29 546 Vermindering regeldruk OCW

Nr. 28 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 januari 2018

Het kabinet heeft de wens scholen waar mogelijk de ruimte te geven. Deze ruimte wordt momenteel verkend door de scholen die participeren in het experiment Regelluwe scholen. Bijgaand ontvangt u de tweede voortgangsrapportage van de onderzoekers die het experiment monitoren (bijlage 1)1. De voortgangsrapportage geeft aanleiding te onderzoeken of het mogelijk is om, vooruitlopend op de afronding van het experiment in 2021, enkele afwijkingen nu al breed beschikbaar te maken. Dit sluit aan op de aankondiging in het regeerakkoord dat daar waar regels moeiteloos geschrapt kunnen worden, we dit zullen doen. Daarnaast zal het experiment op een aantal kansrijke thema’s worden uitgebreid met andere scholen.

Voorgeschiedenis

Om regeldruk verder te bestrijden en innovatie te bevorderen, heeft toenmalig Staatssecretaris Dekker in 2014 het initiatief genomen tot het experiment Regelluwe scholen.2 In januari 2016 zijn 46 scholen voor primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) van start gegaan met het experiment. Deze scholen zijn geselecteerd uit de groep scholen die zowel in 2013 als in 2014 het predicaat Excellente School hebben behaald. Het experiment vindt zijn juridische basis in het Besluit experiment regelluwe scholen, dat op 1 januari 2016 van kracht is geworden3. Scholen die deelnemen kunnen op diverse gebieden afwijken, zoals de onderwijstijd, het curriculum, toetsing en examinering, en in het vo bevoegdheden. Het experiment wordt gemonitord, om duidelijk te krijgen of het afwijken van bepaalde onderdelen van wet- en regelgeving leidt tot betere kwaliteit of een hogere doelmatigheid van het onderwijs. Op basis van de bevindingen wordt bepaald of er op sommige terreinen definitief meer ruimte beschikbaar komt, al dan niet voor alle scholen in Nederland. Hierbij wordt natuurlijk rekening gehouden met de functie die de regels hebben en de effecten van deze afwijkingen op belanghebbenden.

Monitor: de eerste bevindingen

Vorig jaar gaf mijn voorganger al aan dat opvalt dat scholen het experiment vooral aangrijpen om hun onderwijs verder te innoveren en in veel mindere mate om regeldruk te verminderen. De deelnemende scholen geven nog steeds aan slechts in beperkte mate last te hebben van regeldruk vanuit de overheid.

Tussen het uitbrengen van de vorige voortgangsrapportage en deze voortgangsrapportage zijn er zeven scholen bijgekomen. Nog altijd zijn er 28 scholen die geen gebruik maken van de mogelijkheid om af te wijken van de regels. Voor een aantal scholen is de reden hiervoor dat er binnen de huidige regelgeving reeds voldoende ruimte is. Vijf scholen geven expliciet aan dat is gebleken dat voor hun beoogde plannen geen afwijking van wet- en regelgeving nodig is. Het gaat hierbij om plannen rond maatwerk voor leerlingen, vervroegd examen doen en het werken met groepsplannen.

De scholen hebben 41 meldingen gedaan. Deze zijn als volgt verdeeld.

 

deelnemende scholen

aantal meldingen

po

11

15

vo

13

26

Een school kan aangeven van meerdere regels te willen afwijken, vandaar dat er meer meldingen zijn dan deelnemende scholen. Po- en vo-scholen doen over het algemeen een ander soort meldingen. De meldingen door po-scholen dienen veelal een doelmatiger inrichting van het onderwijs. Voorbeelden zijn het geven van een alternatieve invulling aan het schoolplan, het op minder momenten laten instromen van kleuters en het terugbrengen van de onderwijstijd en deze tijd gebruiken voor de ontwikkeling van het onderwijs. De meldingen die vo-scholen doen, richten zich vaker op innovatie, door het flexibiliseren en vernieuwen van het onderwijs. Voorbeelden hiervan zijn het anders invullen van het curriculum, alternatieve routes naar het diploma en alternatieven voor het centraal examen.

De eerste ervaringen met de vernieuwingen zijn overwegend positief. De scholen ervaren een verbetering van de kwaliteit. Leerlingen krijgen meer keuzemogelijkheden en er is meer flexibiliteit. In enkele gevallen verlichten de vernieuwingen ook de werkdruk. Daarnaast zijn er aandachtspunten. Scholen moeten aanpassingen maken op organisatorisch en administratief gebied. Tevens heeft een aantal afwijkingen impact op andere sectoren zoals de kinderopvang en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo), die mogelijk consequenties voor de bekostiging met zich meebrengen. Voor bepaalde vernieuwingen zijn de consequenties vergaand. Bij vernieuwingen op het gebied van examinering is het civiel effect van het diploma een belangrijk punt van aandacht. De betrouwbaarheid van het diploma is van belang voor leerlingen, vervolgopleidingen en potentiële werkgevers, zodat er een drempelloze doorstroom is. Vernieuwingen mogen niet ten koste gaan van deze betrouwbaarheid.

Samenhang met werkdruk

Het verminderen van werkdruk is niet het primaire doel van het experiment. In sommige gevallen leidt het afwijken van regelgeving zelfs (kortstondig) tot meer werkdruk. Wel geven scholen aan dat het kunnen doen van deze vernieuwingen vaak leidt tot een vergroting van het werkplezier − en daardoor tot een vermindering van de ervaren werkdruk. Daarnaast zijn er, zoals gezegd, vernieuwingen die de werkdruk wel verlichten.

Meer ruimte voor scholen

Scholen die meedoen aan het experiment ervaren meer ruimte. Ook andere scholen zouden hier van moeten kunnen profiteren. Omdat het nog relatief vroeg in het experiment is, is vaak meer tijd nodig om conclusies te kunnen trekken. Wel is al een aantal kansrijke onderwerpen te signaleren.

Op basis van de ervaringen is voor twee onderwerpen opportuun te verkennen of deze regels direct kunnen worden aangepast voor alle scholen. Dit geldt in de eerste plaats voor de educatieve keuzedagen in het po. Brede invoering van de mogelijkheid om te werken met educatieve keuzedagen lijkt op basis van de opgedane ervaring in het experiment kansrijk. De gevolgen zijn beperkt en de meerwaarde voor leraren, ouders en leerlingen is ogenschijnlijk groot. Ook blijkt uit de voortgangsrapportage dat de vereenvoudiging van het schoolplan (po en vo) een positief effect kent. Het leidt op de deelnemende scholen tot een afname van de werkdruk. Tevens heeft een compacte frequentere cyclus tot gevolg dat het document meer leeft binnen de school. In de aanstaande verkenning zullen de positieve ervaringen uit het experiment worden afgewogen tegen de achtergrond en de doelstelling van de betreffende wetgeving, om zodoende te kunnen komen tot een conclusie. Zo is het bijvoorbeeld voor het schoolplan belangrijk dat het zijn huidige positie in het stelsel van kwaliteitszorg behoudt.

Andere onderwerpen zijn interessant vanuit de optiek van de positieve ervaringen binnen het experiment, maar kennen tegelijkertijd een complexiteit waar het gaat om vertaling naar regelgeving buiten het experiment. Wat betreft deze onderwerpen is het de vraag in welke mate zij ook een positieve bijdrage kunnen leveren aan het geheel van scholen in Nederland. Op het moment zijn deze afwijkingen immers uitsluitend op kleine schaal getest, en uitsluitend bij excellente scholen.

In de voortgangsrapportage doen de onderzoekers de aanbeveling om voor de afwijkingen op dergelijke onderwerpen het experiment verder te versterken door een gerichte uitbreiding. Door meer scholen de mogelijkheid te bieden te experimenteren op deze onderwerpen, kunnen de consequenties van eventuele aanpassing van de regelgeving verder worden verkend. Dit gaat om vijf onderwerpen:

  • het inruilen van onderwijstijd voor ontwikkeltijd;

  • het verminderen van instroommomenten in het primair onderwijs;

  • het vervangen van een theoretisch vak door een praktijkvak op de havo;

  • het afnemen van deelexamens op de eigen school;

  • het afwijken van bevoegdheidseisen in het vo.

Per onderwerp zullen wij scholen uitnodigen deel te nemen aan het experiment. Hierbij is het doel om de diversiteit binnen het experiment te vergroten, zodat ervaring kan worden opgedaan onder een bredere afspiegeling van het scholenveld. In de monitoring is uiteraard veel aandacht voor de ervaring van deze nieuwe scholen en de gevolgen van het experiment op hun schoolorganisatie.

Ook scholen die niet excellent zijn, kunnen – op voorwaarde dat hun onderwijskwaliteit aantoonbaar goed is – in aanmerking komen voor deelname. Deze scholen kunnen gedurende de looptijd van het experiment, dus tot en met 2021, gebruikmaken van de volledige regelruimte die het experiment biedt. Inzet is dat de scholen nog dit schooljaar van start kunnen gaan, zodat ze nog drie jaar ervaring op kunnen doen met de regelruimte. Natuurlijk moeten deze scholen verder voldoen aan de voorwaarden waar de huidige deelnemende scholen ook aan voldoen. De scholen dienen instemming te vragen aan de medezeggenschapsraad, zowel voor deelname aan het experiment als voor iedere concrete afwijking.

Met deze uitwerking geef ik tevens uitvoering aan de moties van de leden Ypma en Straus.4 5

Tot slot

De scholen die op het moment deelnemen aan het experiment doen dit met grote inzet en veel enthousiasme. Het opzetten van een voorstel en dit op een goede manier uitvoeren kost hen tijd en energie, maar levert hen ook veel op. Dit gun ik andere scholen ook. Indien uit de komende voortgangsrapportages andere thema’s blijken waarop uitbreiding mogelijk is, zal ik u hierover informeren.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Zie de brief van 6 november 2014 aan uw Kamer, Kamerstuk 29 546, nr. 18.

X Noot
4

Kamerstuk 29 515, nr. 383.

X Noot
5

Kamerstuk 29 546, nr. 25.

Naar boven