29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr. 136 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 mei 2012

Bij de regeling van werkzaamheden op 12 april 2012 is door mevrouw Kooiman van de SP-fractie gevraagd om een brief over «de mogelijk grove misstanden bij opvangcentrum Het Gooi in Hilversum, omdat er weinig toezicht was». Met deze brief voldoe ik aan uw verzoek. Ik schets het beleidsmatig kader voor de vrouwenopvang (Wmo) en de betekenis daarvan voor het toezicht, ga in op mijn beleid ten aanzien van kwaliteitsverbetering in de vrouwenopvang en besteed vervolgens aandacht aan de ontwikkelingen in Hilversum.

Beleidsmatig kader vrouwenopvang

Sinds het einde van de vorige eeuw zijn de zogeheten centrumgemeenten verantwoordelijk voor vrouwenopvang. Dit is geregeld in artikel 20, tweede lid, Wmo. Het betreft thans 35 centrumgemeenten, waaronder de gemeente Hilversum. Deze centrumgemeenten zijn ervoor verantwoordelijk om (tijdelijk) onderdak en begeleiding te bieden aan vrouwen die, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van relationele aard of geweld.

Vrouwenopvang is volgens artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel van «maatschappelijke ondersteuning». In artikel 3 van de Wmo is bepaald dat gemeenten gehouden zijn tot het opstellen van plannen ten aanzien van maatschappelijke ondersteuning. Volgens het vierde lid, sub d, van dat artikel wordt specifiek geëist dat in zo’n plan wordt aangegeven welke maatregelen de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders nemen om de kwaliteit te borgen van de wijze waarop de maatschappelijke ondersteuning wordt uitgevoerd. De verantwoordelijkheid voor vrouwenopvang, inclusief het kwaliteitsbeleid, is dus een gemeentelijke verantwoordelijkheid en onderwerp van horizontale verantwoording.

Toezien op de uitvoering van genomen maatregelen behoort vanzelfsprekend tot deze gemeentelijke verantwoordelijkheid voor kwaliteit. Dit toezicht kan door gemeenten op verschillende wijzen worden ingevuld. Veel gemeenten geven invulling aan hun toezichthoudende rol door middel van regulier voortgangsoverleg, al dan niet op locatie. In sommige gevallen wordt daarbij dan ook met cliënten van de vrouwenopvang gesproken. Daarnaast worden in het kader van de subsidierelatie met opvanginstellingen prestatieafspraken gemaakt.

Rol rijksoverheid

De verantwoordelijkheid voor voorzieningen op het gebied van vrouwenopvang ligt dus in de eerste plaats bij (centrum)gemeenten. Mijn rol bestaat uit het scheppen van de juiste randvoorwaarden. Het gaat er daarbij om dat het systeem van vrouwenopvang zodanig is ingericht dat burgers adequaat worden geholpen als dat nodig is en dat gemeenten in staat worden gesteld hun verantwoordelijkheid waar te maken. Instrumenten die ik daarbij ter beschikking heb zijn onder meer juridisch, bestuurlijk en financieel van aard. Ik licht mijn inzet met die instrumenten hieronder toe.

Ten aanzien van kwaliteit en toezicht heb ik in de afgelopen periode bij uw Kamer voorstellen ingediend om de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor kwaliteit nader te expliciteren en te versterken.

Het wetsvoorstel in verband met de decentralisatie van AWBZ-begeleiding naar de Wmo (33 127, nr. 2) bevatte reeds onder meer een bepaling waarin wordt geregeld dat in het gemeentelijk plan moet worden aangegeven welke kwaliteitseisen aan maatschappelijke ondersteuning en de beroepskrachten worden gesteld en hoe toezicht en handhaving terzake worden geregeld. Met een nota van wijziging bij voornoemd wetsvoorstel, die ik op 17 april 2012 bij uw Kamer indiende (kenmerk DMO/SFI 3112889), heb ik het onderdeel kwaliteit en toezicht in het ingediende wetsvoorstel verder versterkt. Ik doe dat door vast te leggen wat wordt verstaan onder verantwoorde maatschappelijke ondersteuning van goed niveau en door tijdelijk IGZ-toezicht in te stellen.

Ook via de bestuurlijke weg streef ik naar goede kwaliteit en toezicht. In mijn brief over geweld in afhankelijkheidsrelaties (29 325, nr. 117) heb ik mijn reactie gegeven op de aanbevelingen van de commissie «Stelselonderzoek vrouwenopvang» (commissie De Jong). Ik volg het advies om gemeenten elke vier jaar een «regiovisie geweld in huiselijke kring» te laten ontwikkelen. De wethouders van de 35 centrumgemeenten staan daar positief tegenover. Ik ga dat proces de komende tijd faciliteren. Gemeenten zullen in hun regiovisie expliciet moeten maken op welke wijze zij kwaliteit in de vrouwenopvang gaan waarborgen en toezicht gaan houden.

In de afgelopen jaren is met financiële steun van de rijksoverheid ingezet op verbetering van de kwaliteit en vernieuwing van de vrouwenopvang. In het kader van het door mijn ministerie gefinancierde verbeterplan vrouwenopvang (2008–2013), om de kwaliteit van de vrouwenopvang verder te verbeteren, zijn twee methodieken opgeleverd: «Krachtwerk» voor de vrouwen en «Veerkracht» voor de kinderen. Deze methodieken worden nu in de opvang geïmplementeerd. De totale investering van mijn ministerie bedroeg ruim € 3 miljoen.

Het bovenstaande maakt duidelijk dat ik mij op diverse manieren heb ingezet en blijf inzetten voor goede kwaliteit en toezicht in de vrouwenopvang.

Mogelijke misstanden Hilversum

Begin april bereikten mij signalen dat er bij het vrouwenopvangcentrum Het Gooi problemen waren.

Voor zover ik van de gemeente Hilversum heb begrepen kwamen daar op 4 april 2012 klachten binnen over de stichting Opvangcentrum Het Gooi. Kort daarvoor waren reeds klachten binnengekomen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Inspectie Jeugdzorg (IJZ). De melders daarvan werden door IGZ en IJZ doorverwezen naar de gemeente Hilversum, aangezien Opvangcentrum Het Gooi niet tot het toezichtsveld van IGZ en IJZ behoort maar onder gemeentelijk toezicht valt. Tijdens een telefonisch contact tussen de gemeente Hilversum en de IGZ op 4 april 2012 heeft de IGZ dit ook bevestigd jegens de gemeente.

In de dagen erna heeft de gemeente Hilversum in samenwerking met de GGD Gooi & Vechtstreek en de Federatie Opvang diverse acties ondernomen om de veiligheid van de opgevangen vrouwen te waarborgen, de vrouwen die het opvangcentrum wilden verlaten alternatieve opvang te bieden en de vrouwen in de gelegenheid te stellen hun klachten in te dienen door de stichting te dwingen een externe klachtencommissie in te stellen. De verantwoordelijk wethouder heeft diverse malen contact gehad met het bestuur van de stichting en bij één van die gelegenheden de verzamelde klachten overhandigd. Het bestuur van de stichting besloot op 10 april 2012 de directie op non-actief te stellen.

Op 11 april 2012 is besloten dat een andere vrouwenopvanginstelling met onmiddellijke ingang een interim-staf zal leveren. Daarmee werd de cliëntondersteuning voor de achtergebleven vrouwen gegarandeerd.

Op 17 april 2012 maakte het bestuur van de stichting bekend zo snel mogelijk te zullen opstappen, maar niet dan nadat nieuwe bestuursleden zullen worden aangezocht en een interim-directie wordt aangesteld.

Gedurende de hierboven beschreven periode is er diverse malen contact geweest tussen mijn ambtenaren en de gemeente Hilversum. Zo hebben mijn medewerkers op 5 april 2012 contact opgenomen met de wethouder van Hilversum om hem te wijzen op de gemeentelijke verantwoordelijkheid in deze kwestie. Daarnaast is er vanuit mijn ministerie veelvuldig contact geweest met de Federatie Opvang, die een belangrijke ondersteunende rol heeft gespeeld in deze kwestie.

Ik constateer dat de inspanningen van de verschillende hierbij betrokken partijen ertoe hebben geleid dat alle betrokken vrouwen (en hun kinderen) zijn opgevangen.

Onderzoek gemeente Hilversum

Naast de hierboven beschreven maatregelen heeft de gemeente Hilversum besloten tot het instellen van een onafhankelijke commissie die onderzoek gaat doen naar de problemen bij de Stichting Opvangcentrum Het Gooi. Deze commissie onderzoekt drie vragen. In de eerste plaats wordt ingezoomd op de klachten over Het Gooi en de afhandeling daarvan. In de tweede plaats wordt het functioneren van de stichting onderzocht. In de derde plaats wordt aandacht besteed aan kwaliteitsborging en toezicht. Niet alleen de stichting is onderwerp van onderzoek, maar ook de betrokkenheid van andere partijen (waaronder de gemeente Hilversum) wordt onderzocht. Het onderzoek heeft betrekking op de periode 2004–2012.

De resultaten van het onderzoek zijn in de eerste plaats relevant voor de gemeente Hilversum. Ik sluit echter niet uit dat het onderzoek ook nuttige aanbevelingen kan opleveren die eveneens bruikbaar zijn voor overige gemeenten. De aanbevelingen zullen dan kunnen worden betrokken bij de totstandkoming van de (kwaliteits- en toezichtparagraaf van de) «regiovisie geweld in huiselijke kring».

Tenslotte wil ik nog opmerken hoe teleurstellend het is om te moeten constateren dat vrouwen en kinderen, op de vlucht voor huiselijk geweld, in een dergelijke situatie terecht blijken te zijn gekomen. Dat maakt het nauwkeurig aandacht geven aan dit onderwerp in de regiovisie des te belangrijker.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

Naar boven