29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr. 117 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 september 2010

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 14 juni 2010 inzake een afschrift van de brief aan de Federatie Opvang over maatschappelijke opvang en eigen bijdrage voor AWBZ-begeleiding (Kamerstuk 29 538, nr. 114).

De op 2 juli 2010 toegezonden vragen zijn met de door de minister bij brief van 28 september 2010 toegezonden antwoorden, voorzien van een inleiding, hieronder afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Smeets

Adjunct-griffier van de commissie,

Sjerp

Inleiding

Hierbij bied ik u mijn reactie aan op het verslag van een schriftelijk overleg van de vaste commissie voor VWS van 2 juli 2010 naar aanleiding van mijn brief van 14 juni jl. aan de Federatie Opvang over eigen bijdragen in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang (Wmo) en de eigen bijdrage voor AWBZ begeleiding.

Voorafgaand aan de reactie op de door de Kamer gestelde vragen, maak ik graag van de gelegenheid gebruik om kort in te gaan op de wijzigingen in de regelgeving aangaande de eigen bijdrage voor cliënten in de maatschappelijke opvang (mo) en vrouwenopvang (vo). Deze wijzigingen leggen, met inachtneming van de introductie van een eigen bijdrage voor begeleiding in de AWBZ, de basis voor een goede uitvoering van een adequate anticumulatie van bijdragen in de AWBZ en de Wmo.

Het Besluit maatschappelijke ondersteuning en het Bijdragebesluit zorg zijn gepubliceerd en inwerking getreden.2 Hiermee is bepaald, dat cliënten die verblijven in de mo en vo geen andere eigen bijdrage voor AWBZ zorg of Wmo betalen dan de bijdrage voor de opvang (de zgn. «anticumulatie»), en op zijn minst zak- en kleedgeld overhouden alsmede een bedrag om de nominale premie voor de ziektekostenverzekering te kunnen betalen.

Hiermee samenhangend is begin juli bij uw Kamer het voorstel van wet tot wijziging van de Wmo ingediend om te regelen dat eigen bijdragen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang door gemeenten bij verordening worden geregeld, en vervolgens door of namens hen worden vastgesteld en geïnd3.

Na de inwerkingtreding van deze wijziging is de gemeente bevoegd om, ook voor mo en vo, te bepalen of een cliënt een eigen bijdrage is verschuldigd en hoe hoog deze is. In mijn antwoord op de vragen ga ik hier nader op in.

Deze wijziging van de Wmo maakt het ook mogelijk om de vaststelling en inning van de eigen bijdrage bij de gemeente te leggen in plaats van bij het CAK – zoals de Wmo thans uitsluitend bepaalt.

Gemeenten bereiden zich, met ondersteuning vanuit VWS, al voor op deze taken, maar eerst met een behandeling van het wetsvoorstel door uw Kamer wordt aan deze regeling kracht van wet gegeven.

Naast het leggen van een juridische basis, dienen alle partners ook diverse concrete acties te ondernemen. Het verheugt mij dat betrokken partijen de uitvoering van de maatregelen voortvarend ter hand nemen. Instellingen voor maatschappelijke opvang weten de weg naar het CAK steeds meer te vinden. Centrumgemeenten bereiden de verordeningen voor en geven invulling aan het beleid rond de eigen bijdrage in deze sector, veelal samen met de aanbieders.

Het CAK is geïnstrueerd om vragen op te vangen en, waar nodig, ondersteuning te bieden. Ik blijf de uitvoering kritisch volgen.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de minister

De reactie van de minister is opgenomen direct achter de vragen van de kamerfracties.

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de brief van de minister van VWS aan de Federatie Opvang over maatschappelijke opvang en de eigen bijdrage voor AWBZ-begeleiding. Tijdens het algemeen overleg maatschappelijke opvang op 16 december 2009 (29 325, nr. 50) deed de toenmalige staatssecretaris van VWS in antwoord op vragen van de VVD-fractie de toezegging om ervoor te zorgen dat er in de vrouwenopvang geen cliëntgegevens inzake de eigen bijdrage regeling AWBZ aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) worden gestuurd, dit om de veiligheid van de vrouwen te beschermen. Deze leden zijn de minister zeer erkentelijk dat deze toezegging inmiddels is uitgevoerd. Daarnaast hebben genoemde leden echter ook nog enkele andere vragen.

In de eerste plaats constateren deze leden dat gemeenten, als zij bijzondere bijstand willen verlenen aan mensen om de eigen bijdrage te kunnen betalen meer administratieve lasten van de aanvraag van de bijstand hebben dan de eigen bijdrage oplevert. Is de minister voornemens om de toename van administratieve lasten van gemeenten en zorgaanbieders te voorkomen en te verminderen? Zo ja, hoe precies en zo nee, waarom niet?

Reactie van de minister:

De administratieve lasten die gepaard gaan met uitvoering van de Wet werk en bijstand regarderen primair de verantwoordelijkheid van de minister van SZW. Voor wat betreft de eigen bijdrage in de Wmo, merk ik op dat gemeenten, zoals bij alle eigen bijdragen voor Wmo-voorzieningen, de bevoegdheid hebben om te bepalen dat zij in bepaalde gevallen afzien van het opleggen van een eigen bijdrage.

Hoewel de anticumulatie van eigen bijdragen in de Wmo en AWBZ voor opvangcliënten wettelijk is geregeld, roept de uitvoering daarvan vragen op. De wijze waarop de minister dit denkt uit te voeren staat in zijn brief. Het signaal uit het veld is echter dat deze optie veel administratieve inzet vergt. Vanuit het veld, via de Federatie Opvang, kwam daarom een ander voorstel. Dit behelst dat instellingen voor de maatschappelijke opvang alleen de cliënten aan het CAK melden die een eigen bijdrage AWBZ moeten betalen. De andere cliënten (die onder de anticumulatie vallen) betalen hun eigen bijdrage Wmo aan de instelling of gemeente en hebben verder niets met het CAK te maken. Heeft de minister ook deze optie overwogen? Deelt de minister de mening dat op deze wijze zowel het doel wordt bereikt, namelijk dat de opvangcliënt geen eigen bijdrage AWBZ wordt opgelegd, en tegelijkertijd veel wordt bespaard op administratie en bureaucratie als dit voorstel zou worden gevolgd?

Wat zijn de redenen dat de minister niet voor dit voorstel heeft gekozen?

Reactie van de minister:

Na overleg met de betrokken partijen (Federatie Opvang, VNG), heb ik met het CAK afspraken gemaakt. Ik heb hiermee het voorstel van de FO (waarin instellingen alleen de cliënten aan het CAK melden die een eigen bijdrage voor begeleiding (AWBZ) moeten betalen) overgenomen voor wat betreft de cliënten die begeleiding ontvangen van de instelling voor maatschappelijke opvang of vrouwenopvang zelf. Dit betekent dus dat niet álle cliënten die in de opvang verblijven, gemeld hoeven te worden aan het CAK.

Het voorstel om de bijdrage van «andere cliënten» (die zorg van een andere aanbieder ontvangen) aan de gemeente of instelling te laten betalen zonder tussenkomst van het CAK, impliceert, dat de gemeente of instelling bepaalt of sprake is van anticumulatie en niet het CAK zelf. Dat acht ik niet uitvoerbaar en niet gewenst. Het zou ook betekenen dat geen controle mogelijk is op de gegevens over de geleverde productie van aanbieders, hetgeen ik evenmin gewenst acht.

Voorts is aan genoemde leden gemeld dat er een groep mensen is die bij een opvanginstelling woont en van een «derde» aanbieder AWBZ zorg krijgt. Deze klanten krijgen sinds 21 juni 2009 dubbele rekeningen. De «derde» aanbieder weet vaak niet waar zijn cliënt woont en of dat een opvanginstelling is. De minister heeft de zorgaanbieders gevraagd voor de cliënten die dit overkomt bezwaar aan te tekenen bij het CAK. Het CAK geeft aan dat cliënten die dit overkomt zich zelf moeten melden bij het CAK. De «derde» zorgaanbieders mogen van het CAK niet met de maatschappelijk opvang productcodes voor anticumulatie werken. Deze leden verwachten dat de cliënten ernstig de dupe worden van deze aanwijzing. Wat gaat de minister doen om cliënten bij te staan die in de problemen komen door deze administratieve procedures?

Reactie van de minister:

Bij het voorbereiden van de wijzingen van de regelgeving (het Besluit maatschappelijke ondersteuning en het Bijdragebesluit zorg) is de mate van uitvoerbaarheid een belangrijk aspect geweest. In mijn brief aan de FO van 14 juni heb ik aangegeven dat niet alle cliënten waarbij anticumulatie aan de orde is, met de gekozen aanpak automatisch kunnen worden getraceerd. Indien ik daartoe wel had besloten, zou dat mijns inziens een onevenredige verzwaring van de uitvoeringslast met zich meebrengen. Ik heb ernaar gestreefd om anticumulatie voor de grootste groep cliënten, voor wie samenloop van bijdragen aan de orde is, «automatisch» te regelen. De CAK organisatie is hierop geïnstrueerd en alle aanbieders is gevraagd om voor de cliënten die dat aangaat, een melding te doen bij het CAK.

De «derde aanbieder», die weet dat diens cliënt verblijft in een maatschappelijke opvang, kan dat schriftelijk of telefonisch doorgeven aan het CAK. Het gaat hier overigens om een kleine groep mensen. Indien de «derde aanbieder» niet weet dat de cliënt verblijft in een maatschappelijke opvang en de cliënt voor meer dan één bijdrage wordt aangeslagen, bestaat de mogelijkheid van bezwaar bij het CAK. Cliënten en aanbieders worden daarover voorgelicht. Indien een cliënt inderdaad «dubbel» wordt aangeslagen, kan de hulpverlener de cliënt behulpzaam zijn. Ik verwacht dan ook niet dat cliënten «ernstig de dupe» worden van de gekozen werkwijze.

Een kleine groep mensen heeft in de periode voor 21 juni 2010 facturen ontvangen voor een dubbele eigen bijdrage. Het betreft de groep die vanwege gezondheidsproblemen gebruik maakte van extramurale verzorging of verpleging tijdens hun verblijf in de opvang. Zij hebben het grootste deel van hun inkomen aan de opvanginstelling betaald als eigen bijdrage in het kader van de Wmo. Helaas heeft een corresponderende anti-cumulatieregel tot 21 juni 2009 in de Wmo ontbroken. Deze cumulatie is in de afgelopen jaren diverse malen aan de orde gesteld in de Kamer, leidend tot toezeggingen dat de problematiek opgelost zou worden. Het is nooit de bedoeling van de wetgever geweest dat daklozen in opvanginstellingen twee keer een factuur zouden krijgen. De wet die per 21 juni 2010 is ingegaan geldt echter alleen voor de toekomstige gevallen. Kan de minister de Kamer informeren hoeveel mensen er als gevolg hiervan een schuld hebben opgebouwd bij het CAK? Is het reëel dat het CAK deze schulden gaat innen, gelet op de kosten van incassoprocedures en het inkomen – veelal alleen zak- en kleedgeld op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) – die deze mensen hebben?

Reactie van de minister:

Het CAK registreert welke cliënten een betalingsachterstand hebben en in hoeveel gevallen dat leidt tot een incassoprocedure. Die gegevens zien op alle cliënten van het CAK en dat zijn er in totaal veel meer dan alleen de kleine groep cliënten in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Het CAK beschikt niet over systematisch geaggregeerde gegevens over de achtergrond van vorderingen op cliënten die verblijven of hebben verbleven in een opvanginstelling. Niet bekend is, wat de oorzaak is van een schuld die mensen hebben opgebouwd noch of een schuld er de oorzaak van is dat iemand geen eigen bijdrage kan betalen.

Het is de taak van het CAK om eigen bijdragen vast te stellen en te innen, ook in de situatie dat mensen de bijdrage niet (in een keer) kunnen voldoen. Daarbij kent het CAK ook de mogelijkheid tot het treffen van een afbetalingsregeling, die rekening houdt met de inkomenssituatie van de cliënt.

De minister geeft aan dat de Federatie Opvang gelijk heeft als zij stelt dat de bevoegdheid tot het heffen en innen van een eigen bijdrage in het kader van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang in de periode vanaf 21 juni niet optimaal is geregeld. Feitelijk bestaat in die periode geen bevoegdheid tot heffen en innen, noch bij gemeenten, noch bij instellingen. Er is een wetswijziging in voorbereiding die waarschijnlijk per 2011 in werking zal treden en dan terugwerkende kracht heeft. Bij welke instantie kunnen cliënten bezwaar maken indien zij problemen hebben met de heffing van de eigen bijdrage in het kader van de Wmo in bedoelde periode? Welke instantie is aansprakelijk voor fouten bij het heffen en innen van die eigen bijdragen in de periode 21 juni 2010 tot 1 januari 2011?

Reactie van de minister:

Het bij de Tweede Kamer ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wmo4 werkt na inwerkingtreding terug tot 19 april 2010. Met ingang van die datum zijn gemeenten bevoegd om een eigen bijdrage voor de maatschappelijke opvang zelf vast te stellen en te innen (daar waar dat thans voor overige Wmo-voorzieningen het CAK is).

Cliënten die het niet eens zijn met de bijdrage die zij in deze periode hebben betaald aan de instelling, kunnen dat thans in eerste instantie kenbaar te maken aan de instelling. De cliënt kan geen formeel bezwaar in de zin van de Algemene wet bestuursrecht maken, aangezien de instelling geen bestuursorgaan is en geen beschikking aan de cliënt afgeeft. De cliënt kan zich, met het oog op de terugwerkende kracht, ook tot de gemeente wenden. De gemeente zal met de instelling contact opnemen over de heffing en inning van de bijdrage omdat het proces nu nog via de instelling loopt.

Zorgaanbieders zien zich door de invoering van de eigen bijdragen voor AWBZ-begeleiding geconfronteerd met een enorme verhoging van administratieve lasten. De administratieve lasten nemen toe doordat twee keer productiecijfers moeten worden aangeleverd, één keer aan het zorgkantoor en één keer aan het CAK. De eisen die daaraan worden gesteld door het CAK en de zorgkantoren zijn niet op elkaar afgestemd. Gaat de minister ervoor zorgen dat gegevensstromen in het kader van declaratie, verantwoording en eigen bijdragen vereenvoudigd gaan worden, en zo ja, hoe?

Reactie van de minister:

De voormalige staatssecretaris en ik hebben in de afgelopen jaren uitvoerig met de Tweede Kamer gecorrespondeerd over het terugdringen van administratieve lasten.5 Ook tijdens het AO over administratieve lasten in februari van dit jaar is benadrukt dat het niet de bedoeling is een «nieuw circus te creëren over het rondpompen van geld».6 De wijze van aanleveren aan het CAK is zo eenvoudig mogelijk gehouden en binnen de reguliere kaders, waardoor er geen sprake is van een substantiële verzwaring van administratieve lasten. Dat neemt niet weg, dat alle betrokken partijen er iets voor moeten doen om het CAK haar werk te laten doen (constateren of sprake is van cumulerende bijdragen).

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brieven van de minister waarin hij de Federatie Opvang en de Kamer inlicht over de maatschappelijke opvang en eigen bijdrage voor AWBZ-begeleiding. Zij zijn verheugd dat er wordt gewerkt aan het voorkomen dat cliënten ten onrechte dubbele eigen bijdrage betalen en dat daarbij speciale aandacht is voor de veiligheid van vrouwen in de vrouwenopvang. Genoemde leden hebben echter wel een aantal vragen over de voorliggende brieven.

Met ingang van 21 juni 2010 dienen cliënten een eigen bijdrage te betalen voor begeleiding (AWBZ) in natura. Deze plicht geldt ook voor mensen die al gebruik maken van maatschappelijke opvang (mo) of vrouwenopvang (vo), (beide onder Wmo), en daarvoor al een eigen bijdrage betalen. De voorstellen die de minister doet in zijn brieven zijn technische voorstellen die dienen om te voorkomen dat cliënten niet tweemaal de eigen bijdrage betalen.

De minister kondigt aan dat het CAK, als bevoegde instantie voor het vaststellen en innen van de eigen bijdrage voor AWBZ-zorg en maatschappelijke ondersteuning, ook de gegevens van cliënten die gebruik maken van maatschappelijke opvang of vrouwenopvang, zal gaan verwerken. Instellingen die maatschappelijke opvang bieden moeten daarom hun cliënten bij het CAK met een «speciale code» aanmelden, zodat er geen dubbele eigen bijdrage wordt geïnd. Externe zorgaanbieders worden verzocht om «actief navraag te doen» bij cliënten om zo de dubbele betaling te voorkomen. De leden van de PvdA-fractie hebben grote vraagtekens bij deze oplossing, onder andere gezien de grote administratieve druk die er nu al ligt op CAK en de betreffende zorginstellingen. Kan de minister garanderen dat cliënten vanaf het moment van inwerking treden van de verplichte eigen bijdrage voor AWBZ-begeleiding geen onterechte dubbele eigen bijdrage hoeven te betalen? Genoemde leden hebben al eerder hun verontrusting geuit over de praktijksituatie rondom de anticumulatie maatregelen voor eigen bijdrage voor Wmo en AWBZ. Kan de minister uiteenzetten of er ondertussen oplossingen zijn gevonden voor de administratieve problemen die zich voordeden bij deze anticumulatie maatregelen? Is er bij de maatregelen die de minister nu aankondigt om dubbele betaling van eigen bijdrage te voorkomen aansluiting gezocht bij de werkwijze rondom anticumulatie?

Reactie van de minister:

Met de gekozen aanpak zal de anticumulatie voor het grootste deel van de cliënten naar verwachting zonder problemen kunnen worden uitgevoerd. Dit door aan te sluiten op de reguliere werkwijze bij eigen bijdragen. Een garantie vooraf, met een 100% sluitende cumulatie, zonder onevenredige administratieve lasten, kan niet aan de orde zijn. Indien voor een kleine groep onverhoopt en onterecht sprake blijkt te zijn van cumulatie, wordt dat achteraf gecorrigeerd. Wijzigingen in beleid en uitvoering kunnen soms tot overgangsproblemen leiden. Juist daarom moeten alle betrokken partijen (gemeenten, instellingen en het CAK) meewerken aan een goede uitvoering, in het belang van de cliënt.

Het CAK heeft aan de instellingen alle mogelijke ondersteuning geboden bij de administratieve voorbereidingen. Eerst heeft het CAK alle zorgaanbieders over de wijzigingen rond de eigen bijdrage voor begeleiding in de AWBZ schriftelijk geïnformeerd. Vervolgens hebben de relatiebeheerders van het CAK meer dan 100 zorgaanbieders bezocht om directies, managers, teamleiders, begeleiders en cliënten(raden) voor te lichten over de eigen bijdrage voor begeleiding. Tijdens deze presentaties is toelichting gegeven over de rol van het CAK, het eigen bijdrageproces, veelgestelde vragen van klanten en de wijze van aanleveren voor aanbieders die begeleiding leveren. De «back office» van het CAK is geïnstrueerd op aanvullende vragen.

Om gemeenten te ondersteunen bij de voorbereidingen voor de gemeentelijke praktijk heb ik gezorgd voor een intensief ondersteuningstraject. Alle centrumgemeenten werken thans aan een verordening en het aanhalen van de contacten met de aanbieders van maatschappelijke opvang.

Kan de minister toelichten of de uitvoeringstoets die is gedaan bij het CAK succesvol was? Zal de daarbij gehanteerde termijn van 2 weken waarbinnen mo-instellingen hun cliënten bij het CAK moeten melden worden vastgehouden? Gelden er ook afspraken over de termijn waarbinnen het CAK deze meldingen dient te verwerken?

Reactie van de minister:

Het CAK heeft in de uitvoeringstoets aangegeven, dat voor een succesvolle uitvoering van haar taak de anticumulatie uit te voeren, aanbieders van mo en vo gegevens moeten aanleveren. De FO had haar leden eerder opgeroepen om «vooralsnog» geen gegevens aan te leveren aan het CAK, zolang er geen duidelijkheid was over de veiligheidskwestie in de vrouwenopvang, de anticumulatie en de juridische borging daarvan.

Met mijn brief aan de FO van 14 juni jl. heb ik de door de FO gevraagde duidelijkheid gecreëerd waarna de FO haar leden heeft opgeroepen de betreffende gegevens aan te leveren. Hierbij heeft het CAK gezocht naar een methode die zo min mogelijk tot extra lasten leidt.

Ook voor mo-cliënten, die gebruik maken van voorzieningen van andere aanbieders (bijv. persoonlijke verzorging of dagbesteding) is mijns inziens een bevredigende aanpak gevonden.

Aan de termijn van twee weken wordt vastgehouden. Dit hangt samen met het feit dat de periode, waarover de eigen bijdrage wordt berekend, vier weken beloopt. Met het hanteren van deze termijn na aanvang van de opvang kan het CAK de benodigde gegevens in het systeem verwerken, zodat voor de eerstvolgende factuurperiode geen eigen bijdrage voor extramurale AWBZ-zorg of Wmo wordt opgelegd.

De minister acht de «meerderheid» van de mo-instellingen in staat om de geautomatiseerde melding te doen. Zijn er al instellingen die te kennen hebben gegeven de gegevens van cliënten niet te kunnen leveren aan het CAK? Kan de minister aangeven om hoeveel instellingen dat gaat? Kan de minister verduidelijken welke ondersteuning het CAK deze instellingen kan geven, en of het CAK deze extra taken aankan?

Reactie van de minister:

Volgens opgave van de FO heeft tot nu toe (medio september) ongeveer de helft van alle aanbieders gegevens aan het CAK geleverd. Mij zijn geen signalen bekend van aanbieders die niet in staat zijn om (geautomatiseerd) melding te doen. Ik vertrouw erop, dat de overige aanbieders ook hun gegevens aan het CAK aanleveren. Ook het CAK heeft geen meldingen ontvangen over instellingen die niet in staat zijn om de geautomatiseerde melding te doen. Mocht dit in de toekomst wel het geval zijn, dan zal het CAK in overleg met de instelling bezien welke ondersteuning vanuit het CAK geboden kan worden.

Kan de minister uiteenzetten om hoeveel mensen het gaat wanneer hij spreekt over cliënten die niet via registratie via het CAK worden «gevonden»? Kan de minister garanderen dat al deze mensen wel «gevonden» worden door de voorgestelde extra inspanningen en «actieve navraag» van instellingen en externe zorgaanbieders en dat deze mensen dus vanaf het moment van invoering van de eigen bijdrage betaling voor begeleiding niet hoeven te vrezen voor onterechte dubbele betaling van eigen bijdrage?

Reactie van de minister:

Zoals eerder aangegeven, worden cliënten zoveel mogelijk «aan de voorkant» gevonden.

Voor «externe» aanbieders die zorg leveren, heeft het CAK een speciaal en eenvoudig formulier ontwikkeld, waarop enkele gegevens moeten worden ingevuld over het verblijf van een cliënt in de instelling. Het CAK zet daarna de eigen bijdrage op nul.

Volgens opgave van de FO is bij circa 10 000 plekken in de mo sprake van samenloop met extramurale AWBZ-zorg. Het merendeel van deze cliënten krijgt de AWBZ-zorg van de «eigen» instelling. Precieze getallen zijn hierover echter niet voorhanden. Uit een quick-scan bij een tiental instellingen blijkt dat circa 10% van de cliënten AWBZ-zorg ontvangt van een andere zorgaanbieder. Indien dit beeld representatief zou zijn voor de gehele sector zou het gaan om circa 1000–1500 cliënten die AWBZ-zorg van een «externe» zorgaanbieder ontvangen7. Voor een deel van die cliënten zou anticumulatie weer vooraf zijn geborgd door aanbieders, die de betreffende cliënt aan het CAK melden.

Genoemde leden zijn blij dat er speciale aandacht is voor de veiligheid voor van vrouwen die verblijven in de vrouwenopvang. Zij hebben hier ook meermaals voor gepleit. Kan de minister toelichten wat hij bedoelt met het citaat dat voor het «merendeel» van deze cliënten een bevredigende oplossing is gevonden? Hoe wordt omgegaan met die vrouwen die verzocht hebben om, in verband met geheimhouding, ook geen gegevens te verstrekken over het briefadres? Worden ook de adreswijzingen in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) verwerkt door het CAK? Op welke manier wordt de instantie die deze gevoelige gegevens verwerkt geïnstrueerd over het veilig en vertrouwelijk omgaan hiermee?

Reactie van de minister:

Met de keuze om voor cliënten in de vrouwenopvang geen (nieuwe) gegevensstroom op gang te brengen, voegt deze regeling rond de eigen bijdrage geen extra veiligheidsrisico toe. Het aangehaalde citaat dat voor het «merendeel» van de cliënten een bevredigende oplossing is gevonden, ziet op de situatie waarin vrouwen zorg ontvangen van een andere aanbieder, niet zijnde de instelling voor vrouwenopvang zelf. Indien de kring van hulpverleners en instanties groter wordt, kan het veiligheidsrisico voor de vrouw oplopen; waakzaamheid blijft, zeker dan, geboden. Aanbieders kunnen dan gebruik maken van de bestaande beschermings-mogelijkheden uit hoofde van de GBA (bijvoorbeeld gebruik van een briefadres).

Het CAK maakt gebruik van de actuele adresgegevens die in de GBA zijn opgenomen.

De gemeente kan op grond van de Wet GBA een in de gemeente gevestigde instelling op het terrein van de maatschappelijke opvang «in verband met bescherming van de veiligheid en privacy van de betrokkenen», aanwijzen als een instelling waarvan de bewoners een briefadres kunnen kiezen. Gemeenten doen dat in de praktijk ook. De minister van BZK heeft alle gemeenten in 2005 een circulaire gezonden over de uitvoering van de Wet GBA en bewoners van de vrouwenopvang.

Om de veiligheid van betrokkene extra te waarborgen kan aan de gemeente worden verzocht om géén gegevens aan derden te verstrekken (geheimhouding). In het systeem wordt dan een code aangebracht. Afnemers die een publiekrechtelijke taak uitvoeren, zoals het CAK, krijgen deze gegevens wel maar bij de verstrekking wordt hen automatisch meegedeeld dat geheimhouding van de gegevens is vereist. De afnemer heeft daarmee een signaal om zelf ook zorgvuldig met de gegevens om te gaan.

In voorkomende gevallen kan ook het adres van een politiepost worden gebruikt.

Kan de minister uiteenzetten hoe de nu voorgestelde maatregelen en de rol van het CAK daarbij, zich verhouden tot de aangekondigde wijziging van de Wmo, die gemeente zelf de bevoegdheid geeft om eigen bijdragen zelf vast te stellen en te innen?

Reactie van de minister:

Het ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wmo beoogt een juridische regeling te treffen voor de bestaande praktijk. Gemeenten hebben er bij de voorbereiding van deze regelgeving op aangedrongen een regeling te treffen, die zoveel mogelijk aansluit bij de huidige praktijk, waarin de meeste instellingen de bijdragen zelf innen. Daarom heb ik ervoor gekozen het CAK voor deze sector niet aan te wijzen als het orgaan dat bijdragen vaststelt en int, maar dat wel zorg draagt voor uitvoering van de anticumulatie.

Kan de minister toelichten wat de te verwachten inkomenseffecten zijn als gevolg van cumulatie van eigen bijdragen door beslissingen over de eigen bijdrage die op gemeentelijk niveau gemaakt zullen worden? Op welke manier kan worden gegarandeerd dat zich door deze beslissingen geen cumulatie van eigen bijdragen zal voordoen?

Reactie van de minister:

Met de wijziging van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en het Bijdragebesluit zorg wordt juist juridisch gewaarborgd, dat een cliënt die een eigen bijdrage voor mo of vo betaalt, geen andere bijdrage voor Wmo of AWBZ betaalt en op zijn minst zak- en kleedgeld overhoudt alsmede een bedrag om de nominale premie Zorgverzekeringswet te kunnen betalen. De inkomenseffecten zullen naar mijn verwachting dus uitsluitend positief uitvallen.

Kan de minister verduidelijken wat wordt bedoeld met het terugwerken van deze voorgestelde wetswijziging voor de Wmo tot en met 19 april 2010?

Reactie van de minister:

De terugwerkende kracht tot deze datum hangt samen met een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 april 2010 waarin de rechter (voor zover hier van belang) bepaalde dat een beslissing om een persoon al dan niet toe te laten tot maatschappelijke opvang in de vorm van daklozenopvang, een beschikking is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat maatschappelijke opvang geen individuele Wmo-voorziening is. Tot aan dit moment is steeds wel van die veronderstelling uitgegaan. Het was daarom noodzakelijk om de Wmo op dit punt aan te passen.

Welke gevolgen heeft dit voor de nu aangekondigde maatregelen voor eigen bijdrage AWBZ-begeleiding, en welke status hebben deze?

Reactie van de minister:

Deze terugwerkende kracht heeft geen gevolgen voor de eigen bijdrage voor AWBZ-begeleiding.

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de voorliggende brief over maatschappelijke opvang en eigen bijdrage voor AWBZ-begeleiding. Zij zijn het er mee eens dat de dubbele eigen bijdragen in de vrouwenopvang worden vermeden, door het voorliggende voorstel. Wel vinden zij het van belang dat hierin uiterst zorgvuldig wordt omgegaan met de privacy van de cliënten in de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang. Kan de minister uiteenzetten op welke wijze deze maximaal wordt geborgd? Deze leden lezen dat er gebruik gemaakt wordt van de GBA-gegevens. Hoe ziet de minister daarin de veiligheid van de cliënten gewaarborgd?

Reactie van de minister:

Met het oog op de veiligheid voor de cliënten in de vo is besloten om af te zien van het op gang brengen van een gegevensstroom naar het CAK. Omdat het kan voorkomen, dat cliënten in de vrouwenopvang zorg ontvangen van een andere aanbieder dan de «eigen» vrouwenopvang, is het daarenboven van belang dat ook de gegevens in de GBA op orde zijn om hun veiligheid te kunnen garanderen bij eventuele correspondentie tussen deze vrouwen en derden.

Ik heb in reactie op vragen van de PvdA-fractie geschetst op welke wijze gemeenten en anderen omgaan met GBA-gegevens, gelet op het waarborgen van de veiligheid van vrouwen in de vrouwenopvang.

Verder zal op korte termijn een voorstel aan de Kamer worden aangeboden inzake de bijdrageregeling bij de Wmo, waarmee gemeenten bevoegd worden een eigen bijdrage zelf vast te stellen en te innen. Kan de minister uiteenzetten wat daarmee ten opzichte van de huidige situatie wijzigt? Welke bijdragen mogen gemeenten straks wel vaststellen, die nu via het CAK gaan? Als het gaat om maatschappelijke opvang, op welke wijze wordt deze eigen bijdrage dan vastgesteld? Zullen de centrumgemeenten deze innen, of gaat dat voor elke gemeente afzonderlijk? Hoe zal de toekomstige situatie voor deze groep bij eigen bijdrageheffing door gemeenten zijn? Wat zal daardoor veranderen? Wordt hier ook naar bronheffing of naar andere mogelijkheden van bijdrageheffing gekeken? In hoeverre zijn gemeenten hier klaar voor?

Reactie van de minister:

Het ingediende voorstel tot wijziging van de Wmo strekt ertoe, dat gemeenteraden die een instelling voor maatschappelijke opvang of vrouwenopvang financieren, een eigen bijdrage mogen heffen ongeacht de vraag of die opvang als een individuele of een collectieve voorziening zou moeten worden beschouwd. Ik ben hier in antwoord op vragen van de PvdA-fractie ook op ingegaan. De gemeente dient een verordening op te stellen. Een gemeente die geen centrumgemeente is maar wel maatschappelijke opvang financiert (subsidieert) en die aan de cliënt een eigen bijdrage wil vragen, moet ook een verordening maken.

Op grond van de Wmo (artikel 16) stelt het CAK de eigen bijdrage van Wmo-voorzieningen vast en int deze. Deze constructie ligt bij de maatschappelijke opvang minder voor de hand omdat een groot deel van de cliënten een bijstandsuitkering ontvangt en gemeenten in toenemende mate de bijdrage direct op de uitkering inhoudt. Met het voorstel van wet tot wijziging van de Wmo kunnen gemeenten in voorkomende gevallen de inning overlaten (mandateren) aan de instelling(en). Dit sluit aan bij de huidige werkwijze.

De cliënt krijgt met de gekozen oplossing een betere rechtspositie, want hij zal van de gemeente een beschikking ontvangen, waarin staat wat hij verschuldigd is. De cliënt kan bezwaar aantekenen bij de gemeente, als hij het er niet mee eens is. Een volgende verandering ten gunste voor de cliënt is het regelen van anticumulatie en de bepaling dat hij een bedrag dient over te houden voor «zak- en kleedgeld» en voor de nominale premie voor de zorgverzekering.

Ik benadruk dat het CAK bij de vaststelling en inning van de bijdragen in de maatschappelijke opvang nooit betrokken is geweest.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De fractie van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister. Dat de minister zich inspant om stapeling van eigen bijdragen voor gebruikers van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang wil voorkomen, kan op instemming rekenen. Genoemde leden vragen in hoeverre het CAK in staat is om de door de instellingen voor maatschappelijke aangeleverde informatie te verwerken en hier correct naar te handelen. Het CAK wordt immers al jaren geplaagd door administratieve en organisatorische problemen. De SP-fractie hoort graag van de minister of alle problemen inmiddels zijn opgelost tot tevredenheid van de gedupeerden en of het CAK deze nieuwe taak daadwerkelijk aan kan. De leden willen de garantie dat zij op de hoogte blijven van de afwikkeling en mogelijke knelpunten bij het CAK, mede om de grote onrust die rond het CAK heeft plaatsgevonden in het verleden voor te zijn.

Reactie van de minister:

Hiervoor ben ik reeds ingegaan op de resultaten van de uitvoeringstoets door het CAK. Ik benadruk hier nogmaals dat geen sprake is van een nieuwe taak voor het CAK. Dat bepaalt alleen, zoals ook voor andere Wmo- en AWBZ-bijdragen, of sprake is van cumulerende bijdragen en stelt deze dan op nul. Alleen de doelgroep voor wie het CAK dit doet, wordt uitgebreid met cliënten in de maatschappelijke opvang. Dat betekent contact met een groep aanbieders met wie voordien geen contact bestond. Indien zich specifieke problemen gaan voordoen, zal ik u daarover informeren.

Genoemde leden hebben veel vragen ontvangen van instellingen die begeleiding verlenen over de plicht om zelf aan de personen die begeleiding krijgen informatie te verstrekken over invoering van de eigen bijdrage. Erkent de minister dat dit leidt tot verzakelijking in de hulpverlenerrelatie tussen begeleider en begeleide persoon? Erkent de minister tevens dat dit zich niet verhoudt met de laagdrempelige inzet voor moeilijk bereikbare groepen, zoals verstandelijk beperkten, sociaal zwakkeren, mensen met een psychiatrische stoornis en zo verder? Ziet de minister in dat de begeleider vaak ervaren wordt als een kennis en/of vriend die helpt het dagelijkse leven op orde te houden? Is de minister van mening dat het een terechte keuze was om de informatie over de eigen bijdrage door de hulpverlener en/of de hulpverlenende instantie te laten verschaffen? Is inzichtelijk hoeveel instanties daadwerkelijk de mensen hebben geïnformeerd? Is het mogelijk dat het CAK en/of de gemeente alsnog de mensen die begeleiding krijgen informeren?

Reactie van de minister:

Het is belangrijk dat cliënten weten dat ze een eigen bijdrage verschuldigd zijn voordat zij zorg afnemen. De hulpverlener van de instelling is de eerste die contact heeft met de cliënt over de concrete zorgverlening en wat daarbij komt kijken. Juist de hulpverlener kan «de juiste toon» aanslaan en weet welke informatie relevant is voor een cliënt; dat gaat des te meer op bij moeilijk bereikbare groepen. Dit hoeft niet te leiden tot verzakelijking van de hulpverleningsrelatie tussen de begeleider en de cliënt, zo leert ook de ervaring bij eigen bijdragen voor andere vormen van AWBZ-zorg.

Het invoeren van een bijdrage voor begeleiding in de AWBZ heeft de overheid al in 2008 aangekondigd. In november 2009 is een publieksvoorlichtingscampagne gestart waarbij expliciet aandacht is besteed aan de invoering van deze eigen bijdrage per 21 juni 2010. Zoals elk jaar zijn in huis- aan huisbladen paginavullende advertenties geplaatst over de maatregelen voor het komende jaar. Het CAK heeft alle instellingen geïnformeerd.

Deze leden vinden eigen bijdragen voor maatschappelijke opvang en begeleiding onwenselijk. Maatschappelijke opvang en begeleiding dient een activiteit te zijn ten bate van de hele maatschappij, die daarom naar het oordeel van de SP-fractie collectief zou moeten worden bekostigd. Zij vragen daarom of eigen bijdragen ertoe leiden dat doelgroepen af zien van begeleiding die hen helpt zelfstandig te blijven functioneren. Is het waar dat de eigen bijdrage voor begeleiding van een verstandelijk gehandicapt stel kan oplopen tot 100 euro per maand? Heeft de minister rekening gehouden met de inverdieneffecten van begeleiding? Wie zelfstandig het huishouden leert doen, hoeft geen beroep te doen op huishoudelijke hulp. Deelt de minister deze stelling? Erkent de minister dat wanneer mensen met een psychische aandoening, verstandelijke beperking en/of een verslaving zorg gaan mijden de maatschappelijke kosten stijgen? Is de minister bereid de Kamer twee keer per jaar te informeren over mensen die afzien van zorg?

Tot slot willen deze leden graag opheldering over de geschapen onzekerheid die er is onder GGZ-patiënten die begeleiding ontvangen. Er worden bedragen van 250 euro per maand aan eigen bijdrage genoemd. Is dat waar?

Reactie van de minister:

Zoals ik de Kamer op 4 mei 2010 (brief met kenmerk DBO-2980335) in reactie op de motie-Leijten (32 123 XVI, nr. 42) heb gemeld, zal de NPCF met andere cliëntenorganisaties de pakketmaatregelen AWBZ in beeld brengen. De NPCF zal daarbij onderzoeken in hoeverre zij kan aangeven of mensen door de in voering van de eigen bijdrage afzien van begeleiding. Omdat de eigen bijdrage voor begeleiding in natura per 21 juni 2010 is ingegaan, kan op zijn vroegst pas eind 2010 of begin 2011 duidelijk worden of, en zo ja, welk effect de invoering van de eigen bijdrage heeft voor specifieke doelgroepen.

De eigen bijdrage kent een inkomensafhankelijk maximum. Het is dus mogelijk dat mensen, afhankelijk van hun inkomen en zorggebruik, een bijdrage van € 100 of € 250 per maand betalen. Voor mensen met een inkomen op het sociaal minimum bedraagt de bijdrage per vier weken € 17,60 voor een alleenstaande en € 25,20 voor een echtpaar.

Ik zal de TK, voorzover dat in beeld gebracht kan worden en indien daar aanleiding toe is, informeren over mensen die, in verband met de introductie van de eigen bijdrage voor begeleiding, afzien van zorg.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Ferrier, K.G. (CDA), Ham, B. van der (D66), Smeets, P.E. (PvdA), Fng voorzitter, Smilde, M.C.A. (CDA), Veen, E. van der (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Zijlstra, H. (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Agema, M. (PVV), Leijten, R.M. (SP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Wolbert, A.G. (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Uitslag, A.S. (CDA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Dijkstra, P.A. (D66), Dille, W.R. (PVV), Gerbrands, K. (PVV), Mulder, A. (VVD), Venrooy-van Ark, T. (VVD), Voortman, L.G.J. (GL) en Klaver, J.F. (GL).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Atsma, J.J. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dekken, T.R. van (PvdA), Ormel, H.J. (CDA), Klijnsma, J. (PvdA), Ulenbelt, P. (SP), Nieuwenhuizen, C. van (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Sharpe, J.E.J.W. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Arib, K. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Sterk, W.R.C. (CDA), Miltenburg, A. van (VVD), Koşer Kaya, F. (D66), Beertema, H.J. (PVV), Bosma, M. (PVV), Neppérus, H. (VVD), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Sap, J.C.M. (GL) en Halsema, F. (GL).

XNoot
2

Besluit van 23 juni 2010, Stb. nr. 260.

XNoot
3

TK vergaderjaar 2009–1010, 32 439, nr. 2.

XNoot
4

TK, vergaderjaar 2009–1010, 32 439, nr. 2.

XNoot
5

O.a. brief van 2 september 2009 over de voortgang van de vermindering van de regeldruk op VWS terrein (29 515, nr. 295), brief de staatssecretaris van VWS van 6 februari 2008 over het terugdringen van de administratieve lasten, bureaucratie en regeldruk in de AWBZ (29 515, nr. 182), etc.

XNoot
6

Kabinetsplan aanpak administratieve lasten, verslag van een Algemeen Overleg, TK vergaderjaar 2009–2010,. 29 515, nr. 317.

XNoot
7

Er bestaat geen registratie van deze cliënten. Het aantal is gebaseerd op een schatting van de Federatie Opvang en een quick scan van bureau HHM (april 2010).

Naar boven