nr. 42
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 oktober 2009
Graag bied ik u hierbij aan het onderzoek «studeren met een functiebeperking –
resultaten van een onderzoek onder eerstejaarsstudenten» (Beleidsgerichte
studies hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek nummer 134).1
De uitvoering van dit onderzoek is een onderdeel van het Plan van Aanpak
tot terugdringing van belemmeringen in het hoger onderwijs voor studenten
met een handicap of chronische ziekte (2004–2005, 29 410, nr. 31)
dat met u is besproken.
Het onderzoek is een 0-meting onder eerstejaarsstudenten in het hoger
onderwijs. Een tweede meting is voorzien in een vervolgonderzoek dat over
twee jaar zal verschijnen. Na de tweede meting zullen de resultaten van beide
onderzoeken worden vergeleken. Deze vergelijking en de conclusies die daaruit
zullen worden getrokken, zijn voor de verdere beleidsontwikkeling van belang.
Het rapport bestaat uit 3 delen. In het eerste deel wordt de groep studenten
met een functiebeperking naar diverse kenmerken beschreven en vergeleken met
studenten zonder functiebeperking. Het tweede deel gaat in op de maatregelen
die instellingen hebben genomen om studenten met een functiebeperking te ondersteunen.
In het derde deel wordt een globale schatting gemaakt van de kosten van de
maatregelen per student met een functiebeperking. Dit derde deel (de schatting
van de kosten) is eerder separaat aan u aangeboden door mijn collega van VWS
samen met andere documentatie over de evaluatie van de Wet gelijke behandeling
op grond van handicap of chronische ziekte (kamerstuk 29 355, nr. 39
van 26 juni 2009).
Inmiddels heb ik een externe commissie de opdracht gegeven in maart 2010
een advies uit te brengen dat de volgende onderdelen bevat:
a. een eerste maatstaf die dient als referentiekader voor de producten, diensten en voorzieningen die instellingen voor hoger onderwijs moeten
bieden om studenten met een functiebeperking redelijk en adequaat te kunnen
helpen;
b. een oordeel over de mate waarin aan de onder a genoemde maatstaf wordt
voldaan in het Nederlandse hoger onderwijs op grond van de beschikbare informatie;
c. een advies over het te kiezen of aan te passen beleidsinstrumentarium,
binnen het huidig financieel begrotingskader en binnen de besturings- rol.
De instelling van deze commissie is aangekondigd in de voortgangsrapportage
over het Plan van Aanpak die ik u in mei 2008 heb aangeboden.
De voorzitter van de commissie is mevrouw A.M. Vliegenthart. Leden van
de commissie zijn de heer prof. dr. T. Sminia, mevrouw prof. dr. P.L. Meurs
en de heer prof. dr. F. Leijnse. Vanuit het Expertisecentrum Handicap en Studie,
vanuit JOPLA (het platform voor jongeren met een handicap) en vanuit het ministerie
van OCW zal een waarnemer de commissievergaderingen bijwonen.
De commissie zal haar advies opstellen op basis van het beschikbare materiaal,
waarvan het voorliggende onderzoek deel zal uitmaken.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk