29 355 Gelijke behandeling voor mensen met een handicap of een chronische ziekte

Nr. 47 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 november 2010

Inleiding en korte reactie

Hierbij bied ik u het advies aan van de Commissie Maatstaf: «Meer Mogelijk Maken»1. Dit advies gaat over verbetering van de kans op studiesucces in het hoger onderwijs voor gehandicapte of chronisch zieke studenten2 door verbetering van de toegankelijkheid en studeerbaarheid3 van het hoger onderwijs. U heeft de afgelopen jaren ruime aandacht voor dit onderwerp gehad.

Deze brief is ook een reactie op de aangenomen motie Harbers van 18 maart 20104. In deze motie wordt gevraagd om een Plan van Aanpak op te stellen om de studeerbaarheid en toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor studenten met een functiebeperking te verbeteren.

Het advies van de commissie Maatstaf is zeer bruikbaar voor de verbetering van het beleid voor deze groep studenten. Het advies is nuttig voor de overheid en voor de universiteiten en hogescholen. Het advies sluit ook goed aan op de wensen, die zijn uitgedrukt in genoemde motie.

Graag wil ik nu alvast één belangrijk punt uit het advies lichten. De commissie wil dat studeren met een functiebeperking een plaats zou krijgen in de accreditatie. Dat is inmiddels gebeurd5. In het vervolg zal dus bij de accreditatie in het hoger onderwijs door de NVAO6 onder andere gekeken worden naar de voorzieningen, toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking.

Het advies bevat ook elementen waarmee universiteiten en hogescholen hun voordeel kunnen doen. Zo heeft de commissie in haar advies een referentiekader opgenomen, dat universiteiten en hogescholen kunnen gebruiken om hun instellingsbeleid te verbeteren waar het de toegankelijkheid en studeerbaarheid van het onderwijs voor deze groep studenten betreft. Daardoor stijgen hun kansen op het succesvol doorlopen van hun studie in het hoger onderwijs.

De commissie doet ook aanbevelingen voor toekomstig beleid. Ook daarop zal ik in deze brief nader ingaan.

Deze brief is ook een reactie op het inspectierapport Onbelemmerd Studeren, dat ik u op 12 maart 2010 heb aangeboden7. De commissie heeft dit onderzoeksrapport gebruikt bij haar advies. Daarom beschouw ik mijn reactie op het advies tevens als reactie op het inspectierapport.

De brief is als volgt opgebouwd:

  • De inhoud van het advies;

  • Een korte terugblik op het gevoerde beleid, en

  • Mijn beleidsreactie op dit advies in samenhang met het inspectierapport en de motie Harbers.

Advies van de Commissie Maatstaf

Begin oktober 2009 is door mijn voorganger de Commissie Maatstaf ingesteld8, onder voorzitterschap van mevrouw A.M. Vliegenthart. Kort gezegd had de commissie de volgende opdracht:

  • Geef een advies over wat universiteiten en hogescholen zouden moeten doen om studenten met een functiebeperking redelijk en adequaat te kunnen helpen (het referentiekader);

  • Geef een oordeel over in hoeverre daaraan nu al wordt voldaan;

  • Geef advies over het toekomstig beleid. Dit advies mag niet leiden tot hogere uitgaven of aanpassingen van de bestuursverantwoordelijkheden.

De commissie heeft zich gebaseerd op bestaande onderzoeken en rapporten, waaronder het inspectierapport Onbelemmerd Studeren. Voordat het advies definitief werd vastgesteld, zijn gespreksrondes gehouden met een aantal betrokkenen.

Hieronder treft u een korte samenvatting aan van het advies, aan de hand van de bovenstaande drie deelvragen uit de opdracht aan de commissie.

1. Het referentiekader

De kern van het advies is het referentiekader, dat door de inspectie is ontwikkeld en door de commissie nader is vormgegeven en aangescherpt. Dit referentiekader geeft de universiteiten en hogescholen belangrijke aandachtspunten om het beleid en de voorzieningen voor studenten met een functiebeperking te verbeteren.

In het referentiekader zijn de volgende aandachtspunten opgenomen:

  • 1. Informatievoorziening en voorlichting;

  • 2. Fysieke toegankelijkheid;

  • 3. Begeleiding;

  • 4. Deskundigheid;

  • 5. Leerroutes;

  • 6. Toetsing en examinering en

  • 7. Waarborgen voor kwaliteit en continuïteit.

2. In hoeverre voldoet het hoger onderwijs al aan dit referentiekader

De commissie concludeert dat het hoger onderwijs voor studenten met een functiebeperking nog onvoldoende toegankelijk en studeerbaar is. Meer studiesucces is mogelijk, en dat is niet alleen van belang voor de student en voor de instelling, maar ook voor de maatschappij.

De komende jaren zou systematisch onderzoek moeten plaatsvinden naar de doeltreffendheid van beleid en de vraag of de positie van studenten met een functiebeperking daadwerkelijk verbetert.

3. Toekomstig beleid

De commissie adviseert:

  • 1. In de WHW9 dient de toegankelijkheid en studeerbaarheid van het hoger onderwijs voor studenten met een functiebeperking opgenomen te worden als onderdeel van het accreditatiestelsel;

  • 2. Het referentiekader helpt de NVAO bij de uitwerking van deze wettelijke bepalingen in het accreditatiekader;

  • 3. Het referentiekader is een handreiking voor de instellingen om hun instellingsbeleid op dit punt vorm te geven;

  • 4. Bovenstaand proces dient te worden gemonitord en geëvalueerd, en

  • 5. Het referentiekader dient over een aantal jaren geëvalueerd en bijgesteld te worden.

Daarnaast adviseert de commissie:

  • 1. Pas de omschrijving van de doelgroep in de WHW aan aan die van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte;

  • 2. Op het gebied van aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt:

    • oriëntatie op toekomstige arbeid op te nemen in de studie(keuze)begeleiding van studenten met een functiebeperking;

    • uitwisselbaarheid van hulpmiddelen en voorzieningen tussen de domeinen onderwijs en arbeid door een integrale aanpak vanuit de ministeries van OCW, SZW en VWS en

    • De doelgroep van OCW-regeling «onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap» aan te passen aan die van de Wet Gelijke Behandeling op grond van een handicap of chronische ziekte, en de lijst met te vergoeden hulpmiddelen van deze regeling te actualiseren.

  • 3. Stimuleringsbeleid te voeren door:

    • bij een nieuwe ronde van meerjarenafspraken met de onderwijsinstellingen ook het beleid voor de gehandicapte of chronisch zieke student mee te nemen.

    • te voorzien in een kennis- en expertisecentrum op landelijk niveau.

Beleidsreactie

Het beleid tot dusver

Het beleid van de afgelopen zes jaren is voornamelijk gebaseerd op een inspectieonderzoek uit 2004 naar de aandacht in het hoger onderwijs voor studenten met een functiebeperking. Naar aanleiding daarvan is in 2005 een Plan van Aanpak tot stand gekomen in het kader waarvan:

  • subsidies zijn uitgekeerd aan de instellingen met het doel beleid op instellingsniveau gericht op deze groep studenten te bevorderen;

  • het budget voor de Stichting Handicap en Studie tijdelijk is verhoogd ten behoeve van o.a. een voorlichtingscampagne onder de instellingen;

  • onderzoek en fact finding naar de prestaties van studenten met in relatie tot studenten zonder functiebeperking. Dit onderzoek is als een nulmeting te beschouwen voor vervolmetingen en verdere monitoring.

Met deze aanpak was een totaalbudget gemoeid van € 10 mln. voor de periode 2005–2009.

De inspectie stelt in haar rapport «Onbelemmerd studeren» vast dat deze aanpak mede ertoe heeft geleid dat de aandacht voor studenten met een functiebeperking is toegenomen ten opzichte van een aantal jaren geleden. Maar er is geen instelling die in de volle breedte voldoet aan het normenkader dat de inspectie heeft vastgesteld voor voorzieningen en onderwijsmogelijkheden voor deze groep studenten. Er is dus nog veel te doen.

