Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 28973 nr. 217 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 28973 nr. 217 |
Vastgesteld 4 juli 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 30 april 2019 over de concept-Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Kamerstuk 28 973, nr. 213).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 juni 2019 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 2 juli 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Haveman-Schüssel
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Kan de Minister een uitgebreide toelichting geven hoe zij ervoor gaat zorgen dat de subsidieregeling met name in die regio terecht komt waar de grootste overlast wordt ervaren? Welke bevoegdheid heeft de Minister om daarin te sturen?
Ondernemers die hun varkenshouderijbedrijf (of een locatie van hun bedrijf) definitief en onherroepelijk willen beëindigen kunnen zich vrijwillig aanmelden voor de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv).
Om te borgen dat met de Srv maximaal resultaat wordt geboekt staat de subsidieregeling uitsluitend open voor ondernemers die een varkenshouderijlocatie willen beëindigen die is gelegen in concentratiegebied Zuid of Oost uit de Meststoffenwet. In deze gebieden wordt bijna 85% van de varkens gehouden en is geuroverlast door varkenshouderijlocaties het meest evident en urgent. Van alle varkenshouderijlocaties die worden aangemeld wordt een geurscore vastgesteld, een maat voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten (een verblijfsobject met een woonfunctie) in een straal van 1.000 meter rond de varkenshouderijlocatie. Bij overtekening van het subsidieplafond komen de locaties met de hoogste geurscore als eerste in aanmerking voor een subsidie. Door alle aanmeldingen te rangschikken op geurscore wordt geborgd dat de locaties die de grootste geuroverlast veroorzaken met voorrang beëindigd worden.
In de toelichting wordt gesproken over flankerend beleid welke door de provincies wordt ingevuld. Welke bindende afspraken zijn gemaakt met de provincies om het flankerend beleid vorm te geven?
Via het Hoofdlijnenakkoord hebben provincies en gemeenten zich gecommitteerd aan een effectieve aanpak en uitvoering van het flankerend beleid (Kamerstuk 28 973 nr. 200 en nr. 206). Dit is een belangrijke randvoorwaarde voor het succes van de subsidieregeling. Unieke omstandigheden waarin elke varkenshouder zich bevindt vragen om maatwerk bij de ondersteunende maatregelen en instrumenten (Kamerstuk 28 973 nr. 213). Begeleiding van de varkenshouder bij zijn of haar beslissing door inzet in flankerend beleid helpt ook de provincie, bijvoorbeeld in het ruimtelijke ordening beleid. Ik heb vertrouwen dat provincies en gemeenten de afgesproken aanpak zullen nakomen. Het gaat dan om bijvoorbeeld het aanbod van coachingsgesprekken, een overzicht van contactpunten per gemeente, het ondersteunen van herbestemmingstrajecten en het publiek maken van regelingen die op decentraal niveau koppelen aan de Srv, in sommige provincies bijvoorbeeld ondersteuning bij het sloopproces Daarover ben ik blijvend met hen in gesprek.
Er wordt in de toelichting vrij uitgebreid ingegaan op de regeling, de voorwaarden, de geurscore, de afwijzingsgronden, enz. Er wordt daarbij maar weinig aandacht gegeven aan de invulling van het flankerend beleid en de wijze hoe er om wordt gegaan met de herbestemming van de locatie, het woonhuis en andere aspecten die de toekomst voor het gezin raken. Kan de Minister uitgebreid ingaan op een situatie waarin een varkenshouder in een belast gebied besluit om deel te nemen aan de warme sanering? Hoe verloopt dit proces, welke rol heeft de provincie en welk tijdpad hoort daarbij? Welke bevoegdheid heeft de Minister om in te grijpen als deze procedure te lang gaat duren of er geen perspectief is voor de varkenshouder?
Een varkenshouder zal eerst zelf een afweging moeten maken of hij/zij wil stoppen met (een locatie van) zijn of haar varkenshouderij. Daarbij zijn bijvoorbeeld financiële consequenties, persoonlijke toekomst en die van het gezin en het toekomstperspectief voor de locatie waar de varkenshouderij is gevestigd aan de orde. Dat alles overzien kan een varkenshouder veelal niet alleen, daarvoor is ondersteuning nodig. De overwegingen kunnen bijvoorbeeld samen met adviseur(s) worden doordacht, door na te gaan of hij kan voldoen aan de uitgangspunten van de Srv, zoals die zijn geschetst in de Kamerbrief van 7 januari 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 206) en uitvoerig zijn beschreven in de toelichting op de Srv, paragraaf 6, pagina 8–12 (Kamerstuk 28 973, nr. 213). Bij een aantal stappen in de overweging en het besluit van de varkenshouder om zich aan te melden voor subsidie conform de Srv zal het bevoegd gezag – veelal de gemeente, waarin zich de aan te melden locatie bevindt, soms de provincie – een rol vervullen. Daarover heb ik met gemeenten en provincies een aanpak afgesproken. Onder meer bieden de gemeenten begeleiding aan in het proces via zogenoemde vouchers die kunnen worden ingelost, zijn er nu al contactpunten benoemd per gemeente en staan gemeenten klaar voor potentiele deelnemers om op moment dat de Srv open wordt gesteld varkenshouders te ondersteunen in het proces van bijvoorbeeld herbestemmen of slopen en/of actief de koppeling te leggen met regelingen van de provincie. De contactpersonen zijn na te gaan via de gemeentelijke webpagina of via de webpagina van de rijksoverheid1.
Het is aan bevoegd gezagen om bijvoorbeeld besluiten te nemen over herbestemming. Zoals gezegd ben ik een faciliterende aanpak overeengekomen, daaraan hebben gemeenten en provincies zich gecommitteerd. Ik ben wel blijvend met hen in gesprek om samen te bezien waar belemmeringen zijn en hoe deze kunnen worden opgelost.
Het proces van aanmelden voor deelname gaat via RVO.nl en zal worden bekend gemaakt via hun website vlak voor openstelling van de Srv. De contactgegevens van varkenshouders die zich aanmelden worden ook gedeeld met de gemeenten, zodat zij direct contact kunnen opnemen, als deze varkenshouder onverhoopt nog niet bij hen bekend zou zijn.
In een recent verleden is het besluit subsidiering sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij vastgesteld. Deze regeling kende een fors aantal belemmeringen waardoor deze niet of onvoldoende werkbaar was voor in dit geval de pelsdierhouder. De Minister heeft recent aangegeven deze regeling te willen aanpassen. Welke lessen heeft de Minister getrokken uit het proces en opzet van deze regeling en hoe zijn deze lessen verwerkt in de voorliggende regeling?
Doel van de Wet verbod pelsdierhouderij, een initiatiefwetsvoorstel van uw Kamer, is een totaalverbod op het houden van pelsdieren vanaf 1 januari 2024. Het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij heeft als doel de sloop of ombouw van pelsdierhouderijen financieel te stimuleren vanwege dit verbod. De Srv betreft een vrijwillige subsidieregeling die tot doel heeft de geuroverlast van varkenshouderijlocaties voor omwonenden te beperken. Beide regelingen hebben daarmee van elkaar verschillende doelen (verminderen geuroverlast vs. beëindigen pelsdierhouderij), doelgroepen (varkens vs. pelsdieren) en sturingsinstrumenten (subsidieregeling vs. verbod). Op de concept-Srv is een ex ante evaluatie uitgevoerd door onafhankelijke deskundigen, onder leiding van Wageningen Universiteit en Research (WUR). De bevindingen zullen tegelijkertijd met de Srv worden gepubliceerd.
Daarnaast is de Srv in nauwe samenspraak met decentrale overheden en de ketenpartijen van de sector tot stand gekomen om te borgen dat de Srv aan sluit bij de wensen van deze betrokkenen, in het bijzonder ook de varkenshouders. Tijdens de openstelling en daarna bij de uitvoering wordt het proces door alle partijen goed gemonitord.
Het valt de leden van de VVD-fractie op dat in het overzicht van de administratieve lasten geen aandacht is besteed aan de handelingen die nodig zijn om het flankerend beleid vorm te geven Deelt de Minister de mening van deze leden dat juist de overleggen over flankerend beleid en de te nemen stappen op het gebied van functiewijziging veel tijd kosten? Kan de Minister een inschatting geven van deze kosten?
In de toelichting van de Srv zijn de administratieve lasten opgenomen die rechtstreeks voortvloeien uit de Srv. Hiermee zijn niet alle kosten gedekt die een varkenshouder moet maken om in het kader van deze subsidieregeling zijn varkenshouderijlocatie definitief en onherroepelijk te beëindigen. Wat deze verdere kosten inhouden en hoe hoog deze kosten zullen zijn hangt af van de individuele wensen van de betreffende ondernemer en de specifieke omstandigheden op de te beëindigen varkenshouderijlocatie. Wil de varkenshouder een nieuwe onderneming starten (niet zijnde een intensieve veehouderij) of de locatie verkopen, wil de ondernemer op de locatie blijven wonen of niet, wordt de aan de locatie verbonden landbouwgrond verkocht of wordt deze omgezet naar een nieuwe functie? Deze keuzes zijn maatwerk. Afhankelijk van de keuzes die een ondernemer maakt en de mogelijkheden die vanuit flankerend beleid door gemeenten en provincies geboden worden, zal dit proces (relatief) veel of weinig tijd in beslag nemen en (relatief) veel of weinig kosten met zich meebrengen.
De Minister geeft in de begeleidende brief aan dat zij naast het eerste spoor, het beëindigen van varkenshouderijbedrijven, ook een tweede spoor inzet, de ontwikkeling van nieuwe stal- en houderijsystemen. De leden van de VVD-fractie hebben al vaker zorgen geuit over het proces om te komen tot nieuwe innovatieve stalsystemen en over innovaties op onderdelen die de geuroverlast of uitstoot kunnen verminderen. Helaas zien deze leden op dit onderdeel nog te weinig progressie, waarbij de veehouders op achterstand staan.
Op welke wijze gaat de Minister er voor zorgdragen dat nu wel de benodigde voortgang geboekt wordt? Welke concrete stappen zet zij hiervoor in de beoordeling en toelating van nieuwe concepten of innovaties? Hoe gaat zij het vertrouwen vinden binnen en buiten de sector dat innovatieve ideeën adequaat worden opgepakt met daarbij aandacht voor de zorgen die eerder in schriftelijke vragen door de leden Lodders en Ziengs zijn geuit?2
Zoals ook bij de beantwoording van Kamervragen van de leden Lodders en Ziengs, over het omkomen van koeien in de mest na een explosie, (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2852) is aangegeven, zijn er – mede vanuit het overleg met de varkenssector en de provincie Noord-Brabant in het kader van het Innovatie- en versnellingsprogramma brongerichte verduurzaming van varkensstallen – diverse acties uitgezet om belemmeringen weg te nemen bij de beoordeling en toelating van nieuwe concepten of innovaties in de varkenshouderij. Een voorbeeld van zo’n actie is dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) een aantal bijeenkomsten zal organiseren voor adviseurs en begeleiders van innovatieve projecten in de varkenshouderij om hen beter te ondersteunen bij de aanvang van het beoordelingsproces. In voornoemde Kamerbrief is ook aangegeven dat de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in de beleidsreactie op het rapport van Commissie Geurhinder Veehouderij zal komen met een planning en aanpak van de gehele systematiek van de stalbeoordeling. In deze reactie zal uw Kamer ook nader worden geïnformeerd over de acties die zijn uitgezet om belemmeringen bij de beoordeling van nieuwe stalmaatregelen weg te nemen.
Kan de Minister aangeven wanneer de regeling is afgerond?
Op dit moment is voorzien in een openstelling van de subsidieregeling voor zes weken vanaf 15 augustus 2019. Dit betekent dat de subsidiebeschikkingen in de eerste helft van januari 2020 verstrekt kunnen worden. Vanaf het moment dat een ondernemer een subsidiebeschikking ontvangt heeft hij 14 maanden de tijd om aan alle verplichtingen te voldoen. Op het moment dat een varkenshouder aan alle verplichtingen heeft voldaan dient hij binnen 13 weken een aanvraag tot subsidievaststelling te doen bij de RVO.nl. Op grond van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies dient RVO.nl vervolgens binnen 13 weken een besluit tot vaststelling te nemen. Gezien de geldende termijnen zal de subsidieregeling in de tweede helft van 2021 volledig afgerond kunnen zijn.
Wanneer is de regeling geslaagd? Op basis waarvan gaat de Minister dat beoordelen of monitoren, hoe kan de Kamer dit controleren en hoe en hoe vaak stelt de Minister de Kamer hiervan op de hoogte?
Doel van de Srv is het op korte termijn verminderen van de meest urgente geuroverlast in veedichte gebieden. De Srv is geslaagd als door de beëindiging van varkenshouderijlocaties de geurbelasting voor omwonenden blijvend is afgenomen. De Srv zal na afloop worden geëvalueerd. Daartoe wordt onder meer gemonitord hoeveel varkenshouderijlocaties definitief zijn beëindigd, welke geurbelasting de betreffende locaties veroorzaakten (de geurscore), hoeveel varkensrechten definitief zijn doorgehaald en hoeveel vierkante meter stalruimte is gesloopt. Ik verwacht uw Kamer op zijn vroegst eind 2021 over de uitkomst van de evaluatie te kunnen informeren. Voor die tijd zal ik uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang van de uitvoering van de Srv, eerstens over het aantal aanmeldingen voor de Srv en over het aantal toegekende subsidies.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regeling tot gevolg heeft dat vleesvarkensbedrijven (hogere kans op hogere geurscore) wel en zeugenbedrijven (lagere kans op hogere geurscore) waarschijnlijk niet aan de regeling mee kunnen gaan doen. Welke overwegingen heeft de Minister hierbij gehad? Heeft de Minister dit effect beoogd?
Het effect dat ik met de Srv beoog, is het verminderen van de meest urgente geuroverlast door varkenshouderijlocaties voor omwonenden, ongeacht of op de betreffende locatie vleesvarkens, zeugen of beide worden gehouden. Om dat effect te bewerkstelligen komen varkenshouderijlocaties met de hoogste geurscore met voorrang in aanmerking voor een subsidie. Daarbij is het niet zo dat varkenshouderijlocaties waar uitsluitend of in overwegende mate zeugen worden gehouden op voorhand een lagere geurscore hebben dan een locatie waar uitsluitend of voornamelijk vleesvarkens gehouden worden. De hoogte van de geurscore wordt namelijk niet uitsluitend bepaald door de categorie varkens, maar ook door andere factoren zoals de leeftijd van de stal, de technische voorzieningen, de omvang van de varkenshouderijlocatie en de nabijheid van geurgevoelige objecten.
Heeft de Minister zich gerealiseerd dat bijvoorbeeld bij een uitbraak van een dierziekte het kan voorkomen dat biggen alleen naar een stal in Nederland verplaatst kunnen worden? Zo ja, hoe wordt daarmee rekening gehouden?
Bij de uitbraak van een dierziekte kan zich de situatie voordoen dat de export van biggen tijdelijk niet is toegestaan. Biggen zullen dan binnen Nederland geplaatst moeten worden. De Nederlandse varkenshouderijsector wordt al langer gekenmerkt door een biggenoverschot. In 2018 werden ruim 6,8 miljoen biggen geëxporteerd. De Srv zal naar verwachting resulteren in een relatief geringe toename van dit biggenoverschot. Er zijn vanuit de overheid geen maatregelen voorzien om dit te voorkomen of bij te sturen. De partijen die bij de totstandkoming van de Srv betrokken waren, waaronder de ketenpartijen uit de Coalitie Vitalisering Varkenshouderij, delen dit standpunt.
Verwacht de Minister dat de regeling de onevenwichtigheid tussen het aantal zeugen- en vleesvarkensplaatsen bevorderd?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt de Minister dat wenselijk? Indien de Minister dit niet wenselijk vindt, ziet zij mogelijkheden om daartegen iets te doen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op een eerdere vraag van de leden van de CDA-fractie verwacht ik dat de Srv resulteert in een relatief geringe toename van het biggenoverschot ten opzichte van het reeds bestaande overschot. Deze toename is een gevolg van de wijze waarop de Srv in de praktijk uitpakt. Het is geen ontwikkeling die bewust wordt nagestreefd met de Srv, maar ook geen ontwikkeling die vraagt om maatregelen ter voorkoming of bijsturing. Het plaatsten van schotten tussen vleesvarkens en zeugenbedrijven is niet voorzien, omdat dit het doel van de Srv niet zal bevorderen. Het gaat immers om het reduceren van de (grootste) geuroverlast, onafhankelijk van de varkenstak. Ook zijn er «gesloten» bedrijven met zowel zeugen als ook vleesvarkens.
De leden van de CDA-fractie lezen dat stallen die in de afgelopen vijf jaar niet onafgebroken zijn gebruikt niet in aanmerking komen voor de voorgestelde regeling. In het landelijk gebied zijn er wel stallen die niet meer gebruikt worden en verpauperen. Welke mogelijkheden ziet de Minister om in het kader van het oplossen van regionale knelpunten en plattelandsbeleid gemeenten en provincies te ondersteunen om met maatwerk stallen een nieuwe functie te geven of af te breken?
In de Srv is een verplichting tot sloop opgenomen van alle varkensstallen en voersilo’s, mestsilo’s en -kelders die voor het houden van varkens gebruikt zijn. Met deze verplichting tot sloop wordt voorkomen dat de sanering resulteert in leegstand, verpaupering en ondermijning in het buitengebied. De subsidieregeling voorziet niet in een oplossing voor reeds bestaande leegstand. Voor het beleid aangaande Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB’s) verwijs ik uw Kamer naar een brief van 16 januari 2019 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) (Kamerstuk 29 383, nr. 312).
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de herbestemming van bedrijfswoningen gaat verlopen. Zou de Minister dit kunnen schetsen? Verwacht de Minister dat hierbij problemen kunnen ontstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit bestaan deze en welke mogelijkheden ziet de Minister om deze te voorkomen?
Met uitzondering van enkele bedrijfswoningen bij varkenshouderijen waarvoor fijnstofconcentraties worden gerapporteerd die hoger zijn dan de (EU) grenswaarden voor fijnstof, zijn er in de landelijke regelgeving geen belemmeringen voor gemeenten om bedrijfswoningen te herbestemmen tot burgerwoning. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft laten weten veel ervaring te hebben bij het doorvoeren van functiewijziging van woningen in het buitengebied – wat voor sommige gemeenten dagelijkse praktijk is – en dat gemeenten voldoende beleidsvrijheid hebben om via maatwerk tot oplossingen te komen.
De leden van de CDA-fractie zouden verder graag van de Minister vernemen waaruit het flankerend beleid van gemeenten en provincies bestaat.
Iedere varkenshouder is anders en bevindt zich in eigen unieke omstandigheden. Iedere varkenshouderijlocatie kent haar eigen uitdagingen en kansen. De ondersteunende maatregelen en instrumenten van provincies en gemeenten vragen om die reden om maatwerk. Voor voorbeelden van maatregelen verwijs ik uw Kamer naar de opsomming in mijn brief aan uw Kamer van 30 april 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 213). Verder heb ik met de vijf betrokken provincies, Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Overijssel en Utrecht afgesproken dat zij hun respectievelijke pakket aan flankerend beleid aan varkenshouders en betrokken gemeenten bekend maken via hun internetpagina’s. Ik ben hierop ook ingegaan in de beantwoording van de vragen van de fractie van de VVD en verwijs hiernaar kortheidshalve.
De leden van de CDA-fractie lezen in de begripsomschrijving dat bedrijven in concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost conform bijlage 1 bij de Meststoffenwet dienen te liggen. Hoe gaat de Minister om met herindelingsgemeenten, zoals Overbetuwe, die nu in concentratiegebied Oost en Zuid is gelegen?
De grenzen van de concentratiegebieden Zuid en Oost zijn vastgesteld op basis van de gemeentelijke indeling op 1 januari 1997. Dit zijn de grenzen zoals opgenomen in bijlage I bij de Meststoffenwet. De grenzen van de concentratiegebieden zijn sindsdien onveranderd, de gemeentegrenzen kunnen door herindelingen en samenvoegingen wel gewijzigd zijn. Of een varkenshouderijlocatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd binnen de grenzen van het concentratiegebied Zuid of Oost ligt wordt om die reden door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland gecontroleerd aan de hand van postcodegegevens.
De leden van de CDA-fractie lezen in de concept subsidieregeling sanering varkenshouderijen dat de geurscore via een bepaalde geurbelasting berekening wordt bepaald. Wie moet deze berekening maken?
De vaststelling van de geurscore zal door een externe partij worden uitgevoerd. Hiervoor is een Europees aanbestedingstraject in gang gezet. Dit traject zal tijdig voor openstelling van de subsidieregeling afgerond zijn.
Waarom is er niet voor gekozen om de toekomstige geurscore ook mee te laten wegen? De leden van de CDA-fractie zouden zich kunnen voorstellen dat toekomstige woningbouw betrokken zou moeten worden in de geurscore. Is de Minister daartoe bereid?
Het doel van de Srv is het verminderen van de huidige geuroverlast voor omwonenden van varkenshouderijlocaties in veedichte gebieden. Dit doel verhoudt zich niet met het laten meewegen in de geurscore van de potentiële geuroverlast door toekomstige woningbouw. Een dergelijk criterium zou namelijk in de praktijk kunnen betekenen dat een varkenshouderijlocatie die weinig of geen geuroverlast veroorzaakt toch voor subsidie in aanmerking komt vanwege toekomstige maar nog niet gerealiseerde woningbouw, dit ten faveure van een locatie die op dit moment wel geuroverlast veroorzaakt. Een dergelijk criterium zou, nog los van de uitvoeringstechnische complexiteit, op gespannen voet staan met het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod op willekeur, omdat het incalculeren van toekomstige geurhinder per definitie met onzekerheid is omgeven en daardoor al snel leidt tot arbitraire aannames over het tijdstip en de omvang van de te realiseren woningbouw en de daaraan te relateren geuroverlast.
Op de Srv zijn de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 (2014/C 204/01) van toepassing. Steun voor de sluiting van productiecapaciteit kan aangemerkt worden als verenigbaar met de interne markt indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit deze Richtsnoeren.
Daarnaast vragen deze leden waarom voormalige bedrijfswoningen (plattelandswoningen), gebouwen van maatschappelijke instellingen, niet-agrarische bedrijven en recreatie objecten niet meegenomen worden in de geurscore.
De Srv richt zich nadrukkelijk op de bescherming van burgers in hun woonomgeving en is om die reden afgebakend tot situaties waarbij sprake is van permanente bewoning in een straal van 1.000 meter rond de varkenshouderijlocatie. Het gaat dan om verblijfsobjecten met een woonfunctie, waaronder bedrijfswoningen op akker- en tuinbouwbedrijven. Hiermee wordt geborgd dat de bepaling van de geurscore voor iedere varkenshouderijlocatie op een eenduidige en objectieve wijze kan plaatsvinden.
Diverse artikelen van het kaderbesluit nationale EZ-subsidies zijn van toepassing. Kan de Minister een toelichting geven op deze artikelen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
In de artikelsgewijze toelichting bij de Srv is een omschrijving gegeven van de onderwerpen waarop de artikelen van het Kaderbesluit, waarnaar wordt verwezen, betrekking hebben.
Er gelden voor deze regeling een aantal bepalingen die gebruikelijk zijn voor subsidies die onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van LNV of het Ministerie van EZK worden verstrekt. Deze bepalingen richten zich zowel tot de overheid als tot de subsidieontvanger. Zo volgt bijvoorbeeld uit artikel 26 van het Kaderbesluit dat de termijn waarbinnen door de Minister op een aanvraag op subsidieverlening moet worden beschikt, in dit geval in beginsel 13 weken bedraagt na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend en volgt uit artikel 52 van het Kaderbesluit, dat de termijn waarbinnen op een verzoek tot subsidievaststelling moet worden besloten eveneens 13 weken bedraagt, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag daartoe.
Verder bevat artikel 36a van het Kaderbesluit bijvoorbeeld de algemene verplichting voor subsidieontvangers om onverwijld een schriftelijke melding te doen zodra aannemelijk is dat de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
De leden van de CDA-fractie vragen of de gehanteerde termijnen reëel zijn en vragen hoe tot deze termijnen is gekomen. Kan de Minister inzichtelijk maken dat deze termijnen in de praktijk haalbaar zijn, zo vragen deze leden. De genoemde termijnen zijn bijvoorbeeld relatief kort, gezien voor een zeugenhouderij. Ter illustratie: nadat een zeugenhouder stopt met insemineren van zeugen duurt het minimaal zes maanden voordat een stal leeg kan zijn. Daarna moet de mest uit de mestputten uitgereden worden op landbouwgrond. De uitrijperiode is aan wetten gebonden. Ook een bestemmingswijziging heeft een relatief lange doorlooptijd. Hoe houdt de Minister hiermee rekening?
De gekozen termijnen zijn in overleg met de sectorpartijen uit de Coalitie Vitalisering Varkenshouderij (CoViVa) tot stand gekomen, waarbij rekening is gehouden met de benodigde tijd voor het afronden van een ronde biggen en het afmesten van een ronde vleesvarkens. De termijn van 8 maanden voor definitieve beëindiging van de varkenshouderijlocatie is toereikend voor het afvoeren van de op het bedrijf aanwezige varkens en het verwijderen van de in de mestputten of -silo’s aanwezige varkensmest. In het geval van de door de leden van de CDA-fractie ter illustratie beschreven zeugenhouder kan de stal binnen zes maanden leeg zijn, waarna nog 2 maanden rest voor de afvoer van de aanwezige varkensmest. Anders dan de leden van de CDA-fractie suggereren hoeft de mest niet uitgereden te worden op landbouwgrond, maar kan de mest ook elders worden opgeslagen, bijvoorbeeld bij een intermediaire onderneming.
De wijziging van een bestemmingsplan kan een lange doorlooptijd vergen die bovendien per gemeenten kan verschillen en afhankelijk is van de betreffende varkenshouderijlocatie. In de Srv is rekening gehouden met deze lange doorlooptijd. De Srv vereist van de begunstigde namelijk geen afgeronde bestemmingswijziging, maar een bewijs dat de betreffende gemeente de aanvraag voor een wijziging van het bestemmingsplan in behandeling heeft genomen.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie of artikel 5 lid f een beroepsverbod voor de varkenshouder betekent. Zo ja, waarom heeft de Minister hiervoor gekozen? Deze leden lezen het als een beroepsverbod en sluiten niet uit dat deze bepaling in strijd is met artikel 19 van de Grondwet. Waarom is volgens de Minister deze bepaling niet in strijd met grondwettelijke bepalingen? Hoe gaat de Minister om met een persoon die met meerdere personen in een BV, CV, maatschap, VOF, etc. zit? Krijgen die personen dan allemaal een beroepsverbod?
Artikel 5, eerste lid, onderdeel f, strekt ertoe om van de begunstigde een wettelijk bindende toezegging te verkrijgen dat de sluiting van productiecapaciteit definitief en onomkeerbaar is, dat hij niet op een andere plaats een nieuwe varkenshouderij in gebruik zal gaan nemen en dat ook een toekomstige koper van de te sluiten locatie wordt gebonden aan de onomkeerbaarheid van de sluiting. Deze eis vloeit rechtstreeks voort uit de Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector, waarin onder meer het volgende is bepaald: «Van de begunstigde moet een wettelijk bindende toezegging worden verkregen dat de sluiting van de betrokken productiecapaciteit definitief en onomkeerbaar is en dat de begunstigde dezelfde activiteit niet opnieuw zal beginnen op een andere plaats. Deze toezegging moet ook bindend zijn voor een toekomstige koper van de betrokken grond of voorziening.» Het voldoen aan deze eis vormt daarmee een noodzakelijke voorwaarde om de vereiste staatssteungoedkeuring voor de Srv te kunnen verkrijgen.
Feitelijk betekent deze eis dat de begunstigde niet elders opnieuw een varkenshouderij mag beginnen. Ten aanzien van de vraag of hiermee sprake is van een beroepsverbod en of deze bepaling in strijd is met artikel 19 van de Grondwet wijs ik erop dat de eis enkel betrekking heeft op het op een andere locatie opnieuw starten van een varkensbedrijf dan wel het overnemen van een bestaand varkensbedrijf. Indien een varkenshouder over meerdere locaties beschikt en slechts één van deze locaties wil beëindigen, wordt niet vereist dat hij of zij ook zijn andere locaties opgeeft. In zoverre is van een beroepsverbod geen sprake. Daarnaast voorziet de Srv in een financiële vergoeding van overheidswege voor het beëindigen van de varkenshouderij op een bepaalde locatie, waarbij de betrokken eis een voorwaarde vormt om voor een vergoeding in aanmerking te kunnen komen. Deelname aan de Srv is echter vrijwillig. Een varkenshouder die het voornemen heeft elders, op een nieuwe locatie, zijn varkenshouderij-activiteit voort te zetten kan er dus voor kiezen het bedrijf zelf te verkopen in plaats van een beroep op de Srv te doen.
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of de Minister heeft overwogen om de regeling ook open te stellen voor varkenshouders die willen verplaatsen. Zo nee, waarom niet?
Het openstellen van de Srv voor varkenshouders die willen verplaatsen is niet overwogen. De belangrijkste overweging is dat met de inzet van € 120 miljoen aan algemene middelen niet alleen een onherroepelijke beëindiging van de varkenshouderijlocatie wordt beoogd, maar ook van de productiecapaciteit. Alleen dan is geborgd dat de geuroverlast zich niet naar elders verplaatst. Dit wordt onder meer gerealiseerd door de varkensrechten definitief door te halen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister de kans op een marktverstorende werking van de regeling tot een minimum wil beperken en dat zij het door te halen varkensrecht op basis van de geldende marktprijs wil vaststellen. Hoe wordt de geldende marktprijs voor een varkensrecht bepaald?
De geldende marktprijs wordt bepaald op basis van de dan beschikbare marktinformatie.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister waarom er niet voor is gekozen om stallen die de afgelopen jaren zijn gerenoveerd via de tabel gecorrigeerde vervangingswaarde apart een waardering mee te geven. Deze leden vermoeden dat de eigenaren van dit soort stallen niet mee kunnen doen aan deze regeling, omdat dit financieel op barrières stuit.
Bij de vaststelling van de gecorrigeerde vervangingswaarde is rekening gehouden met herinvesteringen die in de praktijk plaatsvinden. Er is daarbij uitgegaan van herinvestering in de afbouw van een stal van € 200,– per m2 iedere 20 jaar en in de inrichting van € 100,– m2 iedere 10 jaar. In de praktijk kan het moment van herinvesteren variëren. Om dit te ondervangen is bij de vaststelling van de gecorrigeerde vervangingswaarde uitgegaan van een lineaire afschrijving, zowel van de initiële bouwkosten van romp, afbouw en inrichting als van de periodieke herinvesteringen in afbouw en inrichting. Dit heeft geresulteerd in een forfaitaire vergoeding per vierkante meter die uitsluitend afhankelijk is van de leeftijd van de romp van de stal. Deze forfaitaire aanpak komt de eenvoud van de Srv ten goede en maakt het mogelijk voor ondernemers om op eenvoudige wijze op basis van de oppervlakte en leeftijd van hun stallen uit te rekenen voor welke vergoeding zij in aanmerking kunnen komen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie lezen dat er voor de Srv € 120 miljoen beschikbaar is en dat varkenshouderijlocaties die de meeste geuroverlast geven als eerste in aanmerking voor subsidie komen. Deze leden lezen ook dat deelname aan de Srv vrijwillig is. Wordt, indien de subsidie niet alleen door de meest vervuilende bedrijven wordt aangevraagd, ook subsidie verstrekt aan bedrijven die minder of nauwelijks geuroverlast veroorzaken? Zo ja, neemt daarmee de effectiviteit van de regeling niet af? Is de Minister bereid alleen subsidie te verlenen ten behoeve van sanering die daadwerkelijk en objectiveerbaar leidt tot vermindering van de (geur)overlast op de leefomgeving? Zo nee, waarom niet?
Deelname aan de Srv is vrijwillig. Dit betekent dat er, zoals de leden van de PvdA-fractie terecht opmerken, geen garanties zijn dat alleen subsidie zal worden aangevraagd door de meest vervuilende varkenshouderijen. Van alle varkenshouderijlocaties die worden aangemeld wordt een geurscore vastgesteld. Locaties moeten minimaal aan de in de Srv opgenomen drempelwaarde (geurscore hoger dan 0,4) voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie. Deze drempelwaarde borgt dat geen subsidie wordt verstrekt voor de beëindiging van een varkenshouderijlocatie die geen of nauwelijks geuroverlast veroorzaakt. In geval sprake is van overtekening van de Srv wordt subsidie verstrekt in volgorde van geurscore. Locaties met de hoogste geurscore komen met voorrang in aanmerking voor een subsidie. De drempelwaarde en de rangschikking op geurscore borgen dat alleen subsidie wordt verstrekt als er daadwerkelijk sprake is van geuroverlast en dat de voor de Srv beschikbaar gestelde middelen doeltreffend en doelmatig worden ingezet.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de toelichting bij de conceptregeling (p. 3) dat de subsidieregeling zich richt op varkenshouders die hun bedrijf toch al willen beëindigen maar zonder de subsidie daartoe financieel niet in staat zijn. Daarbij gaat het, zo lezen deze leden, om verouderde bedrijven, oudere ondernemers zonder opvolgers of ondernemers die niet de financiële armslag hebben om in hun onderneming te investeren. Gesteld wordt dat deze varkenshouders zonder subsidie noodgedwongen hun bedrijf zouden moeten voortzetten. De leden van de PvdA-fractie vragen waaruit dat blijkt. Is het mogelijk dat deze ondernemers – mogelijk wat later dan zonder subsidie – sowieso wel zouden stoppen? Zo ja, wat zegt dat over de effectiviteit van de regeling? Zo nee, waarom niet? En horen de genoemde verouderde bedrijven of bedrijven zonder opvolging tot de bedrijven die de meeste geuroverlast veroorzaken en waarvoor de besteding van subsidiegelden het meest doelmatig zou zijn? Zo ja, waarom en waar blijkt dat uit? Zo nee, wat zegt dat over de effectiviteit van deze regeling die toch gericht zou moeten zijn op het terugbrengen van geuroverlast en broeikasgassen?
De passage uit de toelichting waar de leden van de PvdA-fractie op wijzen geeft een beeld van een deel van de doelgroep van de Srv. De Srv is een vrijwillige regeling die openstaat voor alle varkenshouders in de concentratiegebieden Zuid en Oost die voldoen de aan de gestelde voorwaarden.
Rabobank Nederland voorspelt dat er in Nederland in 2030 nog hooguit 1.000 varkenshouders actief zullen zijn, tegen 3.500 op dit moment. Een belangrijke oorzaak is gelegen in het feit dat momenteel twee derde van de varkenshouders ouder is dan 50 jaar en vaak geen bedrijfsopvolger heeft. Tussen nu en 2030 staan volgens de Rabobank veel ondernemers daarom voor belangrijke strategische keuzes: stoppen, consolideren of door ontwikkelen. Welke keuze ondernemers zullen maken is een individuele, waarbij de financiële consequenties van hun keuze belangrijke overwegingen zijn. Ondernemers die niet de mogelijkheid hebben om door te ontwikkelen en waarvoor stoppen vanuit financieel oogpunt geen optie is rest uitsluitend de optie om te consolideren. Het is de inschatting dat deze groep aanzienlijk is. Het is tevens de inschatting dat deze groep een bovengemiddeld aandeel heeft in de geuroverlast die door omwonenden wordt ervaren, doordat veelal sprake is van verouderde stallen en milieu-investeringen lang achterwege zijn gebleven. De Srv biedt ondernemers de mogelijkheid om op een financieel verantwoorde wijze het varkensbedrijf vroegtijdig te beëindigen. Daarbij merk ik nogmaals nadrukkelijk op dat de keuze om te stoppen, te consolideren of door te ontwikkelen een individuele is, waarbij iedere ondernemer zelf een afweging maakt en waarbij voor iedere ondernemer andere overwegingen de doorslag geven.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of de kans bestaat dat er ondernemers subsidie gaan ontvangen die, mogelijk wat later dan zonder subsidie, sowieso wel zouden stoppen. Op grond van de Richtsnoeren voor staatssteun mag een lidstaat in gevallen waarin de productiecapaciteit al definitief is gesloten of waarin een dergelijke sluiting onvermijdelijk lijkt geen steun verlenen. Om die reden zijn varkenshouders die deelnemen aan de stoppersregeling van het Actieplan Ammoniak Veehouderij uitgesloten van de Srv. Varkenshouders die niet aan de stoppersregeling deelnemen en voor het overige aan de voorwaarden voldoen zijn vrij om zich aan te melden voor de Srv. Het is daarbij zeer wel mogelijk dat er subsidies verstrekt gaan worden aan varkenshouders die, zoals de Rabobank voorspelt, ergens tussen nu en 2030 moeten stoppen. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat de groep varkenshouders waar de Rabobank op doelt hun bedrijf niet definitief en onherroepelijk hoeven te beëindigen, maar de productiecapaciteit (stallen, grond, varkensrechten, etc.) kunnen verkopen aan een varkenshouder die door wil ontwikkelen. In het kader van de Srv dient een ondernemer zijn bedrijf wel definitief en onherroepelijk te beëindigen. Dit betekent onder meer dat het varkensrecht definitief doorgehaald wordt, de omgevingsvergunning komt te vervallen, een aanvraag tot bestemmingswijziging ingediend moet worden en alle varkensstallen en voersilo’s, mestsilo’s en -kelders die voor het houden van varkens gebruikt zijn, gesloopt moeten worden. De Srv zorgt er daarmee niet alleen voor dat ondernemers eerder hun productie stoppen en dat daarmee de geuroverlast voor omwonende eerder afneemt, de regeling zorgt er ook voor dat de productiecapaciteit definitief en onherroepelijk wordt gestaakt en dat de productie dus niet elders kan terugkeren.
Op pagina 4 van de toelichting bij de conceptregeling lezen de leden van de PvdA-fractie dat de subsidieregeling naast het verminderen van geuroverlast ook andere effecten heeft, namelijk krimp van de varkensstapel, afname van de mestproductie, bijdrage aan het Klimaatakkoord en verbetering «aan het algehele leefklimaat in het buitengebied, niet alleen door reductie van emissies, maar ook door afname van het aantal transportbewegingen, tegengaan van verrommeling en voorkomen van ondermijning». Deze leden hopen dat de Srv daadwerkelijk deze effecten zal hebben. Toch vragen deze leden wat het verband is tussen het sluiten van een varkensstal van een oudere ondernemer zonder opvolger en het verminderen van ondermijning. Kan de Minister hier op ingaan?
Het verwachte effect van het verbeteren van het algehele leefklimaat in het buitengebied door onder meer het voorkomen van ondermijning hangt direct samen met de vereiste sloopverplichting binnen 14 maanden na subsidieverstrekking. Deze gebouwen kunnen daardoor op termijn niet verpauperen, het landschap ontsieren of voor ondermijnende illegale activiteiten worden gebruikt in bijvoorbeeld de drugscriminaliteit.
En welke meetbare maatstaf wordt gehanteerd om te bezien of het doel van de Srv, te weten vermindering van geuroverlast, wordt bereikt?
Zoals in antwoord op een eerdere vraag van de VVD-fractie is aangegeven zal de Srv na afloop worden geëvalueerd. Daarbij zal inzichtelijk worden gemaakt wat het effect van de Srv is geweest, zoals het aantal beëindigde varkenshouderijlocaties, het aantal woningen in een straal van 1.000 rond deze locaties, de geuroverlast die de betreffende locaties veroorzaakten (uitgedrukt als geurscore), de omvang van de het doorgehaalde varkensrecht (uitgedrukt in varkenseenheden) en de oppervlakte van de gesloopte varkenshouderijstallen. Het effect van de Srv zal zich vooral voordoen en voelbaar zijn voor omwonenden rond individuele varkenshouderijlocaties die worden beëindigd. Er is geen objectieve en meetbare maatstaf waarmee het (geur)effect van de subsidieregeling als geheel (nationaal) inzichtelijk gemaakt kan worden.
Hoeveel varkensrechten zullen er dan naar verwachting in totaal geschrapt worden?
Hoeveel varkensrechten er definitief doorgehaald worden is afhankelijk van verschillende factoren die op voorhand niet volledig zijn te voorzien, bijvoorbeeld de actuele marktprijs voor varkenseenheden op het moment van openstelling van de Srv en de leeftijd van de stallen op de varkenshouderijlocaties die in aanmerkingen komen voor een subsidie. Het is de huidige inschatting – op basis van het opgehoogde subsidieplafond in het kader van het klimaatakkoord en de Urgendazaak – dat circa 7% (600.000 varkenseenheden) tot maximaal 10% (860.000 varkenseenheden) van het huidige varkensrecht zal worden doorgehaald en daarmee definitief komt te vervallen.
Waarom kan de Srv niet gebruikt worden om naast geuroverlast ook andere lokale milieuproblemen op te lossen? De leden van de PvdA-fractie denken daarbij aan de stikstofoverbelasting. Acht de Minister het wenselijk om de Srv zodanig in te richten dat ook stikstofbelasting als criterium gaat gelden om te bepalen of er subsidie kan worden verstrekt? Zo ja, hoe gaat de Minister hier voor zorgen?
Zo nee, waarom niet?
De Srv beoogt het verbeteren van de kwaliteit van de directe leefomgeving. Met name geurbelasting door varkenshouderijlocaties zorgt voor overlast voor omwonenden in veedichte gebieden. Om die reden is de geuroverlast van een varkenshouderijlocatie voor direct omwonenden als aangrijpingspunt en criterium genomen voor de subsidieregeling. Hiertoe wordt voor iedere varkenshouderijlocatie een geurscore bepaald, waarmee op eenduidige en transparante wijze bepaald wordt welke locaties in aanmerking komen voor een subsidie. Het betrekken van de stikstofbelasting van een varkenshouderijlocatie op het milieu als extra selectiecriterium voegt niet alleen een extra doel toe aan de subsidieregeling, het maakt de selectie van locaties die in aanmerking komen voor een subsidie ingewikkelder en daarmee minder eenduidig een transparant.
Doel van de subsidieregeling is dat de bestaande productie en productiecapaciteit definitief en onherroepelijk worden beëindigd. De voor het houden van varkens gebruikte varkensrechten worden daarbij definitief doorgehaald. Dit betekent dat op de betreffende locatie de belasting op het omliggende milieu wordt beëindigd en dat de landelijke emissie van stikstof door de varkenshouderij daalt.
Wat gaat de Minister doen om varkensboeren die overlast veroorzaken, maar geen gebruik willen maken van de Srv, te bewegen om die overlast te verminderen?
Aanmelden voor de subsidieregeling is vrijwillig. Varkenshouders die zich niet aanmelden en hun bedrijf voortzetten zijn gebonden aan de vigerende wetgeving en de vereisten uit hun milieuvergunning. Het bevoegd gezag toetst hierop. In het kader van het Programma verduurzaming veehouderij werk ik samen met de vijf grote veehouderijketens, waaronder de varkenshouderijketen, aan het formuleren van ambities en concrete doelen op het gebied van verduurzaming. Het terugdringen van emissies bij de bron maken een belangrijk onderdeel uit van deze ambities. In dat kader werk ik samen met de partijen van het Hoofdlijnenakkoord, waaronder de ketenpartijen, verenigd in de CoViVa. Zij zetten samen in op brede verduurzaming van de sector, daarvan is emissiereductie bij de bron een belangrijke bouwsteen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Een warme sanering van de varkenshouderij in overbelaste gebieden is een goed idee, maar het is volgens deze leden niet meer dan logisch dat we dan ook moeten zorgen dat we niet opnieuw voor de situatie komen te staan dat gebieden overbelast raken. Deelt de Minister deze opvatting?
Ja. Tegen deze achtergrond zullen van de deelnemende varkensbedrijven de varkensrechten worden doorgehaald zodat in de veedichte gebieden het aantal varkens zal verminderen. Verder is het vigerende omgevingsbeleid van toepassing.
Erkent de Minister dat ófwel de milieuwetgeving te ruim is geweest, ófwel de betreffende overheden te scheutig zijn geweest bij het afgeven van vergunningen voor verplaatsing, vestiging en/of uitbreiding van varkensbedrijven? Zo nee, hoe verklaart zij dan dat er een situatie is ontstaan van overbelasting? Zo ja, welke van de twee is het: te ruime milieuwetgeving of te scheutige vergunningverlening door het bevoegd gezag?
Door de concentratie van veehouderijbedrijven is de situatie ontstaan dat de geuremissies van individuele bedrijven weliswaar binnen de vergunningsvereisten van de Wet geurhinder en veehouderij kunnen vallen, maar dat door de cumulatie van geuremissies van bedrijven er in bepaalde gebieden toch sprake is van geuroverlast. Gemeenten, in voorkomende gevallen de provincies, zijn het bevoegd gezag voor het verlenen van omgevingsvergunningen aan veehouderijbedrijven. De focus ligt op individuele locaties en inrichtingen, niet op de cumulatieve effecten die nabij gelegen veehouderijbedrijven en andere activiteiten in de directe omgeving hebben. Gemeenten moeten cumulatieve effecten van geuremissies wel meenemen als middels een gemeentelijke geurverordening eigen geurnormen worden vastgesteld.
De Commissie Geurhinder Veehouderij heeft in haar recente advies aandacht gevraagd voor de cumulatie van geuroverlast van meerdere veehouderijen op één geurgevoelig object, en voor andere geur veroorzakende bronnen op het terrein van een veehouderij (Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 319). Daarnaast vindt de commissie dat gemeenten de ruimte moet worden geboden om gebiedsgericht oplossingen te zoeken en daarbij in te grijpen in bestaande situaties. Zoals in voornoemde brief aan de Tweede Kamer is aangegeven zal het kabinet de mogelijkheden om rekening te houden met cumulatie van geur laten uitwerken, in samenwerking met de decentrale overheden en sectorpartijen.
Hoeveel milieuvergunningen voor varkenshouderijen zijn er de afgelopen twee jaar verleend, en in procedure, in de concentratiegebieden Zuid en Oost? Voor hoeveel extra varkens is met deze vergunningen toestemming verleend, of zal hiermee toestemming worden verleend, in deze twee concentratiegebieden?
In de provincie Noord-Brabant is de afgelopen twee jaar in het concentratiegebied Zuid aan 184 bedrijven een wijziging van de milieuvergunning verleend. Het ging hierbij om 15.169 biggen, 5.577 zeugen en beren en 19.581 vleesvarkens. De andere provincies houden geen gegevens over milieuvergunningen bij. Deze gegevens heb ik daarom niet beschikbaar.
Tot grote verbazing lazen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie al in de eerste uitwerking van deze regeling voor de sanering van de varkenshouderij (het hoofdlijnenakkoord) dat niet € 200 miljoen, maar € 120 miljoen – slechts 60% van het oorspronkelijke bedrag – wordt gestoken in het daadwerkelijk saneren: het verminderen van het aantal varkens in de varkenshouderij. De rest wordt nota bene opnieuw als subsidie in de veehouderij, in nieuwe stallen, gestoken. Dit is overeind gebleven in deze concept subsidieregeling. Deze leden vragen de Minister om nader te onderbouwen hoe zij tot dit besluit en tot deze verdeling van het budget is gekomen. Is dit een eis geweest vanuit de sectororganisatie met wie zij dit akkoord heeft gesloten? Zijn er meer gevallen waarin de Minister sectororganisaties laat besluiten hoe belastinggeld wordt besteed?
Op 7 juli 2018 heb ik uw Kamer bericht dat ik met de vijf provincies van het concentratiegebied Zuid en Oost, Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Overijssel en Utrecht, met de VNG en met de ketenpartijen van de varkenshouderij, verenigd in de Coalitie Vitalisering Varkenshouderij een gecombineerde aanpak langs twee sporen overeen ben gekomen in een Hoofdlijnenakkoord om het Regeerakkoord op dat vlak in te vullen (Kamerstuk 28 973, nr. 200). Het gaat om het sanerings- en beëindigingsspoor en het innovatie- en verduurzamingsspoor, om zo een transitie naar een vitale, toekomstbestendige en duurzamere varkenshouderij te bewerkstellingen. Beide sporen zijn daarvoor in mijn ogen noodzakelijk en voor beide sporen is het noodzakelijk om de gestelde opgaven samen met de sector op te pakken. Daarbij hebben alle partijen van het Hoofdlijnenakkoord een eigen rol en verantwoordelijkheid. Recent is in het kader van het klimaatakkoord en de Urgendazaak echter besloten om het subsidieplafond voor de Srv met € 60 miljoen te verhogen naar € 180 miljoen.
Tevens zien de leden van de Partij voor de Dieren-fractie graag een concrete beschrijving van de beoogde effecten van de subsidieregeling. Hoeveel varkensrechten is de Minister voornemens op te kopen met het beschikbare budget van € 120 miljoen?
Voor een concrete beschrijving van de beoogde effecten van de Srv verwijs ik de leden van de fractie van de PvdD naar paragraaf 3 van de toelichting bij het concept van de Srv, daar worden onder meer de krimp van de varkensstapel en het aantal varkenshouderijlocaties, de afname van de productie van dierlijke mest, afname van andere emissies dan geur genoemd.
Voor het antwoord op de vraag over het aantal varkensrechten verwijs ik de leden naar mijn antwoord op een eerdere gelijksoortige vraag van de leden van de fractie van de PvdA, waarbij benadrukt dient te worden dat het hierbij gaat om een verwachting van het aantal varkenseenheden dat doorgehaald wordt, niet om een voorgenomen aantal. Het aantal varkenseenheden dat doorgehaald wordt is namelijk geen doel op zich, maar is een resultante van de Srv.
Hoeveel varkens en hoeveel biggen zullen er als gevolg van deze sanering minder worden gehouden?
Zoals in antwoord op een eerdere vraag van de leden van de fractie van de PvdA is aangegeven, zal het aantal varkenseenheden naar verwachting met 7 tot 10% afnemen. Dit betekent dat er 7 tot 10% minder varkens gehouden kunnen worden op het moment dat deze varkenseenheden daadwerkelijk zijn doorgehaald.
Wat is het aantal onbenutte varkensrechten dat op dit moment op de markt is? Zullen er onbenutte rechten worden opgekocht? Zo ja, hoeveel, en voor hoeveel varkens en biggen staan die rechten?
Hoeveel onbenutte varkenseenheden er op dit moment op de markt zijn is niet bekend. De benutting wordt namelijk gemeten over een heel kalenderjaar en is een maat voor het totale aantal varkenseenheden op de markt ten opzichte van het gemiddeld aantal gehouden varkens in een kalenderjaar. De benuttingsgraad fluctueerde in de afgelopen jaren tussen de 95 en 100%.
Eén van de voorwaarden voor deelname aan de Srv is dat de aanvrager daadwerkelijk varkens voor productie heeft gehouden en dat de varkenshouderijlocatie onafgebroken gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de beëindiging is gebruikt. Het aantal door te halen varkenseenheden is aan een minimum verbonden (80%), dat is gerelateerd aan gemiddeld aantal gehouden varkens op de betreffende varkenshouderijlocatie in het kalenderjaar 2018. Op de varkenshouderijlocatie moeten dus daadwerkelijk varkens gehouden zijn in de afgelopen vijf jaren en het minimale aantal door te halen varkenseenheden is gerelateerd aan feitelijk gehouden varkens in het kalenderjaar 2018. De kans dat er subsidie verstrekt zal worden voor het doorhalen van onbenutte varkenseenheden is daarmee gering.
Is de Minister voornemens om met het uit de markt halen van de varkensrechten ook het mestplafond voor de varkenssector evenredig te verlagen? Zo nee, kan de Minister uitleggen waarom het mestplafond voor de varkenssector gelijk zou moeten blijven als de belastingbetaler deze sanering moet betalen? Wat krijgt de belastingbetaler dan precies terug voor zijn geld? Als de Minister het mestplafond voor de varkenssector wél verlaagt, zal dan ook het nationale plafond evenredig worden verlaagd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg over het mestbeleid van 13 december 2018 heb aangegeven zijn de sectorplafonds, waaronder het fosfaatplafond voor de varkenshouderij, vastgelegd in het zesde actieprogramma en zullen zij onderdeel gaan uitmaken van de Meststoffenwet (Kamerstuk 33 037, nr. 349). Het definitief doorhalen van de varkensrechten in het kader van de sanering van de varkenshouderij heeft hier geen invloed op. Er is daarmee dus ook geen sprake van het verlagen van het nationale fosfaatplafond.
De Srv heeft tot doel de meest urgente geuroverlast voor omwonenden terug te dringen. Hiervoor is € 180 miljoen aan publieke middelen beschikbaar. Hiertoe worden varkenshouderijlocaties definitief en onherroepelijk beëindigd, worden varkenseenheden definitief doorgehaald waardoor het aantal varkens blijvend daalt, worden de varkensstallen en de voor de het houden van varkens gebruikte voersilo’s, mestsilo’s en -kelders gesloopt en mag op de gesaneerde locatie geen intensieve veehouderij meer plaatsvinden. Dat is wat de belastingbetaler terugkrijgt.
Hoeveel aanvragen voor de saneringsregeling verwacht de Minister? En hoeveel aanvragen kan de Minister, bij benadering, toekennen? Om hoeveel saneringslocaties gaat het daarbij?
Zoals aangegeven in de toelichting bij het concept van de Srv is de inschatting dat er, binnen het beschikbare budget van € 120 miljoen, ruimte is om aan circa 200 varkenshouders een subsidie te verstrekken voor het beëindigen van hun bedrijf of een locatie van hun bedrijf. Recent is in het kader van het klimaatakkoord en de Urgendazaak echter besloten om het subsidieplafond voor de Srv met € 60 miljoen te verhogen naar € 180 miljoen. Het zou daarmee dan gaan om 300 locaties. Naar verwachting zal het aantal aanvragen hoger liggen dan 300, maar het is niet in te schatten hoeveel hoger. Het gaat immers om een vrijwillige regeling waarbij iedere individuele varkenshouder een eigen afweging zal moeten maken.
De leden lezen in artikel 5, lid 3 dat een varkenshouder die gesaneerd wordt niet op een andere locatie varkens mag gaan houden. Betekent dit dat hij of zij wel, met geld vanuit de subsidieregeling, een (intensief) bedrijf met een andere diersoort mag beginnen?
De begunstigde van een subsidie mag op een andere locatie een veehouderijbedrijf starten dan wel een bestaand bedrijf overnemen, mits geen sprake is van het houden van varkens. Op de met de subsidie beëindigde locatie mag geen intensieve veehouderij meer bedreven worden.
De Algemene Rekenkamer publiceert later deze maand een nieuw vervolgonderzoek naar de duurzaamheid van de intensieve veehouderij in Nederland. Bij de eerdere onderzoeken die de Algemene Rekenkamer deed in 2008 en 2013, kwam zij met stevige kritiek op het gevoerde beleid. Zowel de bescherming van dierenwelzijn als van de biodiversiteit kreeg een dikke onvoldoende. Zijn of worden de opmerkingen, conclusies en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer verwerkt in de uitvoeringsregeling, als het gaat om de € 60 miljoen subsidie die de Minister wil steken in «verduurzaming» van de varkenshouderij? Zo ja, kan de Minister dat aanwijzen en toelichten?
De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer hadden met name betrekking op dierenwelzijn, het terugdringen van ammoniakuitstoot en het reduceren van de stikstofneerslag. In het kader van het Programma verduurzaming veehouderij zijn het verbeteren van dierenwelzijn en diergezondheid en het terugdringen van emissies uit stallen belangrijke ambities. Inzet is daarbij het terugdringen van emissies bij de bron door maatregelen in de stal. Dit moet niet alleen zorgen voor een fors lagere emissie van ammoniak, broeikasgassen en fijnstof, maar het komt ook het stalklimaat en daarmee diergezondheid, dierenwelzijn en de gezondheid van de ondernemer ten goede en verbetert in deze zin het leefklimaat in het buitengebied. Het gaat dus om een integrale aanpak. De € 60 miljoen die is gereserveerd voor verduurzaming moet de ontwikkeling en uitrol van brongerichte emissiereducerende stalmaatregelen stimuleren.
Hoe verhouden de nieuwe subsidies zich tot de uitspraak van de Raad van State inzake het Programma Aanpak Stikstof?
De innovatie- en investeringsregelingen voor de verduurzaming van de varkenshouderij zullen worden gericht op het ontwikkelen, onderzoeken, testen en de praktijkintroductie van integrale brongerichte emissiebeperkende maatregelen in bestaande en nieuwe stallen. Het gaat hierbij om een integrale aanpak waarbij schadelijke emissies uit stallen (ammoniak, broeikasgassen, geur, fijnstof en endotoxinen) zoveel mogelijk worden voorkomen. Hiermee worden op middellange termijn de gezondheids- en leefomgevingsrisico’s van varkenshouderijen verder terug gebracht en wordt de kwaliteit van de stallucht in de varkensstallen verbeterd. Deze aanpak sluit aan bij de Kamerbrief van 11 juni jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 147) waarbij ik in een nadere reactie op de uitspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof meld dat in overleg met de provincies besloten is om door te gaan met de uitvoering van bronmaatregelen voor emissiereductie en bovendien te zoeken naar extra bronmaatregelen in de diverse sectoren.
Is de Minister bereid de € 60 miljoen die ze gereserveerd heeft voor nieuwe investeringen in de varkenshouderij alsnog «on hold» te zetten, omdat het zeer waarschijnlijk is dat zij dit geld hard nodig zal hebben om extra varkensrechten uit de markt te halen om ervoor te zorgen dat de stikstofdepositie op stikstofgevoelige gebieden daalt?
Nee. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op de hierboven gestelde vraag n.a.v. de PAS-uitspraak van de leden van de PvdD. Het toepassen van brongerichte emissiereducerende maatregelen in stallen leidt ook tot minder stikstofdepositie. Een evenwichtige verdeling van warme sanering enerzijds en investeringen in de toekomst van een duurzame sector anderzijds vormen de basis voor de afspraken die met de ketenpartijen en decentrale overheden zijn gemaakt. Een analyse naar de effecten van de PAS op de plannen voor de nieuwe investeringen loopt nog. Daarover wordt u te zijner tijd geïnformeerd. Daarnaast is, zoals eerder benoemd, recent besloten om in het kader van het klimaatakkoord en de Urgendazaak het subsidieplafond voor de Srv met € 60 miljoen te verhogen naar € 180 miljoen.
Gaat er ook geld uit de ROK naar de concentratiegebieden Zuid en Oost, voor saneringslocaties? Worden hier dezelfde saneringen bedoeld (overbelast met stank)?
De Regeling Omgevingskwaliteit (ROK), die werd gefinancierd uit de eerste tranche Europese crisismiddelen voor de varkenshouderij, had als doel varkenshouders die hun bedrijf uitoefenen op een locatie met geurknelpunten, financieel te faciliteren hun bedrijf te beëindigen en vervolgens de vrijkomende productiecapaciteit (in de vorm van varkensrechten) te verkopen aan varkenshouders die op een locatie zijn gelegen die geen geuroverlast veroorzaakt voor omwonenden én die hun bedrijf op een bovenwettelijk niveau t.a.v. milieu, dierenwelzijn en diergezondheid verder willen ontwikkelen. De ROK is geen saneringsregeling maar een verplaatsingsregeling voor productiecapaciteit (varkensrechten). De ROK was ook opengesteld voor de concentratiegebieden Zuid en Oost. De varkensbedrijven werden op geurbelasting geselecteerd.
Hoe beoordeelt de Minister het feit dat opgekochte rechten weer in de markt worden gezet, terwijl aan de andere kant weer tientallen miljoenen euro’s belastinggeld moeten worden vrijgemaakt om overbelaste gebieden te saneren?
In het kader van de Regeling Omgevingskwaliteit (ROK) kwamen alleen varkensbedrijven in aanmerking voor de varkensrechten als zij op een locatie zijn gelegen die geen geuroverlast veroorzaakt voor omwonenden. De ROK heeft een bijdrage geleverd aan zowel het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving als de verduurzaming van de varkenshouderij. De Srv daarentegen haalt de varkensrechten definitief uit de markt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28973-217.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.