31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 986 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2022

Op 25 november 2020 heeft uw Kamer een motie van de leden Westerveld en Van den Hul1 aangenomen. De motie verzocht, naar aanleiding van onderzoek naar zwangerschapsdiscriminatie op de arbeidsmarkt door het College voor de Rechten van de Mens, de regering om de uitval van zwangere vrouwen in de wetenschap te onderzoeken.

Met deze brief stuur ik u de eindrapportage van het onderzoek naar de uitval van vrouwen in de wetenschap dat door Technopolis is uitgevoerd. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie van de leden Westerveld en Van den Hul. De onderzoeksresultaten laten zien dat vrouwen en mannen die de wetenschap hebben verlaten vergelijkbare factoren noemen als reden voor vertrek. Dat zijn onder andere werkgewoonten, competitie voor onderzoeksfinanciering en -posities, en het gebrek aan baanzekerheid.

Vrouwen en mannen die werkzaam zijn in de wetenschap laten naast overeenkomsten ook verschillen zien in de factoren die zij noemen als mogelijke reden voor toekomstig vertrek. Vrouwen noemen factoren rond het hebben van kinderen (zoals hoge kosten van kinderen en beschikbaarheid van kinderopvang) en bijbehorende zorgtaken, het gebrek aan naleving van inclusiebeleid, gebrek aan transparantie in beoordelingen en promotie, en slechte werk-privé balans vaker dan mannen. De resultaten tonen ook aan dat vrouwen met tijdelijke arbeidscontracten kwetsbaarder zijn voor ongelijke behandeling en discriminatie. Zij benoemen, vergeleken met vrouwen met een vaste aanstelling, vaker organisatie- en onderzoekscultuur, specifiek in de context van zwangerschap of het hebben van kinderen, als problematisch. Hierbij gaat het om zaken als negatieve reacties van collega’s op een aangekondigde zwangerschap, expliciete vragen over een kinderwens en negatieve rolmodellen.

De bevindingen in dit rapport hebben overeenkomsten met andere recente rapporten over werkomstandigheden in de wetenschap. Zo laat deze rapportage, net als bijvoorbeeld de KNAW-gids «sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap» zien dat onder andere de onderzoeks- en organisatiecultuur, het beleid binnen organisaties, leiderschap, en persoonlijke verhoudingen invloed hebben op de werkbeleving van wetenschappers.

Ik ga in op de bevindingen uit de eindrapportage in de integrale aanpak sociale veiligheid waarover ik u in de beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap van 17 juni jl.2 heb geïnformeerd. Deze aanpak stuur ik later dit jaar naar uw Kamer.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Kamerstuk 29 338, nr. 228.

X Noot
2

Kamerstuk 31 288, nr. 964.

Naar boven