Dat blijkt ook uit de cijfers. Naar aanleiding van de eerder genoemde nulmeting wordt aangenomen dat ongeveer 16% van de studenten een functiebeperking heeft. Ongeveer de helft van deze groep heeft daadwerkelijk last van de beperking bij het volgen van het onderwijs. Dat is ongeveer 8% van het totale aantal studenten in het hoger onderwijs. Dat is ook de doelgroep waarover deze brief gaat. Uit diverse onderzoekrapporten10 blijkt dat deze groep studenten meer kans heeft op studievertraging en studieuitval dan de studenten zonder deze beperkingen. Hoe groot de studievertraging en studie-uitval precies is, verschilt per onderzoek. Om toch een indicatie te geven, volgen hieronder cijfers uit de Studentenmonitor 2007 (samengesteld op basis van studentenenquêtes):

  • Studievertraging

    Studenten met een functiebeperking hebben een studievoortgang van 81%, tegenover 86% voor de studenten zonder beperking. Dat betekent dat studenten met functiebeperking inschatten dat zij 81% van het aantal studiepunten hebben behaald van het totaal aantal punten dat zij gezien de studieduur hadden kunnen behalen.

  • Studieuitval

    In de groep uitvallers komen relatief veel studenten met een functiebeperking voor (12%), terwijl deze groep 8 à 9% van het aantal studerenden vormt.

Plan van Aanpak

Het Plan van Aanpak van 2005 is nu uitgevoerd. En het heeft ook gewerkt: dit onderwerp krijgt bij de onderwijsinstellingen steeds meer de aandacht die het verdient. Als sluitstuk van dit plan heeft de Commissie Maatstaf mij geadviseerd over het toekomstig beleid. Het advies geeft mij aanleiding om:

  • In de toekomst te streven naar integratie van dit onderwerp in het beleidsinstrumentarium voor het hoger onderwijs;

  • Hogescholen en universiteiten voor deze doelgroep specifiek te laten ondersteunen;

  • Met behulp van onderzoek blijven volgen hoe het gaat met deze doelgroep.

Via deze 3 lijnen zal ik het advies van de commissie beantwoorden.

1. Integratie in beleidsinstrumentarium

Studeren met een functiebeperking verdient een plek binnen het bestaande en toekomstige beleidsinstrumentarium. Daarmee wordt aangegeven, dat deze doelgroep een integraal onderdeel vormt van de totale groep studenten. Dit uitgangspunt komt ook terug in onderstaande maatregelen, die door de commissie zijn voorgesteld.

Accreditatie

De commissie vindt dat de toegankelijkheid en studeerbaarheid van het hoger onderwijs een onderdeel is van de basiskwaliteit van de opleiding. Dat geldt voor alle studenten, dus ook voor die met een functiebeperking. Daarom adviseert zij een wettelijke verankering van dit onderwerp in de WHW9. Dat advies is opgevolgd. Nu staat in de wet12 dat «voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen» één van de onderdelen is waarnaar de NVAO zal kijken bij de instellingsaudit of bij de opleidingsaccreditatie.

Ik vertrouw erop dat dit nieuwe accreditatiestelsel een proces in gang zet ter verbetering van het beleid voor studenten met een functiebeperking. Het lijkt mij een goed idee dat de inspectie voor het hoger onderwijs over een aantal jaren weer een nieuw onderzoek zal uitvoeren naar de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor deze groep studenten.

De NVAO kan het referentiekader van de commissie goed gebruiken bij de uitvoering van de wettelijke opdracht om bij accreditatie ook te kijken naar het instellingsbeleid op dit punt.

Meerjarenafspraken

Ik ben het met de commissie eens dat stimuleringsbeleid voor studenten met een functiebeperking belangrijk is. Studiesucces verhogen is immers één van de speerpunten van het beleid. De commissie adviseert om dit onderwerp in te brengen in de nieuwe ronde van de meerjarenafspraken. Dat advies neem ik graag over en het past ook in mijn beleid om dit onderwerp meer te integreren in het bredere hoger onderwijsbeleid.

In 2011 zal ik de meerjarenafspraken over studiesucces en kwaliteit herzien. Mijn inzet zal zijn dat in de follow up daarvan het studiesucces van studenten met een functiebeperking specifiek wordt gemonitord en gebenchmarkt.

Inbedding referentiekader

Zelf zal ik ook bijdragen aan de inbedding van onderdelen van het referentiekader. Bijvoorbeeld in het programma Studiekeuzegesprekken, dat door Surffoundation wordt uitgevoerd als één van de maatregelen om het studiesucces te verbeteren. Met het voeren van studiekeuzegesprekken wordt geprobeerd het aantal studenten dat voortijdig uitvalt terug te dringen. Daarbij wordt aandacht besteed aan studeren met een functiebeperking. Zicht op de mogelijkheden van opleiding en op de mogelijke beroepskeuzes zijn voor alle studenten van belang, maar in het bijzonder voor deze groep studenten.

Een ander voorbeeld betreft de digitale toegankelijkheid. Met de voortschrijdende ict-ontwikkelingen wordt de goede digitale toegankelijkheid van websites en elektronische leeromgevingen voor alle studenten steeds urgenter. Op www.surfspace.nl is een apart onderdeel speciaal gewijd aan de digitale toegankelijkheid voor universiteiten en hogescholen.

Daarnaast wil ik graag wijzen op de door mij gesubsidieerde website van Studiekeuze12313. Hierop is te zien hoe tevreden studenten zijn over de «handicap-vriendelijkheid» van de universiteiten en hogescholen.

Universiteiten en hogescholen kunnen daar op eenvoudige wijze zien op welke punten hun beleid verbeterd zou moeten worden en studenten kunnen ermee rekening houden bij hun studiekeuze.

Tekst WHW aanpassen aan WGBHcz14

In de huidige wetgeving voor het hoger onderwijs (WHW en WSF15) is de doelgroep studenten met een functiebeperking op een aantal plekken op verschillende manieren geduid. Onbedoeld kan daarbij het beeld ontstaan dat het om verschillende groepen gaat.

Ik ben het met de commissie eens dat het goed is om een eenduidige terminologie voor deze groep studenten te hanteren, zodat helder is dat dezelfde groep beoogd is. Ik neem daarom graag dit advies van de commissie over. Ik zal bij een volgende wijziging van deze wetten de omschrijving van deze doelgroep aanpassen aan die van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. De omschrijving wordt dan «studenten met handicap of chronische ziekte».

Uitwisselbaarheid hulpmiddelen en voorzieningen

De commissie bepleit een integrale aanpak vanuit de ministeries van OCW, SZW en VWS op het gebied van de hulpmiddelen en voorzieningen. Daarbij zou gekeken moeten worden naar eventuele mogelijkheden voor uitwisselbaarheid van hulpmiddelen en voorzieningen op het gebied van onderwijs en arbeid.

Ter uitvoering van het advies van de commissie is in juli 2010 onder voorzitterschap van mevrouw M. Vliegenthart een eerste bijeenkomst met betrokkenen vanuit SZW, VWS, UWV en CvZ georganiseerd. Het doel van de bijeenkomst was om, buiten het kader van bestaande regelingen en verantwoordelijkheidsverdeling, na te denken over aanvullende mogelijkheden tot verbetering van de arbeidsparticipatie van jongeren met een functiebeperking en de daarbij in te zetten hulpmiddelen en voorzieningen. Daarbij is vooral gekeken naar de voorzieningen en hulpmiddelen in de zorg en naar betere mogelijkheden voor participatie (onderwijs en werk). Noemenswaardig zijn hier het project Heroriëntatie Hulpmiddelen (het ministerie van VWS werkt in uw opdracht aan een voorstel om de huidige 4 hulpmiddelenregelingen te vereenvoudigen) en de gezamenlijke website Regelhulp16.

2. Ondersteuning van hogescholen en universiteiten

Landelijk expertisecentrum

De commissie adviseert te voorzien in een kennis- en expertisecentrum op landelijk niveau om de universiteiten en hogescholen te ondersteunen. Ik wil graag in overleg met de onderwijsinstellingen laten onderzoeken hoe dit het beste en op een efficiënte manier vormgegeven kan worden. Daarom zal ik een onderzoek laten uitvoeren dat vóór 1 april 2011 zal zijn afgerond. De belangrijkste onderzoeksvragen daarbij zijn:

  • Hoe kan deze expertisefunctie in Nederland het beste worden vormgegeven, zodanig dat het de universiteiten en hogescholen helpt om de toegankelijkheid en studeerbaarheid van het onderwijs voor de gehandicapte student te verbeteren.

  • Daarbij wordt onder andere gekeken naar de behoefte van de instellingen aan ondersteuning, inbreng van de instellingen bij de bepaling van de activiteiten, efficiënt gebruik van deskundigheid bij instellingen en externe partners en kennisdeling.

  • Is het wenselijk in de loop der jaren te komen tot meer vraagfinanciering door de subsidie over te hevelen aan de hoger onderwijsinstellingen? Daarmee kunnen instellingen rechtstreeks de gewenste diensten kopen.

  • Is het wenselijk dat deze expertisefunctie zo wordt ingevuld dat meer samengewerkt wordt met andere expertisecentra?

  • Welke voorwaarden moeten worden vervuld om deze landelijke expertisefunctie goed te kunnen vervullen? en

  • Is de Stichting Handicap en Studie de aangewezen organisatie om deze rol te vervullen? Zo ja, wat zijn daartoe de verbeterpunten.

Conferentie Studeren met een handicap of chronische ziekte

Om de kennisdeling op dit onderwerp te bevorderen, lijkt het me goed in 2011 voor universiteiten en hogescholen een conferentie te organiseren. Daarin kan bijvoorbeeld nieuw onderzoeksmateriaal aan de orde komen. Ook kunnen deze instellingen good practices uitwisselen die hen kunnen helpen om de studenten nog beter te kunnen helpen. De conferentie kan ook gebruikt worden om de instellingen tips te geven voor betere toegankelijkheid van gebouwen en websites of digitale leeromgevingen. Zo zal deze conferentie bijdragen aan de goede implementatie van het referentiekader.

OCW-regeling onderwijsvoorzieningen

Een ander aspect waarvoor specifiek beleid nodig blijft, is de Regeling onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap. Het gaat hier om bijvoorbeeld vervoersvoorzieningen of doventolken, braille leesregel en andere voorzieningen.

De commissie adviseert deze regeling aan te passen aan de doelgroep van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte.

Bedoelde regeling is bestemd voor alle leerlingen en studenten. Doel van deze regeling is het verstrekken van materiële hulpmiddelen die de gehandicapte student nodig heeft om deel te nemen aan het reguliere onderwijs. Daarmee sluit deze regeling in principe aan bij de doelgroep van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Daarop is één uitzondering: het UWV vergoedt geen onderwijsvoorzieningen voor dyslexie.

De reden daarvoor destijds was dat een groot aantal aanvragen voor voorzieningen voor dyslexie werd verwacht. Een vergoeding voor deze voorzieningen zou leiden tot een onevenredig beroep op de middelen van de overheid. Deze regeling is in 2009 integraal door OCW overgenomen van SZW.

3. Onderzoek en monitoring

Het is belangrijk dit hele proces goed te volgen en te evalueren. Ik heb al eerder in deze brief gesproken over de evaluatie van het referentiekader en een nieuw onderzoek van de inspectie. Daarnaast is monitoring nodig tijdens het proces. Vorig jaar heb ik opdracht gegeven tot een vervolg van het onderzoek dat u vorig jaar is aangeboden17. Eén van de uitkomsten van dit onderzoek was dat de informatie en voorlichting door universiteiten en hogescholen verbeterd kan worden. Dit onderzoek is één van de onderzoeken die ook door de commissie Maatstaf is gebruikt bij de opstelling van het advies.

De onderzoeksbureaus ITS en ResearchNed zullen begin 2011 een rapport van de resultaten van het vervolgonderzoek uitbrengen. Doel van dit onderzoek is na te gaan welke mogelijkheden er zijn om vertraging en uitval van studenten met een beperking terug te dringen. Ook wordt gekeken naar de effecten van maatregelen die universiteiten en hogescholen treffen om de gehandicapte student te helpen.

In de toekomst zal monitoring van dit onderwerp geïntegreerd worden in de bredere monitor die gekoppeld zal worden aan de nieuwe meerjarenafspraken.

Overleg met de onderwijsinstellingen

Ik ga ervan uit dat bovenstaande maatregelen een proces in gang zetten dat zal leiden tot een verbetering van de positie van de gehandicapte student. Op de volgende punten zal ik nog overleg voeren met de universiteiten en hogescholen.

  • Stimuleringsbeleid: overleg met de instellingen over de follow up van de meerjarenafspraken over studiesucces.

  • Landelijke expertisefunctie: in de begeleidingscommissie bij het onderzoek zal een vertegenwoordiging vanuit de instellingen worden opgenomen

  • Conferentie in 2011: de instellingen zullen nadrukkelijk betrokken worden bij de opzet van deze conferentie.

  • Evaluatie referentiekader: over een aantal jaren zullen de universiteiten en hogescholen bij deze evaluatie betrokken worden.

Bij andere maatregelen, die hieronder kort zijn toegelicht, zijn de instellingen al in een eerder stadium betrokken.

  • In de begeleidingscommissie bij het onderzoek van ITS/ResearchNed (terugdringen van vertraging en uitval + effecten van maatregelen) zijn vertegenwoordigers van de universiteiten en hogescholen betrokken.

  • Studiekeuzegesprekken: met de deelnemende instellingen is gesproken over over aandacht voor studeren met een functiebeperking.

Daarnaast heeft de NVAO voor de universiteiten en hogescholen een aantal voorlichtingsrondes in het land gehouden over het nieuwe accreditatiestelsel. Daarbij is ook aan het onderdeel studeren met een functiebeperking aandacht besteed.

Wat ga ik doen?

In deze brief zijn maatregelen opgesomd die de toegankelijkheid en studeerbaarheid van het hoger onderwijs voor de gehandicapte student moeten verbeteren. Ik vind het goed dit onderwerp in de toekomst waar mogelijk te integreren in het bredere beleid voor het hoger onderwijs. Ik noem daarbij het toekomstig stimuleringsbeleid, de accreditatie en bijvoorbeeld ook de studiekeuzegesprekken.

Op een aantal punten is specifiek beleid nodig, zoals een landelijke expertisefunctie om de instellingen bij dit specifieke beleid te ondersteunen. Daarnaast zal ik via onderzoek en monitoring de vinger aan de pols houden. Daarbij gaat het niet alleen om het lopende onderzoek naar oorzaken van vertraging en uitval en effecten van maatregelen, maar ook om de evaluatie van het referentiekader van de commissie en onderzoek door de inspectie.

Ik zal de universiteiten en hogescholen bij deze maatregelen betrekken.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

XNoot
2

In het advies wordt gesproken over «functiebeperking» als verzamelbegrip voor «handicap of chronische ziekte». In de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte wordt «handicap of chronische ziekte» gebruikt. In beide gevallen worden deze termen breed geïnterpreteerd, dus inclusief dyslexie, ADHD etc.

XNoot
3

Onder studeerbaarheid wordt verstaan het ontbreken van belemmerende factoren voor de studie. Naarmate meer studiebelemmeringen worden weggenomen, verbetert de studeerbaarheid.

XNoot
4

Kamerstuk 32 210, nr. 17, vergaderjaar 2009–2010.

XNoot
5

Wet van 24 juni 2010 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van het accreditatiestelsel, Staatsblad 293, 22 juli 2010.

XNoot
6

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie.

XNoot
7

Kamerstuk 2009–2010, 32 210 en 29 355, nr. 8 + bijlage.

XNoot
8

Wet van 24 juni 2010 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van het accreditatiestelsel, Staatsblad 293.

XNoot
9

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

XNoot
10

O.a. Risbo/SEOR, Studeren met een functiebeperking 2009; ResearchNed, Studie-uitval in het hoger onderwijs, achtergrond en oorzaken, 2008; ResearchNed, Studentenmonitor 2007, juni 2009.

XNoot
12

Wet van 24 juni 2010 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van het accreditatiestelsel, Staatsblad 293.

XNoot
13

www.studiekeuze123.nl.

XNoot
14

Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte.

XNoot
15

Wet Studiefinanciering.

XNoot
16

www.regelhulp.nl.

XNoot
17

«studeren met een functiebeperking – resultaten van een onderzoek onder eerstejaarsstudenten» – Beleidsgerichte studies hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek nummer 134, aan de Tweede Kamer aangeboden op 30 oktober 2009, Kamerstuk 29 355, nr. 42.

Naar boven