29 270 Reclasseringsbeleid

Nr. 51 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 april 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft enkele vragen en opmerkingen over de brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 8 juni 2010 inzake de vermindering van de regeldruk bij de reclasseringsorganisaties (Kamerstuk 29 270, nr. 35) ter beantwoording aan de minister voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop op 7 april 2011 gegeven antwoorden zijn door de staatssecretaris beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Roon

De griffier van de commissie,

Nava

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemde brief. Er blijven echter enkele vragen staande, welke hieronder aan de orde komen.

De leden van de PvdA-fractie hechten aan een goede zorg en nazorg voor (ex-)gedetineerden. Zij hebben de overtuiging dat een goede nazorg en een voortijdige start met deze nazorg de (ex-)gedetineerde een goede kans op een geslaagde resocialisatie kan geven. Daarbij hoort ook het komen tot gedragsveranderingen bij de (ex)-gedetineerde. De voorstellen van de minister maken gedragsveranderende interventies eenvoudiger in antwoord op de roep vanuit het veld om de bureaucratie te vereenvoudigen, dat toch een belemmering vormt in hun werk als reclasseringswerker.

Deze leden steunen deze voorgestelde aanpassing maar willen nog enkele aanvullende vragen stellen over het bevorderen van de kwaliteit van de reclasseringswerker.

De leden van de PVV-fractie zijn voorstander van vermindering van regeldruk, uiteraard ook bij reclasseringsorganisaties. Teveel aan regels kost onnodig veel tijd en tijd is geld.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij hechten zeer aan inperking van administratieve drukte, waarbij zij het volledig met de minister eens zijn waar hij schrijft dat dit onverlet laat dat de aard van het werk en het omgaan met justitiabelen om uiterste zorgvuldigheid vraagt.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende brief. Deze leden zeggen hebben altijd te hebben aangedrongen op vermindering van de bureaucratie bij de reclassering, omdat veel reclasseringswerkers zich zorgen maken over de manier waarop zij momenteel hun werk moeten verrichten. Er moet productie worden gedraaid, alleen declarabele activiteiten mogen worden verricht, terwijl andere nuttige activiteiten soms niet worden vergoed en dat alles gepaard met buitengewoon veel administratie en verantwoording. Dat kan ten koste gaan van datgene waar het daadwerkelijk om draait, het terugdringen van de recidive. De leden van de SP-fractie vinden het daarom goed dat er nu een aantal initiatieven lopen, zoals opgesomd in de brief van de minister, maar de vraag is wel of de reclasseringswerkers nu al minder regeldruk ervaren in de praktijk. Wat is de indruk van de minister op dit punt? Wat zeggen de reclasseringswerkers hier volgens de minister zelf over? Deze leden ontvangen signalen dat veel reclasseringswerkers niet minder regeldruk ervaren. Volgens enkelen neemt de bureaucratie zelfs toe. Veel werkers snakken naar meer contact met de cliënt en minder «invulplichten» achter het bureau. Graag ontvangen deze leden een uitgebreide reactie van de minister op dit punt.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij constateren dat een aantal initiatieven is genomen om de regeldruk bij de reclassering terug te dringen. Zij zouden graag een kwantificering ontvangen van de lastenreductie die hier het gevolg van is. Bovendien missen deze leden een analyse van de oorzaak van deze regeldruk, en daarmee een meer fundamentele herbezinning op de lastendruk voor reclasseringsorganisaties met aanknopingspunten voor het verder tegengaan daarvan.

2. Maatregelen gericht tegen het onnodig belemmeren reïntegratieproces

De leden van de VVD-fractie vragen of de maatregel die de minister heeft genomen, waarbij de voortgangsrapportage van de reclassering door de toezichthouder zelf wordt opgesteld en geen afzonderlijk advies van een andere reclasseringswerker hoeft te worden opgevraagd, voortkomt uit de doorgevoerde cheiding tussen toezichts- en adviestaak.

In de brief staat verder dat de reclassering geen afzonderlijke opdracht van het Openbar Ministerie (OM), rechter of de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) meer nodig heeft om bepaalde taken uit te voeren. Deze leden vragen of hiermee de bevoegdheden van de reclassering worden uitgebreid. Zij verzoeken de minister hier nader op in te gaan.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat door de vereenvoudiging van de administratieve lasten meer tijd overblijft voor het contact met de (ex-)gedineerde. Kan de minister bevestigen of de veranderingen die de reclasseringsorganisaties reeds genomen hebben, hebben geleid tot meer contacturen en tot een vergroting van de kwaliteit van het werk van de reclasseringswerker? Wat zal naar verwachting de verbetering zijn, als het gaat om contacturen en kwaliteit van de reclasseringswerker, als de voorstellen van de minister in het hele land zijn doorgevoerd?

De leden van de CDA-fractie zeggen vertrouwen te hebben in professionals en zijn daarom content met maatregelen die de verantwoordelijkheden en bevoegdheden meer aan hen toebedelen. Wel vragen zij op welke wijze de rechtpositie van de justitiabele is gewaarborgd en hoe de belangen van de slachtoffers worden gediend c.q. beschermd.

Opgelegde voorwaarden kunnen al worden gestart voordat de feitelijke opdracht door de reclassering is ontvangen, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Zij verzoeken de minster hier nader op in te gaan. Welke stappen kan de reclassering dan al ondernemen? Hoe verhoudt zich dit tot een eventueel hoger beroep?

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat een van de constateringen in de publicatie «Verslaafd aan regels» van de SVG is, dat veel regeldruk wordt ervaren omdat reclasseringswerkers steeds werk moeten overdragen, hetgeen tot veel extra werk en communicatie leidt. Worden er initiatieven genomen om te bezien of een reclasseringswerker langer betrokken kan zijn bij een cliënt, van begin tot eind van het traject? Bent u bereid ook de taakscheiding tussen advies en toezicht te bezien? Kunnen de reclasseringswerkers ook meer betrokken worden bij de tijd in detentie, omdat daar toch ook hun toekomstige cliënten zitten?

Deze leden vinden het goed dat de reclassering weer meer zelf kan gaan bepalen dat een aanvullende gedragsinterventie wordt uitgevoerd, een reclasseringsadvies moet worden uitgebracht, iemand toe moet worden geleid naar zorg of dat het toezicht al start voordat de officiële opdracht van het OM of de rechter is ontvangen. Sinds wanneer is dit alles mogelijk? Onder welke voorwaarden krijgt de reclassering deze extra bevoegdheden? Wordt dit dan wel gefinancierd of vindt financiering alleen plaats in geval van een formele opdracht van OM of rechter? Zijn deze mogelijkheden op te vatten als extra ruimte voor de professional? Welke parallel kan de minister trekken met het experiment op grond van de motie-Van Velzen in Eindhoven?

De leden van de SP-fractie vragen de minister naar de financieringssystematiek van de reclassering. Klopt het dat er sprake is van outputfinanciering, waardoor de reclassering betaald krijgt per product? Is dat wel wenselijk? Worden reclasseringswerkers hiermee wel gestimuleerd om maatwerk te leveren en datgene te doen wat op dat moment belangrijk is om recidive te voorkomen? Deelt de minister de mening dat de professional meer de ruimte moeten krijgen dan nu het geval is? Staat outputsturing daar niet aan in de weg? Brengt outputsturing niet ook veel registratielast met zich mee?

3. Maatregelen gericht op vermindering verantwoordingslast

De leden van de VVD-fractie geven aan dat de minister een aantal maatregelen heeft genomen om de verantwoordingslast te verminderen. Deze leden verzoeken de minister aan te geven wat het resultaat is van deze vermindering van de verantwoordingslast.

De leden van PVV-fractie lezen in de brief dat een sterke vereenvoudiging is gerealiseerd van de productiecriteria voor de reclasseringsorganisaties en dat dit al een aanzienlijke vermindering van de verantwoordingslast was. Daarnaast zijn er vorig jaar wederom een aantal maatregelen genomen gericht op het verminderen van de verantwoordingslast in het kader van de herijking outputsturing. Deze leden vragen waar de resterende verantwoordingsplicht na al deze maatregelen nog uit bestaat.

De leden van de CDA-fractie hebben gelezen dat op het verminderen van de verantwoordingsdruk slagen zijn gemaakt. Ziet de minister nog aanvullende mogelijkheden om deze druk te verlichten? Reclassering Nederland heeft een brief gezonden waarin wordt ingegaan op onverwachte situaties waarin meer verantwoording achteraf zou moeten kunnen plaatsvinden. Wat is de reactie van de minister hierop? En wat is het oordeel van de minister over de aan hem op 8 april 2010 aangeboden SVG-publicatie «Verslaafd aan regels»?

4. Taskforce Stop Bureaucratie

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de brief wordt gesproken over de invoering van een nieuw automatiseringssysteem voor de reclassering. Deze leden vragen wat voor automatiseringssysteem dit betreft en of het al ingevoerd is. Verder verzoek zij de minister de complete resultaten van de Taskforce Bureaucratie van Reclassering Nederland ter beschikking te stellen.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat onder de nieuwe Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen, gedetineerden zich moeten identificeren door middel van vingerafdrukken en irisscans. Hiervoor moeten op verschillende plaatsen zuilen geplaatst worden die deze biometrische toets kunnen uitvoeren. De bedoeling van het gebruik van biometrische gegevens is te verifiëren of degene die zich meldt aan de poort van de gevangenis of bij reclassering voor het uitvoeren van zijn taakstraf, ook werkelijk degene is die men verwacht. Hoe is de ervaring met deze nieuwe aanpak in het veld? Zijn er problemen ontstaan ten aanzien van het plaatsen en gebruik van deze zuilen. Hoe groot zijn de problemen bij de reclassering ten aanzien van de identificatie?

De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat de resultaten van de Taskforce (nog) niet algemeen bekend zijn binnen de reclassering. Kan de minister een overzicht maken van de concrete resultaten en dat overzicht ook intern ter beschikking (laten) stellen?

De leden van de SP-fractie vinden het goed dat de reclasseringsorganisaties zelf ook zijn gaan inventariseren waar de regeldruk vandaan komt en wat hoe zij zelf kunnen bijdragen aan vermindering. Gedurende welke periode heeft de Taskforce Stop de bureaucratie gewerkt? Wat was in het kort de werkwijze van de Taskforce? Wat hebben deze inventarisaties concreet opgeleverd? Bleek hier bijvoorbeeld ook uit dat er regels of afspraken waren die wel vanuit Justitie werden opgelegd en regeldrukverhogend werkten, of komt alle bureaucratie naar de mening van de minister van de reclasseringsorganisaties zelf? Kunnen deze inventarisaties, ook die van de Taskforce, naar de Kamer worden gestuurd? Welke mogelijke knelpunten hebben de reclasseringsorganisaties Taskforce nog niet op kunnen lossen?

5. Uitvoering motie Van Velzen

De leden van de VVD-fractie vragen of er binnen de uitvoering van deze motie ruimte is om daadwerkelijk te experimenteren. Daarnaast willen deze leden vernemen wat de tussenstand is van de bevindingen van de pilot.

De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief dat naar aanleiding van het experiment wordt bekeken of verdere vereenvoudiging van de administratieve lasten kan plaatsvinden. Is het mogelijk om samen met de reactie op deze vragen, de uitkomst van het experiment naar de Kamer te sturen?

De leden van de SP-fractie zijn zeer benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot het experiment op grond van de motie-Van Velzen in Eindhoven. Is er volgens de minister nu ook echt voldoende ruimte voor reclasseringswerkers om datgene te doen wat nodig is om recidive te voorkomen? Is er een tussenstand of zijn er al resultaten te melden van deze proef?

Is de minister ervan op de hoogte dat de reclasseringswerkers. die in het kader van dit experiment meer ruimte hebben gekregen, hier erg over te spreken zijn en het jammer vinden dat zij niet meer van hun cliënten aan kunnen melden? Mensen met psychische problematiek of mensen die geen werk hebben, hebben soms een klein beetje extra begeleiding nodig, zeggen reclasseringswerkers. Dankzij dit experiment is er net wat tijd beschikbaar voor deze extra begeleiding. Het gaat om een moeilijke doelgroep, mensen met een gebruiksaanwijzing, met wantrouwen naar hulpverleners. Net dat beetje begeleiding van de reclassering helpt heel veel en kan ellende voorkomen. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor huiselijk geweld, waarvoor reclasseringswerkers in het kader van dit experiment een vrijwillig hulpaanbod doen en niet gewacht hoeft te worden op een strafvonnis. Dit werkt erg goed in de praktijk. Kunnen deze positieve ervaringen gebruikt worden om in andere regio’s dergelijke verbeteringen aan te brengen? Zonder dat gewacht hoeft te worden op alle formele evaluaties en wetenschappelijke onderzoeken naar dit experiment? Wanneer kan de slotevaluatie verwacht worden, zo vragen de leden van de SP-fractie.

6. Conclusies

De leden van de VVD-fractie stellen de vraag of een samenvoeging van alle reclasseringsorganisaties niet effectiever zou zijn qua beheer en uitvoering. Graag ontvangen zij een reactie op dit punt.

De leden van de PvdA vragen of – naast de voorstellen die de minister in zijn brief noemt – er nog andere veranderingen van de zijde van de reclasseringsorganisatie zijn voorgesteld. Zo ja, welke zijn dat en waarom zijn deze voorstellen niet overgenomen?

De leden van de PvdA-fractie willen pleiten voor het samenvoegen van de drie bestaande reclasseringsorganisaties. Speelt het samengaan van de reclasseringsorganisaties in contacten met de reclasseringsorganisaties? Wat is de mening van de minister en de reclasseringsorganisaties hierop?

De leden van de CDA-fractie merken op dat in Nederland momenteel een drietal reclasseringsorganisaties functioneren. Telkens wordt het toezicht op een justitiabele aan een van deze organisaties toegewezen. Zou de minister voor de leden van CDA-fractie uiteen willen zetten of hij, de huidige werkwijzen en knelpunten in aanmerking genomen, het mogelijk en/of wenselijk acht deze drie organisaties samen te voegen, wat daar de argumenten voor en tegen zouden zijn en hoeveel mogelijk zou kunnen worden bespaard indien nog maar gewerkt wordt met een enkele reclasseringsorganisatie (aan wie dus ook automatisch alles wordt toebedeeld).

De leden van de SP-fractie vragen de regering te reageren op de opmerkingen van Reclassering Nederland. Deelt de regering de analyse dat er verschillende activiteiten van de reclassering te benoemen zijn die onverwacht zijn, niet in de omschrijving van de zogenoemde Outputsturing passen, maar wel noodzakelijk zijn om veiligheid te garanderen? Medewerkers van de reclassering moeten in actie komen wanneer de veiligheid van de samenleving daarom vraagt, zoals acuut handelen bij huiselijk geweld of het beschikbaar zijn voor ex-daders die nog even een laatste duw in de rug nodig hebben. Wat is de reactie van de minister op de klacht dat de financieringssystematiek van de reclassering onvoldoende rekening houdt met deze onverwachte maar noodzakelijke activiteiten? Welke oplossingen kunnen daarvoor worden geboden? Zouden de reclasseringsorganisaties voor dergelijke gevallen niet over een extra (vrij) budget moeten beschikken?

II. Reactie van de minister

1. Inleiding

In de brief van 8 juni 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 29 270, nr. 35) heeft de toenmalige minister van Justitie een overzicht gegeven van de concrete maatregelen die zijn genomen om de regeldruk te verminderen bij de reclasseringsorganisaties. Deze maatregelen onderschrijf ik. Het verminderen van regeldruk vormt binnen het regeerakkoord een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid. Dit geldt ook voor de reclasseringsorganisaties, omdat door het verminderen van regeldruk meer tijd wordt besteed aan waar het werkelijk om gaat: werken aan een veilige samenleving door vermindering van recidive en daarmee aan het voorkomen van slachtoffers. Uit het verslag van het schriftelijk overleg maak ik op dat de leden van de fracties van VVD, PvdA, PVV, CDA en SP dit streven ondersteunen. Voor de beantwoording van de vragen sluit ik zoveel mogelijk aan bij de volgorde van het schriftelijk verslag van uw Kamer.

De fracties van SP en D66 vragen allereerst of er nu al minder regeldruk is in de praktijk en wat de reclasseringswerkers hierover zelf aangeven. Het antwoord hierop wordt gegeven in het rapport «Hoe neem je ruimte? Hoe regel je ruimte? De pilot Motie Van Velzen: minder bureaucratie en meer professionele ruimte in de reclasseringsregio Den Bosch/Eindhoven». Daarin wordt vastgesteld, dat de medewerkers bij de reclassering niet zoveel last hebben van de verantwoordings-plicht of van het evidence based werken, als kennelijk bij de motie Van Velzen werd aangenomen. Wel hebben de reclasseringswerkers volgens het onderzoek last van de onoverzichtelijkheid van het huidige registratiesysteem, het zogeheten Cliënt Volg systeem. Dit systeem wordt door de reclasseringsorganisaties op dit moment vervangen en geheel vernieuwd. Het vernieuwde Integraal Reclassering Informatie Systeem (IRIS) wordt medio 2011 ingevoerd. Dit zal leiden tot aanzienlijk minder registratiehandelingen door reclasseringswerkers.

2. Maatregelen gericht tegen het onnodig belemmeren reïntegratieproces

De leden van VVD, CDA en SP hebben vragen gesteld of de bevoegdheden van de reclassering zijn verruimd. In reactie hierop kan ik u aangeven dat dit niet het geval is. Wel zijn de mogelijkheden voor extra ruimte voor de professional uitgebreid. Zo kan de reclassering sinds 1 mei 2005 in het kader van een lopend resocialisatietraject zelf bepalen om aanvullend een gedragsinterventie uit te voeren, een advies uit te brengen of iemand toe te leiden naar zorg. Dit vergroot de snelheid en slagvaardigheid van het handelen door reclasseringswerkers. De uitvoering van deze extra vrije ruimte moet wel passen binnen de voorwaarden die aan de justitiabele zijn opgelegd. Indien dit niet het geval is, kunnen de extra activiteiten van de reclassering alleen op vrijwillige basis plaatsvinden met instemming van de justitiabele of nadat OM, rechter of DJI is overgegaan tot aanscherping van de voorwaarden. In reactie op het CDA kan ik aangeven dat de rechtspositie van de justitiabele daarbij voldoende is gewaarborgd, doordat deze zich met klachten kan wenden tot laatstgenoemde instanties. Bovendien kan degene ten aanzien van wie reclasseringswerkzaamheden zijn verricht of ten onrechte zijn nagelaten op grond van de Reclasseringsregeling 1995 een klacht indienen bij de onafhankelijke klachtencommissie reclassering.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts nader in te gaan op de passage in de brief dat opgelegde voorwaarden al kunnen worden gestart voordat de feitelijke opdracht van rechter, OM of DJI door de reclassering is ontvangen. Hierop kan ik aangeven dat justitiabelen, die in afwachting zijn van een onherroepelijke uitspraak, op dit moment alleen nog vrijwillig onder reclasseringstoezicht kunnen staan. Met het wetsvoorstel voorwaardelijke sancties (Kamerstukken 32 319), dat wij op 28 maart jongstleden bespraken, wordt voor de rechter de mogelijkheid gecreëerd om te bevelen dat het reclasseringstoezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden onmiddellijk in kan gaan. Daarmee kan een toezichtloze periode voorafgaand aan het onherroepelijk worden van de straf worden voorkomen. De leden van het CDA vragen ook hoe de belangen van slachtoffers worden gediend. Hierover merk ik op dat als onderdeel van bijzondere voorwaarden kan worden opgelegd de storting van een geldbedrag in bepaalde fondsen die zich ten doel stellen belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen. Verder kan een locatieverbod worden opgelegd als bijzondere voorwaarde als gevolg waarvan de dader zich niet mag begeven in de omgeving van zijn slachtoffers. Bovendien zijn het diagnostisch instrumentarium en de gedragsinterventies van de reclassering wetenschappelijk onderbouwd, gericht op recidivevermindering. Het verminderen van recidive leidt uiteindelijk tot minder slachtoffers en overlast. Daar is het mij uiteindelijk om te doen.

De leden van VVD en SP hebben vragen gesteld over de scheiding van de advies- en toezichttaak bij de reclassering. In antwoord daarop kan ik aangeven dat deze invoering nodig was, omdat enige jaren geleden werd geconstateerd dat de adviezen van de reclassering niet onafhankelijk en van onvoldoende kwaliteit waren. Het adviseren van de rechter en het OM over de op te leggen straf is een specialistische taak. Het veronderstelt specifieke competenties van reclasseringsmedewerkers. In reactie op de VVD merk ik op dat de maatregel dat voortgangsrapportages van de reclassering aan OM, DJI of rechter wel door de toezichthouder zelf worden opgesteld niet voortvloeit uit de scheiding van de advies- en toezichttaak. De reden hiervan is dat de toezichthouder vanuit zijn rol beter in staat is over de voortgang van de resocialisatie te rapporteren. De SP vraagt voorts of er initiatieven worden genomen om te bezien of een reclasseringswerker langer betrokken kan zijn bij een cliënt en of reclasseringswerkers ook meer betrokken kunnen worden bij de tijd in detentie. Het langer betrekken van de reclasseringswerker tijdens het resocialisatietraject acht ik zonder meer van belang. Om deze reden verricht de reclassering ook een deel van haar taken binnen de gevangenis. Het gaat daarbij onder meer om gedragsinterventies bij langgestraften en het adviseren van het gevangeniswezen over detentiefasering. Doordat al tijdens detentie activiteiten worden verricht, is de reclassering langer betrokken bij de justitiabele.

De leden van de PvdA vragen of de maatregelen die de toenmalige minister van Justitie en de reclasseringsorganisaties hebben genomen bijdragen aan meer contacturen of een vergroting van de kwaliteit van het reclasseringswerk. Ik kan dit op dit moment niet kwantificeren. Wel geldt als uitgangspunt dat met het tegengaan van regeldruk bij de reclasseringsorganisaties meer tijd moet worden besteed aan waar het werkelijk om gaat: werken aan vermindering van recidive van daders en verdachten om zoveel mogelijk slachtoffers te voorkomen. Het is zonder meer de bedoeling dat dit wordt bereikt door meer contacturen en vergroting van kwaliteit, maar ook door meer onverwachte controlebezoeken en meer controle op programma- en zorguitvoerders tijdens toezicht.

De fracties van SP en CDA hebben vervolgens vragen gesteld over de sturing van de reclasseringorganisaties en over de publicatie «Verslaafd aan regels» van de Stichting Verslavingsreclassering GGz (SVG). Ten aanzien van sturing en de rol van de reclassering in de strafrechtsketen merk ik het volgende op. Voor het vergroten van de maatschappelijke veiligheid is een efficiënte strafrechtsketen die als één samenhangend geheel opereert onmisbaar. In mijn optiek dient de reclassering hier integraal onderdeel van uit te maken. Het is mijn overtuiging dat de taken van de reclassering uit de aard van haar positie in de strafrechtsketen rechtstreeks verbonden dienen te zijn aan de specifieke behoeften van de partners in de strafrechtsketen: OM, ZM en DJI. Voor de sturing van de reclasseringsorganisaties onderhoud ik daarom een subsidierelatie op basis van outputsturing, in nauw overleg met het OM, ZM en DJI als feitelijke opdrachtgevers. Hiermee waarborg ik dat de reclasseringsinzet voldoet aan de specifieke behoeften van deze drie opdrachtgevers in de strafrechtsketen. Stond eerder de hulpvraag van de justitiabele centraal, nu staat het verminderen van recidive en daarmee het voorkomen van slachtoffers als maatschappelijk resultaat centraal. Het voordeel van deze organisatie is bovendien een vraaggestuurde productie en een goede verantwoording van overheidsgelden.

De SP vraagt verder nog of de reclassering per product betaald krijgt en of het systeem van outputsturing de professionele ruimte van de reclassering in de weg staat. Er wordt inderdaad gewerkt met producten, maar tevens met een gemiddeld aantal uren. Dit betekent dat de professional de ruimte heeft de niet gebruikte uren bij een bepaalde justitiabele in te zetten ten behoeve van een andere justitiabele. Het systeem van outputsturing staat daarom naar mijn oordeel de professionele ruimte van de reclasseringswerker niet in de weg. Bovendien blijkt uit het onderzoek naar het experiment met deels vrij te besteden budget dat de objectieve handelingsruimte mogelijk al groter was dan sommige reclasseringswerkers zich realiseerden. De onderzoekers stellen letterlijk dat de ruimte die kennelijk dus al binnen het reguliere werk bestond maar niet werd genomen nu meer wordt gezien en ingevuld.

3. Maatregelen gericht op vermindering verantwoordingslast

De fracties van VVD en CDA hebben vragen gesteld over de maatregelen gericht op vermindering van de verantwoordingslast. Hierover kan ik aangeven dat naast de sterke vereenvoudiging van de productiecriteria voor de reclasserings-organisaties nadien nog een vermindering en vereenvoudiging van het aantal verantwoordingsmomenten heeft plaatsgevonden. Daarnaast zijn heldere door alle ketenpartners overeengekomen afrekenregels tot stand gekomen. De PVV vraagt vervolgens waar de resterende verantwoordingsplicht na al deze maatregelen nog uit bestaat. In het kader van reguliere P&C-cyclus rapporten de drie reclasseringsorganisaties viermaandelijks aan mij over de voorgang en aan het einde van ieder jaar vindt de afrekening van de subsidie plaats op basis van een accountantsverklaring.

4. Taskforce Stop Bureaucratie

Op verzoek van de fracties van VVD, CDA en SP heeft de directeur van Reclassering Nederland een overzicht van de meest relevante resultaten van de Taskforce Bureaucratie aan mij ter beschikking gesteld. Deze doe ik uw Kamer bijgaand toekomen. De SP heeft gevraagd of uit de Taskforce blijkt dat er regels of afspraken zijn die vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie worden opgelegd die regeldrukverhogend werken. In reactie hierop kan ik aangeven dat door de reclasseringsorganisaties al eerder een inventarisatie was opgesteld van signalen over ontevredenheid onder reclasseringswerkers over een te hoge administratieve druk. Daaruit bleek dat het merendeel van de administratieve handelingen door de reclasseringsorganisaties zelf wordt veroorzaakt en niet door Justitie worden opgelegd. Reclassering Nederland heeft daarop een Taskforce Stop Bureaucratie opgericht. Deze heeft gefunctioneerd in 2009 en 2010. Reclassering Nederland heeft overigens aangegeven dat ook tijdens de Taskforce bleek dat regels en protocollen die als belastend worden ervaren vaak ook vanuit de regionale of zelfs lokale praktijk van de reclassering ontstaan. De Taskforce heeft geleid tot een aantal concrete resultaten om dit op te lossen. Daarnaast staat binnen het Management Development Programma van Reclassering Nederland dit thema blijvend op de agenda. De SP heeft aanvullend nog gevraagd wat de werkwijze van de Taskforce is geweest. De Taskforce Stop Bureaucratie is samengesteld uit reclasseringsmedewerkers van Reclassering Nederland uit alle geledingen van de organisatie en delen van het land. Het betreft reclasserings-werkers die zich vrijwillig hebben opgegeven naar aanleiding van een oproep van de directeur van Reclassering Nederland. In reactie op de vraag van de PvdA of er nog andere veranderingen van de reclasseringsorganisaties zijn voorgesteld kan ik meedelen dat Stichting Verslavingreclassering GGz eerder al enkele voorstellen heeft gedaan. Deze hadden meer betrekking op de sturing van de reclasseringsorganisatie en niet op concrete regeldrukvermindering. Ten aanzien van de sturing heb ik reeds aangegeven op welke wijze ik deze vorm geef.

De fractie van de PvdA vraagt voorts naar ervaringen van de reclasseringsorganisaties met de Wet op de Identificatie van verdachten en veroordeelden. Hierover kan ik opmerken dat deze wet pas op 1 oktober 2010 in werking is getreden. De reclasseringsorganisaties hebben mij laten weten dat de identiteitscontrole als vast onderdeel in de werkprocessen is opgenomen.

5. Uitvoering motie Van Velzen

De leden van de fracties van VVD, PvdA en SP vragen naar de uitkomsten van het experiment dat in het kader van de uitvoering van de motie Van Velzen heeft plaatsgevonden. Doel van het experiment in de regio Eindhoven was dat de reclasseringsorganisaties bij wijze van proef een deel van het budget vrij hebben kunnen besteden voor activiteiten die naar hun oordeel zinvol zijn voor de reïntegratie van (ex-)justitiabelen en die volgens hen binnen de huidige financieringssystematiek niet worden vergoed (Kamerstukken II, 2008–2009, 29 270, nr. 28).

Het experiment is in opdracht van de drie reclasseringsorganisaties onderzocht door de Universiteit Utrecht en de Hogeschool Utrecht. Bijgevoegd eindrapport maakt duidelijk dat door reclasseringswerkers beperkt gebruik werd gemaakt van de mogelijkheden die het experiment bood. De activiteiten die binnen het experiment werden ontplooid hadden betrekking op het creëren van continuïteit voor met name de groep met (ernstige) psychiatrische problemen, verstandelijk beperkten en daders van huiselijk geweld. Een belangrijk deel van deze activiteiten blijkt ook binnen de reeds toegestane handelingsruimte te kunnen worden verricht. Het eindrapport constateert dan ook dat de ruimte die kennelijk al binnen het reguliere werk bestond maar niet werd genomen, als gevolg van het experiment meer wordt gezien en ingevuld. Daarnaast is in het kader van het experiment een beperkt aantal activiteiten verricht die van belang zijn met het oog op de veiligheid, maar niet passen binnen de ruimte van het reguliere werk. Zoals ik reeds in de inleiding heb opgemerkt blijkt verder uit het onderzoek dat de reclasseringswerkers niet zoveel last lijken te hebben van de verantwoordings-plicht als in de motie werd aangenomen.

In het Algemeen Overleg met uw Kamer van 13 mei 2009 over het Jaarplan Rechtspraak 2009 heeft de toenmalige minister van Justitie aangegeven dat de vrije ruimte ook kon worden benut om de meerwaarde van het verschijnen ter zitting te beproeven (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 29 279, nr. 92). Het rapport geeft aan dat de reclasseringsorganisaties in het kader van de vrije ruimte hiervan geen gebruik hebben gemaakt. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de huidige financieringssystematiek het al mogelijk maakt dat reclasseringswerkers op de zitting kunnen verschijnen. Binnen de gemiddelde tijdsnorm voor advies kan de reclassering zelf bepalen of het verschijnen ter zitting nodig is.

Zoals afgesproken heeft het experiment in de regio Eindhoven tot en met 31 december 2010 geduurd (Kamerstukken II, 2008–2009, 29 270, nr. 24). Gegeven de uitkomsten van het onderzoek acht ik samen met de reclasseringsorganisaties vervolgonderzoek door het WODC naar de resultaten en effecten van de benutte ruimte niet langer opportuun. Naar aanleiding van het onderzoek heb ik de reclasseringsorganisaties gevraagd hun medewerkers meer bewust te maken van de feitelijk toegestane handelingsruimte. Die blijkt immers groter dan de ruimte die door veel werkers wordt ervaren. Daarnaast acht ik naar aanleiding van ervaringen uit het experiment enige extra bewegingsruimte voor de reclasseringsorganisaties wenselijk om in specifieke situaties die activiteiten te kunnen verrichten die nodig zijn om risico’s te beperken. Het gaat dan bijvoorbeeld om acuut handelen bij huiselijk geweld en om activiteiten die zorgen voor meer continuïteit en daarmee voor een meer effectieve aanpak, zoals het nog tijdelijk contact houden met cliënten die na afloop van het juridisch kader tussen wal en schip dreigen te vallen. Hiervoor zal ik structureel € 1,2 mln. beschikbaar stellen in de vorm van justitieel casemanagement. Op deze wijze verwacht ik de reclasseringsorganisaties in staat te stellen sneller en slagvaardiger op te treden bij acute situaties.

6. Tot slot

De leden van VVD, CDA en PvdA vragen een reactie over een mogelijke samenvoeging van de drie reclasseringsorganisaties. Hierover merk ik het volgende op. De afgelopen jaren hebben de reclasseringsorganisaties veel verbeteringen in gang gezet. Er hebben zich omvangrijke ontwikkeltrajecten voorgedaan op het terrein van de adviesfunctie, het reclasseringstoezicht en de gedragsinterventies. Het jaar 2011 staat daarom primair in het teken van implementatie met zorgvuldige monitoring. Immers, de kwaliteit van het professionaliseringstraject is in grote mate afhankelijk van de wijze waarop de verbeteringen worden ingebed in de reguliere processen van de reclasserings-organisaties. In overleg met de reclasseringsorganisaties ben ik tot de conclusie gekomen dat ik de sturingsrelatie in 2011 niet zal wijzigen. Ik sluit vooralsnog aan bij de huidige wijze van subsidieverlening. Wel blijf ik in overleg met de reclasseringsorganisaties om te bezien op welke wijze optimalisering van de sturingsrelatie en verdere verbetering van efficiency kan plaatsvinden.

Tot slot merk ik op dat de reclasseringsorganisaties een belangrijke partner zijn in de strafrechtsketen. Zij leveren een substantiële bijdrage aan een consequente strafrechtelijke afdoening en aan het terugdringen van de recidive. Ik hecht daarom grote waarde aan het werk van de reclasseringsorganisaties.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Rouvoet, A. (CU), Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), Çörüz, C. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Roon, R. de (PVV), voorzitter, Brinkman, H. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), ondervoorzitter, Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Dibi, T. (GL), Toorenburg, M.M. van (CDA), Peters, M. (GL), Berndsen, M.A. (D66), Nieuwenhuizen, C. van (VVD), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Steur, G.A. van der (VVD), Recourt, J. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Helder, L.M.J.S. (PVV) en Taverne, J. (VVD).

Plv. leden: Slob, A. (CU), Dijkgraaf, E. (SGP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Bochove, B.J. van (CDA), Sterk, W.R.C. (CDA), Dille, W.R. (PVV), Elissen, A. (PVV), Smeets, P.E. (PvdA), Kooiman, C.J.E. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Janssen, R.A. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Smilde, M.C.A. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL), Pechtold, A. (D66), Burg, B.I. van der (VVD), Dijkstra, P.A. (D66), Kuiken, A.H. (PvdA), Liefde, B.C. de (VVD), Spekman, J.L. (PvdA), Azmani, M. (VVD), Bontes, L. (PVV) en Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD).

Naar boven