwen in de objectiviteit van de overheid onder bepaalde mensen binnen de islamitische gemeenschap. Dit maakt dat wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke misstanden al bij voorbaat wordt ervaren als verdacht en er weinig animo is voor medewerking.

Uit de beperkte opbrengst van dit onderdeel van het onderzoek rijst een wat ander beeld dan de jaarverslagen van de AIVD uit 2018 en 2019 en openbare analyses van de NCTV aangaande dit onderwerp. Zo blijkt uit de AIVD-jaarverslagen dat de groep instellingen die antidemocratische, anti-rechtstatelijke en anti-integratieve denkbeelden verspreidt groter is dan deze zes opgehaalde signalen en uit het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) van de NCTV dat bepaalde religieuze educatieve initiatieven het informele scholingsaanbod dreigen te domineren.11 De AIVD heeft uiteraard gebruik kunnen maken van andere onderzoeksmethoden dan in dit onderzoek werden gebruikt. Uit dit onderzoek blijkt eens te meer dat voor het signaleren van mogelijke dreigingen jegens de democratische rechtsorde binnen informele scholing de AIVD een belangrijke rol speelt. Vanuit mijn verantwoordelijkheid zal ik met gemeenten in gesprek gaan over de mogelijkheid van het vergroten van de meldingsbereidheid van burgers en instellingen. Het creëren van een ingang bij gemeenten waar deze groep laagdrempelig melding kan doen van zorgen kan helpen bij het in beeld brengen van de omvang van de problematiek.

Informele scholing met subsidie uit Turkije

Alle negen instellingen hebben hun medewerking verleend aan het onderzoek en hebben zich transparant opgesteld. Het onderzoek geeft daarmee een goed beeld van gesubsidieerde activiteiten van deze instellingen en de strekking van de Turkse subsidieregeling. Een regeling waar veel zorgen over zijn in uw Kamer.12 De Minister van Buitenlandse Zaken van Turkije heeft naar aanleiding van de zorgen die zijn ontstaan rondom deze regeling toegezegd dat Turkije maximale transparantie nastreeft met betrekking tot dit programma en alle relevante informatie over deze regeling met Nederland deelt. Uit de opvolging van dit gesprek blijkt dat de Turkse overheid inderdaad relevante informatie over de instellingen deelt met Nederland. Via het Ministerie van Buitenlandse Zaken heb ik vernomen dat Turkije zich momenteel beraadt op een mogelijke nieuwe subsidietranche voor (uitsluitend) taallessen. Vrijwel alle instellingen hebben richting onderzoekers aangegeven niet geneigd te zijn om in de toekomst nogmaals gebruik te maken van een eventueel subsidie-aanbod van Turkije. De hoogte van het subsidiebedrag woog niet op tegen de tijd en moeite die het kostte om de subsidie aan te vragen. Ook heeft het de instellingen geraakt dat ze zonder directe aanleiding als centrale verdachten zijn opgevoerd in een ingewikkeld debat over mogelijke ongewenste buitenlandse inmenging door Turkije. Ik heb daar begrip voor.

De subsidieregeling op zichzelf kent een aantal voorwaarden die negatieve effecten beoogt te voorkomen. Bijvoorbeeld dat de gesubsidieerde activiteiten niet mogen indruisen tegen de normen en waarden van het betreffende land. Ook is de eis opgenomen dat de gesubsidieerde activiteiten niet een bepaalde ideologie of politieke visie mogen ondersteunen. Met de zeer beperkte subsidiebedragen per instelling (tussen € 5.000 – € 10.000 euro per instelling) is veelal bestaand taal- en cultuuraanbod versterkt. Er zijn in de onderzochte jaargang geen nieuwe instituten opgericht. Ook zijn tijdens de onderzochte lessen geen antidemocratische, anti-rechtstatelijke of anti-integratieve boodschappen of effecten geconstateerd. De betreffende aanbieders gaven desgevraagd ook aan open te staan voor verbinding, contact en vormen van controle. Ze willen graag (meer) samenwerken met de lokale overheid, maar ook met partners in de wijk zoals scholen, andere maatschappelijke organisaties, en wijkmanagers. Dit is een belangrijke handreiking aan gemeenten, waarvan ik hoop dat de gemeenten die aannemen en in gesprek gaan met aanbieders van informele scholing. Dit draagt bij aan het versterken van bestaand aanbod, (vroeg)signalering en het voorkomen van ongewenst aanbod. Ik zie het als mijn rol om genoemde handreiking actief onder de aandacht brengen van de betreffende gemeenten.

Handelingsperspectief

De onderzoekers hebben in het derde onderdeel van het rapport een aantal denkrichtingen verkend voor een uit te werken handelingskader. De aanbevelingen die hieruit voortvloeien sluiten goed aan op het huidige kabinetsbeleid inzake problematisch gedrag en dagen uit tot nadenken over verdere versteking van de weerbaarheid van lokale gemeenschappen. De belangrijkste aanbeveling van de onderzoekers betreft het stevig in (blijven) zetten op (door)ontwikkeling van sterke lokale netwerken in combinatie met het ondersteunen en stimuleren van partijen die al goede activiteiten ontplooien op het gebied van informele scholing en aandacht hebben voor een stimulerend pedagogisch klimaat. Hierbij dient binnen de gemeente ook aandacht te zijn voor het actief verzamelen van informatie over aanbieders van informele scholing die negatieve effecten sorteren, en daar waar nodig ingrijpen. Hier kan een integrale aanpak gericht op individuele situaties waarbij sprake is van problematisch gedrag ingezet worden.

Het is daarbij van groot belang om, naast deze integrale aanpak, beleid te ontwikkelen dat er op de lange termijn aan bijdraagt dat er geen publiek meer is voor onwenselijke invloeden. Ouders gaan bewust op zoek naar informele scholing die bijdraagt aan de identiteitsontwikkeling van hun kinderen en die hen helpt bij het overbruggen van de verschillende belevingswerelden. Ik zie mede als gevolg van kritische vragen van ouders op steeds meer plaatsen koepelorganisaties en individuele instellingen hun verantwoordelijkheid nemen en actief aan de slag gaan met professionaliseringsactiviteiten rondom informele scholing. Dit moedig ik ten zeerste aan. Een aantal moskeebesturen participeert in een onderzoek door het Kennisplatform Integratie & Samenleving (KIS). Gezamenlijk werken zij toe naar een set heldere randvoorwaarden voor professionele informele scholing. Daarnaast heb ik een financiële bijdrage geboden aan twee initiatieven waarin gemeenschappen zelf aan de slag zijn gegaan met het geven van een impuls aan het informele onderwijs. Zo start op initiatief van een koepelorganisatie een traject waarbij een groep moskeebestuurders aan de slag gaat met het versterken van het pedagogisch didactisch handelen van imams en vrijwilligers. In een ander veelbelovend initiatief is een groep ouders gestart met het aanbieden van alternatief lesaanbod, omdat zij zich onvoldoende herkenden in het beschikbare aanbod. De opbrengsten uit deze trajecten zullen breder gedeeld worden met de verschillende gemeenschappen. Ik ben voornemens om naast deze twee projecten dit jaar nog een aantal van dergelijke initiatieven te ondersteunen. Mijn ministerie werkt daar op dit moment de kaders voor uit.

Naast deze inzet op kennisontwikkeling binnen deze lokale initiatieven zijn er ook andere mogelijkheden waarop we vanuit de overheid in zetten om kinderen weerbaar te maken tegen onverdraagzame boodschappen waarmee ze mogelijk in aanraking komen. Te denken valt aan het tegenwicht dat goed burgerschapsonderwijs kan bieden. Hiermee wordt kinderen kennis van en respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat bijgebracht en worden zij in staat gesteld om zelfstandig een mening te vormen. De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft een wetsvoorstel aan uw Kamer aangeboden om de burgerschapsopdracht te verduidelijken. Deze verduidelijking biedt tevens een stevigere basis om te kunnen handhaven indien scholen onderwijs verzorgen dat in strijd is met de basiswaarden.13 Daarnaast kent het openbaar basisonderwijs de mogelijkheid om op verzoek van ouders godsdienst- of humanistisch vormingsonderwijs aan te bieden aan kinderen onder lestijd. Ouders zijn niet altijd op de hoogte van dit recht dat de wet hen toekent, terwijl ook dergelijk onderwijs kan bijdragen aan een geïnformeerde kritische houding van kinderen. Verder wordt door de VU samen met CMO gewerkt aan de ontwikkeling van een Nederlandse imamopleiding, waardoor meer moskeeën voorgangers in kunnen zetten die geworteld zijn in de Nederlandse samenleving.

Verder ga ik naar aanleiding van dit rapport in gesprek met een aantal bevlogen mensen uit de gemeenschappen, experts en gemeenten om te zien hoe eenieder vanuit zijn rol kan bijdragen aan goed kwalitatief informeel onderwijs.

De bevinding over het instellen van toezicht

Ook hebben de onderzoekers, mede op verzoek van uw Kamer, onderzocht of het instellen van toezicht een middel kan zijn om meer zicht te krijgen op informele scholing die mogelijk antidemocratische, antirechtstatelijke of anti-integratieve elementen bevat. In het eindrapport plaatsen de onderzoekers vraagtekens bij de effectiviteit en proportionaliteit van het instellen van een (risicogericht) inspectietoezicht. Voor toezicht op deze vorm van scholing is een wettelijke grondslag nodig. Bovendien druist het in tegen grondrechten als de vrijheid van vereniging, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van religie. Het is mogelijk om grondwettelijke vrijheden in te perken, mits er sprake is van evident maatschappelijk nut en noodzaak. Dit onderzoek geeft daar geen aanleiding toe. Het belasten van duizenden (vrijwilligers-)organisaties, die op een positieve wijze bijdragen aan onze samenleving, om zicht te krijgen op een beperkt aantal organisaties waar mogelijk zorgen om zijn, beschouwt het kabinet als disproportioneel. Ook de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zet op grond van de ervaring van de werking van toezicht in het regulier onderwijs grote vraagtekens bij de effectiviteit en uitvoerbaarheid van het in de moties voorgestelde toezicht door de Inspectie van het Onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs geeft aan te verwachten dat generieke maatregelen zoals een rapportageplicht averechts kunnen werken. Generieke maatregelen zouden ook kunnen leiden tot een gevoel van wantrouwen. Ook heeft zij meer vertrouwen in mobilisering van de goedwillende meerderheid van organisaties voor informele scholing met maatregelen die stimulerend werken zoals het bevorderen van de professionalisering, met daarnaast een specifiek op de probleemgroep gerichte aanpak.

Taskforce Problematisch Gedrag & Ongewenste Buitenlandse Financiering

Indien gemeenten signalen hebben dat bepaalde instellingen voor informele scholing hun leerlingen antidemocratisch gedrag bijbrengen of actief aanzetten tot onverdraagzaamheid, dan kunnen zij voor directe ondersteuning terecht bij de Taskforce PG & OBF. Dit interdepartementale samenwerkingsverband ondersteunt gemeenten bij de aanpak van structureel problematisch gedrag dat (op de lange termijn) kan leiden tot ondermijning van de democratische rechtsstaat. Concreet ondersteunt het Rijk gemeenten door het ontwikkelen van verschillende instrumenten, zoals het Afwegingskader Problematisch gedrag, de Escalatieladder en het Message House PG & OBF. Het Afwegingskader bevat verschillende vragen die gemeenteambtenaren helpen om een oordeel te vormen over problematisch gedrag. De Escalatieladder geeft inzicht in mogelijke handelingsperspectieven en de afwegingen die gemaakt kunnen worden bij het kiezen van een effectieve interventie. Het Message House PG & OBF ondersteunt de Taskforce-partners en gemeenten bij het hanteren van helder en schoon taalgebruik in de communicatie over problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.

Daarnaast wordt gewerkt aan het vergroten van het handelingsperspectief van gemeenten. In de eerste plaats door in te zetten op het vergroten van financiële transparantie door maatschappelijke organisaties in geval van buitenlandse donaties. Het betreffende wetsvoorstel ligt momenteel bij de Raad van State voor advisering. Daarnaast is bij de Kamer een wetsvoorstel ingediend waarmee de mogelijkheden worden verruimd voor het verbieden van rechtspersonen waarvan de werkzaamheden in strijd zijn met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 uit het Burgerlijk Wetboek.14 Recent is de Afdeling advisering van de Raad van State gevraagd voorlichting te geven over mogelijke maatregelen om ongewenste financiële stromen uit onvrije landen naar maatschappelijke organisaties te verbieden.15 Ten slotte wordt naar verwachting het eindrapport van de Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen voor de zomer openbaar. Er zal bezien worden of dit rapport aanleiding geeft tot het aanscherpen of uitbreiden van deze maatregelen.

In de aanpak van problematisch gedrag bij instellingen voor informele scholing zijn de verschillende betrokken gemeenschappen in Nederland onmisbaar. Zij hebben vaak het meest te lijden onder problematisch gedrag en worden daarbij dubbel geraakt. Soms direct, bijvoorbeeld wanneer een extremistische spreker jongeren op een bepaalde wijze boodschappen meegeeft waardoor ze met de rug naar de samenleving komen te staan en zij zich steeds minder thuis voelen in hun eigen land. Maar vaak ook indirect, doordat de problematische gedragingen van deze kleine groep (ten onrechte) een negatieve weerslag hebben op de beeldvorming over de gemeenschappen als geheel. Zo wakkeren deze zogenoemde «aanjagers» polarisatie en ontwrichting aan en dat is onacceptabel. Om die reden zet de Taskforce PG & OBF zich in om naast gemeenten ook samen te werken met betrokken gemeenschappen om de weerbaarheid tegen problematisch gedrag te versterken en daar waar nodig de relatie tussen gemeenten en gemeenschappen te verstevigen. Het kabinet steunt de mensen binnen de gemeenschappen die de signalen van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering evenzeer onacceptabel vinden of de gevolgen daarvan ondervinden. Het is dan ook van het grootste belang dat er ruimte is voor pluriformiteit, er oog is voor weerbaarheid en deze waar nodig verder wordt versterkt.

Ten slotte

De ontwikkeling van beleid ter bevordering van de brede veerkracht en weerbaarheid in de samenleving verdient verdere investering. Dit kabinet streeft naar een sociaal stabiele samenleving. Een samenleving die tegen een stootje kan en waarin iedereen kansen krijgt om mee te doen. Het voornaamste uitgangspunt daarbij is het vertrouwen in de weerbaarheid en werking van onze democratische rechtsstaat, en de rol die de inwoners van onze open samenleving daarin van nature innemen. Momenteel wordt in samenwerking met gemeenschappen en gemeenten gewerkt aan een brede gezamenlijke weerbaarheidsagenda, waarover ik u later dit jaar uitgebreid zal informeren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Bijlage

Samenvatting van het rapport

De onderzoekers stellen in de eerste fase van het onderzoek vast dat het aanbod aan informele scholing zeer gevarieerd is. Het betreft een breed scala aan activiteiten op gebieden als taal, religie, cultuur en sport. Ook de diversiteit van de aanbieders is hoog. Zo bieden onder andere moskeeën, kerken, sportverenigingen, bibliotheken en kunst- en cultuurcentra naschoolse activiteiten aan voor kinderen in de leeftijd van vijf tot zestien jaar. Respondenten noemen aanzienlijk meer positieve effecten van informele scholing dan negatieve effecten. Om tot dit beeld te komen heeft een documentstudie plaatsgevonden, is informatie verzameld middels een vragenlijst die breed is uitgezet onder gemeenten, scholen en maatschappelijke organisaties en heeft een aantal verdiepende gesprekken plaatsgevonden. Het onderzoek schetst de breedte en diversiteit van het informele scholingsaanbod, maar het is de onderzoekers niet gelukt om inzicht te bieden in de (numerieke) omvang van informele scholing of de financiering ervan. De respondenten geven aan hier geen zicht op te hebben.

In de tweede fase van het onderzoek zijn de negen instellingen die subsidie hebben ontvangen vanuit Turkije via de subsidieregeling 2018–2019 «Anadolu Haftasonu Okulu» (vertaald: Turkse weekendscholen project) onderzocht. Alleen bestaande organisaties konden in aanmerking komen voor subsidie. Er zijn derhalve geen nieuwe instellingen opgericht met deze subsidie uit Turkije. De negen instellingen die het betreft, hebben vrijwillig meegewerkt aan het onderzoek. Zij hebben waar mogelijk de onderzoekers toegang gegeven tot de lessen en het lesmateriaal. Er is in het onderzoek bij deze instellingen niet gebleken dat de lessen, bekostigd met de subsidie, antidemocratische, anti-rechtstatelijke of anti-integratieve boodschappen of elementen bevatten. Ook de subsidieregeling zelf is geanalyseerd.16 Met de regeling beoogt de Turkse overheid lessen in de Turkse taal en cultuur te versterken in een groot aantal Westerse landen waar mensen met een Turkse achtergrond wonen. Bij bestudering bleek dat de subsidieregeling een aantal strikte voorwaarden kent, waaronder de eis dat gesubsidieerde activiteiten niet mogen indruisen tegen wet- en regelgeving of normen en waarden van het betreffende land. Ook mogen activiteiten niet een bepaalde ideologie of politieke visie ondersteunen. Dit komt overeen met de aangetroffen praktijk.

Daarnaast zijn in de tweede fase signalen van een aantal respondenten nader bestudeerd. Er zijn op een totaal van 15.000 enquêtes vier algemene en zes specifiekere signalen over vermoedens van antidemocratische, antirechtstatelijke of anti-integratieve intenties van aanbieders gemeld door de respondenten. De vier algemene signalen konden niet nader worden onderzocht, omdat de respondenten de signalen niet konden terugbrengen tot één organisatie of wegens een gebrek aan contactgegevens. De zes specifieke signalen betroffen islamitische organisaties. Vijf van de zes organisaties waarover zorgen zijn geuit, zijn benaderd, maar hebben uiteindelijk om diverse redenen niet meegewerkt aan het onderzoek. De zesde organisatie is op uitdrukkelijk verzoek van de gemeente niet benaderd om lopend contact niet te verstoren. De onderzoekers kunnen niet met zekerheid zeggen waarom deze organisaties niet mee wilden werken aan het nadere onderzoek. Als verklaring geven de onderzoekers dat de negatieve insteek van het onderzoek en de actuele context hier mogelijk aan heeft bijgedragen. Het benaderen van de instellingen vond namelijk plaats in dezelfde week als de NRC/Nieuwsuur uitzendingen over de verspreiding van salafistische denkbeelden binnen het informele onderwijs.17

In de derde fase van het onderzoek hebben de onderzoekers een aantal denkrichtingen voor een handelingsperspectief uitgewerkt: inspectie en toezicht, inperking van de mogelijkheden van buitenlandse financiering, versterking van goed aanbod, ontwikkeling van een keurmerk voor informele scholing en versterking van de lokale aanpak. Om te komen tot een werkbaar handelingskader dient volgens de onderzoekers een balans te worden gevonden tussen de problematiek en de grondrechten van betrokkenen. Een handelingskader dient proportioneel, objectiveerbaar en effectief te zijn en mag niet indruisen tegen het gelijkheidsbeginsel. Dit alles overwegende komen de onderzoekers met het advies om vooral de lokale aanpak te versterken door te investeren in kennismaking en het werken aan een relatie met aanbieders van informele scholing. Het opbouwen van een netwerk vanuit vertrouwen draagt bij aan het versterken van bestaand aanbod, (vroeg)signalering en ingrijpen als het ergens dreigt mis te gaan. Daarnaast adviseren de onderzoekers een combinatie van het ondersteunen en stimuleren van partijen die al goede activiteiten ondernemen en waar nodig ingrijpen bij partijen waar zich negatieve effecten voordoen. Ten slotte is het advies om te zorgen voor betrokkenheid van en draagvlak bij de aanbieders van informele scholing zelf als het gaat om de ontwikkeling van handelingskader. Het slagen van een aanpak is volgens de onderzoekers voor een groot deel afhankelijk van medewerking van de groep aanbieders waar het goed gaat. Ook mogelijkheden voor het instellen van toezicht zijn onderzocht. De onderzoekers geven aan dat het instellen van toezicht indruist tegen grondrechten als de vrijheid van vereniging, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van religie. Ze zetten vraagtekens bij de proportionaliteit en de effectiviteit van een dergelijk toezicht.


X Noot
1

Kamerstuk 35 000 XV, nr. 82

X Noot
2

Onder andere bij de NOS verscheen op 10 augustus 2018 het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»

https://nos.nl/artikel/2245510-turkije-gaat-weekendscholen-financieren-in-nederland.html

X Noot
3

In het Kamerdebat en de daaropvolgende brieven is gesproken over «Turkse weekendscholen». Het betreft echter instellingen die zich niet uitsluitend richten op scholing tijdens de weekenden, vandaar dat in deze beleidsreactie gesproken wordt over «instellingen die subsidie uit Turkije hebben ontvangen».

X Noot
4

Dit onderzoek richt zich primair op informele scholing in Nederland dat zich richt op taal, cultuur en religie en betreft geen onderzoek naar aspecten van de nationale veiligheid.

X Noot
5

Kamerstuk 35 000 XV, nr. 87

X Noot
6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
7

Kamerstuk 30 821, nr. 55. De motie Paternotte vraagt de regering om in overleg met de betreffende gemeenten te komen tot een toezicht- of visitatiestructuur voor deze nieuw op te zetten Turkse weekendscholen.

Kamerstuk 30 821, nr. 57. De motie Pieter Heerma c.s. vraagt de regering om na te gaan of en hoe de Inspectie van het Onderwijs een toezichthoudende rol kan krijgen op deze weekendscholen.

X Noot
8

Kamerstuk 32 824, nr. 293

X Noot
11

AIVD-jaarverslag 2018 (Kamerstuk 30 977, nr. 154, 2019 (Kamerstuk 30 977, nr. 156) en DTN49, DTN51 en DTN52 (bijlagen bij Kamerstuk 29 754, nr. 546).

X Noot
13

Kamerstuk 35 352, nr. 2

X Noot
14

Kamerstuk 35 366

X Noot
15

Kamerstuk 29 614, nr. 150

Naar boven