29 279
Rechtsstaat en Rechtsorde

nr. 92
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 3 juni 2009

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 13 mei 2009 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie over:

– de brief van de minister van Justitie d.d. 18 februari 2009 inzake het Jaarplan Rechtspraak 2009 (29 279, nr. 88);

– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 5 maart 2009 inzake de tenuitvoerlegging van sancties: maatwerk door de rechter? (31 700-VI, nr. 108);

– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 29 april 2009 met een reactie op het krantenbericht dat de Raad voor de rechtspraak in zijn begroting voor 2010 40 mln. heeft gevraagd in verband met de extra instroom van rechtszaken (31 700-VI, nr. 121).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Teeven Griffier: Van Doorn

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Voorzitter. De kwaliteit en het functioneren van de rechtspraak is afgelopen maanden een aantal keren aan de orde geweest. Het is duidelijk dat de politiek met gepaste afstand hands-on wil zijn. Wij zullen ons nooit kunnen en ook niet willen bemoeien met de individuele afweging van rechters, maar wij voelen ons er wel verantwoordelijk voor dat de rechters op een goede wijze hun werk kunnen doen. Mensen moeten snel en efficiënt hun recht kunnen halen. Vanuit de Kamer en het departement kunnen wij daaraan een bijdrage leveren, bijvoorbeeld door begrijpelijke wetgeving, een efficiënte indeling van de gerechten, versteviging van de rechtspraak en voldoende budget. De Raad voor de rechtspraak heeft zelf ook een belangrijk instrument in handen om de rechtspraak op het hoge kwaliteitsniveau te houden. In de laatste debatten hebben wij onder andere gesproken over de gerechtelijke kaart. Wij wachten nog op de nadere invulling en wij zijn ongelooflijk benieuwd naar het advies van de Raad voor de rechtspraak. Wij hebben gesproken over de kantonrechtspraak en over de kwaliteit van de wetgeving.

De heer Pechtold (D66): Ik heb de eerste zin nog eens op mij laten inwerken. Wij zijn hands-on, maar wij bemoeien ons niet met de afweging van rechters. Het wordt zo langzamerhand een platgetrapte regel. Ondertussen doen wij het namelijk vrolijk wel. Hoe kijkt de CDA-fractie tegen de afgelopen twee jaar politieke bemoeienis met de rechtspraak aan? Rechters houden volgens mij de kritiek zo nu en dan achter de tanden. Wordt het voor hen geen probleem?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): De heer Pechtold stelt aan het begin van het debat meteen een heel principiële vraag. Elk Kamerlid moet naar zijn eigen functioneren kijken. Mijn CDA-collega’s zijn altijd ongelooflijk terughoudend als het gaat om rechterlijke uitspraken. Wij proberen daar in geweten ver van te blijven. Hoe de heer Pechtold daarmee omgaat, is zijn eigen zaak.

De heer Pechtold (D66): Dat laatste is natuurlijk ook een open deur. U zegt het bij de start van uw betoog. Dat vind ik interessant, want ik huldig dat standpunt ook. Maar nu een concreet geval: het hof overweegt om een van onze collega’s te vervolgen. De CDA-fractie heb ik daarbij niet horen zeggen: laten wij maar rustig de uitspraak afwachten, laten wij maar bekijken of in de trias politica deze pijler zijn eigen werk gaat doen. Nee, ik hoor opmerkingen dat wij het maar eens moeten gaan hebben over de principes van de vrijheid van meningsuiting en dat wij de wet moeten aanpassen als er een veroordeling komt. Dat is een enorme slagschaduw die ook met steun van het CDA wordt geworpen.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): De Tweede Kamer heeft de taak en de opdracht om ervoor te zorgen dat de rechters hun werk goed kunnen doen. Wij gaan niet over de wijze waarop zij tot hun uitlatingen komen. De rechters doen hun uitspraken op basis van de voorliggende wetgeving. Als wij het niet eens zijn met een uitspraak van een rechter, zullen wij ten principale naar de wetgeving moeten kijken. Dat is onze rol. De heer Pechtold en ik kunnen elkaar op dit punt echt vinden.

In het jaarplan valt ons op dat de ambities niet altijd helder geformuleerd kunnen worden. Soms blijven ze onhelder. Dat ligt niet alleen aan de Raad voor de rechtspraak zelf, die op bepaalde vlakken, bijvoorbeeld inzake de kwaliteitsnormen, in het vage blijft. Het heeft ook te maken met de recente economische ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de zakeninstroom.

De minister geeft aan dat nadere concretisering van de ambities voor 2009 gewenst is. Heeft hij die uitwerking inmiddels ontvangen? Zo ja, kunnen wij die inzien? In het jaarplan lezen wij dat het kwaliteitsprogramma RechtspraaQ in 2009 zal worden bijgesteld. In welke zin zal dat gebeuren? Worden de eisen scherper of juist minder scherp?

In 2010 komt er een tweede visitatie. Hoe zal deze vorm krijgen? Hoe is de onafhankelijkheid geborgd?

Zou het wenselijk zijn dat de rechtspraak in de toekomst meer thematisch te werk gaat? Mijn collega Çörüz heeft daar ooit een voorschot op genomen. Ik denk aan de landelijke invoering van een kinderrechter nieuwe stijl. Iedereen met dezelfde achternaam krijgt dan met dezelfde rechter te maken. Op die manier wordt voorkomen dat verschillende civiele en strafrechtelijke procedures naast elkaar gevoerd worden.

Kan de minister garanderen dat met het oog op de extra instroom de kwaliteitsnormen niet onder druk komen te staan?

De rechtspraak blijft op veel punten een wit bastion. Daar waar de rechtspraak verkleurt, zijn het met name Marokkaanse vrouwen die optreden. Hoe komt het dat andere groepen, bijvoorbeeld Surinamers, Antillianen en Turken, zo achterblijven? Zijn zij wel evenredig vertegenwoordigd in de advocatuur? Wordt er proactief gescout onder allochtone advocaten? Er wordt wel eens gesproken van een glazen toga. Het zou een doorkijkjurk moeten zijn, zo wordt wel eens gezegd. Transparantie is van belang. Wij moeten erop letten dat alles goed en helder geformuleerd blijft worden. Die transparantie heeft effect, bijvoorbeeld bij de houding van de advocaten. Wij zien dat zij op de zitting steeds brutaler worden en dat er steeds meer wrakingen zijn. Hoe gaat de minister met deze ontwikkelingen om?

Ik kom op de carrièremogelijkheden voor rechters. Het is heel begrijpelijk dat de rechtspraak zich ook wil positioneren als een aantrekkelijke werkgever. Met zorg zien wij echter dat er een tendens is om deze mogelijkheden te creëren via extra managementlagen. Een wetsvoorstel daarover is thans aanhangig. Het is alsof je er pas toe doet als je echt leiding geeft. Mijn fractie is daar huiverig voor. Wij willen dat vakmanschap, die beroepseer juist terugkrijgen. Bij leraren, bij verpleegkundigen, bij artsen willen wij dat, en bij de rechtspraak ook. De aantrekkelijkheid van het beroep van rechter moet met name liggen in het vakinhoudelijk aantrekkelijk maken van de functie en niet zozeer in het creëren van extra managementlagen. Hoe ziet de minister die carrièremogelijkheden voor zich? Begrijpt hij onze gedachtegang?

Heel belangrijk is de zakeninstroom als gevolg van de recessie. Niemand ontkent dat er meer zaken bij de rechter zullen komen. Er komen meer faillissementen, schuldsaneringen en arbeidsrechtelijke conflicten. Dat zijn allemaal extra geschillen waar de rechter mee te maken krijgt. Zelfs de minister vindt dat voorkomen moet worden dat de werkvoorraden en de doorlooptijden zullen oplopen. De rechtspraak, zo schrijft hij, moet de toename van de instroom adequaat verwerken. Wat bedoelt hij daarmee? Betekent dit dat er extra bekostiging komt? De brief van 29 april is daar heel erg vaag over. De minister kan er op dit moment ook niet veel over zeggen, maar bij de verzachting van de bezuiniging die wij in januari hebben vastgesteld, hebben wij al gezegd dat dit niet mag terugslaan op de rechtspraak zelf. Graag meer duidelijkheid van de minister.

Ik kom op de tabel met de productieafspraken. Waarom werden er in 2008 fors minder zaken afgedaan dan afgesproken, zowel in het strafrecht als in de Vreemdelingenkamer?

De heer Heerts (PvdA): Mevrouw Van Vroonhoven zegt: wij hebben het budget vastgesteld. Maar zij ontkent niet dat de instroom oploopt. Stel dat het spaak loopt. Is zij dan bereid om er middelen voor in te zetten?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Wij wachten de voorstellen en de schattingen van de minister af, maar het is heel belangrijk dat de bezuinigingen niet op de rechtspraak terugslaan. De bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand hebben wij verzacht, waarbij wij gezegd hebben dat dit niet ten koste van de rechtspraak mag gaan.

Wij bespreken vandaag ook de tenuitvoerlegging van de sancties. Een principieel punt hierbij is dat de rechters vinden dat zij geen primaire verantwoordelijkheid hebben bij de tenuitvoerlegging van de straffen. Zij moeten blind kunnen vertrouwen op de gedragsdeskundigen. Wij volgen dit standpunt van de rechters. Een vreemdelingenrechter gaat ervan uit dat de ambtsberichten op grond waarvan hij beoordeelt of een gebied veilig is, secuur zijn opgesteld en kloppen. Als blijkt dat dat niet zo is, moet Buitenlandse Zaken worden aangesproken. Zo geldt dat ook voor medische dossiers. De rechter is geen dokter en moet ook geen diagnose stellen. Als een diagnose fout is, wordt de arts en niet de rechter aangesproken. Zo moet dat ook gelden voor de behandeldossiers. De staatssecretaris zit daar anders in. Uit haar reactie blijkt dat zij vindt dat rechters nu te terughoudend zijn. Het CDA stelt liever: rechter, hou je bij je leest. Rechters moeten weten wat effectief is. Wat kunnen zij weten en hoe kunnen zij dat beoordelen? De rechter kan niet op de stoel van de hulpverlening gaan zitten. Hij moet daar gewoon verre van blijven. Deelt de minister dit oordeel? Dat neemt niet weg dat rechters ook enig inzicht moeten hebben in de maatregelen. De voorstellen van de Raad voor de rechtspraak om een verbeterprogramma op te zetten, steunen wij dan ook volledig.

Ik slaak nog een hartenkreet. Tweede Kamerleden hebben geen rol bij inhoudelijke beslissingen, maar wij voelen ons wel geroepen om daar waar mogelijk het rechtssysteem te gebruiken om de samenleving veiliger te maken. De rechters zitten niet altijd op deze initiatieven te wachten. Ik denk aan het snelrecht, de verschijningsplicht, minimumstraffen, enz. Wij vinden het defensief dat de rechters in koor zeggen dat zij daar niet op zitten te wachten. Zij vinden het allemaal onnodig. Zij vinden dat de rechterlijke autonomie ermee wordt aangetast. Graag zouden wij zien dat de rechters in dit opzicht wat meer op één lijn met ons komen.

Mevrouw Gerkens (SP): Voorzitter. De kwaliteit van de rechtspraak is voor de fractie van de SP een belangrijk punt. In het verleden hebben wij er ook regelmatig aandacht voor gevraagd. Wij zullen dat blijven doen, omdat het vertrouwen van de burgers in de rechtsstaat voor een belangrijk deel gebaseerd is op de betrouwbaarheid en de begrijpelijkheid van de rechterlijke vonnissen. Het is dan ook terecht dat er zowel in het Jaarplan Rechtspraak 2009 als in de Agenda van de Rechtspraak 2008–2011 volop aandacht is voor verbeterprogramma’s. Programma’s als PROMIS en RechtspraaQ kunnen een bijdrage leveren aan het verbeteren van de kwaliteit van de rechtspraak. Daarnaast zijn er de reflectiecommissies en worden vonnissen intern inhoudelijk achteraf getoetst. Is inmiddels met de Raad voor de rechtspraak gesproken over de suggestie van mijn collega De Wit om te komen tot interne toetsingscommissies bij de gerechten? Zo ja, wat was de uitkomst van het gesprek? Zo nee, wanneer wordt het gesprek wél gevoerd?

De Raad voor de rechtspraak wordt direct geconfronteerd met de gevolgen van de crisis. Er is een grote stroom van zaken op gang gekomen op het gebied van faillissementen, schuldsanering, ontslagen en beroepszaken inzake sociale zekerheid. De doorlooptijd van dit soort zaken dreigt op te lopen, waarmee de rechtsonzekerheid voor burgers en bedrijven toeneemt. De voorzitter van het College van procureurs-generaal, Harm Brouwer, waarschuwde op 28 april nog voor het tekort aan kennis en mankracht bij de politie en het Openbaar Ministerie om de toenemende stroom fraudezaken te kunnen oppakken. Terecht merkt de minister in zijn brief van 16 februari op dat het van groot belang is dat in tijden van financiële en economische onzekerheid rechtzoekenden snel duidelijkheid en zekerheid krijgen. Ik ben het daar van harte mee eens. Daarom ben ik ook verbaasd en ongerust over de brief van 29 april van de staatssecretaris over de extra financiële middelen van 40 mln. voor 2010 die door de Raad voor de rechtspraak zijn gevraagd om de extra instroom van zaken het hoofd te kunnen bieden. In haar reactie staat geen antwoord op deze vraag. Ik vind het van het grootste belang dat er duidelijkheid komt over de gevraagde extra financiële middelen. De stroom extra zaken komt nu al op gang. Er worden nu al extra rechters, raadsheren en ondersteunend personeel aangetrokken. Daarom moet er snel duidelijkheid komen voor 2010. De extra mensen die nu worden aangetrokken, moeten ook in 2010 worden betaald. Komt dat bedrag van die extra 40 mln. er, ja of nee? Zegt de minister dat de Raad voor de rechtspraak op de eigen begroting zelf naar financiering moet zoeken? Hoe wordt met het toegenomen zakenaanbod omgegaan binnen het Openbaar Ministerie en de gefinancierde rechtsbijstand? Komen er daar ook extra mensen en middelen? Welke gevolgen zal dat hebben?

Wat er zal gebeuren als er geen extra geld beschikbaar komt, laat zich eenvoudig uitrekenen. Er zal worden bezuinigd op projecten die zich richten op kwaliteitsverbetering. Zonder extra geld zal het uit de lengte of uit de breedte moeten komen, in dit geval meer specifiek uit de kwaliteit of de kwantiteit. Voor de SP-fractie is het niet acceptabel dat de kwaliteitsverbeteringen gaan lijden onder de toename van het aantal zaken. Graag krijg ik de toezegging dat dit niet zal gebeuren.

De extra financiële middelen mogen niet gaan dienen als breekijzer in de besluitvorming rondom de herziening van de gerechtelijke kaart. De afwegingen bij de herziening zijn complex, waarbij veel samenhangende belangen een rol spelen. Kostenefficiency is er daar een van. Het mag geen doorslaggevend belang worden in deze tijd van crisis. Voor de SP-fractie staan kwaliteit, toegankelijkheid en bereikbaarheid altijd voorop. Deelt de minister die mening? Voor mijn fractie staan alle opties rond de herziening nog open.

Onder het kopje «Effectieve rechtspraak» doet de Raad voor de rechtspraak digitaliseringsvoorstellen. Gezien de problemen die wij bij de overheid met ICT-projecten hebben gehad, zou ik graag van de minister horen hoe de controle op het proces van digitalisering zal plaatsvinden, zowel in de uitvoering als in de kosten.

Ik kom op het rapport De tenuitvoerlegging van sancties: maatwerk door de rechter? Mijn reactie op de vraag of een rechter maatwerk moet leveren, is natuurlijk een volmondig ja. Natuurlijk moet iedere strafrechtelijke zaak worden beoordeeld op de individuele omstandigheden van een geval. Ik steun de opvatting van de staatssecretaris dat hier een eigen verantwoordelijkheid voor de rechter ligt. De rechter zal zich op de hoogte moeten stellen van de uitwerking van de straffen en strafmodaliteiten. De Raad voor de rechtspraak onderschrijft deze opvatting en geeft aan ook activiteiten te willen ontplooien om het kennisniveau van rechters op dit punt te verbeteren. In de brief van 5 maart wordt terecht een aantal van deze activiteiten opgesomd. Hoe worden de effecten gevolgd? Zal in de komende jaarverslagen en jaarplannen aandacht aan dit punt worden besteed?

Ik wijs op de rol die reclasseringsorganisaties kunnen en moeten spelen. Ik verwijs naar de pilotmotie-Van Velzen voor meer professionele ruimte voor de reclassering. Kan de staatssecretaris toezeggen dat dit zal gebeuren? De mogelijkheid is geopperd dat de reclassering op de zitting kan verschijnen. Daar schijnen organisatorische en financiële problemen bij te spelen. Wil de minister mogelijk maken dat de reclassering ter zitting verschijnt?

De heer Pechtold (D66): Voorzitter. De maatschappelijke context waarin de rechtspraak opereert is de afgelopen jaren in rap tempo veranderd, en de veranderingen gaan steeds door. Er zijn steeds minder vanzelfsprekendheden in de manier waarop naar de rol en de positie van de rechter wordt gekeken. Het gezag wordt niet meer als vanzelfsprekend gezien. Wij zien daar regelmatig de gevolgen van. Ik noem de noodkreet van de president van het hof van Amsterdam twee maanden geleden dat rechters niet meer als functionaris worden gezien maar als privépersoon, en de mogelijke invloed hiervan op hun functioneren. Het onbegrip in de samenleving bleek groot over wat het precies betekent als een hof tot vervolging gelast met alle gevolgen voor de trias politica van dien. Ziet de minister deze trend en, zo ja, welke verantwoordelijkheid ziet hij voor de politiek in dit proces? Tegelijkertijd zijn aanpassingen van de kant van de rechtspraak nodig. Gelukkig is de rechtspraak die richting ingeslagen en bevat het jaarplan nieuwe aanzetten en vervolgstappen. Wat mij betreft zou het tempo hoger kunnen zijn. Zo zouden rechters meer naar buiten kunnen gaan door vaker in de media uitleg te geven en begrip te kweken. De rechtspraak zou de buitenwereld meer mee naar binnen kunnen laten kijken en daarmee de transparantie vergroten. Ik denk aan het weblog van de rechter en aan camera’s in de rechtszaal.

Daarnaast is het belangrijk om te investeren in kwaliteit. Het is dan ook goed dat bijscholing of permanente educatie, zoals het jaarplan het noemt, of een leven lang leren, zoals ik het zou noemen, voor rechters meer aandacht krijgt. De ervaringen van de afgelopen jaren leren dat rechters steeds meer disciplines moeten beheersen.

Vandaag konden wij vernemen dat minister Ter Horst voornemens is de komende jaren fors te bezuinigen op de politie. Het is een onverstandig idee, maar daar komen wij vast later op terug. De recessie heeft natuurlijk ook invloed op de rechtspraak. De risicoparagraaf van het jaarplan is daar open over. Het aantal zaken rond ontslag – misschien wordt het ontslagrecht toch nog gemoderniseerd, misschien wordt het ambtenarenontslagrecht toch nog genormaliseerd – zal alleen maar toenemen. Iets dergelijks geldt voor schuldhulpverlening en faillissement. Gebaseerd op de eerste berekeningen van het CPB ging het om een bedrag van 22 mln. extra in 2009 en 60 mln. in 2010. De doorlooptijden zullen dan alleen nog maar gaan toenemen.

Van de staatssecretaris kregen wij een briefje met de bekende formulering: op de besluitvorming door het kabinet kan ik uiteraard niet vooruitlopen. In deze fase vind ik dat wel heel mager. Ik vraag de minister of hij het met mij eens is dat het nu uittrekken van extra middelen, juist een besparing en veel maatschappelijke voordelen kan opleveren. Het is een goede investering. Het is beter dan naar de beurs gaan. Hoe gaat de minister deze investering mogelijk maken?

Ik kom op het onderzoek naar de effectiviteit van de sancties, een belangwekkend onderwerp. Het is zorgelijk dat de kennis van de rechters op dit gebied niet zo groot is. Veel erger is nog dat de geïnterviewde rechters er ook niet zo veel meer van willen weten, terwijl effectiviteit een van de belangrijkste doelen van ons sanctiebeleid is. Ik steun de lijn van de staatssecretaris en de Raad voor de rechtspraak. Ik vraag mij af of de informatie over de effectiviteit van verschillende sancties Kamerleden beter bereikt. De voorstellen die hier worden gedaan – hard, harder, hardst – worden vaak niet onderbouwd met onderzoek naar de effectiviteit. Goed inzicht in en overzicht over het onderzoek op macroniveau zijn ook voor de Kamer van belang, zodat zij haar strafmaat en sancties meer evidence based kan maken. Kan de minister hierin faciliteren? Zal de aangekondigde metastudie van het WODC dit doel ook dienen? Zo nee, kan de minister ervoor zorgen dat dit wel gebeurt?

Afgelopen vrijdag hield prof. Doreleijers in Leiden zijn oratie. Vanuit het perspectief van effectiviteit hield hij onder meer een pleidooi voor het aanpassen van de leeftijd voor het volwassenenstrafrecht en het invoeren van een adolescentenstrafrecht. Wat is de reactie van de minister?

De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Datgene wat wij nu behandelen, kan niet los worden gezien van een trend die dit kabinet en zeker deze minister al langer in gang hebben gezet: een op de persoon gerichte aanpak, de herziening van de gerechtelijke kaart, en zaken op het gebied van de aanpak van 12-minners, 12- tot 18-jarigen en 18-plussers. In dat kader spreken wij nu onder andere over het beleidsplan voor de Raad voor de rechtspraak. De PvdA-fractie gaat mee met de doelstellingen in de toekomstvisie van de raad. Ik noem de deskundigenrechtspraak, ik noem de effectieve en betrouwbare rechtspraak, ik noem de rechtspraak in de samenleving. Het een kan niet zonder het ander. Als de deskundigheid van de rechters wordt vergroot, dan mogen wij ervan uitgaan dat dit effect heeft op de veroordeelden. Dat komt betrouwbaar over. Als de rechters weten wat er in de samenleving leeft, kunnen zij deze inzichten gebruiken bij het rechtspreken. Dit kan leiden tot effectieve rechtspraak. Immers, de betrokkenen en de omgeving herkennen zich als het goed is in de uitspraak van de rechter. Ik citeer uit het jaarplan: «Maatschappelijke relevantie en effectiviteit vereisen dat de rechtspraak zorgt voor de beslechting van geschillen op een wijze die zo veel mogelijk bijdraagt aan de oplossing van onderliggende problemen van partijen en de samenleving.» Het jaarplan borduurt voort op het meerjarenplan van de Raad voor de rechtspraak. Onafhankelijk en betrokken, zo zeggen zij daar. Ik zou zeggen: onafhankelijk, maar zeker wel betrokken bij de bestuurlijke omgeving en de samenleving.

Eerder hebben wij een pleidooi gehouden voor meer inzicht van de rechter in de persoon die hij voor zich heeft, het zogenoemde maatwerk. De rechter moet weten wat de onderliggende problemen zijn van betrokkenen. Als de problemen multicomplex zijn, dan zal de rechter dit moeten meewegen in zijn afweging en motivering. De raad pleit voor een betere motivering van de uitspraken. Dat steunen wij natuurlijk. De bredere maatschappelijke problematiek van betrokkene moet in de motivering een plek krijgen. Betrokkene weet dan dat er niet slechts gekeken wordt naar de voorliggende zaak, maar naar zijn hele problematiek. Ik weet niet of de raad mijn uitleg van het citaat op deze manier kan waarderen, maar ik hoop van wel.

In het jeugdrecht gaat volgens het jaarplan bij drie rechtbanken een pilot van start. Deze pilots zijn gericht op een vergroting van een effectieve en efficiënte behandelwijze van jeugdzaken waarbij de belangen van het kind centraal staan. In deze pilot wordt onder andere bekeken of de jeugdige bij andere sectoren ook een zaak heeft lopen. Ik neem aan dat de complete problematiek van de jeugdige wordt bekeken en behandeld in één zaak. Klopt deze aanname?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Is ook de heer Heerts gecharmeerd van «one family courts», zoals wij die uit Amerika kennen?

De heer Heerts (PvdA): Ik ken dat concept niet, maar de brede aanpak steun ik zeker. De Raad voor de rechtspraak zegt zelf dat hij in 2009 komt met een nieuwe visie op het jeugdrecht. Is die visie er al? Wordt dit soort aspecten daarbij meegenomen? Het is mogelijk dat dit veel mensen met dezelfde naam betreft, maar ik ben vooral geïnteresseerd in de oplossingen. De rechter kan daarbij een belangrijke rol spelen. Het antwoord op de vraag van mevrouw Van Vroonhoven is daarom volgens mij «ja». Mensen uit de onderklasse – wat deze vervelende term ook moge betekenen – hebben soms te maken met verschillende problemen en komen voor verschillende rechters te staan, misschien ook wel met verschillende advocaten. Afzonderlijke rechtspraak, zonder overleg tussen de verschillende sectoren van de rechtbanken, kan dus leiden tot een verslechtering van de situatie van de betrokkene, waardoor hij of zij steeds meer in de problemen geraakt. In onze fractie noemen wij dit horizontale rechtspraak. Dit betekent overleggen met elkaar en rechtspreken op elkaars terrein, als dit in het belang van de betrokkene is. Dit is dus maatwerk. Ziet de minister in dit kader een rol weggelegd voor de «nieuwe kantonrechter»? Door de verhoging van de grens kan de kantonrechter in bepaalde zaken misschien als een soort vredesrechter acteren, gericht op oplossingen en recht doend aan de zaak die voorligt. Soms gaat het hierbij om civiel recht of bestuursrecht, maar soms kan het ook om strafrecht gaan. Als je niets hebt, kun je soms snel in het strafrecht terechtkomen.

Het kabinet zet in op maatwerk. In zijn brief van 5 maart over de tenuitvoerlegging van de sancties noemt het kabinet dit de persoonsgerichte aanpak. Deze brief borduurt natuurlijk voort op de brief van 29 augustus. De minister heeft hierover al een aantal keren met ons gesproken. De persoonsgerichte aanpak richt zich natuurlijk in belangrijke mate op de straf en de sancties, maar zeker ook op de nazorg. De leden van mijn fractie denken net als de minister niet dat de bevoegdheden van de rechter direct moeten worden uitgebreid na het uitspreken van de sanctie. De rechter moet in deze fase voor het opleggen van de straf zich wel zodanig informeren dat de kans dat de betrokkene recidiveert wordt verkleind en dat de kans dat hij succesvol terugkeert in de samenleving wordt vergroot. De rechters zullen daarvoor heel goed moeten weten welk effect een sanctie heeft op de betrokkene. De rechter heeft, zoals de minister ook al heeft geconstateerd, een eigen verantwoordelijkheid bij het opleggen van straffen. Mijn fractie wil die onafhankelijkheid niet aantasten. De leden van mijn fractie begrijpen dat de rechter de adviezen van de deskundigen zwaar moet kunnen laten wegen in zijn beoordeling. Dit betekent echter niet dat de rechter zich zonder meer op deskundigen en de reclassering mag en kan verlaten. Overigens geldt dit niet alleen voor de rechtspraak. Dit geldt natuurlijk ook voor de vorderende partij, het Openbaar Ministerie. Het OM moet goed weten wat het aan de rechter vraagt. In de brief van de minister worden goede voorstellen gedaan voor maatwerk door de rechter, door meer kennis bij de rechter na te streven. Dit kan bereikt worden door meer overleg te plegen, meer cursussen ter beschikking te stellen en de rechter te verplichten deze te volgen. Dertig uur per jaar per rechter wordt genoemd. Ook de verbetering van informatiestromen binnen de verschillende strafsectoren kan bijdragen tot het vergroten van de kennis. Dat de minister daarop inzet in de strafsectoren, prijzen wij ten zeerste. Hoe zit dit bij andere sectoren?

Ik heb al eerder gezegd dat de rechter meer inzicht moet krijgen in de maatschappelijke problematiek en in de bestuurlijke omgeving waarin de keten van rechtspraak zich begeeft. Dit krijgt de rechter door zich meer te bewegen en meer in te leven in de sociale leefomgeving van degene die tegenover hem staat in de rechtszaal. Naar ons oordeel moet de rechter hiervoor de wijken intrekken en zich de problemen die in de wijken spelen eigen maken. «Weg van het hockeyveld» noemde ik dit onlangs. Dit bedoelde ik natuurlijk in figuurlijke zin.

Denkt de minister aan verplichte stages voor rechters en officieren van justitie in opleiding, bijvoorbeeld in het gevangeniswezen of in politieorganisaties? Weten wat zich hierin allemaal afspeelt, kan soms helpen. Ik ben ook blij dat de Raad voor de rechtspraak dit langzaam maar zeker begint in te zien. Voor de verankering in de samenleving is het van belang dat de rechtspraak de dialoog aangaat met de omgeving. Burgers moeten worden betrokken bij de rechtspraak door deel te nemen aan projecten. Weet de minister wat de raad daarmee bedoelt? Betekent dit inderdaad dat de rechter de boer opgaat en de wijken ingaat? Dat zouden wij een mooi gebaar vinden.

Gemakshalve sluit ik af door mij aan te sluiten bij de vragen die collega Gerkens heeft gesteld over het ICT-project. Wij willen niet het zoveelste debacle van ICT-projecten bij de overheid. Wordt er voldoende overlegd over de negatieve ervaringen van andere delen van de overheid?

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. In het jaarplan van de rechtspraak voor het jaar 2009 worden de gevolgen van de economische recessie voor de rechtspraak nadrukkelijk genoemd. Zij worden daarin aangeduid als een risico. Volgens de ons gegeven prognose zal het aantal rechtszaken in 2009 met 5% stijgen ten opzichte van 2008. Voor het jaar erop wordt een nog grotere stijging verwacht, van maar liefst 16%. Duidelijk is in ieder geval dat de economische ontwikkelingen ook voor de rechterlijke macht gevolgen kunnen hebben. Er zullen maatregelen genomen moeten worden om die gevolgen zo veel mogelijk in te perken. Als andere sectoren de broekriem moeten aanhalen vanwege deze slechte economische ontwikkelingen, is er volgens ons ook een reden om naar de rechterlijke macht te kijken. Kan ook deze de broekriem wellicht aanhalen? De minister van Binnenlandse Zaken wil bijvoorbeeld fors bezuinigen op politie. Daar zijn wij trouwens helemaal niet voor. Maar als dit toch gebeurt, is dit reden om je af te vragen of je ook op de rechterlijke macht kunt bezuinigen. Ik pleit daar niet direct voor, maar ik vind dit wel iets logischer dan wat de rechterlijke macht ons nu voorschotelt. Dit komt namelijk neer op de vraag om meer geld ter beschikking te stellen.

De heer Heerts (PvdA): De heer De Roon spreekt over het aanhalen van de broekriem. De heer De Roon heeft meer ervaring in de rechterlijke macht dan ik. Is de broekriem aanhalen op zichzelf mogelijk?

De heer De Roon (PVV): Ik zie wel wat mogelijkheden. Deze doe ik later in mijn betoog graag uit de doeken.

De rechterlijke macht heeft de wens om zaken vaker meervoudig te behandelen. Daarachter zit de gedachte dat dit leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de rechtspraak. Ik kan mij hierbij van alles voorstellen, maar in de praktijk zal dit ook leiden tot hogere kosten. Drie rechters op een zaak kosten natuurlijk meer dan één rechter op een zaak. En als je binnen het huidige budget wilt blijven, zal dit misschien leiden tot een veel langere doorlooptijd van zaken. Dat is ook niet wenselijk. Met een langere doorlooptijd van zaken raak je ook aan een kwaliteitsaspect van de rechtspraak. Als een rechtszaak langer duurt, vermindert de kwaliteit van de rechtspraak. Het pleidooi voor meer meervoudige zaken en daardoor voor meer geld gaat er bij mij dus niet zomaar in. Dat dit op langere termijn voordeliger is, zal aangetoond moeten worden. Het is de eigen beslissing van de rechterlijke macht of zij zaken vaker meervoudig wil behandelen, maar je kunt de rechterlijke macht ook voorhouden dat zij zich moet realiseren dat dit binnen hetzelfde budget moet gebeuren. De claim voor meer geld vind ik niet vanzelfsprekend. Deze moet worden onderbouwd en aangetoond. Anders gaat het wat ons betreft niet door.

We vinden dat ook andere maatregelen moeten worden genomen om de kostenposten van de rechterlijke macht in de hand te houden. In de eerste plaats denken wij aan de vrijwel onbeperkte procesmogelijkheden in vreemdelingenzaken. Daarin valt best wat te redresseren. Reguliere verblijfsaanvragen, zoals aanvragen voor gezinshereniging, arbeid en medische behandeling worden steeds maar opnieuw ingediend. Daardoor kunnen vreemdelingen in Nederland hun vertrek eindeloos traineren. Zij mogen namelijk tijdens de behandeling van deze aanvragen in Nederland blijven. Dit is een probleem waarover wij ons zorgen maken. Dit leidt namelijk niet alleen tot veel aanvragen, maar ook tot veel bezwaar- en beroepsprocedures, die bij iedere afwijzing van een aanvraag worden ingezet. Door de vorige Kamer is in september 2006 onze motie aangenomen, waarin wij pleitten voor het besparen van kosten door het stapelen van procedures tegen te gaan. Naar ons idee moet iedere vreemdeling de gelegenheid krijgen tot slechts één aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning. Dat zal leiden tot een vermindering van het aantal zaken. De kosten gaan daardoor omlaag.

Verder vinden wij het redelijk om bij strafzaken van de veroordeelde een bijdrage in de proceskosten te verlangen. Veroordeelden moeten verder ook veroordeeld kunnen worden tot de vergoeding van opsporingskosten, als zij de opsporing hebben gefrustreerd, bijvoorbeeld door het afleggen van een valse verklaring. Je kunt mensen hiertoe veroordelen, maar dan moet je er ook voor zorgen dat je de kosten op hen kunt verhalen. Om dit soort maatregelen mogelijk te maken, zal er veel vaker in een vroeg stadium beslag moeten worden gelegd op het vermogen van een verdachte.

Op de agenda staat ook het onderzoek van de Universiteit Utrecht naar de tenuitvoerlegging van sancties, met als titel «Maatwerk door de rechter?» Ook staan de maatregelen die de minister van Justitie en de rechtspraak willen treffen naar aanleiding van de uitkomst van dit onderzoek op de agenda. Het onderzoek van de Universiteit Utrecht is volgens ons, geheel in de PvdA-lijn, gericht op het verkeerde onderwerp, namelijk: hoe kunnen we met straf en maatregelen de veroordeelde verbeteren? In plaats daarvan zou men er volgens de PVV beter aan doen om zich te verdiepen in de gevolgen van criminaliteit en de bestraffing daarvan voor de slachtoffers en voor de samenleving als geheel. Niet hulp en steun voor de boeven moeten centraal staan bij de afhandeling van strafzaken, maar bescherming van de samenleving. Dat kan door middel van het opleggen van langdurige vrijheidsstraffen aan plegers van zware geweld- en zedenmisdrijven en aan recidivisten. We weten dat de ISD-maatregel, waarop van alles aan te merken is, in ieder geval één gunstig effect heeft gehad. Mensen twee jaar vastzetten leidt tot een aanzienlijke vermindering van het aantal gepleegde delicten.

Wij vinden het dus belangrijk dat de belangen van de slachtoffers beter worden behartigd in het kader van de strafprocedures, door beslaglegging op het vermogen van verdachten ten behoeve van schadevergoeding aan slachtoffers en genoegdoening en geruststelling van de slachtoffers. Recent is in de pers aandacht geweest voor de nabestaanden van mevrouw Cevat. De nabestaanden moesten zelf de advocaat betalen, die vijf uur voor hen bezig was geweest. Als we dat leggen naast het feit dat een verdachte een duur betaalde advocaat volledig vergoed krijgt door de Staat, merken wij een disbalans op. Ik weet wel dat er in deze zaak inmiddels een oplossing is gevonden. De politie Amsterdam-Amstelland heeft gezegd dat zij de kosten voor de nabestaanden zal vergoeden. Maar dit is een incidentele maatregel. Het gaat mij meer om het structurele gegeven dat verdachten nog steeds beter bediend worden dan slachtoffers en nabestaanden.

De heer Heerts (PvdA): Niet altijd liggen zowel onderzoeken als kabinetsreacties geheel in de lijn van de PvdA. Op zichzelf hadden we dat nog wel positief beoordeeld. De heer De Roon geeft er nu echt een andere draai aan. Vorige week was ik nog een dag in Veenhuizen. We komen dus nog wel eens ergens. Ik was niet op bezoek bij de burgers die in dat dorp wonen, maar bezocht het gevang. Overal hoor je dat alleen maar opsluiten niet helpt. Wij houden al langer een pleidooi voor langere voorwaardelijke straffen. Daarbij moeten bijzondere voorwaarden worden gesteld en maatregelen worden getroffen, die meewerken aan het terugdringen van de recidive. De heer De Roon denkt toch niet echt dat mensen beter worden van opsluiten alleen, zonder iets met ze te doen? Of wil de heer De Roon mensen massaal levenslang opsluiten? Dan heb je nooit meer last van ze. Overigens kan ik de heer De Roon verklappen dat ze dan nog duurder zijn voor de Staat. Waarom reageert de heer De Roon nu niet gewoon eens een keer inhoudelijk op onze aanpak? Die is niet soft, maar heel hard. Vorige week heb ik in Drenthe weer ideeën opgedaan. Wat mij betreft komen er bijzondere voorwaarden, waarmee mensen om een dagritme op te bouwen, onderhoud plegen bij Staatsbosbeheer ten behoeve van prachtige natuurgebieden. Je kunt dat allerlei namen geven, maar niet soft en PvdA-achtig.

De heer De Roon (PVV): Die ideeën worden al decennialang gepropageerd door de Patij van de Arbeid. Tot nog toe is er nog niet veel van terechtgekomen. We kennen allemaal al decennialang de bewering dat korte straffen beter zijn, mits je er een behandeling, begeleiding en weet ik wat aan vastknoopt. Maar waar zijn de resultaten? Die zijn er gewoon niet. Die zijn niet zichtbaar. In een individueel geval worden ze misschien wel zichtbaar, maar voor het grote geheel zijn ik en mijn fractie er helemaal niet van overtuigd dat het veel oplevert. Als je dit legt naast het feit dat mensen blijven recidiveren, slachtoffers blijven maken en de rechterlijke macht blijven belasten met steeds nieuwe zaken, is een duidelijke bejegening op zijn plaats. Bij de eerste keer moet je ze duidelijk maken dat ze iets heel zwaars boven het hoofd hangt als ze recidiveren. Nu praat ik bijvoorbeeld over vermogenscriminelen. Je moet ze de waarschuwing geven dat ze bij herhaling voor zoveel jaar de gevangenis ingaan. En op de kosten van het gevang moet flink worden bezuinigd. Gevangenissen zijn nu veel te luxe en te duur. Op die manier beschermen we onze samenleving.

De heer Heerts moet mij niet vertellen dat mensen geen rekening houden met een systeem waarbij zij bij een tweede overtreding twee jaar de gevangenis ingaan, en bij een derde keer vier jaar. In ieder geval zijn ze tijdens die zes jaar niet in staat om allerlei misdrijven te plegen, zoals nu vaak gebeurt. Die misdrijven leiden tot veel schade en belasting voor de samenleving. De heer Heerts kan niet zomaar ontkennen dat mijn voorstel voor langere straffen goedkoper is dan waar hij zelf voor staat.

De heer Heerts (PvdA): Ik heb geen kortere straffen bepleit. Ik pleit juist voor lange straffen, maar dan voorwaardelijk en met een veel harder regime dan nu. Bij rechters die niet weten welke straffen zij opleggen of er de effectiviteit niet van kennen, heb ik een paar kritische noten gekraakt. Maar de heer De Roon pleit voor lange straffen, zonder iets met de gevangenen te doen, in een versoberd regime. Ik heb in Veenhuizen een paar kamers bezocht. Je kunt die luxe noemen, maar dat zijn ze absoluut niet. Laat de heer De Roon eens een paar minuten met twee personen in zo’n hokje gaan zitten. Dat hoeft nog niet eens 24 uur te duren. De heer De Roon wil het beeld creëren dat de gevangenissen luxe zijn. Maar dat is niet zo. Hij bekritiseert mij, maar hij kan niet volhouden dat opsluiten alleen volstaat. Een ding is zeker: de kans op recidive is dan hoger.

De heer De Roon (PVV): Ik blijf ervan overtuigd dat een forse verhoging van de strafmaat bij recidive een afschrikwekkende werking heeft op criminelen. Als criminelen merken dat zij bij de tweede of derde keer inderdaad ineens jaren achter de deur gaan, zal een heel aantal criminelen dat risico uit de weg gaan.

Voorzitter: Van Vroonhoven-Kok

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie was buitengewoon verheugd toen de nieuwe voorzitter van de Raad voor de rechtspraak aantrad. Inmiddels zit hij alweer wat langer dan een jaar. Zijn eerste woorden waren als voorzitter waren: «Een rechtstaat wordt er sterker van als de verschillende machtsblokken in de rechtstaat kritiek op elkaar kunnen uiten.» Collega Pechtold is deze woorden allang vergeten. De nieuwe voorzitter van de Raad voor de rechtspraak had er ook helemaal geen bezwaar tegen dat politici af en toe vooruitblikken op strafzaken. Tegen het terugblikken op de afloop van strafzaken had hij al helemaal geen bezwaar, ook niet in individuele gevallen. Hij zei: «De rechterlijke macht is sterk genoeg om die kritiek te verdragen». Zo vindt onze fractie het ook een goede zaak als rechters zich professioneel, via hun beroepsgroep, uitlaten over wetgeving en over ideeën van de wetgever. Zo versterken de afzonderlijke machten elkaar. Nooit is het de opzet geweest dat de verschillende blokken in de rechtsstaat volstrekt naast elkaar zouden moeten opereren. Onze fractie is dus blij met de openheid en transparantie in de Nederlandse samenleving. Je moet natuurlijk wegblijven van individuele strafzaken, maar je moet er wel af en toe een mening over kunnen hebben. Als de afloop van een zaak een politicus niet bevalt, moet hij kunnen zeggen dat daar een taak voor hem als wetgever is weggelegd. Dat is volgens onze fractie ook de taak van de politicus, als deze constateert dat strafzaken al een aantal keren zijn afgehandeld op een manier die niet overeenstemt met de bedoelingen van de wetgever. Dan moet er een verandering plaatsvinden.

Taakstraffen zijn wat ons betreft een voorbeeld van zaken die een verandering behoeven. Wij zijn buitengewoon benieuwd naar het standpunt van het kabinet over de taakstraffen. Wanneer kunnen we van het kabinet een brief verwachten over de wijze waarop het zal omgaan met de taakstraffen in de toekomst? Zullen voor bepaalde categorieën van delicten taakstraffen uitgezonderd worden? Natuurlijk is het onze fractie bekend dat de rechterlijke macht dit een beknotting vindt van haar mogelijkheden. Dat is ook zo. Daarover moeten we gewoon duidelijk zijn. De wetgever heeft de taakstraffen ooit in het leven geroepen met een bepaald idee. Als de wetgever constateert dat de rechterlijke macht bij bepaalde soorten delicten niet handelt op de bedoelde wijze, zou voor bepaalde delicten een uitzondering moeten kunnen worden gemaakt. Wij gaan dus niet zo ver als de Partij voor de Vrijheid. De minister denkt daarover al een tijdje na. Onze fractie is er buitengewoon in geïnteresseerd in hoeverre deze gedachten zich al hebben uitgekristalliseerd.

De heer Heerts (PvdA): Het is bekend hoe de heer Teeven over dit onderwerp denkt. Gaat het hem nu om de taakstraf as such of om de wijze waarop de taakstraf wordt ervaren? We hebben het al gehad over de leer- en werkstraffen. De heer Teeven sprak toen over een kale taakstraf. Hij vond die soft en meende dat een crimineel daarmee makkelijk wegkomt. Maar je kunt er ook anders over denken. Misschien werkt de taakstraf as such wel goed, maar moet de uitwerking ervan gewoon wat strakker worden gehanteerd. Misschien moeten we de bijzondere voorwaarden, die gaan over de taken die moeten worden uitgevoerd, wat aanscherpen.

De heer Teeven (VVD): Je moet jezelf als wetgever wel serieus nemen. Als je in 1989 en 1999 hebt gezegd – lees de stukken er nog eens op na – dat taakstraffen niet bedoeld zijn voor ernstige en ingewikkelde misdrijven, moet je taakstraffen ook niet opleggen in die gevallen. Dit staat los van de vraag of een taakstraf in een individuele zaak wel eens goed zou kunnen uitwerken. Volgens onze fractie is de taakstraf niet bedoeld op de manier waarop ze nu wordt toegepast. In een individuele zaak kan een taakstraf best eens goed uitwerken, maar het gaat niet alleen om de uitwerking op de justitiabele. Dit sluit een beetje aan bij wat collega De Roon erover gezegd heeft. Het gaat er ook om hoe de samenleving en de slachtoffers de taakstraffen ervaren en of zij deze serieus nemen. De werking van de taakstraf heeft niet alleen betrekking op degene die de taakstraf krijgt opgelegd, maar ook op de samenleving.

Ook vergelding is een factor waarmee moet worden gerekend. Het zou onze fractie buitengewoon spijten als in het strafrecht de vergelding ontbreekt en wij alleen nog maar kijken naar de werking van de taakstraf. De PvdA lijkt dit te bepleiten. Wij bevinden ons dus meer op de lijn van de heer De Roon en mevrouw Van Vroonhoven. Je moet ook kijken naar vergelding. De VVD-fractie vindt dus dat het strafrecht niet alleen gaat over de effectiviteit van de straf. Soms werkt straffen niet. De veroordeelde wordt dan niet beter van een straf. Daarover ben ik het eens met de heer Heerts. Maar bij sommige misdrijven, zeker bij recidive en bij ernstige misdrijven, moet je de consequentie voor lief nemen dat mensen een tijd uit de samenleving verdwijnen. Als je binnen zit, loop je niet buiten. Dan kun je in ieder geval buiten geen vreselijke dingen doen.

De heer Heerts (PvdA): Ik wil alle misverstanden wegnemen. Vergelding staat voorop. Als een crimineel er goed naast heeft gezeten, moet de samenleving het gevoel hebben dat er gestraft wordt. De heer Teeven gaat nu tien jaar terug. Hij steunt voortdurend de minister en het kabinet in de lijn die zij in augustus vorig jaar hebben uitgezet, die uitgaat van de persoonsgerichte aanpak. Dit komt niet neer op een softere vergelding. Het is vergelding die erop gericht is om te voorkomen dat er nieuwe slachtoffers worden gemaakt. Ik merk dit misverstand in debatten voortdurend op. Wij willen juist wel vergelden, op een manier dat de veroordeelde er goed last van heeft. Hij zal drie keer nadenken voordat hij weer iets flikt. Het lijkt net alsof de PvdA staat voor een softe aanpak, maar volgens mij werkt de aanpak van de PvdA dubbel zo hard. Na de vergelding komt het gedwongen helpen voorkomen van het plegen van een volgend feit.

De heer Teeven (VVD): Ik heb de heer Heerts en de fractie van de Partij van de Arbeid zeker niet willen wegzetten als een softie, die met geitenwollen sokken aan wil kijken naar het strafrecht, zoals D66 het af en toe voorstaat. Er is een goede verklaring voor de vele D66-aanhangers onder de zittende magistratuur. Een verklaring is dat in de fractie van D66 het idee bestaat dat het strafrecht zin moet hebben. Soms bestaat de zin van strafrecht slechts uit vergelding. Mensen worden opgesloten. Soms kijk je niet om naar deze mensen. De VVD-fractie is zeker een voorstander van taakstraffen voor first offenders, ook als mensen voor de tweede keer in de fout gaan. Juist bij eenvoudige delicten kun je mensen ervan weerhouden om opnieuw in de fout te gaan. Taakstraffen hebben dan zeker een functie. Maar als taakstraffen niet naar behoren worden uitgevoerd, moet de heer Heerts ook eens gaan denken over het automatisch omzetten van niet uitgevoerde taakstraffen in onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen. Daarmee houden we het systeem op orde. Misschien valt daarmee ook winst te behalen in de zittende magistratuur. Rechters betrekken we niet meer bij het omzetten van niet uitgevoerde taakstraffen en bij het omzetten als niet wordt voldaan aan voorwaarden. Misschien zijn dit allemaal momenten waarvan we als wetgever moeten zeggen: aan de voorwaarden en de taakstraffen wordt niet voldaan. We kunnen het van rechtswege omzetten. Als een voorwaardelijke straf niet wordt nagekomen of een taakstraf wordt niet voldaan, gaan we het individu niet opnieuw een kans geven. Op een gegeven moment is het mooi geweest en wordt van rechtswege zo’n niet uitgevoerde taakstraf omgezet.

Ik zal niet in herhalingen vallen. Ik ben eigenlijk nog maar net begonnen en ben veel geïnterrumpeerd. Onze fractie is tegen het op elkaar stapelen van taakstraffen. Gaat de minister in de nieuwe wet voorkomen dat taakstraffen worden gestapeld?

In de brief van de staatssecretaris staat dat het OM en de minister van Justitie belast blijven met de tenuitvoerlegging van de strafoplegging in de zin van artikel 553 van het Wetboek van Strafvordering. Onze fractie vindt dit een prima uitgangspunt. Als de minister dit ook vindt, moet hij de rol van de rechter, van de zittende magistratuur bij de tenuitvoerlegging van straffen niet versterken, maar terugdraaien. Dat is misschien niet de juiste weg. We hebben in de brief van de staatssecretaris gelezen dat rechters niet altijd goed zicht hebben op het straffen. Ik kan dat niet beoordelen. Er zullen ongetwijfeld rechters zijn die heel goed zicht hebben op wat ze opleggen. Is het niet zo dat de rechter daarbij niet al te sterk moet worden betrokken?

Echt zorgwekkend voor de VVD is de constatering van de onderzoekers dat rechters geen behoefte hebben aan informatie en kennis over bijvoorbeeld de effectiviteit van gedragsbeïnvloedende maatregelen. Ook de staatssecretaris en de minister van Justitie lijken hiervan te schrikken. Tenuitvoerlegging is primair de verantwoordelijkheid van de uitvoerende macht, maar dit ontslaat de rechterlijke macht nooit van de verplichting goed geïnformeerd te zijn over het effect van strafoplegging. Dit moet de Raad voor de rechtspraak misschien nog wel goed tussen de oren krijgen bij de leden van de zittende magistratuur. Zij moeten in de spiegel kijken en zich afvragen of zij wel de goede dingen doen bij de strafoplegging en of wel goed wordt gekeken naar het effect van straffen. Ik sluit mij dus aan bij opmerkingen van de eerdere sprekers. Als een rechter contrair gaat en een deskundig advies terzijde legt, is het naar ons oordeel gerechtvaardigd dat de samenleving eist dat dit zeer goed wordt gemotiveerd. Bij de omzetting van voorwaardelijke in onvoorwaardelijke straf lijkt een ingegeven terughoudendheid van rechters niet overeen te komen met hun kennisniveau. We willen niet roepen dat er maar wat wordt gedaan bij de zittende magistratuur, zeg ik collega Pechtold. Wel kun je af en toe, zeker bij contrair gaan van deskundig advies, een gebrek aan motivering constateren. Ik ben het met de sprekers voor mij eens dat een veel betere uitleg nodig is.

De VVD maakt zich grote zorgen over de financiering van de zittende magistratuur. Die zorgen hebben we een aantal maanden geleden ook al geuit in een algemeen overleg. Wij vroegen de minister toen of hij straks niet 46 mln. tekort zal komen. Vandaag horen wij graag van de minister of er niet gewoon geld bij moet. Anders dan collega De Roon van de Partij voor de Vrijheid denken wij dat de zittende magistratuur onder druk komt te staan door de recessie, door de aandacht voor fraude en door de prioriteiten van dit kabinetsbeleid. De financiering van de zittende magistratuur staat onder druk. Denkt de minister dat het zonder 46 mln. extra allemaal mogelijk is?

Ik heb nog een aantal specifieke vragen. Heeft de minister van Justitie er al zicht op wanneer de hoven denken te komen met concrete voordelen van de appelrechtspraak? Wat zijn het voornemen en het tijdpad rondom de concentratie en specialisatie in de appelrechtspraak? Kan de minister daar wat over zeggen? Komt er ook een concentratie van de specialisatie in financieel-economische criminaliteit?

Een onderwerp dat de VVD-fractie en naar ik weet ook de minister na aan het hart ligt, is de koppeling van het geïntegreerd processensysteem, de koppeling tussen Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur. Dat het met de digitale dossiers en de koppeling in de richting van de politie de goede kant opgaat, is iets waar mijn fractie wel van overtuigd is, maar onze vraag is wel hoe het zit met de koppeling met de zittende magistratuur. Liggen de rechters nog dwars of zit er vandaag de dag wel beweging in, in de zin dat ook zij zijn overtuigd van de meerwaarde van het geïntegreerd processensysteem?

Tot slot wil ik nog iets zeggen over de versterking van de positie van het kabinet rechter-commissaris. Mijn fractie denkt dat het een goede zaak is zoals de Raad voor de rechtspraak erover spreekt. Kan de minister overigens aangeven of hij al met de Raad voor de rechtspraak heeft gesproken over waar het dan concreet over gaat bij de versterking van de positie van de rechter-commissaris? Gaat het dan om het terugbrengen van de bevoegdheden rondom het onderzoek met betrekking tot de rechter-commissaris of gaat het ook om organisatorische zaken? Wij denken dat je vooral in de organisatie van de kabinetten rechter-commissaris moet gaan kijken als het gaat om verbetering van de kwaliteit.

Voorzitter: Teeven

Antwoord van de minister

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun stimulerende vragen naar aanleiding van het Jaarplan Rechtspraak en de brieven die de staatsecretaris en ik de Kamer hebben gestuurd over een aantal onderwerpen daaraan gerelateerd, zoals de rechtspraak en het functioneren van het sanctiestelsel. Ik bemerkte dat sommige leden zich afvroegen of een bepaalde brief nu van mij was of van de staatssecretaris. In onze taakverdeling is dat om het even, omdat wij gezamenlijk staan voor het gehele beleidsterrein. Volgens de vervangingsregeling kan het gebeuren dat de Kamer een brief krijgt die in de standaardtaakverdeling door de staatssecretaris wordt besproken maar die door haar afwezigheid door mij wordt besproken en vice versa. De heer Pechtold weet dat dit staatsrechtelijk ook de juiste gang van zaken is.

De heer Pechtold (D66): Toenmalig minister Zalm heeft ooit toenmalig staatssecretaris Bos de brief over de JSF naar de Kamer laten sturen door een dagje onvindbaar te zijn.

Minister Hirsch Ballin: Maar die wel de goede praktijken kent, ook de praktijken die heden zijn onthuld. Het is jammer dat er zo weinig belangstelling van de media is voor dit algemeen overleg.

De prioriteiten in het Jaarplan Rechtspraak 2009 zijn de nadere invulling van de al eerder aan de Kamer geworden en met haar besproken Agenda van de Rechtspraak en de modernisering van de organisatie. Ik onderschrijf deze prioriteiten, met daarbij de aantekening dat er een concretisering van de ambities van de kwaliteitsdoelstellingen gewenst is. Er is hier al gewezen op het meervoudig afdoen van zaken. Dat komt ook terug in het Jaarverslag Rechtspraak 2008 dat de Kamer binnenkort kan verwachten. Wat betreft de prioriteiten wijs ik er verder op dat er risico’s zijn gelegen in de forse extra instroom van zaken. Ik noem in dit kader ook het draagvlak voor de gang van zaken bij de verdere ontwikkeling van de zogenaamde gerechtelijke kaart. Het ontbreekt ons aan de financiële middelen om overcapaciteit in delen van het land te organiseren om de kwaliteit van de rechtspraak over het land te spreiden. Wij willen ook voorkomen dat er langere doorlooptijden ontstaan en dat de werkvoorraden oplopen. Ik heb ook alle vertrouwen in de inspanningen van de rechtspraak en uiteraard ook in de verdere beraadslaging over de ontwikkeling van de gerechtelijke kaart.

De huidige economische situatie betekent dat wij geen oplossingen zullen kunnen vinden in een laten groeien en doorgroeien van de budgetten boven de beschikbare meerjarencijfers uit. Integendeel, in de huidige financieel-economische situatie moet er rekening mee worden gehouden dat wij onszelf de vraag zullen moeten stellen waar de kwaliteit kan worden behouden met minder middelen.

De heer Pechtold (D66): Ik heb u in eerste termijn al prikkelend aangegeven dat als u het ontslagrecht of het ambtenarenrecht zou veranderen, u dan een stuk minder rechtszaken hebt. Ik zou er nog aan kunnen toevoegen dat u niet zo veel rechtszaken tegen WOB-verzoeken moet voeren, dan zou dat ook wat zaken besparen. Dat ligt echter in de sfeer waarin ik de haalbaarheid niet zo groot acht. In de discussie met de staatssecretaris over de gesubsidieerde rechtsbijstand bleek dat 60% van al die zaken, zaken tegen een overheid zijn. Afgesproken is dan ook dat rond de bezuinigingen er alles aan gedaan zou worden om dat aantal zaken terug te brengen. Ziet u in het kader van de recessie mogelijkheden daartoe? Zou u ons kunnen aangeven wat de overheid kan doen om zelf de besparingen mede mogelijk te maken ofwel ruimte op andere gebieden te creëren door minder zelf in de procedures terecht te komen?

Minister Hirsch Ballin: Deze gedachten van de heer Pechtold zijn mij sympathiek en ze sluiten ook aan bij de lijn die wij hebben gekozen in de discussies over de rechtsbijstand, namelijk om ook via een meer proactieve benadering van geschillen tussen burger en overheid te proberen de druk op de budgetten voor de rechtsbijstand te verminderen. Er zijn mogelijk ook nog positieve effecten te verwachten als wij erin slagen om de besluitvorming van de overheid minder gecompliceerd en minder door procedures belast te laten verlopen. Zoals het kabinet eerder heeft aangekondigd, wordt er op dit moment gewerkt aan wetgeving die er ook op gericht is om besluitvormingsprocedures te versnellen, hetgeen weer van belang is voor investeringen in de infrastructuur. Ik wil daarvan geen wonderen verwachten voor de rechtspraak maar het type denken dat de heer Pechtold verwoordt, is ons sympathiek.

De heer Pechtold (D66): Ik ben blij met dit antwoord, maar het mag niet vrijblijvend zijn. Ongeveer een half jaar geleden riep de premier de overheden op om op tijd hun rekening te betalen. De laatste thermometer in dat dossier laat zien dat het bij een oproep is gebleven en dat het bijvoorbeeld niet is doorvertaald naar andere bestuurslagen om er daadwerkelijk naar te handelen. Dat gaat dus heel traag en leidt tot frustratie, nadat er eerst een heel terechte belofte is gedaan. U verwijst naar wetgeving die in de maak is en waarbij wij ten aanzien van de infrastructuur meer mogelijk kunnen maken. Ik zou van u graag willen vernemen op welke punten u nog meer mogelijkheden ziet, naast zo-even genoemde wetgeving en naast de inspanning die al is overeengekomen rond de rechtsbijstand. Ziet u mogelijkheden om op korte termijn procedures in Nederland zo te maken dat wij zelf minder in procedures terechtkomen? Kunt u ons een overzicht daarvan verstrekken?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Kan de minister dan ook aangeven welk effect hij verwacht van de aanstelling van mevrouw Monique de Vries naar aanleiding van de motie van de heer Heerts en mij?

Minister Hirsch Ballin: Het betaalgedrag van de overheid is gisteren aan orde geweest in het mondelinge vragenuur, waarbij collega Bos heeft gewezen op de coördinerende rol die op dat terrein wordt vervuld door de minister van BZK en de doorwerking die dat heeft op de lagere overheden.

Verder heeft de heer Pechtold gevraagd of wij ook inzicht kunnen geven in wat op het gebied van de wetgeving deel uitmaakt van het kabinetsbeleid op dit terrein. In het verlengde van het aanvullend beleidsakkoord ben ik samen met de collega’s in het kabinet bezig om het wetgevingsprogramma ter zake op te stellen. Dat overzicht is in voorbereiding en kan de Kamer verwachten.

De heer Pechtold (D66): Wanneer kunnen wij dat overzicht verwachten?

Minister Hirsch Ballin: Dat zal hooguit enkele maanden vergen. Als het even meezit, nog eerder. Wij zijn ermee bezig om het u voor de zomer te doen toekomen.

In het verlengde van de motie-Heerts/Van Vroonhoven en de toezeggingen die mijn collega Albayrak in dat kader heeft gedaan, zijn wij bezig uitwerking te geven aan de vermindering van het beslag op de gefinancierde rechtsbijstand door te kijken naar geschillen die vermeden kunnen worden. Mevrouw Monique de Vries is door ons aangezocht om een zogenaamde ambassadeursrol te vervullen. Die is erop gericht om deze kwestie te doen leven bij de verschillende overheden die hierin een rol spelen. Ik moet er wel bij aantekenen dat in verband met de grondrechtelijke vereisten wij een burger niet kunnen of willen beletten om in beroep te gaan tegen een overheidsbesluit.

De heer Heerts (PvdA): Die reactie is op zichzelf prima, maar de motie komt ook voort uit de gedachte van mogelijke besparingen. Ik hoop dan ook dat de andere ministeries die verantwoordelijk zijn voor de verschillende bestuursorganen, die rol van ambassadeur of hoe men die dan wil noemen, ook zo snel mogelijk op zich gaan nemen. Op het moment dat zij medeverantwoordelijk zijn voor een grotere toestroom bij de rechtspraak, moeten ze daar dan misschien ook maar eens de rekening voor krijgen.

Minister Hirsch Ballin: Het woord ambassadeur staat tussen aanhalingstekens maar de eigenlijke betekenis is natuurlijk een vertegenwoordiging, niet intern maar extern, juist bij anderen. Het is de bedoeling om alle onderdelen van de overheid mee te krijgen en in dit proces te betrekken. Bij dit alles moeten wij overigens niet een soort bovenmatige identificatie uitvoeren van wat de rechtspraak doet met strafrecht en bestuursrecht. Bijna tweederde van de zaken is namelijk civiel in de brede betekenis van het woord, dus inclusief personen- en familierecht.

De rechterlijke macht speelt uiteraard een cruciale rol. Ik heb het dan over de brief over de tenuitvoerlegging van sancties en maatwerk door de rechter bij de uitvoering van de op de persoon gerichte aanpak van criminaliteit die aan ons beleid ten grondslag ligt. De bevindingen uit het onderzoek zijn dat de bevoegdheden van de rechter als het gaat om de tenuitvoerlegging beperkt zijn en dat er ook moet worden gewerkt aaneen groter zicht van de rechter op de praktijk en effectiviteit van deze sancties. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de gedragsbeïnvloedende maatregel die sinds vorig jaar deel uitmaakt van de sancties die kunnen worden toegepast. Ook is aan de orde een verdere verbreding van de kennis en zeker van het belang. Het Openbaar Ministerie heeft hierbij ook een voorlichtende functie ten opzichte van de rechtspraak.

Het is onze benadering dat kennis in dit verband niet alleen maar betekent welke sancties er mogelijk zijn – die sancties zijn helder omschreven in het Wetboek van Strafrecht – maar ook welke effecten die sancties hebben op de verdachten/veroordeelden en op de samenleving. Een van de dingen die voor de staatssecretaris van Justitie en mij centraal staan in de manier waarop wij sancties in het kader van de persoonsgerichte aanpak willen uitvoeren, is dat er met inschakeling van een erkenningscommissie voor gedragsinterventies wordt beoordeeld wat de feitelijke werkzaamheid is van de behandelingen en de interventies die deel kunnen uitmaken van de maatregelen uit het Wetboek van Strafrecht en de tenuitvoerlegging van straffende maatregelen.

Mevrouw Van Vroonhoven heeft de vraag opgeworpen hoe het te verklaren is dat er in 2008 minder strafzaken en vreemdelingenzaken zijn afgedaan dan was voorzien. De Raad voor de rechtspraak zal aanstaande dinsdag zijn Jaarverslag Rechtspraak 2008 presenteren. Daarin zal uitgebreid worden ingegaan op de instroom- en productiecijfers van het afgelopen jaar. Het zou kunnen zijn dat daar dan uit blijkt dat wat betreft het strafrecht de instroom bij de hoven lager uitviel dan was verwacht. Dat is iets wat zich kan voordoen. Wel zijn er aspecten van beheer bij enkele hoven die de aandacht van de Raad voor de rechtspraak verdienen.

De heer Pechtold (D66): Kan de minister deze laatste cryptische zin in begrijpelijk Nederlands vertalen?

Minister Hirsch Ballin: Als de heer Pechtold zo’n vraag stelt naar aanleiding van een zin van mij, ga ik ervan uit dat hij mij heel goed heeft begrepen.

De heer Pechtold (D66): Dat klopt, maar omdat ik u er daarna ook nog aan wil kunnen houden, wil ik dat anderen het ook begrijpen voor het geval dat u het dan ontkent.

Minister Hirsch Ballin: Nee, ik ontken niets, al was het maar omdat de heer Pechtold ook een goed geheugen heeft. Als ik wil dat hij iets niet zou onthouden, zou ik het niet zeggen. De Raad voor de rechtspraak zal in zijn jaarverslag dus ingaan op de instroom en de afdoening van zaken. Overeenkomstig de Wet op de rechterlijke organisatie heeft de raad een taak ten aanzien van het beheer van de rechterlijke organisatie. Ik twijfel er daarom dan ook niet aan dat de raad in dat jaarverslag zal ingaan op het beheer, de instroom en de organisatie.

Bij de Vreemdelingenkamers bleek de verwachte stijging van de instroom zich niet te hebben voorgedaan. Die kwam in 2008 zelfs iets lager uit dan in 2007. Bovenop de verwachte instroomstijging was er een buffercapaciteit voor de vreemdelingenkamers afgesproken, omdat wij niet willen dat de voortgang van de afdoening van vreemdelingenzaken vertraging ondervindt door knelpunten in de bezetting van de kamers. Die combinatie van factoren heeft gemaakt dat de daadwerkelijke productie fors lager is dan die op grond van de eerdere gemaakte afspraken voor de Vreemdelingenkamers. Ook daarvan moet ik zeggen dat dit in de kern van de zaak goed nieuws is. In de plenaire vergaderzaal zijn vanochtend de ontwikkelingen van de cijfers op het gebied van het vreemdelingenrecht aan de orde geweest in een debat met collega Albayrak. Ook hierin wordt weer duidelijk dat de precieze cijfers soms, en soms wel meer dan soms, een ander beeld oproepen dan de vluchtige indrukken.

De heer Pechtold (D66): Mag ik hieruit opmaken dat u het standpunt huldigt dat het totaalvolume van vreemdelingenrechtzaken weliswaar dalende is maar dat de intensiteit per gemiddeld geval nog niet aan het afnemen is? Zou die studie zich dan ook niet moeten richten op de vraag of de procedure niet wat eenvoudiger kan?

Minister Hirsch Ballin: Het antwoord op die vraag is ja. De doeltreffendheid van de procedure in vreemdelingenzaken behoort inderdaad tot de punten van aandacht en activiteit van de staatssecretaris en mij. Dat is ook overeenkomstig het coalitieakkoord en de uitwerking die wij eraan hebben gegeven in ons beleid. Vandaar dat wij op dit moment in een vergevorderd stadium van voorbereiding zijn van een wetsvoorstel tot herziening van de Vreemdelingenwet 2000 die betrekking heeft op de procedure.

Mevrouw Van Vroonhoven heeft gevraagd of ik een nadere concretisering kan geven van de ambities wat betreft de kwaliteitsnormen voor 2009. Op dit moment heb ik van de Raad voor de rechtspraak nog geen uitwerking ontvangen van de ambities wat betreft de kwaliteitsnormen voor 2009. De raad heeft mij laten weten de doelstellingen van bijna alle kwaliteitsnormen voor het jaar 2010 te hebben vastgesteld. Vanwege het grote verschil in uitgangspositie van de verschillende gerechten bij de start van dit kwaliteitstraject heeft de raad er expliciet voor gekozen om voor het jaar 2009 geen landelijke doelen op te leggen. De raad wil de gerechten ruimte geven om op eigen wijze toe te groeien naar het bereiken van de doelen in 2010. Er is dus ruimte door de raad gegeven aan de leiding van de gerechten, rekening houdend en verdisconterend het verschil in startpositie, om het gestelde doel in 2010 te bereiken. Ik heb de raad desalniettemin gevraagd om in het jaarverslag 2008 wel een concretisering te geven onder andere op het gebied van de rechter-commissariaten. Zoals gezegd, presenteert de raad aanstaande dinsdag het jaarverslag 2008. Dat kan de Kamer dan op heel korte termijn met mijn reactie verwachten.

Verder heeft mevrouw Van Vroonhoven gevraagd naar de bijstelling van het kwaliteitsprogramma RechtspraaQ. Zoals bij elk systeem, is er ook voor RechtspraaQ onderhoud nodig. Binnen de rechtspraak is afgesproken om een keer in de vier jaar de statuten en het meetsysteem van het rechterlijk functioneren RechtspraaQ te actualiseren. Dan kan het bijvoorbeeld blijken dat definities of normen in de praktijk toch minder goed bruikbaar zijn en derhalve een mindere bijdrage leveren aan de Q van RechtspraaQ. Ook kunnen omstandigheden in de gerechten of externe omstandigheden nopen tot aanpassingen. Daarom zal er in 2009 een tussentijdse evaluatie komen. De bijstellingen zien er niet op dat wordt afgedaan aan de kwaliteitseis – er is dus niet sprake van minder Q – maar zien er wel op dat betere, meer bij de praktijk aangesloten normen worden gesteld. Dus de Q wordt met een fijnere pen geschreven. De aanpassing van die definities en normen vindt plaats nadat de Raad voor de rechtspraak een en ander heeft gecoördineerd met alle landelijke overleggen van de strafsectoren en andere sectoren van de rechtspraak. De wijze van rapporteren over de kwaliteit van de gerechten aan de raad en van de raad aan mij, zal ik samen met de raad evalueren naar aanleiding van de prijsonderhandelingen 2009. Dat geeft ook aan dat er een relatie ligt tussen de prijs en de kwaliteit.

Verder heeft mevrouw Van Vroonhoven gevraagd hoe de onafhankelijkheid is geborgd wat betreft de visitatie in 2010. Eens in de vier jaar bezoekt een visitatiecommissie de gerechten. In die commissie hebben ook zitting mensen van buiten de rechtspraak. De voorzitter van die commissie is ook extern, hetgeen waarborgen biedt voor de onafhankelijkheid van die commissie, zoals dat ook hoort bij visitaties. De wijze van vormgeving van de visitatie in 2010 wordt nu besproken, eerst binnen de rechtspraak. De visitatiecommissie uit 2006 heeft geoordeeld dat de gerechten goed op weg zijn, maar dat nog niet overal daadwerkelijk aan de kwaliteit werd gewerkt. Dat zal uiteraard worden verdisconteerd en gecorrigeerd bij de visitatie die voor volgend jaar wordt voorbereid.

Vervolgens heeft mevrouw Van Vroonhoven gevraagd naar de carrièremogelijkheden voor rechters buiten het management. Het beeld dat je alleen door in het management te gaan zitten, carrière kunt maken, is onjuist en moet dat ook zijn. De recente herziening van het loon- en functiegebouw van de rechterlijke macht is mede aangegrepen om juist te voldoen aan de wens om de vakinhoudelijke loopbaanmogelijkheden binnen de gerechten en de parketten te vergroten. Dat is ook de reden waarom de functieaanduidingen zijn herzien voor de verschillende leden van de rechterlijke colleges. Het is mogelijk dat de oude benadering waarin het vicepresident of het coördinerend vicepresident zijn, alle nadruk kreeg in het kader van de loopbaanontwikkeling, wat te veel richting eerdergenoemd beeld ging. De benadering van seniorfuncties binnen het rechterlijk ambt biedt mogelijkheden om de senioriteit niet alleen af te meten aan de managementrol. Ook andere bijdragen aan de kwaliteit krijgen als het ware gestalte in deze benadering van de functies binnen de rechtspraak.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Wij kunnen er dus gezamenlijk van uitgaan dat de indruk die er bestaat dat er meer managementlagen gecreëerd worden, onjuist blijkt en dat u met ons van mening bent dat wij echt moeten gaan zitten op de lijn van de beroepseer?

Minister Hirsch Ballin: Management moet u niet alleen opvatten in de zin van het werk regelen maar ook in de zin van de inhoud van het werk, zoals aansturen en stimuleren. Dat geldt voor de senioren in zowel de rechtspraak als het Openbaar Ministerie.

Verder kan ook de herziening van gerechtelijke kaart condities creëren of versterken voor inhoudelijke carrièremogelijkheden. De mogelijkheden voor specialisme zullen kunnen worden uitgebreid omdat de schaalgrootte en de aantallen zaken en middelen dan ook een verlegging naar en een concentratie op de precieze inhoud mogelijk maken. Ik heb dat ook gezegd in het algemeen overleg dat wij onlangs hadden over die kaart. Gelijke hoge kwaliteit van de rechtspraak in alle delen van het land staat daarbij centraal.

Mevrouw Van Vroonhoven vroeg of er meer wrakingen zijn. Naar ik meen komt dat aan de orde in het jaarverslag dat aanstaande dinsdag wordt gepresenteerd. Er is gevraagd of er wordt «gescout» op advocaten waaruit je rechters zou kunnen rekruteren met een bredere culturele achtergrond. De vraag inzake de werving van rechters met een bredere culturele achtergrond kan met «ja» worden beantwoord, maar die werving is niet specifiek op de advocatuur gericht, maar ook op andere groepen functies waaruit kandidaten voor de rechtspraak kunnen voortkomen.

Mevrouw Gerkens heeft de vraag gesteld of er met de Raad voor de rechtspraak ook gesproken is over het belang van interne toetsing. Welnu, dat is het geval. Dit wordt bij de visitatie 2010 betrokken. De exacte opzet en invulling van de visitatiecommissie zijn nog niet rond, maar dat zal binnenkort wel het geval zijn, in de voorbereiding van de visitatieronde 2010. Ik heb de raad al meegegeven dat ik hoop dat daarin een vast ritme kan worden gevonden en uitgewerkt.

Mevrouw Gerkens vroeg ook naar de toegankelijkheid van de rechtspraak bij de gerechtelijke kaart, in verhouding tot de doelmatigheid van de rechterlijke organisatie. Op 16 april hebben wij daarover gesproken. Ook dit gezichtspunt is daarbij aan de orde gekomen. De spreiding van rechterlijke colleges in de benadering waarover ik u heb geschreven, zal hopelijk in de nabije toekomst een functionele zijn. Dit betekent dat de toegankelijkheid van de rechtspraak niet minder goed, maar juist evenwichtiger wordt verzekerd. Natuurlijk zullen er zittingsplaatsen verdwijnen, die in de huidige situatie van transport en communicatie niet meer noodzakelijk zijn. Juist door uit te gaan van de grootste gemeenten en de hoofdsteden van de provincies, de bestuurlijke hoofdplaatsen van Nederland als het ware, worden een goede spreiding en toegankelijkheid verzekerd. De Raad voor de rechtspraak zal daarover deze zomer advies uitbrengen. Naar ik meen wordt daarover morgen gesproken in de presidentenvergadering. In het najaar kan de Kamer een uitgewerkt voorstel met alle bijbehorende argumenten en preciseringen verwachten.

Mevrouw Gerkens (SP): Ik vind het zeer vriendelijk dat de minister van Justitie mij in het kort een samenvatting geeft van de discussie en van de stand van zaken, maar wat ik heb gevraagd is, of hij mij kan verzekeren dat de discussie over de extra financiële middelen niet zal gaan dienen als breekijzer in de besluitvorming over de herziening van de gerechtelijke kaart. Kunnen wij die twee zaken uit elkaar trekken?

Minister Hirsch Ballin: Ik mocht de coördinatie tussen u en uw fractiegenoot de heer De Wit natuurlijk niet onderschatten, maar ook het punt van het financiële breekijzer is in het bewuste overleg aan de orde geweest. Ik heb toen gezegd – en dat herhaal ik graag – dat de omstandigheid dat de overheid uiteraard ook de gevolgen ondervindt van de financieel-economische situatie een reden te meer is om oplossingen niet te zoeken in overcapaciteit bij in stand te houden vestigingsplaatsen of zittingsplaatsen, terwijl op andere plaatsen in het land die capaciteit hard nodig is. Uiteraard moet met de financieel-economische kaders en de budgettaire kaders rekening worden gehouden, maar de voorstellen die ik heb gedaan en die ik de Kamer in het najaar uitgewerkt zal doen toekomen, hebben geen bezuiniging ten doel, maar zijn bedoeld om met de beschikbare middelen de best mogelijke spreiding van kwaliteit te realiseren. Dat zou ook gelden als er iets meer middelen beschikbaar waren, maar het zal des te meer gelden als er wat minder middelen zijn.

Voorzitter. Mevrouw Gerkens heeft de wenselijkheid aan de orde gesteld van aandacht voor de uitvoering van maatregelen die moeten leiden tot meer deskundigheid bij de rechter inzake de tenuitvoerlegging. Ik wil dat graag met de Raad voor de rechtspraak bespreken. Er is een samenhang met datgene wat ik zojuist zei over de gerechtelijke kaart en de beschikbaarheid van colleges waarbinnen de bewuste specialisatie mogelijk is. De wens dat een en ander in het jaarverslag uitdrukkelijk aandacht krijgt, zal ik graag met de raad opnemen. Ik zal ervoor zorgen dat de raad van deze wens kennisneemt, voor zover dat niet reeds geschiedt door het feit dat twee leden van de raad dit overleg volgen. Misschien geldt dat ook wel voor de andere leden van de raad, via de telecommunicatieverbindingen.

De leden Gerkens, Heerts en Teeven vroegen hoe het zit met de voortgang in de digitalisering. Op het ministerie zijn wij bezig met een programma over «e-rechtsbestel». In dat programma wordt ketenbreed gestuurd op digitalisering. Ik bevestig graag dat ik de Kamer aan het begin van de zomer een nota zal sturen over de elektronische rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak, de Raad van State en de Hoge Raad der Nederlanden zullen daarin een rol spelen. Ik kom later nog terug op de kwesties rond GPS.

Mevrouw Gerkens heeft gevraagd of wij het financieel mogelijk kunnen of moeten maken dat de reclassering ter zitting kan verschijnen voor het geven van advies. Welnu, het kan en het gebeurt ook regelmatig. De financieringssystematiek voor de reclassering belet dat ook niet. De reclassering kan binnen de gemiddelde tijdsnormering voor het advies zelf bepalen in welke gevallen er tijd moet worden uitgetrokken voor het verschijnen ter zitting.

Mevrouw Gerkens (SP): De reclassering heeft ons een brief gestuurd waarin staat dat men wel beperkingen ziet. Hoe kan het dat hierover twee verschillende meningen bestaan? Is de minister bereid om in overleg te treden met de reclassering om te bezien waar de knelpunten zitten en de Kamer daarover te berichten?

Minister Hirsch Ballin: Ik sluit niet uit dat bij de reclassering de opvatting leeft dat men de bewuste taak nog beter zou kunnen vervullen als er meer financiële middelen waren. Ik heb net aangegeven dat binnen de beschikbare financiële middelen deze mogelijkheid bestaat, dus dat zal ook het bericht zijn aan de reclassering in ons eerstvolgende periodieke overleg.

Mevrouw Gerkens en de heer Pechtold hebben de verwachte instroomstijgingen als gevolg van de economische recessie aan de orde gesteld. Bepaalde categorieën zullen inderdaad een sterke stijging laten zien. In mijn brief heb ik daarop ook gewezen. De omvang van de instroom is nu moeilijk te voorspellen. De reguliere prognosemodellen hebben maar een beperkte voorspellingskracht in tijden waarin sprake is van een trendbreuk. Nu speelt dat bijvoorbeeld vooral bij de faillissementszaken. De monitoring van de instroomontwikkeling is dan ook van het grootste belang. Bij een sterke stijging van de instroom bestaat het risico dat voorraden gaan oplopen. Dat proberen wij uiteraard te vermijden, omdat een kenmerk van kwaliteit ook de tijdigheid van de rechtspraak is. Wij zullen alles bezien wat moet worden bezien bij de begrotingsvoorbereiding voor 2010. Daarbij geldt wel dat een en ander moet blijven binnen de beschikbare financiële kaders, want juist in de huidige situatie kunnen wij niet verwachten dat er enorme oplossingen kunnen worden gevonden in verdere bezuinigingen op andere onderwerpen, ten behoeve van dit onderdeel van de rijksbegroting.

In antwoord op een desbetreffende vraag van de heer Pechtold merk ik op dat ik professor Theo Doreleijers tekort zou doen als ik zijn oratie tijdens het congres over strafrecht en forensische psychiatrie voor 16 tot 23-jarigen alleen zou bespreken op basis van een korte samenvatting en nieuwsberichten. Ik geef dus alleen een voorlopige opvatting. Ik denk dat wij er het beste aan doen door te zeggen dat er op dit moment geen wetgevingsproject loopt zoals door professor Doreleijers is voorgesteld, namelijk om een soort tussencategorie in te voeren tussen het jeugdstrafrecht en het volwassenenstrafrecht. Ik zou het echter ook voorbarig vinden om nu op basis van alleen een bericht te zeggen dat het geen goede gedachte is omdat wij er niet mee bezig zijn. Ik neem aan dat professor Doreleijers dit juist naar voren heeft gebracht omdat wij deze categorie tot nu toe niet kenden. Dat is ook de waarde van een inzicht dat uit de wetenschap naar voren is gekomen, en wij zullen het op ons laten inwerken.

De heer Pechtold (D66): Het is prachtig dat het kabinet dit op zich laat inwerken. Ik blijf van dat proces graag op de hoogte. Ik zou u echter tot een iets grotere uitkomstverplichting van die inwerking willen bewegen. Zou u in de komende weken de Kamer een brief willen sturen waarin u het ongevraagde advies van de hoogleraar voorziet van plussen en minnen? Tegen de collega’s die vinden dat minder jeugdigen volgens het jeugdrecht behandeld moeten worden, zeg ik dat dit een oplossing zou kunnen zijn. Maar dat geldt ook voor degenen die in de lijn van Doreleijers zien dat de hersenen zich over een langere periode ontwikkelen – de heer Doreleijers heeft vooral een neurologische beschrijving gegeven – waardoor het echte volwassenenstrafrecht pas later zou moeten ingaan. Die tussencategorie is voor beide zijden van het politieke spectrum interessant. Ik zou het heel goed vinden als het kabinet die handschoen oppakte en dit eens in een prettige brief met voors en tegens voor ons zou neerleggen. Zou de minister daartoe bereid zijn?

Minister Hirsch Ballin: Ik zal dat graag doen, maar ik denk niet dat het verstandig is om te zeggen dat dit binnen een paar weken gebeurt, want dan wordt het vermoedelijk een te oppervlakkige reactie. Wij bezien regelmatig hoe het sanctiestelsel in de praktijk uitwerkt en wordt toegepast. Ik wil echter wel iets meer zeggen over het denken waartoe de oratie van professor Doreleijers aanleiding geeft. De ontwikkelingsfasering die ten grondslag heeft gelegen aan de bestaande wetgeving, met 12 en 18 als leeftijdsgrenzen en de afwijkingsmogelijkheden naar boven en naar beneden rondom 18, heeft inderdaad in elk geval voor een deel een achtergrond in de ontwikkelingspsychologie. Collega Rouvoet en ik hebben daarop een nuancering aangebracht in de brief die wij in september aan de Kamer hebben gestuurd over het belang van meer doen onder de leeftijd van 12 jaar. De heer Pechtold brengt terecht naar voren dat hij het heeft over de andere leeftijdsgrens. Wij moeten daarbij de vraag betrekken wat de toegevoegde waarde van een derde – of in zekere zin vierde – categorie in het strafrecht in concreto zou zijn. De afgelopen jaren is er reeds een mogelijkheid gerealiseerd om te differentiëren binnen de leeftijdscategorieën van het strafrecht, onder andere met de gedragsbeïnvloedende maatregel, de inrichting voor stelselmatige daders en het verbinden van een voorwaarde aan de sanctie. Ik heb het nu over het jeugdstrafrecht versus het volwassenenstrafrecht. Daarmee is ook een mogelijkheid gegeven om met de overgangsleeftijdscategorie, waarover professor Doreleijers heeft geschreven, rekening te houden. Die gedachte zullen wij betrekken bij de uitwerking van de inwerking waarnaar de heer Pechtold vroeg. Ik stel mij voor dat wij dit zouden kunnen doen in het kader van het stuk dat ik de Kamer heb toegezegd over het werken met voorwaarden. In dat stuk wordt ingegaan op de mogelijkheden om in het sanctiestelsel te differentiëren. Ik zal daarin, samen met de staatssecretaris, een reactie geven op de oratie van professor Doreleijers.

De heer Pechtold (D66): Het uitwerken van het inwerken vind ik te vaag voor een door de voorzitter samen te vatten toezegging. Ik zou graag een toezegging willen hebben dat de Kamer een aparte brief krijgt. Ik vraag de minister niet eens om een standpunt. De minister denkt er wel degelijk over na en ik geef aan dat ik het interessant vind. Misschien kan de minister de heer Doreleijers gewoon vragen om een en ander verder uit te werken. Hij kan dat dan ambtelijk laten begeleiden. Ik zit te wachten op een mogelijkheid om vervolgens met de minister hierover verder van gedachten te kunnen wisselen in een algemeen overleg waarin er een kabinetsstandpunt ligt. Wij zijn verrast door een ongevraagd advies. Wij vinden het allemaal interessant. Ik vind dat het dan aan de minister is om een en ander te coördineren. Hoe wij er vervolgens politiek mee omgaan, is de volgende stap.

De heer Heerts (PvdA): Samen met collega Bouchibti heb ik recentelijk vragen gesteld op dit punt. Wij kregen toen een nogal hardnekkig antwoord van de minister dat het allemaal niet nodig was. Wil hij daar nog eens goed naar kijken? Ik sluit aan bij wat de heer Pechtold daarover zegt. De minister mag het betrekken bij de andere brief, over de maatregelen. Het gaat toch allemaal over 12 min, 12–14, 14–16, 16–18 en 18 plus. Voor sommigen van 30 is misschien nog wel een maatregel van iemand van 17 van toepassing, als wij het hebben over bepaalde IQ-aspecten, die wij ook al eerder hebben benoemd. Zo is er een rapport verschenen over 85 min. Het duurt allemaal een beetje lang, maar ik ben voor een integrale benadering. Ik ben er wel voor om er voor de zomer nog eens concreter op in te gaan vanuit de bijzondere voorwaarden of maatregelen. Wat mij betreft past dat wel in de aanpak van de minister met maatwerk. Hoe ziet de minister dit nu voor zich? Ik denk dat ik het redelijk volg, maar het wordt een beetje warrig. Ik hoop dat de minister mij helpt om het weer scherp te zien.

Minister Hirsch Ballin: De heer Heerts heeft terecht, en naar ik geloof met heel scherpe blik, een relatie gelegd met de differentiatie die mogelijk is op grond van de bestaande wetgeving en de sanctietoepassing. De leeftijdsgrenzen die het strafrecht kent zijn minder scheidend dan men vaak denkt. Bovendien voorziet het wetsvoorstel inzake forensische zorg, dat inmiddels in een vergevorderd stadium van voorbereiding is en binnenkort in de ministerraad aan de orde komt, in een betere aansluiting tussen het jeugdstrafrecht en het volwassenenstrafrecht. Wat ik zojuist zei in antwoord op de vragen van de heer Pechtold lag in het verlengde van de schriftelijke antwoorden die de heer Heerts eerder op zijn vragen heeft gekregen, namelijk dat naar mijn inzicht het probleem van dit moment niet is dat wij een tekort hebben aan mogelijkheden om te differentiëren in het jeugdstrafrecht en het volwassenenstrafrecht. Daar ligt nu de suggestie naast van professor Doreleijers, die hij in zijn rede heeft verwoord, om een aparte leeftijdsgroep af te bakenen. Ik heb daar niet negatief op gereageerd in de zin: het heeft geen zin om daarover na te denken, want wij zijn al uitgedacht. Ik wil de suggestie serieus nemen, maar ik wil dat wel verbinden met de vraag welke mogelijkheden er zijn voor een gedifferentieerde toepassing op basis van de bestaande wetgeving. Dat zullen de leden klip en klaar kunnen lezen in de brief die de Kamer van de staatssecretaris en mij tegemoet kan zien over de mogelijkheden om met voorwaarden te differentiëren in het strafrecht.

De heer Pechtold vroeg naar de effectiviteit van de straffen en maatregelen. Hij vroeg ook of ik wil faciliteren dat de Kamer daarover nog beter wordt geïnformeerd. Welnu, dat zal ik graag doen. Er is een metastudie van het WODC over dit onderwerp, die ik de Kamer zal doen toekomen. Dat draagt veel bij aan de informatie waar de heer Pechtold om vroeg.

De heer Heerts en mevrouw Van Vroonhoven hebben een vraag gesteld over de pilots in het jeugdrecht en het belang van het in één procedure behandelen van de complete problematiek van de jeugdige. In de pilots worden de mogelijkheden daartoe inderdaad onderzocht. De wet voorziet niet in een aparte jeugdsector voor alle typen zaken, maar de rechtbank Arnhem experimenteert met een zitting waarbij gecombineerd onderwerpen als ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing, die tot het civiele jeugdbeschermingsrecht behoren, naast strafbare feiten en leerplichtzaken, strafzaken, respectievelijk kantonstrafzaken, worden behandeld. Die proef in Arnhem zal uitwijzen of dit iets is wat wij landelijk in praktijk kunnen brengen. Bij een groot aantal rechtbanken wordt probleemverzuim al behandeld door de jeugdstrafrechter. In veel gevallen is het daarbij voor de jeugdstrafrechter ook mogelijk om te beslissen op een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling, in relatie tot het probleemverzuim.

De heer Heerts heeft ook gevraagd naar de verplichte educatie in andere sectoren, naast het strafrecht. Ik heb het nu niet over verplichte educatie voor probleemjongeren, maar voor rechters. De kwaliteitsnorm van minimaal 30 uur permanente educatie geldt voor iedere raadsheer, rechter en juridisch medewerker in elke sector. Dit komt neer op minimaal tien dagen cursussen en training per jaar. Stages zijn daarin niet verplicht, maar worden wel aanbevolen.

De heer Heerts vroeg mij of ik begrijp wat de raad bedoelt met de zin: voor de verankering in de samenleving is van belang dat de rechtspraak de dialoog aangaat met haar omgeving. Hij heeft daaraan zelf een mogelijke uitwerking toegevoegd van deze sympathiek klinkende gedachte. De Raad voor de rechtspraak noemt zelf in zijn jaarplan een aantal voorbeelden van de wijze waarop deze dialoog met de samenleving wordt aangegaan. Ik noem burgerparticipatie, als rechterlijk beleid wordt uitgezet. Dit houdt in: mensen te spreken vragen en naar hen luisteren. Andere voorbeelden zijn debatten over actuele thema’s en discussies via het internet. De rechtbanken Utrecht en Rotterdam zijn daarmee aan de slag gegaan. Ik denk dat een dergelijke oriëntatie op de samenleving, die in staat stelt om de zittingen goed te laten verlopen, de zaken goed te beoordelen en zittingen voor te bereiden, het belangrijkst is, belangrijker dan dat de rechters komen aanreizen naar een wijk- of buurthuis of school om daar een zitting te houden. De raad stimuleert uiteraard ook dat rechters gebruik maken van mogelijkheden om metterdaad met eigen ogen te zien wat er gebeurt in het land, de wijk en de buurt, eventueel bij nacht en ontij.

De heer Teeven vroeg of na het Openbaar Ministerie ook de rechtspraak overtuigd is geraakt van de meerwaarde van GPS. Het antwoord op die vraag is «ja». Dit is gefaseerd gebeurd. Het wordt ook een steeds duidelijker «ja». Op dit moment wordt nog niet door de rechters gewerkt met de elektronische dossiers en dat betekent dat er nog aardig wat printwerk moet worden gedaan, om dat wat voor het Openbaar Ministerie elektronisch leesbaar is, voor de rechters zonder backlight zichtbaar te maken. Dit soort processen heeft echter tijd nodig, dat weet bijna elke beroepsgroep. Geleidelijk aan zal de overtuiging moeten groeien dat de inrichting van het systeem zodanig is dat de authenticiteit van de documenten even goed gewaarborgd is op het scherm als op papier. Als die overtuiging aanwezig is, zal ook deze volgende stap ongetwijfeld worden gezet. Dit betreft de integriteit, alsook de beveiliging van dossiers in elektronische vorm tegen welk risico van manipulatie dan ook. Daar is uiteraard in voorzien en als dit naar ieders overtuiging helder is, kan ook de laatste stap worden gezet.

De heer Teeven vroeg naar de stand van zaken bij de aanscherping van de taakstraffen en het wetsvoorstel dat ik de Kamer heb toegezegd. Het wetsvoorstel wordt volgende week in de ministerraad besproken. Ik hoop dat dit na advisering door de Raad van State spoedig de Kamer zal bereiken. De OM-aanwijzing taakstraffen is intussen al aangescherpt en in werking getreden.

De heer Teeven heeft ook de rol van de rechter bij de tenuitvoerlegging aan de orde gesteld, in de zin dat wij op dat punt misschien ook niet te veel van de rechtspraak moeten verwachten in verhouding tot de rol die het OM heeft, dat belast is met de tenuitvoerlegging van de uitspraken door de rechter gedaan. Zoals ook blijkt uit onze brief, zien wij geen aanleiding om de wettelijke regeling op dit moment te veranderen. Wij steken vooral in op het versterken van de kennispositie van de rechter. Het Openbaar Ministerie kan tenuitvoerlegging van de vervangende straf vorderen. De beleidsruimte in de praktijk om rekening te houden met individuele omstandigheden is daarmee gegeven.

De heer Teeven heeft voorts de situatie aan de orde gesteld waarin de rechter afwijkt van een gegeven advies en hij heeft het belang van een goede motivering daarvan benadrukt. Dat bevestig ik. Verder is gevraagd hoe het moet met de gerechtelijke kaart wat betreft de gerechtshoven, en de rol die daarop vooruitlopend wordt vervuld door de kenniscentra die bij de gerechtshoven zijn of worden ingericht. Daarvoor geldt dat de kenniscentra over het land zijn verdeeld. Zij zijn of worden gerealiseerd. Dit jaar zal de Raad voor de rechtspraak besluiten of ook op andere rechtsgebieden kenniscentra gewenst zijn.

De heer De Roon heeft de financiële aspecten aan de orde gesteld van het vaker werken met meervoudige kamers. In de lijn die de Raad voor de rechtspraak heeft uitgezet is dit van belang als manier om kwaliteit voor bepaalde soorten zaken op een andere manier te waarborgen, althans te versterken, en een steun in de rug te geven. Meervoudige kamers zijn immers niet per definitie onfeilbaar, maar bieden wel een extra mogelijkheid, aangezien rechters of raadsheren hun oordeel aan elkaar kunnen toetsen en scherpen. Op dit moment is niet aan de orde dat daar meer geld voor wordt gegeven. Er is ook niet meer geld gevraagd. Bij de prijsonderhandelingen van 2008–2010 zijn al afspraken gemaakt over de verschillende kwaliteitsgebieden. Een van die afspraken gaat over het vaker met meervoudige kamers behandelen van zaken. Daar hoort uiteraard een financieel beeld bij. In de afspraken is een en ander verdisconteerd, zodat het binnen de bestaande financiële kaders past. In 2009 zullen de eerder afgesproken normen weer worden bekeken. Dan is het denkbaar dat dit een rol speelt in de volgende periode, die loopt van 2011 tot 2013. Ik zeg met nadruk «denkbaar» omdat eerst nog moet worden bezien in hoeverre een en ander aan de orde is.

De heren De Roon en Pechtold hadden het over de procedures in het vreemdelingenrecht. Een wetsvoorstel voor de herziening van de asielprocedure is inmiddels voorgelegd aan de Raad van State. Ik hoop dat de indiening hiervan bij de Kamer spoedig kan plaatsvinden.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn nauwkeurige beantwoording. Voor mij staat er dan ook niet zo heel veel open. Ik ging dit overleg in met de gedachte dat wij het gingen hebben over het Jaarplan van de Rechtspraak. Ik vind het mooi dat het overleg toch uitmondde in een meer filosofische beschouwing over hoe een rechter moet omgaan met bepaalde uitspraken, waardoor het een heel levendig debat werd.

Ik wil dat de minister uitgebreider antwoordt op mijn vragen over de hogere instroom als gevolg van de recessie. Ik begrijp heel goed dat hij hierover op dit moment geen nadere informatie kan geven en ik zal hem dat nu ook niet vragen. Hoe zal het echter gaan met de verzachting van de bezuiniging op de gefinancierde rechtsbijstand? Hoe kijkt de minister hiertegen aan?

Ik ben heel benieuwd naar het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak. Dat ligt weliswaar al voor, maar ik heb daar nog niet naar kunnen kijken. Dat is echter werk voor ons.

Mevrouw Gerkens (SP): Voorzitter. Ik ben blij dat de minister bezig is met de interne toetsingscommissie, zoals mijn collega De Wit had gesuggereerd. Ik ben ook blij met de toezegging inzake de nota over een elektronisch rechtsbestel of «e-rechtsbestel» en ik ben blij dat de minister heeft gezegd dat er ook in de komende jaarverslagen en jaarplannen aandacht wordt besteed aan de effecten van de activiteiten hieromtrent.

De minister zegt dat de reclassering een zitting kan bijzitten binnen het beschikbare budget. Hij heeft echter ook toegezegd dat hij dit in het overleg zal betrekken. Kan hij de Kamer informeren over de uitkomsten van dat overleg?

Ik heb nog een vraag over de toename van het aantal zaken en het waarborgen van de kwaliteit van de rechtspraak in dat licht, wat ook door collega Van Vroonhoven werd aangestipt. De rode draad die ik in dit debat zie, is dat de portemonnee op slot zit, dat de minister heel stevig de hand op de knip houdt en dat hij dan ook nog rondloert waar nog geld valt te halen. Aan de ene kant snap ik dat, want wij zitten in een crisis. Aan de andere kant voelt dit ook een beetje tegenstrijdig, want wij willen toch echt de kwaliteit van de rechtspraak kunnen waarborgen. Ik begrijp uit de woorden van de minister dat hij de uitdaging aangaat om met minder meer te doen. De minister moet van ons begrijpen dat wij dan de uitdaging aangaan om te bezien of hij de kwaliteit, die zo hard nodig is bij de rechtspraak, kan waarborgen. Garandeert de minister dat de kwaliteit niet achteruitgaat?

De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ik ben bijna gelukkig met deze middag, want ik noteer drie toezeggingen, die de voorzitter vast ook heeft opgeschreven. Wij krijgen nader antwoord op de vraag welke gevolgen de recessie kan hebben voor de rechtspraak. De minister bekijkt op welke andere terreinen, naast de gesubsidieerde rechtsbijstand, er nog mogelijkheden zijn. Daar ben ik blij mee. Ik ben ook blij met de toezegging over het WODC-rapport. En ik ben blij met de toezegging dat het kabinet, nadat het op zich heeft laten inwerken wat professor Doreleijers heeft gezegd, komt met een uitwerking daarvan.

De voorzitter: Ik heb de laatste twee toezeggingen ook gehoord, maar de eerste toezegging heb ik de minister niet als zodanig horen doen. Misschien is het goed om dat nog in een vraag te verpakken.

De heer Pechtold (D66): Ik ga nog een poging wagen, want ik dacht dat wij die toezegging hadden. Zo ziet u maar dat het goed is dat er meer mensen meeluisteren.

Die toezegging ging over mijn opmerking dat de overheid vaak zelf onderdeel is van de rechtspraak. Vervolgens hebben wij het gehad over de gesubsidieerde rechtsbijstand, over het betalen van rekeningen en over het versnellen van procedures. Dat laatste heeft betrekking op de wet die premier Balkenende heeft aangekondigd. Ik heb gezegd dat ik graag een uitwerking en een overzicht krijg van de punten waarin de minister bepaalde mogelijkheden ziet. Ik beluisterde in het antwoord van de minister dat hij zoiets aan de Kamer zou doen toekomen.

De voorzitter: Dat gaan wij in tweede termijn horen.

De heer Pechtold (D66): Wat ik ook graag in tweede termijn hoor, is hoe de minister aankijkt tegen de gedachte om rechters een meer persoonlijk profiel te geven. Dat was namelijk een cri de coeur van een rechter. En wij zien het allemaal: er zijn weblogs en rechters worden steeds vaker bij naam genoemd, met alle gevolgen van dien. Ziet de minister daarin nog een taak weggelegd voor de politiek, hemzelf voorop?

De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording en de rode draad die daarin is waar te nemen.

De minister zei dat stages zijn aanbevolen. Ik vraag echter of hij deze verplicht wil stellen. Dat kan misschien in de vorm van een puntensysteem. Daarbij gaat het niet alleen om de zittende magistratuur. Het zou ook heel goed zijn voor mensen die bij het OM werken om eens wat verder te kijken. Daar krijg ik graag een reactie op.

Dan kom ik op het algehele functioneren van de Raad voor de rechtspraak. Men zit vaak in een bepaalde strafrechtketen te denken. Zou men echter niet wat meer aansluiting moeten zoeken bij bestuurlijke ontwikkelingen? Vooral over de indeling van de gerechtelijke kaart kregen wij een stortvloed van brieven van lokale gemeenten toen wij iets wilden wijzigen. Vindt de minister niet dat de Raad voor de rechtspraak wat meer overleg moet voeren met de andere actoren?

Het is iets te gemakkelijk om te zeggen dat de reclassering in haar brief alleen maar vraagt om extra geld. Als wij namelijk maatwerk willen leveren met goede rapporten en willen dat de reclassering daarin een positieve rol speelt, is het van belang dat zij daartoe de mogelijkheid krijgt, ook als wij van de rechter vragen om wat kritischer te kijken naar de betrokkenheid van de reclassering bij zaken. Daarmee zeg ik overigens niet dat de reclassering bij elke zaak moet worden betrokken, want voordat je het weet biedt zij zich dan ook bij elke zaak aan. De rechter moet daar dus om vragen. Misschien ligt die kwestie echter toch wat anders en is er een relatie met de motie-Van Velzen en de daaraan gerelateerde pilot.

De kennis en de knowhow van Veiligheidshuizen kunnen na een vonnis wat nauwer worden betrokken bij de executie van een straf. Ziet de minister daar iets in? Misschien kan dat niet, maar misschien ook wel. Ik krijg graag nog een korte reactie op die ontwikkeling. Die hoeft niet uitgebreid te zijn, maar dan weet ik in ieder geval hoe zwaar ik moet doorzetten op dat punt. De kennis van Veiligheidshuizen, waar vooraf, in de preventieve sfeer, gebruik van wordt gemaakt, kan achteraf, bij de executie en de verdere preventie, immers ook enorm helpen. Dit leidt niet direct tot een voordeel op de Justitiebegroting, want preventie laat zich moeilijk in cijfers vertalen. Misschien zouden de collega’s van SZW en VWS op dat punt dus wat moeten helpen, want uiteindelijk leidt het toch tot minder overheidskosten.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik bedank de minister voor zijn reacties. De meeste vond ik bevredigend. Als ik goed heb geluisterd, heeft de minister alleen nog niet zo veel gezegd in reactie op mijn opmerking naar aanleiding van het onderzoek van de Universiteit Utrecht, waarin wordt gesteld dat rechters zich beter moeten verdiepen in de vraag hoe straffen uitwerken voor de verdachten. Naar aanleiding daarvan heb ik betoogd dat rechters zich dan ook wat meer zouden moeten verdiepen in de vraag hoe straffen uitwerken voor de samenleving als geheel en voor de slachtoffers. Steunt de minister die zienswijze? Dat zou ik namelijk graag willen.

De heer Heerts (PvdA): Ik had voorgesteld om op dat punt wellicht een verplichte stage in te voeren, aangezien rechters dan de uitwerking van straffen zien. Als ik de heer De Roon zo hoor, neem ik aan dat hij daar positief over is.

De heer De Roon (PVV): Het gaat mij net een stap te ver om er een verplichte stage van te maken. Als er echter cursussen worden aangeboden, dan moet daarin niet alleen worden gekeken naar de uitwerking van straffen voor de dader of de veroordeelde, maar ook naar die andere aspecten.

Voorzitter: Van Vroonhoven-Kok

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ook de VVD-fractie bedankt de minister voor zijn antwoorden. Die zijn op een aantal onderdelen bevredigend en duidelijk. Er zit vooruitgang in het geïntegreerd processysteem (GPS). Ik hoop dat het beter gaat met het GPS dan met de pen die ik heb gekregen van de GPS-organisatie, want met die pen is het buitengewoon lastig schrijven, zo bleek tijdens dit AO.

De VVD-fractie mist het antwoord op de vraag over de versterking van de positie van het kabinet van de rechter-commissaris. Waaraan denkt de Raad voor de rechtspraak daarbij?

Kan de minister iets zeggen over de verwachtingen over de veranderingen bij de herzieningsregeling en de inbedding van de organisatie van de rechtspraak? Positioneren wij een en ander nu bij het bureau voor de procureur-generaal in een bepaalde hoedanigheid of gaan wij de weg op die de SP-fractie voorstaat, namelijk die van een aparte rechtseenheidkamer die helemaal losstaat van de huidige rechtspraak en die de herzieningen gaat beoordelen?

Ik heb weer met enige verbazing geluisterd naar de heer Pechtold. Hij had het over transparantie in de rechtspraak en rechters die duidelijk moeten uitleggen waar zij mee bezig zijn. Het probleem van de zittende magistratuur is dat rechters ook persoonlijk zichtbaar worden als zij goed uitleggen wat zij allemaal doen. Dat is een beetje het tweesprongetje. Als je er in de rechtszaal ook nog media bij wilt hebben, zoals collega Pechtold wil en ik trouwens ook, dan kun je er bijna niet aan ontkomen dat de rechter in Nederland een gezicht krijgt. De VVD-fractie vindt dat de zittende magistratuur daar niet zo bang voor moet zijn. Anders dan president Verheij van het Amsterdams gerechtshof schrijft in zijn stuk in het NRC, denk ik dat dit onontkoombaar is. Je moet ook tegen een stootje kunnen. Dat zegt de heer Verheij ook wel, maar tegelijkertijd was zijn stuk ook enigszins een klaagzang en dan ook nog eens over een uitspraak die terecht brede kritiek heeft gekregen. Kan de minister daar ook nog wat over zeggen?

De heer Pechtold (D66): Als ik de heer Teeven hoor, dan troost ik mij altijd met de gedachte dat men aan sommige tegenliggers de juiste weg herkent.

De heer Teeven (VVD): Aan sommige liberalen herken je ook dat zij geen echt liberaal gezicht hebben. Zij vragen immers om transparantie, maar proberen die met de andere hand weer te beperken.

Voorzitter: Teeven

Minister Hirsch Ballin: Mevrouw Van Vroonhoven stelt de financiering van de rechtsbijstand aan de orde in het licht van de recessie. Wij werken binnen de bestaande budgettaire kaders voor zover ze niet zijn herzien in het aanvullend beleidsakkoord en in de kabinetsbesluiten op dat punt. In tijden van recessie betekent «herzien» niet dat er meer geldstromen gaan vloeien, behalve voor zeer specifieke zaken, en zij verwacht dat ook niet. Dat moeten wij onder ogen zien. Dat stelt ons wel voor de vraag wat wij moeten doen om het principe dat de kwaliteit voorop moet staan, overeind te houden, zo zeg ik ook in antwoord op de expliciete vraag van mevrouw Gerkens hierover. Soms is dat een kwestie van inventiviteit. In ieder geval moeten wij scherp opletten. Mevrouw Gerkens heeft terecht geconstateerd dat er nu nog meer reden is om er heel scherp op te letten dat het geld dat wij hebben, goed wordt gebruikt, nog meer dan sowieso bij de overheid het geval hoort te zijn. Het betekent ook dat wij voldoende voortgang moeten maken met de wetgeving die nodig is om alles goed te laten functioneren. Dat zal ik ook onder de aandacht brengen als er wetsvoorstellen komen die daarvoor nodig zijn. Deze kwestie speelt ook een rol bij de wetgeving inzake de gefinancierde rechtsbijstand, zo zeg ik mede tegen mevrouw Van Vroonhoven. Op die manier kunnen en moeten wij een en ander opzetten.

Mevrouw Gerkens en de heer Heerts vroegen naar de mogelijkheden voor de reclassering om ter zitting te verschijnen. De reclassering kan binnen een gemiddelde tijdnorm voor advies zelf bepalen of het verschijnen ter zitting nodig is. Dat kost inderdaad tijd. Die afweging moet de reclassering maken. Binnen de pilot voor de uitvoering van de motie-Van Velzen krijgt de reclassering de beschikking over een vrij te besteden budget. Dat kan ook worden benut om de meerwaarde van het verschijnen ter zitting te beproeven. De uitkomsten daarvan zullen wij aan de Kamer aanbieden.

Over de eerste toezegging die de heer Pechtold noemde, was even wat onduidelijkheid. Als ik goed heb geluisterd naar wat de voorzitter en de heer Pechtold hierover zeiden, meen ik dat de heer Pechtold doelde op de toezegging die ik zou hebben gedaan over het wetgevingsprogramma dat het kabinet verbindt aan het aanvullend beleidsakkoord, aan de daarover met de Kamer gevoerde discussie en aan andere onderwerpen van wetgeving die daarin een rol spelen. Die toezegging heb ik inderdaad gedaan.

Dan kom ik op het profiel dat de rechter of de rechtspraak krijgt. Daarbij gaat het om de externe communicatie van de rechtspraak. Dat is een van de onderwerpen die de aandacht heeft van de Raad voor de rechtspraak, omdat rechters dienen te worden voorbereid op de rol die zij als persrechter moeten vervullen. De heer Teeven heeft daarbij gezegd dat rechters niet een te persoonlijk profiel moeten krijgen. De indruk dat een rechter op basis van persoonlijke voorkeuren zijn ambt vervult, mag niet ontstaan. De rechter is een orgaan van de rechtsorde. Zo heb ik de woorden van de heer Teeven opgevat. Hij zei dat rechters eigenlijk juist geen gezicht zouden moeten laten zien, hoewel je die uitspraak ook anders kunt opvatten.

De heer Heerts vroeg of stages een rol kunnen bijdragen aan het vertrouwd raken met de realiteiten van de samenleving. In de opleiding van rechterlijke ambtenaren in opleiding (raio’s) spelen externe stages een rol. Geleidelijk aan is men daar ruimer en creatiever in geworden. De buitenwereld in de buitenstages bestond voor raio’s in het verleden vaak uit het werken op een advocatenkantoor. Steeds meer raio’s vatten de buitenwereld echter ruimer op dan een advocatenkantoor. Het aantal dagen dat moet worden besteed aan de permanente educatie voor de rechtspraak is aangegeven. Dat ligt heel dicht bij het werken met punten. Ik neem aan dat hierin nog een verdere ontwikkeling zal plaatsvinden.

De heer De Roon heeft gesproken over het onderzoek van de Universiteit Utrecht naar de kennis over de uitwerking van opgelegde straffen, waar een van onze brieven betrekking op heeft. Die kennis is van belang. Die moeten wij niet alleen eenmalig onder de aandacht brengen, maar die moet deel uitmaken van de permanente updating van de kennis van rechters. Daar is geen twijfel over mogelijk. Over een tijdje zal men ook kennis moeten opdoen over de manier waarop gedragsbeïnvloedende maatregelen uitwerken. Men moet ook kennis opdoen over de wijze waarop Veiligheidshuizen functioneren en over welke mogelijkheden die bieden voor de op de persoon gerichte benadering, waarvoor nu in ons beleid wordt gekozen. Verder moet men zicht krijgen op de manier waarop maatregelen die worden getroffen tegen een verdachte of veroordeelde met gedragsproblemen, uitwerken op de samenleving. Het evidence based werken laten wij consequent een rol spelen bij justitiële interventies. Dat heeft dus ook betrekking op de feitelijke uitwerking van de sancties.

De Veiligheidshuizen zijn van belang voor de preventie, maar ook voor de keuze van de juiste sancties. Het kenmerk van de op de persoon gerichte benadering, die wordt geschetst in onze brief van augustus vorig jaar, is juist dat er maatwerk wordt geleverd waarbij de preventie wordt ingebouwd in de straf of de repressie. Daarmee verdwijnt ook de tegenstelling die zolang het denken heeft beheerst. Daarom past wat de heer Heerts op dit punt suggereert helemaal in onze benadering.

De heer Teeven vroeg op welke manier een en ander wordt ingericht in het wetsvoorstel met betrekking tot de herzieningsprocedure. Daarin nemen wij niet een apart college voor de herziening op. De Hoge Raad blijft daar uiteindelijk mee belast, maar het parket bij de Hoge Raad krijgt daarbij een versterkte rol en er komt een mogelijkheid om externen opdracht te geven voor het onderzoek dat aan een herziening ten grondslag ligt.

Een rechter verantwoordt zich niet voor de volksvertegenwoordiging, maar door de motivering van zijn uitspraken. Daar heeft de Raad voor de rechtspraak ook de afgelopen jaren aandacht aan besteed, onder andere door te letten op de communicatieve waarde van de manier waarop rechterlijke uitspraken worden gemotiveerd.

De heer Heerts (PvdA): Ik begrijp dat een rechter geen verantwoording aflegt aan de Kamer, maar het beleidsplan gaat in deze richting. Ik wil weten of die ontwikkeling zich doorzet. Wij hebben recentelijk de Evaluatie justitie in de buurt nieuwe stijl ontvangen. Daar staat in dat met Veiligheidshuizen niet alleen een verbeterde afstemming in de strafrechtketen wordt bewerkstelligd – daar hebben wij het nu over – maar ook een toenemende verbinding met bestuurlijke trajecten. Verder staat er dat Veiligheidshuizen ook de mogelijkheid bieden om in te spelen op specifieke lokale problemen in lokale bestuursculturen. Het gaat mij erom dat deze ontwikkeling ook wordt verbonden met de rechtspraak. Gaat de minister actief door met die ontwikkeling? Daarmee verbinden wij immers een deel van de preventie echt met de «achterkant».

Minister Hirsch Ballin: Ik begrijp wat de heer Heerts bedoelt, ook uit zijn eerdere opmerkingen over dit onderwerp. Het Openbaar Ministerie heeft daarin een sleutelrol te vervullen. Het OM vordert niet alleen, maar geeft ook voorlichting aan de rechter over de redenen waarom het een bepaalde straf of maatregel vordert. Daarin moet de verdachte worden betrokken. Dat is een vereiste van de op de persoon gerichte aanpak, die centraal staat in ons beleid. Daarin moet ook worden betrokken op welke manier de verdachte terugkeert in de samenleving. Er moet worden voorkomen dat een verdachte na het uitzitten van de straf teruggaat naar de oude vrienden. Zo hebben staatssecretaris Albayrak en ik het ook geformuleerd in de brief van augustus vorig jaar. Dat betekent dat er ook rekening moet worden gehouden met de wijze waarop een straf uitpakt in de buurt of de wijk waar criminaliteit zich heeft voorgedaan of het feit heeft plaatsgevonden. De heer Heerts vraagt of er een verbinding wordt gelegd tussen de Veiligheidshuizen en het OM, en of er via de Veiligheidshuizen een verbinding wordt gelegd tussen het OM en andere instanties en de gemeente. Het antwoord op zijn vraag hierover is in die zin: ja.

De heer Heerts (PvdA): Als de rechter in bepaalde zaken advies zou kunnen vragen aan een Veiligheidshuis over de persoon in kwestie, in plaats van direct aan de reclassering, dan kan dat bijdragen aan een beter oordeel voordat er een vonnis komt. Is de minister dat met mij eens?

Minister Hirsch Ballin: Het Veiligheidshuis is geen nieuw orgaan. In het Veiligheidshuis kan echter zeker het advies van de reclassering of de verslavingszorg worden opgedaan, dat door het OM vervolgens wordt benut om te bepalen welke straf of maatregel wordt gevorderd.

De heer Teeven stelde een vraag over de rechter-commissaris. Bij de vorige kostprijsonderhandelingen is geld beschikbaar gesteld voor de uitbreiding van de ondersteuning van de rechter-commissariaten. Die uitbreiding is nodig opdat de rechter-commissaris onder meer zijn toetsende taak beter kan vervullen. Verder dient de rechter-commissaris te worden ondersteund door het kabinet van de rechter-commissaris. Dat is vooral van belang als een zittingsrechter bij het Hof zelf onderzoekshandelingen wil verrichten. Hierin zijn dus kwantitatieve en systematische verbeteringen voorzien.

De voorzitter: Ik dank de mensen op de publieke tribune voor hun aanwezigheid en de minister, zijn ambtenaren en de Kamerleden voor het overleg.

Toezeggingen

– De minister stuurt de Kamer voor het zomerreces een overzicht van de rechtsgebieden in de rechtspraak waarop de overheid beslag legt of druk creëert en waarbij de minister mogelijkheden ziet om die overheidsdruk te verminderen.

– De minister stuurt de Kamer voor het zomerreces een brief over de elektronische rechtspraak of het «e-rechtsbestel».

– De minister stuurt de Kamer voor de zomer een brief over het voorstel van professor Doreleijers om een tussencategorie van het strafrecht in te voeren, met een overzicht van de bestaande mogelijkheden om te differentiëren, om die onderwerpen op elkaar aan te sluiten.

– De minister informeert de Kamer over de uitkomsten van een pilot in de reclassering over het verschijnen ter zitting.

– De Kamer wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over het wetsvoorstel inzake taakstraffen, dat volgende week in de ministerraad wordt besproken.

De voorzitter voor de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier voor de vaste commissie voor Justitie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Roemer (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (ChristenUnie) en Heemelaar (GroenLinks).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Van Raak (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Karabulut (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Slob (ChristenUnie) en Halsema (GroenLinks).

Naar boven