28 973 Toekomst van de intensieve veehouderij

Nr. 165 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 april 2015

Naar aanleiding van een ordedebat op 17 maart jongstleden (Handelingen II 2014/15, nr. 64, item 7) heeft uw Kamer mij verzocht te reageren op de ontwikkeling van het aantal megastallen in de afgelopen jaren, waarover het dagblad Trouw van 13 maart 2015 berichtte. Navolgend ga ik op dat verzoek in en tevens zal ik ingaan op de vragen die enkele Kamerleden in verband hiermee stelden in het ordedebat.

Ontwikkeling aantal bedrijven en stallen

Er waren in 2013 18.665 melkveebedrijven, 5.528 varkensbedrijven, 1.073 legkippenbedrijven en 564 vleeskuikenbedrijven. In 2005 waren er 23.527 melkveebedrijven, 9.686 varkensbedrijven, 1.531 legkippenbedrijven en 762 vleeskuikenbederijven. Gemiddeld is het aantal bedrijven in deze periode afgenomen met 27%, ofwel ruim 3% per jaar.

Het dagblad Trouw ontleent de gegevens over de ontwikkeling van het aantal grote stallen in Nederland tussen 2005 en 2013 aan een factsheet van Milieudefensie (https://milieudefensie.nl/publicaties/factsheets/factsheet-inzicht-in-groei-van-megastallen-2005–2013), gebaseerd op een in opdracht van Milieudefensie door het WUR-onderzoekinstituut Alterra uitgevoerde inventarisatie. Er waren in 2005 (exclusief kippen) 251 grote bedrijven en 235 grote stallen en in 2013 waren er 699 grote bedrijven en 554 grote stallen, derhalve verdrievoudigde het aantal grote stallen niet, maar nam het de afgelopen 8 jaar met 136 procent toe. Deze verschillen ontstaan doordat een bedrijf, mede door de aanscherping van het omgevingsbeleid van provincies en gemeenten, uit meerdere locaties kan bestaan. In 2013 bestond namelijk 23 procent van alle grote bedrijven uit meerdere kleinere stallen die op meer dan één locatie staan. Daardoor komt een groter aantal bedrijven boven de 300 NGE terwijl de omvang van de stallen op de verschillende locaties onder deze omvang blijft.

De conclusies in de factsheet over de toename van het aantal grote stallen worden gerelateerd aan het aantal grote bedrijven in plaats van aan het aantal stallen.

In het Kabinetsstandpunt van 14 juni 2013 (Kamerstuk 28 973, nr. 134) is aangegeven dat de omvang van de veehouderij (het aantal dieren in een gebied) en de omvang van stallen (het maximaal aantal dieren op een veehouderijlocatie) nauw samenhangen met de inpassing in de lokale omgeving en onderdeel zijn van het decentrale omgevingsbeleid. Provincies en gemeenten kunnen op basis van de Wet ruimtelijke ordening bijvoorbeeld via het bouwblok een maximum stellen aan de stalgrootte en beperkingen opleggen aan de vestiging of uitbreiding van veehouderijen. Het op rijksniveau nemen van een voorbereidingsbesluit waarmee een moratorium op de bouw van megastallen wordt afgekondigd, staat haaks op het kabinetsbeleid waarbij de verantwoordelijkheid voor ruimtelijk beleid primair bij provincies en gemeenten is belegd.

Omvang stallen

De Nederlandse Grootte Eenheid (NGE) is een economische maat voor de omvang van een agrarisch bedrijf gebaseerd op het verschil tussen opbrengsten en bijbehorende specifieke kosten. Sinds 2010 wordt de NGE niet meer gebruikt of geactualiseerd, de EU en ook Nederland zijn toen overgestapt op een andere economische maatstaf, de Standaardopbrengst (SO). In de analyses van de afgelopen jaren is voor de verschillende productierichtingen uitgegaan van aantallen dieren die overeenkomen met een economische omvang van ongeveer 300 NGE. De bij de 300 NGE-norm (prijsniveau 2004) behorende dieraantallen zijn: 7.500 vleesvarkens, 1.200 fokvarkens, 120.000 leghennen, 220.000 vleeskuikens, 250 melkkoeien en 2.500 vleeskalveren. Bij deze dieraantallen worden agrarische bouwblokken van 1 à 1,5 ha maximaal benut. Uiteraard is dit wel afhankelijk van onder meer het gekozen huisvestingssysteem.

De verdere toename van het aantal grote stallen hangt nauw samen met de ruimtelijke mogelijkheden die vanuit het verleden en ook thans nog worden geboden. Een aantal provincies, waaronder Noord-Brabant, heeft de afgelopen jaren het ruimtelijk beleid aangescherpt door kleinere bouwblokken toe te staan. Daarnaast zijn er provincies die, veelal onder beperkende voorwaarden, een groter bouwblok toestaan dan een standaardomvang van bijvoorbeeld 1 à 1,5 hectare. Het toenmalige kabinet heeft in 2011 geen moratorium ingesteld maar de motie van de leden Grashoff en Van Veldhoven (Kamerstuk 28 286, nr. 488) onder de aandacht gebracht van provincies en gemeenten met het verzoek gedurende de maatschappelijke discussie niet mee te werken aan nieuwe aanvragen waarbij bestemmingsplanwijzigingen nodig zijn voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag (Kamerstuk 28 286, nr. 494). Vervolgens heeft het kabinet uw Kamer naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad van 30 november 2012 (Kamerstuk 28 973, nr. 129) het kabinetsstandpunt Omvang intensieve veehouderij en schaalgrootte doen toekomen (Kamerstuk 28 973, nr. 134). Daarbij is het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid aangekondigd, dat de mogelijkheid biedt om vanuit een oogpunt van volksgezondheid de omvang van de veehouderij in een gebied of op een locatie te maximeren.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven