28 807 Vogelpest (Aviaire influenza)

Nr. 269 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 oktober 2022

Met deze brief informeer ik de Tweede Kamer, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), over de ontwikkelingen in de vogelgriepsituatie sinds de vorige brief van 8 augustus jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 266). Hierbij ga ik onder andere in op de veterinaire situatie, de recente uitbraken, de acties die de afgelopen periode zijn ingezet en de intensivering van de aanpak van vogelgriep.

Intensiveringsplan preventie vogelgriep

In Europa en Nederland worden we geconfronteerd met een ongekende en zeer ernstige situatie met vogelgriep. Het afgelopen jaar zijn er veel uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI, vogelgriep) geweest en zijn heel veel wilde vogels besmet geraakt. Nieuw ten opzichte van andere jaren is dat veel uitbraken gedurende de zomermaanden zijn opgetreden en dat uitbraken zich in vrijwel heel Nederland hebben voorgedaan. Ik vind deze situatie zeer ernstig.

Het virus is wijd verspreid en was het afgelopen gehele jaar aanwezig in de wilde vogelpopulatie. Op dit moment wordt geen verbetering van de situatie verwacht. De uitbraken, de onvoorspelbaarheid ervan en de maatregelen hebben enorme impact op de getroffen dieren, de houders, de natuur en de maatschappij.

Het afgelopen jaar zijn ruim 3,7 miljoen vogels op besmette locaties in Nederland geruimd, en nog eens ruim 1,1 miljoen op bedrijven die preventief zijn geruimd. Ook in de natuur maakt het virus veel slachtoffers.

Deze situatie is niet houdbaar. Niet voor de dieren, niet voor pluimveehouders, niet voor de maatschappij. Ik ben daarom van mening dat een intensivering nodig is van de aanpak rond vogelgriep.

Het huidige beleid, waarbij we maximaal inzetten op bioveiligheid op bedrijven, het snel melden van verdenkingen, en besmette bedrijven snel en op veilige wijze ruimen, zal ik met kracht voortzetten. Maar dit zal slechts een deel van de besmettingen de komende periode voorkómen. Ik zal daarom de aanpak intensiveren en een intensiveringsplan preventie vogelgriep uitwerken.

Als eerste zet ik daarbij in op versnelling van het vaccinatietraject en verdere versterking van de bioveiligheid met een verplicht bioveiligheidsplan voor alle pluimveebedrijven.

Het is duidelijk dat er op korte termijn geen nieuwe eenvoudig uitvoerbare maatregelen zijn die bijdragen aan het voorkomen van besmettingen, anders waren die reeds ingezet. De huidige situatie vraagt om het breed verkennen en in kaart brengen van alle denkbare maatregelen op korte en lange termijn om vogelgriep verder te voorkomen en de gevolgen van besmettingen te beperken. Daarbij moeten we goed in beeld brengen wat de mogelijkheden en consequenties zijn. Dit vraagt om een open samenwerking met betrokken partijen, inclusief de sector en andere maatschappelijke organisaties. Daarbij hoort ook een gedegen analyse naar effectiviteit van de maatregelen, juridische haalbaarheid, economische en financiële consequenties, draagvlak en uitvoerbaarheid.

Bij de uitwerking zal ik onder andere gebruik maken van het recent opgeleverde rapport van WBVR over risicofactoren voor hoogpathogene vogelgriep, het gevraagde expertrapport over transmissierisico’s van dierziekten tussen bedrijven en het beeld over nieuwvestigingen van pluimveebedrijven dat RVO op dit moment in kaart brengt. De komende maanden werk ik deze aanpak verder uit in een Intensiveringsplan preventie vogelgriep, dat ik in het eerste kwartaal van 2023 aan de Tweede Kamer zal toesturen. Indien tijdens het in kaart brengen en wegen van de maatregelen voor een specifieke maatregel reeds blijkt dat deze effectief en proportioneel bij kan dragen aan verminderen van het aantal besmettingen, en tevens uitvoerbaar en juridisch en financieel haalbaar is, zal ik deze, vooruitlopend op het totale plan, in gang zetten en de Kamer daarover informeren.

In deze brief ga ik nader in op de huidige veterinaire situatie in Europa en Nederland, de recente uitbraken en geef ik een toelichting op de lopende maatregelen en hoe ik de versnelling en intensivering van de aanpak verder wil vormgeven.

Epidemiologische situatie in Europa

Ook in andere lidstaten van de Europese Unie worden nog uitbraken gemeld. Frankrijk was zwaar getroffen en heeft de afgelopen 5 weken 12 besmettingen op bedrijven gemeld. In Duitsland waren dat er 16, In België 5. Andere lidstaten met uitbraken gedurende de laatste 5 weken waren Spanje (2), Italië (1) en Portugal (3). Sinds januari 2022 zijn in veel lidstaten van de EU besmettingen geweest. Frankrijk was met 1356 uitbraken koploper, gevolgd door Hongarije (184). In Spanje en Polen lopen de aantallen in de tientallen. Duitsland had er 53. In bijna alle lidstaten zijn wilde vogels besmet met HPAI. De wijze van besmetting is niet in alle lidstaten gelijk. In Nederland is in de meeste gevalle sprake geweest van separate besmettingen afkomstig ui wilde vogels, maar in Frankrijk bijvoorbeeld zijn veel uitbraken gekomen door verspreiding van virus tussen bedrijven.

Epidemiologische situatie in Nederland

Uitbraken

Sinds oktober 2021 zijn er nu meer dan 100 uitbraken van HPAI bij gehouden vogels geweest in vrijwel heel Nederland; de meeste uitbraken lagen in een waterrijke omgeving. Op de epidemie in 2003 na zijn niet eerder zo veel pluimveehouderijen en hobbylocaties besmet geraakt. Ter vergelijking: in de periode najaar 2020-voorjaar 2021 waren er zeventien uitbraken bij commerciële bedrijven en zes bij hobbyhouderijen.

Bij 93 uitbraken in Nederland is een beperkingszone ingesteld. Bij locaties met minder dan 50 dieren, waar in enkele gevallen ook besmettingen zijn aangetroffen, wordt geen beperkingszone ingesteld. Er zijn nu ruim 3,7 miljoen vogels van besmette locaties geruimd en nog eens 1,1 miljoen op bedrijven die preventief zijn geruimd. In september hebben de Duitse autoriteiten drie uitbraken vlak bij de Nederlandse grens gemeld. De beperkingszones daarvoor liggen deels op Nederlands grondgebied. Om die reden zijn in Nederland drie beperkingszones ingesteld. In België zijn vier uitbraken geweest waarvoor Nederland op zijn eigen grondgebied een beperkingszone heeft moeten instellen.

Ruimingen

Het ruimingsproces zelf en de mogelijke bijdrage daarvan aan de tussenbedrijfstransmissie is eerder aan de orde geweest. In de brief aan de Kamer van 28 juni (Kamerstuk 28 807, nr. 263) is door mijn voorganger aangegeven dat op basis van de analyses van WBVR er geen aanwijzingen waren dat er een rol is geweest van ruimingen uitgevoerd door de NVWA in de verspreiding van HPAI virus naar nabijgelegen bedrijven in de clusters in Zeewolde, Woltersum, Barneveld, Hierden en Lunteren. Het rapport waarop deze conclusies zijn gebaseerd is als bijlage bij deze brief meegestuurd (bijlage 1). Een aantal bedrijfsspecifieke gegevens, die het mogelijk kunnen maken individuele bedrijven te herleiden, zijn uit dit rapport verwijderd. Dat doet mijns inziens niets af aan de leesbaarheid van het rapport en de beoordeling ervan.

De bestrijding van HPAI op besmette bedrijven en de extra inzet in pluimveedichte gebieden als de Gelderse Vallei (onder andere preventieve ruimingen) leggen een groot beslag op de NVWA en andere betrokken partijen. De NVWA is goed geëquipeerd en is in staat de ruimingen op efficiënte en snelle wijze uit te voeren, samen met contractpartijen. Een punt van zorg is dat vanwege de energiecrisis de aanlevering van kooldioxidegas (CO2) voor uitvoering van de stalvergassing beperkt is. De NVWA houdt hier in haar planning rekening mee en zoekt naar alternatieve mogelijkheden waarvoor minder gas nodig is dan in een grote stal, zoals vergassing in containers of big bags. Deze methoden vragen echter meer tijd en menskracht en zijn relatief kostbaar. In welke mate dit van invloed is op de bestrijding van de uitbraken is nu nog niet aan te geven. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zal, indien nodig en in samenspraak met mijn ministerie, een prioritering aanbrengen in de volgorde van ruimingen bij een beperkte beschikbaarheid van CO2-gas. Tevens onderzoek ik wat er, binnen de beperkingen ontstaan door de energiecrisis, contractueel mogelijk is om voldoende en tijdige de levering van CO2-gas te verzekeren.

Wilde vogels

Er zijn ook nog dagelijks meldingen van dode wilde vogels in diverse regio's in Nederland. Er zijn veel soorten besmet geraakt waarbij soms grote aantallen vogels zijn doodgegaan. Ongeveer 40% van de ingezonden kadavers blijkt bij laboratoriumonderzoek besmet te zijn met HPAI type H5N1. De vondsten zijn gedaan in alle provincies in Nederland. De NVWA houdt op haar website de vondsten van besmette wilde vogels bij. De situatie zal de komende maanden met de aankomende vogeltrek waarschijnlijk nog verslechteren door de komst van nieuwe vatbare vogels. Ook is het mogelijk dat trekvogels nieuwe virusvarianten in Nederland introduceren. De impact op de wilde vogelpopulaties is niet te voorspellen, maar kan opnieuw tot veel sterfte leiden.

Financiële aspecten

In de brief van 17 mei jl. is de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 28 807, nr. 261) over de financiële aspecten van de uitbraak. De directe bestrijdingskosten zoals de tegemoetkoming in schade voor de geruimde dieren en de uitvoeringskosten, worden betaald uit het Diergezondheidsfonds (DGF). Zoals in de brief van 17 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 261) is aangegeven worden deze directe bestrijdingskosten tot het wettelijk ingestelde plafond betaald uit de heffingen die pluimveehouders betalen aan het DGF. Het plafond is vastgesteld op 30 miljoen euro voor de periode van 2020 tot en met 2024.

Vanaf begin 2020 tot en met augustus 2022 is € 34,3 miljoen betaald aan de bestrijding van vogelgriep bij houders met 250 dieren of meer. Dit zijn de werkelijke uitgaven uit het Diergezondheidsfonds en die lopen enkele weken (tegemoetkoming in schade) tot meerdere maanden (uitvoeringskosten) achter de ruimingen aan. De uitgaven voor de bestrijding van vogelgriep zullen daarom verder oplopen.

Hoeveel hoger het bedrag gaat worden is nu niet met zekerheid te zeggen, omdat het beeld op basis van de daadwerkelijke uitgaven vertraagd inzichtelijk wordt. Op basis van eerdere uitgaven is wel een inschatting te maken. De verwachte bestrijdingskosten gerekend vanaf begin 2020 tot en met 4 oktober 2022 wordt geschat op € 63 miljoen. Dit is inclusief kosten voor bestrijding van Salmonella en Mycoplasma en van dit bedrag gaat de EU-bijdrage aan vogelgriep- en Salmonella bestrijding nog af. De exacte hoogte van deze EU-subsidie is op dit moment nog niet bekend. Het plafond is inmiddels gepasseerd.

Zoals ook beschreven in de brief van 17 mei worden alle bestrijdingskosten hoger dan het plafondbedrag betaald door de overheid. In 2022 zal dit, voor het hiervoor genoemde bedrag dat nu in zicht is, opgelost worden binnen de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). U wordt hierover nader geïnformeerd in de tweede suppletoire begroting.

Lopende maatregelen en intensiveringsaanpak

Mijn voorgangers hebben afgelopen jaren diverse maatregelen genomen om besmettingen op pluimveehouderijen zo goed mogelijk te voorkomen. Deze maatregelen zet ik met kracht voort en werk daarnaast een intensiveringsaanpak uit. Hieronder geef ik daar een nadere toelichting op.

Ophok- en afschermplicht

Ik heb de vorige week, mede op basis van de recente ontwikkelingen en de risicobeoordeling door de deskundigengroep dierziekten van 29 september jl., besloten om de ophok- en afschermplicht weer voor het hele land in te stellen. Voor een onderbouwing en nadere toelichting verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 5 oktober jl. Ik zie de impact die dat heeft voor houders van vrije-uitloopkippen en voor houders die voor hun plezier pluimvee houden, maar ik acht deze maatregel noodzakelijk gezien het verhoogde risico. De verslagen van de deskundigengroep dierziekten van 25 augustus en 29 september jl. zijn met de brief van 5 oktober meegestuurd.

Bioveiligheidsplan

Een goede bioveiligheid van bedrijven en hobbylocaties is en blijft vooralsnog de belangrijkste maatregel ter preventie van HPAI besmettingen. Het is van het grootste belang dat pluimveehouders alert blijven en de bioveiligheidsmaatregelen strikt toepassen.

De pilot gericht op de ontwikkeling van een bedrijfsspecifiek bioveiligheidsplan (Kamerstuk 28 807, nr. 260), die mijn ministerie samen met de pluimveesector heeft opgezet, loopt op dit moment. De Gezondheidsdienst voor Dieren geeft hier de komende maanden samen met de pluimveesector uitvoering aan. Binnen de pilot zal de hygiënescan van AVINED geoptimaliseerd worden en zal er bij verschillende pluimveetypen getoetst worden of de hygiënescan een goede manier is om de bioveiligheid op een bedrijf in kaart te brengen.

De uitkomsten van de pilot worden eind van dit jaar verwacht. Deze resultaten van de pilot geven aanknopingspunten voor een effectieve invulling van een bedrijfsspecifiek bioveiligheidsplan om zo te komen tot een betere bioveiligheid op pluimveebedrijven. Ik werk daarbij toe naar een verplicht bedrijfsspecifiek bioveiligheidsplan voor alle pluimveehouders per medio 2023. Dit bioveiligheidsplan wordt daarmee onderdeel van het reeds verplichte bedrijfsgezondheidsplan, dat pluimveehouders samen met hun dierenartsen opstellen. Nadrukkelijk is het de bedoeling dat een dergelijk plan aansluit bij de huidige praktijk en maatwerk is voor het bedrijf en samen met de bedrijfsdierenarts wordt opgesteld. Over het precieze moment van invoering van deze nieuwe verplichting zal ik de Tweede Kamer te zijner tijd nader informeren; dit hangt mede af van het verloop van het totstandkomingsproces van de benodigde regelgeving.

Andere bioveiligheidsmaatregelen

Naast bioveiligheidsmaatregelen geven de deskundigen in hun verslag een aantal andere managementopties aan om de kans op virusintroductie verder te verkleinen. Zij wijzen op de risico’s van de luchtinlaat en de mogelijkheden van bijvoorbeeld het toepassen van windbreekgaas. Ook geven ze aan dat pluimveehouders aandacht zouden moeten besteden aan het terugdringen van aantallen knaagdieren op het erf. Ze adviseren tevens om rekening te houden met activiteiten zoals maaien, oogsten en baggeren van sloten of andere watergangen rondom het bedrijf en dit type werkzaamheden uit te voeren tijdens een leegstandperiode.

Volgens de deskundigen zijn er aanwijzingen dat het gebruik van lasers effectief kan zijn om vogels rondom het bedrijf te weren1. Het is aan pluimveehouders om hiervan, binnen de regelgeving, gebruik te maken om wilde vogels in de buurt van hun bedrijf te weren.

Bioveiligheidscheck op besmette locaties

In een eerdere kamerbrief dit jaar is aangegeven dat bekeken zou worden of extra voorwaarden verbonden kunnen worden, met betrekking tot bioveiligheid, voordat een besmet bedrijf opnieuw dieren op mag zetten. Omdat er tot nu toe geen rechtstreeks verband gevonden kan worden tussen de besmetting en specifieke bioveiligheidsmaatregelen kan ik dit niet verplichten voor besmette bedrijven. Omdat een goede bioveiligheid voor álle bedrijven belangrijk is ga ik, zoals boven beschreven, stappen zetten die de bioveiligheid op alle bedrijven moet verbeteren. Op de meeste besmette bedrijven doen Faculteit Diergeneeskunde, SOVON en WBVR onderzoek naar mogelijke insleeproutes waarbij het in kaart brengen van de bioveiligheid een onderdeel is. Aanbevelingen op dat vlak worden met de betreffende veehouder gedeeld. Een van de voorwaarden voor het opnieuw kunnen opzetten van kippen is een uitgebreid reiniging en ontsmettingsprotocol wat de veehouder moet uitvoeren en waarop de NVWA toe ziet. Er zijn tot op heden geen grote tekortkomingen in de bioveiligheid bij bedrijven gevonden die de besmetting konden verklaren.

Versnelling vaccinatietraject

Zoals ik heb aangegeven zet ik in op versnelling van het traject om te komen tot vaccinatie tegen vogelgriep. In veel andere lidstaten van de Europese Unie wordt de roep om vaccinatie ook steeds luider. In verschillende lidstaten, waaronder Nederland, zijn diverse activiteiten gestart om de mogelijkheden van vaccinatie te onderzoeken en dichterbij te brengen. Ik steun deze inzet van harte en vind het van groot belang dat we hier in Europa gezamenlijk aan werken.

Ik heb op acties ingezet om zo snel mogelijk meer inzicht te krijgen in de mogelijkheden van vaccinatie. Dit doe ik door:

  • een inventarisatie van de haalbaarheid, de beschikbaarheid, werkzaamheid en veiligheid van vaccins door vaccinatieproeven,

  • een expertbeoordeling van het risico van de huidige variant en voor het ontstaan van nieuwe, mogelijk zoönotische varianten bij toepassing van vaccinatie,

  • het ontwikkelen van een optimale vaccinatiestrategie en monitoringsprogramma om spreiding van oude en nieuwe, mogelijk zoönotische, varianten snel te kunnen opsporen,

  • het in kaart brengen van de financiële gevolgen (kosten en baten) voor pluimveehouders en de gevolgen voor de internationale handel. Dit traject vergt tijd en inzet en intensief overleg met sectorpartijen en andere belanghebbenden, zowel die voor de commerciële houderij als voor de hobbyhouderij.

Activiteiten in Nederland

Zoals mijn voorganger al heeft aangegeven (Kamerstuk 28 807, nrs. 259, 260, 263) is het van belang eerst meer inzicht te hebben in de werkzaamheid van verschillende vaccins en de testkarakteristieken ten behoeve van een goede monitoring voor we verdere stappen kunnen nemen met het toepassen van vaccinatie in het veld. Het tegengaan van verspreiding van virus in of tussen gevaccineerde koppels dieren zodat de reproductieratio, het zogenaamde R-getal, onder de 1 komt, is een belangrijke eis die we aan een vaccin stellen. Het verkleinen van de kans van infectie en het tegengaan van verspreiding draagt bij aan het verbeteren van diergezondheid en dierwelzijn en verkleint ook de kans op mogelijke blootstelling van mensen. Tot nu toe is niet aangetoond dat toepassing van de ontwikkelde vaccins de R-waarde van veldvirusvarianten beneden de 1 wordt gebracht. Daarom worden hierop nu enkele vaccins, onder gecontroleerde omstandigheden, onderzocht. Deze vaccinproef is in augustus gestart. De resultaten worden eind december verwacht.

De voorbereidingen voor het uitvoeren van een proef onder veldomstandigheden zijn gestart en worden uitgevoerd door de Gezondheidsdienst voor Dieren. Deze voorbereiding vraagt enkele maanden, onder andere voor het aanvragen van de dierproefvergunning en het benaderen van en overleg met pluimveehouders om in deze proef te participeren. Daarbij wordt ook gekeken naar de uitkomsten van de proef bij WBVR om een gedegen keuze te kunnen maken welk vaccin in de proef zal worden toegepast. Ik heb een aantal experts gevraagd deel te nemen in een klankbordgroep zodat we zoveel mogelijk kennis ten behoeve van de veldproef kunnen benutten. Ik verwacht dat de veldproef in het eerste kwartaal van 2023 kan starten.

Tevens werk ik verschillende vaccinatiestrategieën uit, gericht op bijvoorbeeld risicogebieden, pluimveedichte gebieden of bepaalde typen pluimveebedrijven. Daarbij hoort ook het opstellen van een surveillanceprogramma om eventuele besmettingen snel te kunnen opsporen. We zullen een aantal scenario’s uitwerken die zich kunnen voordoen bij vaccinatie (zoals subklinische virusspreiding, spreiding tussen bedrijven). Dit is van belang om het ontstaan van nieuwe, mogelijk zoönotische varianten zo klein mogelijk te maken, en om mogelijke tussenbedrijfstransmissie te kunnen couperen. Geen vaccin is immers 100% effectief. Ik start hier nu al mee, ook al zijn de uitkomsten van de vaccinproeven nog niet bekend, om het proces zo veel mogelijk te versnellen.

In dit kader ga ik een expertadvies vragen over de risico’s voor het ontstaan van spreiding van virus, al dan niet met een zoönotisch karakter, als we zouden overgaan tot vaccineren en dit risico af te zetten tegen een scenario waarin niet wordt gevaccineerd. Hiermee wil ik laten analyseren wat de blootstellingskans is voor mensen als we vaccineren en dit vergelijken met scenario waarin we niet vaccineren.

Ik in overleg met diverse sectorpartijen om op korte termijn een praktisch plan voor de uitvoering van vaccinatie uit te werken.

In januari 2023 bouw ik een eerste weegmoment in rondom de inzet van vaccinatie. Ik wil op basis van de resultaten van de proeven, ook die in andere lidstaten, de expertbeoordeling en de analyses van de scenario’s op dat moment afwegen of vaccinatie in de praktijk al een begaanbare weg is, waarbij verspreiding van het virus op een verantwoorde wijze wordt tegengegaan. De factoren die we daarbij meenemen heb ik hiervoor uiteengezet. Als we vaccinatie inzetten moet dit resulteren in een kleiner aantal uitbraken, idealiter nul. Als er toch nog infecties kunnen optreden, moeten we met een haalbaar monitoringsprogramma zulke infecties kunnen opsporen voordat spreiding naar andere bedrijven optreedt en bovenal voordat er een nieuwe variant ontstaat die mogelijk een zoönotisch karakter heeft.

Leden van D66 en de VVD hebben in april 2022 gevraagd een vaccinatiestappenplan uit te werken en de gevolgen voor de handel uit te zoeken. De afgelopen maanden is aan dit stappenplan gewerkt en zijn er diverse acties in gang gezet en uitgewerkt. Dit stappenplan is nu zo goed als gereed en zal worden aangepast op deze versnelling en de genoemde aanvullende acties. Ik zal het vaccinatiestappenplan komende maand naar de Tweede Kamer sturen.

Activiteiten vaccinatie Europa en wereldwijd

In de EU neemt Nederland, samen met andere lidstaten waaronder Frankrijk, Hongarije en Italië, het voortouw om de mogelijkheden van vaccinatie ter preventie van vogelgriep te onderzoeken. Mijn ministerie heeft hierover geregeld overleg met collega’s uit andere lidstaten, onder andere op het niveau van de Chief Veterinary Officers (CVO’s). Ik zet in op versterking van deze Europese samenwerking door te pleiten voor een vaccinatiewerkgroep onder voorzitterschap van de Europese Commissie.

Daarnaast is begin oktober, bij de bijeenkomst van de regio Europa van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (WOAH), gesproken over de dreiging van HPAI en de mogelijkheden van vaccinatie. Aan deze bijeenkomst nemen de 53 WOAH-landen van de regio Europa deel. Het voornemen is ook om vogelgriep als onderwerp op de agenda van de General Session van de WOAH in mei 2023 te zetten. Medio oktober wordt een internationaal symposium georganiseerd over vaccinatie tegen HPAI, waaraan Nederlandse experts zullen deelnemen.

HPAI in wilde vogels

Ik leg momenteel – in lijn met het voorstel van de D66-fractie – de laatste hand aan een leidraad voor het veilig omgaan met zieke en dode (wilde) vogels verdacht van vogelgriep. Deze aangepaste leidraad is bijna gereed en geeft informatie over de regelgeving en de verantwoordelijkheden van betrokken organisaties en biedt tevens praktische handvatten. Daarnaast zijn in deze leidraad eerder gepubliceerde adviezen en handreikingen van andere instanties opgenomen. Mijn ministerie organiseert op 27 oktober een bijeenkomst voor lokale en regionale partijen die betrokken zijn bij de omgang met zieke en dode wilde vogels verdacht van vogelgriep. Deze bijeenkomst is bedoeld voor het uitwisselen van kennis, ervaringen en best practices, om zo betrokkenen de gelegenheid te bieden kennis te vergaren, ervaringen te delen en handvatten te verzamelen voor de lokale en/of regionale uitvoering van het opruimen van dode wilde vogels of de omgang met zieke wilde vogels. De leidraad zal nog deze maand, voorafgaand aan deze bijeenkomst, gepubliceerd worden.

Hoogpathogene vogelgriep heeft ook diverse in het wild levende vogelsoorten getroffen. Er was onder andere grote sterfte onder koloniebroeders zoals grote sterns, grote jagers en Jan-van-genten. De Minister voor Stikstof en Natuur heeft onderzoek uitgezet bij de Wageningen Marine Research (WMR) naar de impact van vogelgriep op zeevogelpopulaties, zowel nationaal als internationaal. Onder andere naar aanleiding van de motie De Groot (Kamerstuk 28 807, nr. 247) heeft de Minister SOVON gevraagd om uit te zoeken wat in het verleden de impact van uitbraken van vogelgriep is geweest op de populaties van de getroffen wilde vogels en welke mogelijkheden er zijn om een uitbraak onder vogelsoorten te voorkomen of zo snel mogelijk te beheersen. De onderzoeksresultaten van WMR en SOVON worden voor het einde van dit jaar verwacht. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd.

Draaiboek bestrijding hoogpathogene vogelgriep

Het draaiboek HPAI is geactualiseerd in het kader van de inwerkingtreding van de Europese Diergezondheidsverordening vorig jaar. Op dit moment loopt de evaluatie van de vogelgriepcrisis 2020–2022, die door bureau Berenschot wordt uitgevoerd. De komende maanden zal ik het draaiboek HPAI aanvullen met de uitkomsten van de evaluatie. Ik verwacht het draaiboek in januari 2023 aan de Tweede Kamer te sturen.

Brede verkenning maatregelen

Hierboven heb ik aangegeven dat ik bij de uitwerking van de intensivering van de aanpak van vogelgriep onder andere gebruik zal maken van het recent opgeleverde rapport van WBVR over risicofactoren voor hoogpathogene vogelgriep. Dit rapport treft u als bijlage bij deze brief. Hieronder ga ik daar in meer detail op in.

Rapport Risicofactoren HPAI

Wageningen Bioveterinary Research heeft op verzoek van LNV een epidemiologisch onderzoek uitgevoerd naar mogelijke risicofactoren voor besmetting van bedrijven met HPAI in de periode 2014–2022, naar analogie van eerder onderzoek dat is gedaan voor besmetting met laagpathogene vogelgriep op commerciële pluimveebedrijven. Het rapport treft u als bijlage bij deze brief.

Sinds 2014 en met name sinds oktober 2021 zijn er verschillende commerciële pluimveebedrijven besmet geraakt met HPAI.

De analyse geeft aan dat eenden- en kalkoenbedrijven naar rato het meest besmet zijn geraakt; deze hebben een bijna 5 respectievelijk 7 keer grotere kans op besmetting in vergelijking met (op)fok-/vermeerderingsbedrijven (gebruikt als de referentie in vergelijking met de andere pluimveebedrijfstypen). Legbedrijven, (op)fok- en vermeerderingsbedrijven hadden een onderling vergelijkbaar en lager percentage besmettingen. Vleeskuikenbedrijven hadden het laagste percentage besmettingen en een 5 keer kleinere kans op besmetting in vergelijking met (op)fok/vermeerderingsbedrijven. Voor de verschillende bedrijfstypen is niet bekend wat de besmettingsroutes zijn geweest, wat het opleggen van (additionele) preventieve maatregelen bemoeilijkt.

De onderzoekers hebben ook gekeken naar landschapskenmerken in de omgeving van pluimveebedrijven en naar de combinatie van beide. De belangrijkste bevindingen zijn de volgende. Grotere wateroppervlakten en grasland in de directe omgeving van een pluimveebedrijf, korte afstand van een pluimveebedrijf tot water(wegen) en grote oppervlaktes aan grasland in de directe omgeving van een pluimveebedrijf zijn geassocieerd met een de kans op HPAI-besmetting op pluimveebedrijven. De kans van besmetting op pluimveebedrijven in Nederland neemt toe van oost naar west en van zuid naar noord, wat lijkt aan te sluiten bij het vóórkomen van wilde watervogels. Er lijkt een verband te zijn tussen de kans op besmetting en het vóórkomen van wilde watervogels.

Nieuwvestiging in risicogebieden

Het D66-plan van april dit jaar pleit specifiek voor het verhinderen van nieuwvestiging van pluimveehouderijen in waterrijke gebieden. Mijn voorganger heeft aangegeven dat het belangrijk is om goed in beeld te hebben wat de situatie in deze gebieden precies is (Kamerstuk 28 807, nr. 260). We hebben nu meer inzicht gekregen in de gebieden waar pluimveebedrijven een verhoogde kans op besmetting lopen, gezien de landschapskenmerken en aanwezigheid van wilde vogels (rapport WBVR, bijlage 2). RVO maakt daarnaast een inventarisatie van nieuwvestigingen in deze gebieden. Deze verwacht ik op korte termijn. Ik zal – in het kader van het intensiveringsplan – de mogelijkheden verkennen om nieuwvestiging en uitbreiding in gebieden waar de kans op besmetting relatief groot is, te kunnen voorkomen. Momenteel beschikken noch ik noch decentrale overheden daarvoor over het wettelijk instrumentarium. Ik ga over deze problematiek op korte termijn met de decentrale overheden in gesprek.

In de startnotitie van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) is opgenomen dat binnen het NPLG rekening wordt gehouden met de risico’s van dierziekten en zoönosen. Daartoe wordt de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen uitgewerkt. Binnen deze meekoppelende structurerende keuze worden verschillende adviezen geformuleerd, welke deels toezien op vogelgriep. Decentrale overheden kunnen deze adviezen gebruiken als handvatten in hun besluitvorming. U wordt hier in de NPLG hoofdlijnenbrief nader over geïnformeerd.

Nawoord

De situatie omtrent vogelgriep blijft ernstig en het naleven van de maatregelen, zoals bioveiligheidsmaatregelen, is van het grootste belang om de kans op besmetting zo klein mogelijk te houden. Dat vraagt veel van alle pluimveehouders, zowel de houders van commerciële bedrijven als houders van kleinschalige locaties.

Ik wil ook van de gelegenheid gebruik maken om mijn waardering uit te spreken voor de inzet van velen de afgelopen maanden. Het gaat om mensen die bij de ruimingen zijn betrokken, medewerkers van het referentielaboratorium WBVR en van de Gezondheidsdienst voor Dieren, de deskundigengroep dierziekten, de NVWA, medewerkers van provincies en gemeenten en veiligheidsregio’s, van vogelopvangcentra, natuurorganisaties en dierenambulances, vrijwilligers en vele anderen, zonder wie we de vogelgriep niet kunnen bestrijden. Het is des te teleurstellender om keer op keer te worden geconfronteerd met weer een uitbraak van vogelgriep.

De komende maanden werken we de aanpak uit in het eerder genoemde intensiveringsplan vogelgriep om besmettingen en de gevolgen ervan nog meer te voorkomen. Dit plan stuur ik in het eerste kwartaal van 2023 aan uw Kamer. Natuurlijk volgen we de vogelgriepsituatie in Nederland, Europa en andere landen in de wereld nauwlettend en ik zal de Tweede Kamer geregeld informeren over de stand van zaken, zowel nationaal als internationaal.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven