29 383 Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving

Nr. 212 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 juni 2013

Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben enkele fracties behoefte enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit omgevingsrecht en enkele andere besluiten (nieuwe activiteiten en herstel van gebreken van wetstechnische en inhoudelijk ondergeschikte aard) d.d. 7 mei 2013 (Kamerstuk 29 383, nr. 210).

De vragen en opmerkingen zijn op 21 mei 2013 aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 7 juni 2013 zijn deze door haar beantwoord.

De voorzitter van de commissie, P. Jansen

Adjunct-griffier van de commissie, Vermeer

I. Vragen en opmerkingen

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit en hebben geen behoefte tot het stellen van verdere vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit omgevingsrecht en hebben nog een aantal vragen waarop ze de staatssecretaris verzoeken in te gaan.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het genoemde ontwerpbesluit en willen de staatsecretaris nog enkele vragen voorleggen.

Aanleiding

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de staatssecretaris nader in te gaan op de redenen waarom het bedrijfsleven en het bevoegd gezag met betrekking tot de waterzuiveringsinstallaties niet wensen te wachten op een volgende wijziging van het Activiteitenbesluit (waarmee nieuwe bedrijfstakken onder algemene regels worden gebracht).

Wijziging in verband met de Waterwet (zuiveringtechnische werken)

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de staatssecretaris om nadere informatie te verstrekken over het aantal (en percentage) zuiveringtechnische werken dat, vanwege de uit de Europese richtlijn industriële emissies voortvloeiende verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport, omgevingsvergunningplichtig blijft. Deze leden vragen voorts wat de kwalitatieve verbeteringen zijn van dit wijzigingsbesluit ten opzicht van het huidige regime van lozingsvergunningen.

De leden van de D66-fractie constateren dat het voorliggend besluit ertoe leidt dat sommige zuiveringtechnische werken niet langer vergunningsplichtig zijn. Waardoor komt dit onderscheid, zo vragen deze leden. Kan de staatssecretaris motiveren waarom sommige zuiveringtechnische werken niet meer vergunningplichtig hoeven te zijn? Kan het loslaten van de vergunningsplicht negatieve consequenties of verhoogde risico’s voor het milieu met zich meebrengen? Op welke manier zal er bij de zuiveringtechnische werken nu gehandhaafd worden?

Demontagebedrijven voor tweewielige motorvoertuigen

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd of er een evaluatie beschikbaar is van de milieueffecten die de invoering van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) voor het demonteren van autowrakken per 1 januari 2011 sindsdien heeft gehad.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel E

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris of zij voornemens is bij lozing van stedelijk afvalwater grenswaarden in te stellen voor de hoeveelheid medicijnresten in het water, dan wel een maximale hoeveelheid, en daarvoor vervolgens ook een immissietoets in te stellen om op die manier de waterkwaliteit veilig te stellen.

Onderdeel S

Artikel 3.5e

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris hoe zij staat tegenover het opnemen van medicijnresten in de richtlijn stedelijk afvalwater (Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PbEG L 135), dan wel de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327). De genoemde leden vragen de staatssecretaris voorts uit te leggen wat de mogelijkheid is dat zuiveringstechnische werken medicijnresten uit de stedelijke afvalwaterstroom halen. Zijn hiervoor reeds Beste Beschikbare Technieken, of wordt hier onderzoek naar verricht?

De genoemde leden constateren dat er wordt opgemerkt dat de mogelijkheid bestaat dat fosfor wordt teruggewonnen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe groot deze mogelijkheid is, en om welke volumes het gaat? Welke belemmeringen zijn er voor het eventueel terugwinnen van fosfor?

II. Antwoord van de staatssecretaris

Antwoorden op de vragen van de leden van de fractie van de PvdA

In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA over de redenen waarom het bedrijfsleven en het bevoegd gezag met betrekking tot zuiveringtechnische werken niet wensen te wachten op een volgende wijziging van het Activiteitenbesluit (waarmee nieuwe bedrijfstakken onder algemene regels worden gebracht), kan ik het volgende melden. Zuiveringtechnische werken vallen voor wat betreft de milieuaspecten geur, bodem en geluid van het zuiveringsproces al vanaf 2011 onder het Activiteitenbesluit. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid is destijds besloten om de eventuele omzetting van de lozingsvergunningen krachtens de Waterwet naar algemene regels bij zuiveringtechnische werken aan te houden tot een volgende tranche van het Activiteitenbesluit. Dit om voldoende tijd te creëren om een dergelijk omzetting zorgvuldig voor te bereiden. In de afgelopen periode heeft er een brede afstemming plaatsgevonden met de belanghebbenden (waterschappen en Rijkswaterstaat). Er zijn naar aanleiding daarvan algemene regels voor de lozingen van zuiveringtechnische werken geformuleerd. Verder uitstel van invoering van deze algemene regels wordt door de sector niet wenselijk geacht. Naast lastenverlichting voor de sector is de belangrijkste reden hiervoor dat een duurzamere fosforverwijdering op zuiveringtechnische werken mogelijk wordt met als resultaat een betere beheersing van het proces van fosforverwijdering, minder chemicaliëngebruik, lager energieverbruik, minder productie van zuiveringsslib en de mogelijkheid om fosfor terug te winnen.

Vooralsnog is de volgende tranche, waarin opnieuw activiteiten onder de werking van het Activiteitenbesluit worden gebracht, gepland voor 1 juli 2015.

Betreffende de vraag van de leden van de fractie van de PvdA over het aantal zuiveringstechnische werken dat vanwege de uit de Europese richtlijn industriële emissies voortvloeiende verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport omgevingsvergunningsplichtig blijven, kan ik u het volgende melden. Van de 357 zuiveringtechnische werken in Nederland zullen er 70 omgevingsvergunningplichtig blijven als gevolg van de Richtlijn Industriële emissies. De reden daarvoor is dat deze zuiveringtechnische werken een slibgistingscapaciteit hebben van meer dan 50 ton per dag. Van deze vergunningplichtige zuiveringtechnische werken zijn er minimaal 40 verplicht tot het opstellen van een milieueffectrapport omdat deze een ontwerpcapaciteit van 150.000 i.e. (inwonerequivalenten) of meer hebben (Besluit milieueffectrapportage, bijlage, onderdeel C, categorie 18.6). Daarbovenop zullen enkele tientallen zuiveringtechnische werken omgevingsvergunningplichtig blijven als gevolg van het Besluit omgevingsrecht (Bor, bijlage I, categorie 28, 28.10) omdat deze afvalstoffen van buiten de inrichting verwerken, die niet via de riolering maar per vrachtwagen worden aangevoerd. Doorgaans betreft het hier zuiveringsslib van andere zuiveringtechnische werken in eigen beheer, rioolslib vanuit een gemeentelijk rioolstelsel of slootmaaisel.

De leden van de fractie van de PvdA vragen voorts wat de kwalitatieve verbeteringen zijn van dit wijzigingsbesluit ten opzichte van het huidige regime van lozingsvergunningen. In antwoord hierop kan ik u melden dat dit wijzigingsbesluit naast de reeds onder de werking van algemene regels gebrachte milieuaspecten (bodem, geluid, geur) van het zuiveringsproces ook de lozingen van zuiveringtechnische werken onder de algemene regels van hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit brengt. Met ingang van dit jaar zijn de in hoofdstuk 3 opgenomen algemene regels ook gaan gelden voor inrichtingen die vallen onder de werking van de Europese richtlijn industriële emissies (RIE) (PbEU 2010, L 334). Hiermee geldt voor alle zuiveringtechnische werken éénzelfde systematiek voor het vaststellen van lozingsnormen. Dit bevordert de landelijke uniformering en handhaafbaarheid van de lozingen. Handhaving van de gestelde lozingsnormen in de algemene regels en eventueel in de maatwerkvoorschriften zal naar verwachting door het bevoegd gezag niet anders plaatsvinden dan voorheen toen de grenswaarden waren vastgelegd in lozingsvergunningen. Daarnaast zijn binnen het kader van de EU-Richtlijn stedelijk afvalwater (PbEG 1991, L 135) de waterschappen verplicht jaarlijks een overzicht te verstrekken van de zuiveringsprestaties van elk zuiveringtechnisch werk voor de in deze algemene regels genoemde parameters. Het loslaten van de vergunningplicht zal dus geen negatieve consequenties of verhoogde risico’s voor het milieu met zich meebrengen.

Tot slot hebben de leden van de PvdA-fractie gevraagd of er een evaluatie beschikbaar is van de milieueffecten die de invoering van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) voor het demonteren van autowrakken per 1 januari 2011 sindsdien heeft gehad. Ik kan u mededelen dat er geen evaluatie heeft plaatsgevonden. Bij het onder algemene regels brengen van de demontage van autowrakken in de tweede tranche van het Activiteitenbesluit met ingang van 1 januari 2011 zijn de voorschriften afgeleid uit het Besluit beheer autowrakken. Deze instructie-AMvB (op basis van art. 8.45 Wm) was leidend bij het opstellen van vergunningsvoorschriften. De redenen dat bij autodemontage een OBM nodig blijft, is het risico op illegale activiteiten en dat vooraf duidelijk moet zijn dat een demontagebedrijf over alle voorzieningen beschikt die nodig zijn voor een doelmatig beheer van afvalstoffen. Voor een uitgebreide beschrijving hierover, verwijs ik u naar de nota van toelichting bij de tweede tranche Activiteitenbesluit (Stb. 2010, nr. 781, blz. 86).

Samenvattend heb ik een bijdrage geleverd aan lastenreductie en aan een verantwoorde demontage van een groeiende groep voertuigen in Nederland.

Antwoorden op de vragen van de leden van de fractie van de D66

De leden van de fractie van D66 vragen of ik voornemens ben bij lozing van stedelijk afvalwater grenswaarden in te stellen voor de hoeveelheid medicijnresten in het water, dan wel een maximale hoeveelheid, en daarvoor vervolgens ook een immissietoets in te stellen om op die manier de waterkwaliteit veilig te stellen. In antwoord hierop kan ik melden dat ik voornemens ben uw Kamer binnenkort een brief te sturen waarin ik de problematiek van geneesmiddelen in het milieu, mogelijke nadelige gevolgen voor de drinkwaterbereiding en de aanpak daarvan zal schetsen en waarbij ik ook een relatie zal leggen met andere microverontreinigingen.

De leden van de fractie van D66 vragen mij hoe ik sta tegenover het opnemen van medicijnresten in de richtlijn stedelijk afvalwater, dan wel de Kaderrichtlijn Water (PbEG 2000, L 337). In reactie hierop kan ik het volgende melden. In het traject van de herziening van de Richtlijn Prioritaire Stoffen (2008/105/EC), een dochterrichtlijn van de Kaderrichtlijn Water, is uitvoerig gesproken over het opnemen van drie geneesmiddelen op de lijst met prioritaire stoffen. Tijdens de onderhandelingen tussen de Europese Raad en het Europees Parlement is hier niet voor gekozen. Wel is afgesproken dat de Europese Commissie binnen twee jaar een strategie opstelt waarin wordt beschreven hoe negatieve milieueffecten van medicijnresten voorkomen kunnen worden. Hierbij zou de Richtlijn stedelijk afvalwater ook een rol kunnen spelen. Nederland blijft zich in Europa inzetten voor voldoende aandacht voor het voorkomen van geneesmiddelen in het milieu, waarbij wel oog wordt gehouden voor proportionaliteit en subsidiariteit. Definitieve vaststelling van de herziening van de Richtlijn Prioritaire Stoffen is voorzien tijdens de plenaire vergadering van het Europese Parlement in juli van dit jaar.

De genoemde leden vragen wat de mogelijkheid is dat zuiveringtechnische werken medicijnresten uit de stedelijke afvalwaterstroom halen, er hiervoor reeds Beste Beschikbare Technieken bestaan of dat er onderzoek naar wordt verricht. Voor wat betreft de mogelijkheid om medicijnresten uit stedelijk afvalwater te halen, verwijs ik naar een brief die op 4 september 2012 naar uw Kamer is gestuurd door mijn ambtsvoorganger (Kamerstukken II, 2011/12, 27 625, nr. 281). De bestaande zuiveringtechnische werken zijn primair ontworpen voor het (biologisch-fysisch) verwijderen van onopgeloste stoffen, zuurstofbindende stoffen en nutriënten. Andere verontreinigende stoffen, zoals medicijnresten, liften mee met dit zuiveringsproces en worden afhankelijk van de stofeigenschappen in meer of mindere mate uit het stedelijke afvalwater verwijderd. Voor vergaande verwijdering van medicijnresten (en andere microverontreinigingen) is een aanvullende zuiveringsstap, zoals behandeling met ozon of actieve kool of een combinatie daarvan, op de bestaande zuiveringtechnische werken nodig.

Tot slot vragen de leden van de fractie van D66 naar de mogelijkheden van fosforterugwinning, om welke volumes het gaat en welke belemmeringen er eventueel spelen. In antwoord hierop, kan ik u melden dat er in Nederland jaarlijks 11.000 tot 12.000 ton fosfor wordt verwijderd uit stedelijk afvalwater in zuiveringtechnische werken en in zuiveringsslib is vastgelegd. Dit is ongeveer de helft van de hoeveelheid fosfor die jaarlijks wordt geïmporteerd en gebruikt als kunstmest. Zowel in Nederland als daarbuiten worden momenteel processen ontwikkeld voor winning van fosfor uit stedelijk afvalwater. Zoals in de brief aan uw Tweede Kamer van 5 maart 2013 over de voortgang van de uitvoering van het Ketenakkoord Fosfaatkringloop is aangegeven (Kamerstukken II, 2012/13, 32 852, nr. 14, bijlage) zijn hierbij twee routes te onderkennen: [i] op locatie zelf uit fosforrijke deelstromen op het zuiveringtechnische werk, en [ii] bij de eindverwerking van zuiveringsslib door het terugwinnen van fosfor uit verbrandingsassen door specifieke slibverwerkingsinstallaties. De wijze van fosforverwijdering op een zuiveringtechnisch werk heeft invloed op de effectiviteit van het terugwinningproces van fosfor en hergebruik later. Dit wijzigingsbesluit speelt hierop in door de lozingsnorm voor fosfor aan te passen door deze anders te formuleren. Hierdoor is minder bijsturing nodig door middel van chemische fosforverwijdering, waarbij gebruik wordt gemaakt van ijzerhoudende zouten. Deze zouten hebben een negatief effect op het hergebruik van fosfor. Afzet van eventueel teruggewonnen fosfor in Nederland en het buitenland (struvietkristallen respectievelijk fosfaatrijk as) is geen probleem, maar randvoorwaarde is wel dat het eindproduct in grotere hoeveelheden met constante kwaliteit, voldoende zuiverheid, en in ieder geval vrij van pathogenen en met de juiste fysische eigenschappen moet kunnen worden geproduceerd.

Naar boven