29 355 Gelijke behandeling voor mensen met een handicap of een chronische ziekte

Nr. 48 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 februari 2011

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 november 2010 inzake de motie Harbers (32 210, nr. 17) en het advies van de Commissie Maatstaf: «Meer Mogelijk Maken» (Kamerstuk 29 355, nr. 47).

Bij brief van 9 februari 2011 heeft staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

De adjunct-griffier van de commissie,

Boeve

Inhoudsopgave

blz.

   

1.

Inleiding

2

2.

Advies van de Commissie Maatstaf

3

3.

Beleidsreactie op het advies van de Commissie Maatstaf, in samenhang met het inspectierapport en de motie Harbers

3

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie en hebben met instemming kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris inzake de gelijke behandeling van mensen met een handicap of chronische ziekte. Voor deze leden is dit een belangrijk onderwerp, aangezien het voor iedereen mogelijk moet zijn hoger onderwijs te volgen en zichzelf te ontplooien en ontwikkelen. Om die reden is door het lid Harbers op 18 maart 2010 een motie2 ingediend, welke breed door de Kamer werd gesteund, en waarin gevraagd werd om een plan van aanpak om de studeerbaarheid en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te vergroten.

De leden van de PvdA-fractie zijn zeer tevreden over de aandacht voor mensen met een handicap of chronische ziekte die willen studeren of reeds aan het studeren zijn. In het kader van een breed toegankelijk hoger onderwijs gaat het om een doelgroep waarvoor de nodige aandacht, begeleiding en voorzieningen vereist is om de kans op studiesucces te verbeteren.

De leden constateren dat er in de voorbije jaren al veel aandacht is geweest. Toch, zo stellen zij, kunnen nog de nodige stappen gezet worden om ook voor deze groep een goede, solide basis en toegangsmogelijkheid in het hoger onderwijs te creëren. Op basis van de voorliggende brief inzake de adviezen van de Commissie Maatstaf hebben de leden nog enkele opmerkingen en vragen.

Voor de leden van de CDA-fractie is de participatie van mensen met een beperking of chronische ziekte heel belangrijk. In dit kader vinden de leden het belangrijk dat er aandacht is voor studeren met een beperking. Het opnemen in de accreditatie van de mate van toegankelijkheid, de voorzieningen en studeerbaarheid voor mensen met een beperking is een belangrijke voorwaarde hiervoor, menen deze leden.

De leden van de D66-fractie zijn tevreden over de vooruitgang die is geboekt bij het wegnemen van belemmeringen om succesvol te studeren voor mensen met een functiebeperking. Deze leden hopen dat het initiatiefwetsvoorstel van het lid Van der Ham om handicap als discriminatiegrond expliciet op te nemen in artikel 1 van de Grondwet, in de toekomst, nog meer waarborgen biedt om ook mensen met een functiebeperking alle kansen in het onderwijs te geven. De leden van de fractie willen zeker stellen dat ook toekomstige studenten met een functiebeperking van deze aanpak kunnen profiteren.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende brief. Zij waarderen de inzet die de staatssecretaris pleegt en zijn van mening dat structurele inbedding van de aandacht voor studeren met een functiebeperking door instellingen voortvarend uitgewerkt moet worden. Het is van belang de criteria hierbij helder aan te geven.

2. Advies van de Commissie Maatstaf

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de Commissie Maatstaf een goed referentiekader biedt waarmee universiteiten en hogescholen hun instellingsbeleid kunnen verbeteren. Er is al veel verbeterd sinds 2005, maar er zijn nog steeds verbeterpunten gezien de conclusie van de Commissie dat hoger onderwijs nog onvoldoende toegankelijk en studeerbaar is. De leden vinden het van belang dat de aanbevelingen van de Commissie snel overgenomen worden en roepen ook de onderwijsinstellingen op hier haast mee te maken. Deze leden vinden het tevens belangrijk om tot een goed inzicht te komen wat nu precies de knelpunten zijn waar studenten tegenaan lopen en hoe deze knelpunten kunnen worden opgelost. Verder, zo stellen de leden, is het van belang om niet de beperking van de student voorop te stellen bij de begeleiding, maar om te kijken wat de student nodig heeft om te kunnen studeren. Dit vergt een cultuuromslag in het denken, aldus de aan het woord zijnde leden. De leden vinden het, tot slot, belangrijk dat er een integrale aanpak komt op dit terrein door de betrokken ministeries. Hoe denkt de staatssecretaris dit in de toekomst vorm te geven, zo vragen de leden.

3. Beleidsreactie op het advies van de Commissie Maatstaf, in samenhang met het inspectierapport en de motie Harbers

De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met de drie beleidslijnen die de staatssecretaris schetst (integratie van dit onderwerp in beleidsinstrumentarium, specifieke ondersteuning van hoge scholen en universiteiten voor deze doelgroep en het monitoren van de doelgroep). De leden hechten aan een landelijk expertisecentrum, dat de instellingen kan adviseren en ondersteunen. Op die manier wordt de voorlichting over studeren met een handicap meer vraaggestuurd, dan aanbodgestuurd en dat spreekt de leden aan. In het wetgevingsoverleg hoger onderwijs d.d. 29 november jl. heeft de staatssecretaris toegezegd «geen oude schoenen weg te gooien voordat hij nieuwe heeft» in relatie tot de subsidie aan de stichting handicap+studie. Deze leden zijn dan ook tevreden met de aankondiging in de brief van de staatssecretaris dat er voor 1 april 2011 meer duidelijkheid zal zijn over de invulling van het expertisecentrum en de rol van de stichting handicap+studie daarin. Wel vragen de leden aan de staatssecretaris om na het onderzoek ook snel tot een besluit te komen, zodat de stichting voldoende tijd krijgt om ook in haar eigen begroting zich voor te bereiden op haar nieuwe rol.

De leden vinden het voorts belangrijk dat studeren met een functiebeperking een plaats heeft gekregen in het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Daarmee is een deel van het rapport-Maatstaf uitgewerkt en is er een belangrijke drijfveer voor instellingen om de studeerbaarheid en toegankelijkheid te vergroten. De relatie tussen het referentiekader en het accreditatiekader blijft, naar de mening van de leden, onderbelicht. Een conferentie, zoals aangekondigd in de brief, kan bijdragen aan het hoger op de agenda krijgen van dit onderwerp bij de instellingen, zo stellen zij. Graag worden de leden geïnformeerd over de ervaringen van de NVAO met dit nieuwe kader en het referentiekader als hulpmiddel daarbij. De leden stellen voor ook de NVAO te betrekken bij de evaluatie van het referentiekader te zijner tijd. Afsluitend merken de leden op dat, hoewel in de brief van de staatssecretaris concrete maatregelen worden genoemd, er nauwelijks middelen zijn gereserveerd in de OCW-begroting 2011 voor dit onderwerp. Graag horen deze leden van de staatssecretaris welke middelen hij voor de geschetste maatregelen tot zijn beschikking heeft.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de staatssecretaris specifieker kan zijn in de termijn waarin er gekeken wordt naar de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor de betreffende groep studenten met beperkingen. In de brief wordt, onder de kop accreditatie, aangegeven dat dit over een aantal jaren wordt onderzocht door de Inspectie van het Onderwijs. Kan de staatssecretaris aangeven op welke termijn dit specifieke totaalbeeld op de toegankelijkheid onderzocht wordt, naast de tussentijdse monitoring waarnaar verwezen wordt in de brief? De leden vinden de geadviseerde oriëntatie op de (toekomstige) arbeidsmarkt voor studenten met een functiebeperking in studie(keuze)begeleiding verstandig. Het is van belang dat deze doelgroep tijdig zicht krijgt op mogelijkheden of op noodzakelijke begeleiding voor een succesvolle entree op de arbeidsmarkt. De leden vragen echter ook aandacht voor de positie van studenten met een handicap in relatie tot stages. De leden vragen de staatssecretaris of hij de opvatting deelt dat ook hier een belangrijke opgave ligt in het verbeteren van het studiesucces en het beperken van onnodige studie-uitval wanneer er tijdig zicht is op geschikte stageplekken, maar ook op begeleiding en het eventueel bieden van voldoende aanbod aan deze studenten? Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om hier ook aandacht aan te besteden en desgewenst beleid op te ontwikkelen? Is de staatssecretaris bereid om in gesprek te treden met onder andere werkgeversorganisaties over de positie van studenten met een handicap en hun stagemogelijkheden, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het studiekeuzegesprek, naast voldoende begeleiding, heel belangrijk is bij het inzichtelijk krijgen voor beide partijen, student en instelling, wat de mogelijkheden zijn en om een realistisch beeld te krijgen waar de student en de instelling rekening mee moeten houden. Daarnaast zijn de leden het eens met de Commissie Maatstaf dat in de studie(keuze)begeleiding ook de oriëntatie op de arbeidsmarkt dient te worden opgenomen. Wel vragen deze leden in hoeverre de instellingen wel of niet een bindend advies mogen geven en onder welke voorwaarden. Hoe ziet de staatssecretaris de vorm en inhoud van een dergelijk gesprek? Wat gebeurt er verder, vragen deze leden, indien een student wordt geweigerd bij een instelling, of wanneer het hem wordt ontraden een studie te volgen. Waar kan deze student terecht en is er een vorm van beroep mogelijk tegen een dergelijke beslissing? De leden verkrijgen graag een nadere toelichting op dit punt.

De leden vragen verder hoe instellingen omgaan met studenten met een beperking die studievertraging oplopen en in het bijzonder hoe de instellingen op dit gebied omgaan met het Profileringsfonds. Deze leden vernemen voorts graag hoe de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) omgaat met verzoeken tot verlenging van de prestatiebeurs van studenten met een beperking. Is er inzicht hoeveel studievertraging studenten met een beperking oplopen? Is er een gemeenschappelijke factor aan te wijzen bij uitval of vertraging? Heeft dit te maken met financiële drempels wegens studievertraging, onvoldoende match met de opleiding of praktische toegankelijkheidszaken? Ook op dit punt verkrijgen de leden graag een nadere toelichting van de staatssecretaris. Tevens vragen de leden aan de staatssecretaris hoe met deze groep studenten wordt omgegaan in het kader van de langstudeerdersmaatregel. Blijft het beroep op het Profileringsfonds en op DUO overeind voor deze groep? Komen er, indien nodig, aanvullende maatregelen, zo vragen de leden. Tenslotte zijn de leden benieuwd naar de positie van de stichting handicap+studie en de uitkomsten van het onderzoek naar een landelijk expertisecentrum en de rol die daarbij voor deze stichting is weggelegd.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris hoeveel middelen er de komende jaren beschikbaar zijn voor dit beleid. Zijn daarin middelen voor het expertisecentrum handicap+studie opgenomen? Tijdens de eerdergenoemde begrotingsbehandeling OCW 2010 heeft de staatssecretaris aangegeven de opgebouwde kennis van dit expertisecentrum te willen behouden. Hoe en waar borgt de staatssecretaris de kennis over studeren met een studiebeperking van dit expertisecentrum? Welke middelen zijn daarvoor beschikbaar?

Het expertisecentrum handicap+studie signaleert dat onderwijsinstellingen, nu het plan van aanpak is afgelopen, minder aandacht hebben voor studeren met een functiebeperking en het referentiekader. Onderwijsinstellingen geven zelfs aan dat er nauwelijks sprake is van structureel beleid. Wat is de reactie van de staatssecretaris op deze bevindingen? Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat de geboekte vooruitgang niet verloren gaat? Wat vindt de staatssecretaris van het voorstel de accreditatie te koppelen aan het referentiekader, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de SGP-fractie vragen welke status het ontwikkelde referentiekader krijgt. Deze leden constateren dat het referentiekader enkel als handreiking aan instellingen en de NVAO wordt meegegeven en dat bepaalde onderdelen door projecten worden ingebed. Zij vragen of de staatssecretaris in een meer formele erkenning en verankering wil voorzien, zodat helder is welke criteria in de beoordeling van belang zijn.

De leden vragen voorts hoe de staatssecretaris voorkomt dat door de evaluatie in 2011 van het beleid van de afgelopen jaren en de bezinning op de toekomst de continuïteit van de bestaande inzet in 2011 in het gedrang komt, anders dan door het organiseren van een eenmalige conferentie. Heeft de staatssecretaris een reële verwachting dat de initiatieven die de afgelopen jaren door het stimuleringsbeleid tot stand zijn gekomen onverminderd doorgezet worden, zo vragen zij.

II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS OP DE VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

1. Inleiding

Met genoegen bied ik u hierbij mijn reactie aan op de vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen naar aanleiding van mijn brief3 over studeren met een handicap of chronische ziekte. Ik constateer dat deze brief met veel belangstelling en instemming is gelezen.

Studiesucces

Het studiesucces van de gehandicapte student4 is een belangrijk punt. Het succesvol doorlopen van een studie is belangrijk voor de persoon zelf en het draagt ook bij aan de participatie in de samenleving. Het studiesucces hangt onder andere af van de mogelijkheden die geboden worden binnen het onderwijs. De toegankelijkheid van de gebouwen en ict-voorzieningen spelen daarbij een rol, maar ook de voorlichting en informatievoorziening, de mogelijkheid voor aangepaste toetsing en alle andere punten die in het referentiekader van de Commissie Maatstaf worden genoemd. Met andere woorden: studeerbaarheid en toegankelijkheid van het onderwijs zijn belangrijke voorwaarden voor het succesvol doorlopen van een opleiding in het hoger onderwijs.

Uit dit verslag blijkt dat alle fractieleden erg hechten aan de studeerbaarheid en toegankelijkheid van het onderwijs voor deze groep studenten. Dat zij dit belangrijk vinden, blijkt ook uit de brede steun voor het opnemen van dit onderwerp in de accreditatie5 en de brede steun voor de motie van 18 maart 2010 van het lid Harbers6.

Inititatiefwetsvoorstel art. 1 grondwet

De leden van de D66 fractie verwijzen nog naar het initiatiefwetsvoorstel om handicap als discriminatiegrond op te nemen in artikel 1 van de Grondwet. Op dit moment is er voor het onderwijs in ieder geval de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte die deze discriminatie verbiedt. Het kabinet zal in het kader van genoemd initiatief- wetsontwerp nog een standpunt innemen.

2. Advies van de Commissie Maatstaf

Referentiekader

De universiteiten en hogescholen kunnen met behulp van het referentiekader van de Commissie Maatstaf hun beleid voor de gehandicapte student verbeteren en nader vorm geven. Dat ben ik met de leden van de CDA-fractie eens. Daarom heeft voormalig staatssecretaris, Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart het advies met een begeleidende brief aan alle universiteiten en hogescholen aangeboden. Het advies is ook digitaal beschikbaar via de site van de Rijksoverheid7. Onder punt 3 ga ik nader in op het referentiekader en op de accreditatie.

Onderzoek

Inzicht in de knelpunten waar studenten met een beperking tegenaan lopen en hoe deze worden opgelost is een belangrijk aspect van het beleid. Dat ben ik met de leden van de CDA-fractie eens. Graag wil ik in dit verband wijzen op de onderzoekslijn die ik in dit verband laat uitvoeren8. Dit onderzoek is opgezet om meer inzicht te verkrijgen in de oorzaken van vertraging en uitval van deze groep studenten.

De universiteiten en hogescholen treffen maatregelen om studenten met een beperking tegemoet te komen. Ik noem dan bijvoorbeeld extra tijd bij tentamens, voorzien in een rustruimte, begeleiding, (digitale) toegankelijkheid of alternatieve toetsvormen. Het is interessant om te weten of en in hoeverre deze maatregelen ook echt bijdragen aan de vermindering van de uitval. Daarom wordt in het onderzoek ook gekeken naar de effectiviteit van de maatregelen van de onderwijsinstellingen. Naast de studentenenquêtes is ook een aantal aantal casestudies uitgevoerd die in het onderzoeksrapport van voorjaar 2011 zullen terugkomen.

Talenten student

Ieder talent telt volgens het Regeerakkoord. Ieder talent telt, of het nu jongeren betreft met een beperking, de gouden handen in het beroepsonderwijs of de knappe koppen op de universiteit.

Met de Commissie Maatstaf en de leden van de CDA-fractie ben ik van mening dat de talenten en mogelijkheden van de student het uitgangspunt moeten vormen voor zowel de student als voor de universiteit of hogeschool. Dit geldt voor alle studenten, maar zeker ook voor de student met een beperking.

Integrale aanpak

Verschillende ministeries zijn verantwoordelijk voor een deel van de participatie van mensen in de samenleving met een beperking. Elk ministerie heeft vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid wetten en regels ontwikkeld om deze groep te bedienen. De leden van de CDA-fractie vragen hoe een integrale aanpak op dit terrein door betrokken ministeries vorm gegeven kan worden.

Ik heb al aangegeven dat ik streef naar integratie van dit onderwerp binnen het beleidsinstrumentarium voor het hoger onderwijs. Daarnaast is er, voor de leerlingen en studenten een integrale hulpmiddelenregeling voor het gehele onderwijs, inclusief het hoger onderwijs. Deze hulpmiddelenregeling heeft raakvlakken met de sectoren VWS en SZW. Het ministerie van VWS werkt in uw opdracht aan een voorstel om de huidige vier hulpmiddelenregelingen te vereenvoudigen.

Het is zowel in het beleid als in de uitvoering van belang dat steeds de persoon met een beperking centraal wordt gesteld. Waar mogelijk dient daarbij gestreefd te worden naar één loket, om het aantal verwijzingen zoveel mogelijk te voorkomen. De website Regelhulp9 is een goed voorbeeld van zo’n loket, opgezet om mensen met een beperking zo goed mogelijk van dienst te zijn. De website geeft een overzicht van zorg, hulp en financiële steun vanuit verschillende ministeries.

Daarnaast wil ik kortheidshalve verwijzen naar het regeerakkoord, waarin een aantal stelselherzieningen wordt aangekondigd door samenvoeging van verschillende wetten. Zo werkt het ministerie van SZW aan de Regeling werken naar vermogen, een regeling voor jongeren met een handicap, wsw-geindiceerden en personen met een bijstandsuitkering (al dan niet met een handicap)10. Daarnaast is ook het streven naar één loket binnen de AWBZ opgenomen.

3. Beleidsreactie op het advies van de Commissie Maatstaf, in samenhang met het inspectierapport en de motie Harbers

Drie beleidslijnen

In mijn brief heb ik de drie beleidslijnen geschetst voor het toekomstig beleid voor studeren met een functiebeperking. De eerste lijn is dat zoveel mogelijk gestreefd wordt naar integratie van dit onderwerp in het beleidsinstrumentarium voor het hoger onderwijs. De tweede lijn is dat, waar nodig, voorzien zal worden in specifieke ondersteuning van hogescholen en universiteiten. En als derde heb ik de beleidslijn genoemd van onderzoek en monitoring om de vinger aan de pols te houden. Het doet mij genoegen dat de leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met deze drie beleidslijnen.

Landelijk expertisecentrum

De Commissie Maatstaf stelde een landelijk expertisecentrum voor die de instellingen ondersteunt bij hun beleid voor studenten met een beperking. De leden van de VVD-fractie hechten aan een dergelijk expertisecentrum dat instellingen kan adviseren en ondersteunen en vraaggericht gaat werken. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar de positie van de Stichting handicap en studie en de uitkomsten van het onderzoek naar het expertisecentrum.

Dit expertisecentrum is in mijn brief voorgesteld als een onderdeel van de tweede beleidslijn (specifieke ondersteuning). Ik wil laten onderzoeken hoe dit het beste kan worden vorm gegeven.

De leden van de fracties van D66 en VVD verwijzen naar de discussie in het wetgevingsoverleg van 29 november 2010 over de subsidie aan de Stichting handicap en studie en over het behoud van de expertise van deze stichting.

In dit overleg heb ik aangegeven geen oude schoenen weg te gooien voordat we nieuwe hebben. Dat laat onverlet dat ik met een open blik wil kijken naar hoe dit het beste kan worden vorm gegeven in de toekomst. In april 2011 zal hierover meer duidelijkheid zijn Dan is de audit naar dit onderwerp afgerond. Ik zal de Tweede Kamer in juni 2011 in de Strategische Agenda hoger onderwijs nader informeren over mijn standpunt hierover.

Conferentie

De leden van de VVD-fractie vinden dat de relatie tussen het referentiekader en het accreditatiekader onderbelicht blijft. Ik ben het eens met deze leden dat een conferentie kan bijdragen aan het hoger op de agenda krijgen van dit onderwerp bij de universiteiten en hogescholen. Dat is dan ook een van de redenen waarom ik deze conferentie laat organiseren. Zowel de accreditatie als het referentiekader van de Commissie Maatstaf zullen op deze conferentie aan de orde komen.

Accreditatie en referentiekader

Een belangrijk onderdeel van mijn eerste beleidslijn (integratie in beleidsinstrumentarium voor het hoger onderwijs) is het onderdeel accreditatie. Studeren met een functiebeperking heeft nu een plaats gekregen in de wetgeving en het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Met de leden van de VVD-fractie ben ik van mening dat dit een belangrijke prikkel is voor de instellingen om de studeerbaarheid en toegankelijkheid te vergroten.

Het referentiekader is een mooi instrument. De NVAO kan het gebruiken bij de accreditatie en onderwijsinstellingen kunnen het gebruiken om hun beleid te verbeteren.

De leden van de VVD-fractie willen geïnformeerd worden over de ervaringen van de NVAO met dit nieuwe kader en het referentiekader als hulpmiddel daarbij. De leden van de SGP-fractie vragen naar de status van het referentiekader en of in een meer formele erkenning en verankering is voorzien. De leden van D66 vragen naar een koppeling tussen de accreditatie en het referentiekader. De leden van de PvdA-fractie willen graag meer duidelijkheid over de termijn waarop het onderzoek van de inspectie naar de toegankelijkheid, in relatie tot de accreditatie, zal plaatsvinden.

Wat de formele status van het referentiekader betreft, verwijs ik graag naar het advies van de Commissie Maatstaf. De commissie heeft mij geadviseerd de verankering van het referentiekader op te nemen via een algemene normstelling in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek als onderdeel van het accreditatiestelsel. Naast het vastleggen van deze algemene normstelling heeft de commissie mij geadviseerd over de status van het referentiekader zelf: een handreiking aan de instellingen en een hulpmiddel voor de NVAO bij de accreditatie. Ik heb dit onderdeel van het advies overgenomen. Daar moet wel bij bedacht worden dat het ontwikkelde referentiekader nieuw is voor de instellingen. Ik wil ze de tijd en ruimte geven om hiermee aan de slag te gaan en een eigen inkleuring te geven aan hun instellingsbeleid.

Graag voeg ik daar nog aan toe dat de NVAO bij de intake voor de instellingstoets erop wijst dat de toegankelijkheid voor studenten met een beperking hier nadrukkelijk onderdeel van is en dat het referentiekader een goed hulpmiddel is om het instellingsbeleid op dit punt vorm te geven.

Ik zal de Inspectie voor het Hoger Onderwijs in 2015 vragen opnieuw aandacht te besteden aan dit onderwerp en zeg toe dat de Tweede Kamer geïnformeerd zal worden over de uitkomsten van dit onderzoek. Daarnaast zal de NVAO zelf in 2012 op basis van de ervaringen met de instellingstoets aan mij rapporteren over de wijze waarop de toegankelijkheid voor studenten met een beperking is vormgegeven.

Ook het referentiekader zal over vijf jaar worden geëvalueerd. Daarbij zal naast de inspectie ook de NVAO worden betrokken, zoals door de leden van de VVD-fractie wordt voorgesteld.

Beschikbare middelen

De leden van de fracties van D66 en VVD vragen mij hoeveel middelen er de komende jaren beschikbaar zijn voor dit beleid, en of daarin de middelen voor het Expertisecentrum Handicap + Studie zijn opgenomen?

In de Strategische Agenda en in de OCW-begroting voor 2012 zal ik aandacht besteden aan de follow-up van de meerjarenafspraken over studiesucces en de financiële middelen die daarmee gemoeid zijn.

De afspraken met en de middelen voor het Expertisecentrum Handicap + Studie maken hiervan geen deel uit. Voor het expertisecentrum is in de begroting 2011 een bedrag opgenomen van € 841 000 voor 2011. Voor de jaren 2012 en volgende is een bedrag begroot van € 491 000 per jaar.

Naast deze bijdrage worden door mij meerdere activiteiten aanvullend gefinancierd. Ik noem onder andere het onderzoek van ITS/ResearchNed11, een aantal casestudies, de conferentie die dit jaar plaatsvindt en tot slot de evaluatie van het referentiekader die in 2016 wordt uitgevoerd.

Het onderzoek door de inspectie wordt uit de reguliere middelen van de inspectie bekostigd.

Oriëntatie op de arbeidsmarkt

Onderwijs bevordert de deelname aan de arbeidsmarkt en draagt bij aan de participatie van jongeren (met een beperking) in de maatschappij. Onderwijs en arbeid zijn aan elkaar verbonden. Daarom heb ik in mijn brief ook aandacht besteed aan de oriëntatie op de arbeidsmarkt.

De leden van de PvdA-fractie vinden de geadviseerde oriëntatie op de (toekomstige) arbeidsmarkt voor studenten met een functiebeperking in studie(keuze)begeleiding verstandig, maar vragen aandacht voor de positie van studenten met een handicap in relatie tot stages. Zal tijdig zicht op stages, voldoende aanbod en begeleiding het studiesucces verbeteren, zo vragen zij zich af. Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie of ik in gesprek wil treden met onder andere werkgeversorganisaties over de positie van studenten met een handicap en hun stagemogelijkheden.

Er zijn, voor zover mij bekend, geen concrete cijfers over de relatie tussen het studiesucces van studenten met een beperking en de stages. ResearchNed heeft mij wel andere gegevens geleverd over de stage. Op basis van de gegevens uit de Nationale Studentenenquête 2010 is nagegaan in hoeverre studenten met een beperking anders oordelen over hun stage dan andere studenten. De verschillen zijn klein. Studenten met een beperking oordelen iets negatiever over de voorbereiding op de beroepsloopbaan in het algemeen en de kwaliteit van de stagebegeleiding vanuit de opleiding en de aansluiting van de stages bij het overige onderwijs in het bijzonder. Ik voeg de betreffende tabel ter illustratie bij. Studenten hebben hun oordeel gegeven, uitgedrukt in een cijfer van 1–5.

Tabel: Oordeel over stages naar wel/geen handicap/beperking.
 

Geen handicap/beperking

Handicap/beperking

Totaal

De voorbereiding op de beroepsloopbaan

3,4

3,4

3,4*

Voorbereiding beroepsloopbaan (thamascore)

3,4

3,4

3,4

Het opdoen van vaardigheden voor de beroepspraktijk

3,5

3,5

3,5

De praktijkgerichtheid van je opleiding

3,5

3,5

3,5

Het contact met de beroepspraktijk

3,3

3,1

3,3

De kwaliteit van de stagebegeleiding vanuit je opleiding

3,2

3,1

3,2**

De aansluiting van de stages bij het overige onderwijs

3,4

3,4

3,4**

Bron: Nationale Studentenenquête 2010: **sig. p<0,01.

Studenten waarderen hun stage op bovenstaande aspecten met een (ruime) voldoende.

Het vinden van een geschikte stageplaats is inderdaad niet altijd eenvoudig. Tijdig zicht op geschikte stageplaatsen lijkt mij zeker belangrijk, dus het is goed als de opleiding en de student tijdig op zoek gaan. Het is de taak van de instelling ervoor zorg te dragen dat een student het onderdeel stage van de opleiding of een daarvoor in de plaats komend onderdeel kan afronden. Het vinden van een stageplek is een taak voor de instelling én de student; de student moet actief op zoek naar een stageplaats, de instelling heeft daarbij met name een ondersteunende en faciliterende rol (men kan bijvoorbeeld met een bedrijf afspreken dat de (vrijkomende) stageplekken beschikbaar zullen worden gesteld voor de opleiding in kwestie). Als er écht geen stageplek te vinden is, is het de taak van de instelling de student een andere opdracht te geven, waarmee de student een vergelijkbaar aantal studiepunten kan behalen. Daarbij geldt vanzelfsprekend dat de instelling niet tot het onmogelijke gehouden kan worden. Bij het vinden van een geschikte stageplek gaat het over het algemeen om maatwerk op opleidings- of regionaal niveau. Gelet hierop, en op bovenstaande tabel over de tevredenheid over stages zie ik vooralsnog geen aanleiding om op landelijk niveau in gesprek te treden met werkgeversorganisaties over de positie van studenten met een handicap en hun stagemogelijkheden.

Studiekeuzegesprek

Het studiekeuzegesprek vindt plaats voorafgaand aan de start van de opleiding. Dit gesprek is bedoeld om studenten een bewustere keuze te laten maken voor de opleiding. Daarbij is het zowel voor de student als voor de instelling van belang inzicht te verkrijgen in de mogelijkheden en om een realistisch beeld te krijgen waarmee beide partijen rekening moeten houden. Ook is het goed in de studie(keuze) begeleiding de oriëntatie op de arbeidsmarkt mee te nemen. Ik ben het eens met de opmerkingen die de CDA-fractie hierover heeft gemaakt.

Bindend advies studiekeuzegesprek?

De leden van de CDA-fractie vragen zich af in hoeverre de instellingen wel of niet een bindend advies mogen geven. Daarover wil ik geen misverstand laten bestaan: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek kent maar één moment voor het bindend advies, en dat is aan het einde van het eerste jaar of zolang de propedeuse niet is afgerond. Het studiekeuzegesprek is geen selectiegesprek. In principe heeft de student toelatingsrecht als voldaan is aan de vooropleidingseisen en nadere vooropleidingseisen. Er mag op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in een beperkt aantal gevallen wel onder bepaalde voorwaarden aan de poort worden geselecteerd, maar deze voorwaarden mogen niet in strijd zijn met de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Selecteren op grond van handicap (direct of indirect) mag dus niet. Daarop is vorig jaar ook gewezen bij de beantwoording van vragen van de heer Slob van de ChristenUnie12.

Beroep en bezwaar studenten

Het kan voorkomen dat studenten niet toegelaten worden tot de opleiding op grond van hun handicap of dat de opleiding wordt ontraden. De leden van de CDA-fractie vragen om toelichting op de beroepsmogelijkheden voor deze studenten.

Een instelling kan een student alleen maar weigeren als hij niet aan de (nadere) vooropleidingseisen voldoet of – bij de experimenten – aan eisen in het kader van excellentie (naast uiteraard de beperkingen vanwege een eventuele numerus fixus). Een dringend advies een opleiding niet te gaan volgen, zal een instelling niet zomaar geven. Mocht de instelling een dergelijk advies geven, dan kan de student dit naast zich neerleggen en zich gewoon inschrijven.

In alle gevallen waar het gaat om een geschil over toelating, geldt de rechtsbeschermingsprocedure (faciliteit) van de instelling waarbij het College van Beroep voor de Examens bevoegd is. Daarna kan de student in beroep bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs13. Dit alles wordt geregeld in titel 4 van hoofdstuk 7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Ook kan de Commissie gelijke behandeling14 zo nodig worden ingeschakeld. Deze commissie geeft niet alleen een oordeel in specifieke gevallen, maar geeft ook advies, biedt mediation aan en kan ook zelf een onderzoek instellen.

Maatregelen in de WHW en WSF 2000

Om studenten met een beperking tegemoet te komen is het mogelijk een jaar verlenging van de prestatiebeurs aan te vragen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van dit ministerie. Ook kunnen zij een beroep doen op het profileringsfonds van de universiteiten en hogescholen. De leden van de CDA-fractie vragen hoe instellingen omgaan met deze aanvragen en hoe de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) omgaat met verzoeken tot verlenging van de prestatiebeurs.

Ik ga ervan uit dat de Dienst Uitvoering Onderwijs de regelgeving van de WSF 2000 goed uitvoert en dat DUO de verzoeken, die op correcte wijze worden ingediend, ook zal honoreren. Datzelfde geldt voor het profileringsfonds van de onderwijsinstellingen. Het is mij niet bekend dat deze voorzieningen voor studenten met een beperking in de praktijk niet goed werken.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het beroep op het profileringsfonds en op DUO overeind blijft voor deze groep en of er zo nodig aanvullende maatregelen komen.

In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en in de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF 2000) is voor studenten met een beperking een aantal uitzonderingsbepalingen opgenomen om deze studenten tegemoet te komen. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om hierin wijzigingen aan te brengen.

Vertraging en uitval

De leden van de CDA-fractie vragen of er inzicht is in hoeveel studievertraging studenten met een beperking oplopen.

Om een indicatie te geven van de omvang van de vertraging heb ik in mijn brief gebruik gemaakt van de Studentenmonitor 2007. Ik heb ResearchNed gevraagd naar de gegevens uit de Studentenmonitor 2009 en 2010. Uit deze meest recente enquêtes blijkt het volgende.

De studievoortgang van studenten met en zonder beperking/handicap wijkt op onderdelen van elkaar af. We kunnen op basis hiervan de volgende conclusies trekken:

  • in het hbo zijn er noch in 2008, noch in 2009 verschillen in studievoortgang tussen voltijdstudenten met en zonder beperking geconstateerd (in 2007 was dat nog wel het geval);

  • in het wo is de studievoortgang van voltijdstudenten met een beperking slechter dan die van voltijdstudenten zonder beperking (in 2009 zijn de verschillen kleiner dan in 2008);

  • voor het totale hoger onderwijs geldt dat de studievoortgang van voltijdstudenten met een beperking iets slechter is dan van overige studenten.

Doorgaans besteden studenten met een beperking meer tijd aan hun studie. Dit wordt met name veroorzaakt door de relatief grote verschillen in het hbo. In het wo is er geen verschil in tijdsbesteding tussen beide groepen geconstateerd.

Over de gehele linie schatten studenten met een handicap/beperking hun afstudeerkans lager in dan studenten zonder handicap/beperking. In 2009 is dit verschil groter dan in 2010.

We weten nog te weinig over de oorzaken van vertraging en uitval van de groep studenten met een beperking. Daarom heb ik een onderzoekslijn uitgezet (zie ook paragraaf 2, onder het kopje Onderzoek), die voorziet in drie metingen. De rapportage van de tweede meting zal in het voorjaar van 2011 beschikbaar zijn. In het onderzoek wordt niet alleen gekeken naar oorzaken van vertraging en uitval, maar ook naar de effecten van maatregelen die instellingen treffen. Het gaat dan bijvoorbeeld om extra tijd bij examens, een rustruimte, begeleiding of voorlichting. De leden van de CDA-fractie vragen naar inzicht in de oorzaken van vertraging en uitval. Ik verwacht dat genoemde onderzoeken hierin meer inzicht zullen geven.

Langstudeerdersmaatregel

Een van de maatregelen in het regeerakkoord betreft de zogenaamde langstudeerdersmaatregel. Studenten die te lang over hun opleiding doen, gaan volgens het regeerakkoord € 3 000,- extra collegegeld betalen. De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe met de groep studenten met een beperking wordt omgegaan in het kader van de langstudeerdersmaatregel.

Ik heb het voornemen rekening te houden met de groep studenten met een functiebeperking die recht heeft op een extra jaar prestatiebeurs omdat vertraging is opgelopen vanwege de handicap. Deze groep studenten zou dan naast de uitloopjaren in de bachelor- en in de masterfase een extra uitloopjaar krijgen. Dit uitloopjaar kunnen ze, waar nodig, gebruiken in respectievelijk de bachelor- of de masterfase. Zij hebben in dat geval dus een uitloop van maximaal drie jaar. De discussie over deze maatregel en de uitzonderingen daarop wil ik verder voeren aan de hand van het wetsontwerp dat ik op 1 februari 2011 aan de Tweede Kamer heb aangeboden.

Minder aandacht voor studeren met beperking?

Universiteiten en hogescholen hebben in de afgelopen jaren in het kader van Impuls in 200415 en het Plan van Aanpak 2005–200916geld gekregen om hun beleid beter vorm te geven. Studeren met een beperking hoort nu onderdeel te zijn van het reguliere beleid van de instellingen. De fractieleden van D66 verwijzen naar signalen van de Stichting Handicap + Studie: onderwijsinstellingen zouden nu minder aandacht hebben voor studeren met een functiebeperking. De leden van de fractie van D66 vragen zich af hoe ik ervoor ga zorgen dat de geboekte vooruitgang niet verloren gaat. De leden van de SGP-fractie vragen ook hoe voorkomen kan worden dat de continuïteit van de bestaande inzet in 2011 in het gedrang komt, anders dan door het organiseren van een eenmalige conferentie.

Ik heb goede hoop dat het Plan van Aanpak ook structureel wat heeft teweeggebracht. Ik wil hierbij graag verwijzen naar de resultaten van de Nationale Studenten Enquête17. Uit deze uitgebreide enquête blijkt dat er een lichte vooruitgang is in de waardering van studenten met een beperking voor de onderwijsinstellingen. Tevens blijkt dat de rapportcijfers 0,2 punt hoger uitkomen dan het gemiddelde van de afgelopen jaren18. Het gemiddelde rapportcijfer in het hoger beroepsonderwijs is nu een 6,0 – tegen 6,3 in het wetenschappelijk onderwijs. De waardering voor de universiteiten en hogescholen groeit dus nog steeds. Dat is een goede prestatie van deze onderwijsinstellingen. Zij zijn erin geslaagd om toch te stijgen in de waardering van de studenten, ondanks het feit dat de financiele middelen van het Plan van Aanpak19 in 2009 zijn beëindigd.

Ook de nieuwste cijfers van ResearchNed over studievertraging, waarop ik eerder heb gewezen, laten zien dat het de goede kant opgaat.

Ik verwacht dat de accreditatie en de andere maatregelen de instellingen zullen stimuleren ook in de toekomst structureel beleid te voeren voor studenten met een beperking.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Haverkamp, M.C. (CDA), Miltenburg, A. van (VVD), Bosma, M. (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL) en Liefde, B.C. de (VVD).

Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Dille, W.R. (PVV), Rouvoet, A. (CU), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Gent, W. van (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL) en Lodders, W.J.H. (VVD).

XNoot
2

Kamerstuk 32 210, nr. 17.

XNoot
3

Brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 november 2010 inzake de motie Harbers (32 210, nr. 17) en het advies van de Commissie Maatstaf: ‘Meer Mogelijk Maken’(Kamerstuk 29 355, nr. 47).

XNoot
4

In het advies van de commissie Maatstaf wordt gesproken over «functiebeperking» als verzamelbegrip voor «handicap of chronische ziekte». De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte spreekt van «handicap of chronische ziekte». In beide gevallen worden deze termen breed geïnterpreteerd, dus inclusief dyslexie, ADHD etc. Als ik spreek over de gehandicapte student of de student met een beperking, dan bedoel ik deze groep studenten.

XNoot
5

Handelingen van 18 maart 2010 wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van het accreditatiestelsel (32 210).

XNoot
6

Kamerstuk 32 210, nr. 17.

XNoot
7

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2010/11/25/aanbiedingsbrief-advies-van-de-commissie-maatstaf-meer-mogelijk-maken.html

XNoot
8

«studeren met een functiebeperking – resultaten van een onderzoek onder eerste-jaarsstudenten» – Beleidsgerichte studies hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek nummer 134 (Risbo-SEOR), aan de Tweede Kamer aangeboden op 30 oktober 2009, Kamerstuk 29 355, nr. 42. Het gaat hier om een cohortstudie. Dit cohort is 2 jaar later – in 2010 – opnieuw bevraagd, samen met een nieuwe eerstejaarsgroep. Het rapport van ITS/ResearchNed zal in het voorjaar van 2011 uitkomen. De nieuwe groep eerstejaars zal in 2012 opnieuw worden bevraagd voor ITS/ResearchNed.

XNoot
9

www.regelhulp.nl

XNoot
10

Zie ook de brief van 6-12-2010 aan de Tweede Kamer over Sociale werkvoorziening (29 817, nr. 58).

XNoot
11

Vervolgonderzoek naar oorzaken van vertraging en uitval en effecten van maatregelen, rapportage voorjaar 2011.

XNoot
12

Tweede Kamer, 2010–2011, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 116.

XNoot
13

http://www.collegevanberoepho.nl/

XNoot
14

http://www.cgb.nl/

XNoot
15

Kamerstukken 2003–2004, 29 410, nr. 21, brief van 19-8-2004 ter uitvoering van het amendement Joldersma 29 200 VIII, nr. 20, 2003.

XNoot
16

Plan van Aanpak Terugdringing belemmeringen in het hoger onderwijs voor studenten met een handicap of chronische ziekte (Bijlage bij brief van 11 juni 2005 van de staatssecretaris van OCW aan de Tweede Kamer – Kamerstuk 29 410, nr. 31), en Voortgangsrapportage Plan van Aanpak terugdringing belemmeringen in het hoger onderwijs voor studenten met een functiebeperking, (Bijlage bij de brief van de minister van OCW aan de Tweede Kamer van 27 juni 2008, kamerstuk 31 288, nr. 32).

XNoot
17

Nationale Studentenenquête (NSE), Gebruikerstoets «Studeren met een handicap 2010» van C.H.O.I.

XNoot
18

Zie punt 3 van de Samenvatting en conclusies van de Gebruikerstoets «Studeren met een handicap 2010» van C.H.O.I.

XNoot
19

Plan van Aanpak Terugdringing belemmeringen in het hoger onderwijs voor studenten met een handicap of chronische ziekte (Bijlage bij brief van 11 juni 2005 van de staatssecretaris van OCW aan de Tweede Kamer – Kamerstuk 29 410, nr. 31), en Voortgangsrapportage Plan van Aanpak terugdringing belemmeringen in het hoger onderwijs voor studenten met een functiebeperking, (Bijlage bij de brief van de minister van OCW aan de Tweede Kamer van 27 juni 2008, kamerstuk 31 288, nr. 32).

Naar boven