28 694 Verpakkingsbeleid

30 872 Landelijk afvalbeheerplan

Nr. 132 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 maart 2016

Hierbij beantwoord ik uw brief van 27 januari 2016 waarmee u het verzoek van het lid Dik-Faber (CU) overbrengt om een toelichting te geven over de gang van zaken rond het onderzoek «Analyse Nederlands statiegeldsysteem PET-flessen» van de Wageningen Universiteit (WUR), zoals onder andere beschreven in een tweetal artikelen in Trouw van 27 januari 2016.1 Over hetzelfde onderwerp zijn op 28 januari door het lid Çegerek en op 3 februari door de leden Dik-Faber en Dijkstra eveneens vragen gesteld. Gezien de samenhang doe ik u de antwoorden op deze vragen gelijktijdig met deze brief toekomen.

In deze begeleidende brief geef ik een integraal overzicht van de gang van zaken rondom het WUR-onderzoek en trek ik een aantal conclusies.

1. Gang van zaken rond het WUR-onderzoek uit 2012

In de brief die de toenmalige Staatssecretaris op 5 maart 20122 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd over de totstandkoming van de Raamovereenkomst Verpakkingen, is een vergelijking gemaakt tussen de kosten gemoeid met het inzamelen van grote PET-flessen via het statiegeldsysteem met die van het systeem van inzameling via Plastic Heroes. Deze kosten waren gebaseerd op mondelinge informatie die tijdens de onderhandelingen over de Raamovereenkomst door het bedrijfsleven aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) is verstrekt.

De informatie over deze kosten heeft vervolgens geleid tot discussies in de Tweede Kamer op 7 en 27 maart 2012. Daarbij heeft de Staatssecretaris toegezegd het onderzoek van de WUR, waarin deze kosten van het inzamelen van PET-flessen via het statiegeldsysteem werden gespecificeerd, naar de Tweede Kamer te sturen. Op 21 maart 2012 heeft de opdrachtgever, de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) het conceptrapport van de WUR uit 2011 openbaar gemaakt.

In dit conceptrapport stond een overzicht opgenomen van bedrijfsmatige kosten van het statiegeldsysteem. Dit betrof kosten die alle bedrijven binnen het Nederlandse statiegeldsysteem maken.

Het Ministerie van IenM heeft vervolgens contact gehad met de onderzoekers van WUR over de optie om naast de gehanteerde bedrijfsmatige kosten ook een kostenberekening van het statiegeldsysteem vanuit algemeen maatschappelijk perspectief op te nemen. Een vanuit overheidsperspectief gebruikelijke benaderingswijze.

Zo zijn bepaalde bedrijfskosten zoals belastingen vanuit maatschappelijk perspectief neutraal omdat er belastinginkomsten tegenover staan. Bepaalde meevallers bij de bedrijfskosten van het statiegeldsysteem, zoals niet ingeleverde statiegeldflessen of -bonnetjes, zijn vanuit maatschappelijk perspectief geen meevallers.

Doel van het contact met de WUR was, om een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van de kosten van het statiegeldsysteem. Daarnaast heeft het ministerie de WUR gevraagd de afronding van het onderzoek te bespoedigen, zodat het ministerie de Kamer conform de toezegging tijdig over de kosten van het statiegeldsysteem kon informeren. De WUR heeft tevens commentaar gekregen van de NVRD (Koninklijke Vereniging voor Afval en Reinigingsmanagement) en bureau B&G over de onderbouwing van de kosten van het statiegeldsysteem.

De WUR heeft in het rapport op suggestie van het Ministerie van IenM een berekeningswijze toegevoegd uitgaande van de maatschappelijke kosten van het statiegeldsysteem, waarna het geactualiseerde rapport is aangeboden aan de Staatssecretaris. De geactualiseerde versie van het WUR-rapport is op 10 april 20123 aan de Tweede Kamer verstuurd.

De hoogte van de kosten van het statiegeldsysteem was niet leidend bij de beleidsafweging over het al dan niet vrijgeven van een statiegeldsysteem, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 18 juni 2015.4 Er diende voldaan te zijn aan alle in de Raamovereenkomst opgenomen prestatiegaranties; voor de afspraak over pvc in verpakkingen was dat niet het geval.

2. Conclusies en vervolg

Gelet op het bovenstaande en de antwoorden op de afzonderlijke Kamervragen, concludeer ik het volgende. Het ministerie was geen opdrachtgever van het WUR-onderzoek en had zich daarvan in maart-april 2012 beter bewust moeten zijn en zich in deze periode terughoudender moeten opstellen in het uitoefenen van invloed op het WUR-onderzoek.

In de Kamerbrief van 10 april 2012 heeft de toenmalige Staatssecretaris (onder punt 3 van de aanbiedingsbrief) aangegeven dat in het onderzoek van de WUR vanuit een maatschappelijk perspectief naar de kostenberekeningen is gekeken, zonder daarbij aan te duiden dat dit een inbreng van het ministerie betrof.

De Kamer werd in 2012 via de dankbetuiging in het WUR-rapport en later in 20145 in het TNO-rapport over de verschillenanalyse tussen de review van CE Delft en het WUR onderzoek op de hoogte gesteld van de betrokkenheid van het ministerie bij het WUR onderzoek. De invloed van het ministerie op het onderzoek had desondanks expliciet in de Kamerbrief van 10 april 2012 moeten worden gemeld.

De bevindingen uit de casus rond het onderzoek van de WUR zijn voor mij aanleiding om binnen het Ministerie van IenM afspraken te maken over de wijze waarop het ministerie inbreng levert in onderzoeken waarvoor derden opdrachtgever zijn. Er bestaan op dit moment geen expliciete formele bepalingen die van toepassing zijn op onderzoeken die worden gebruikt bij de beleidsvoorbereiding of evaluatie en die zijn opgesteld in opdracht van of door derden/bedrijven. Ik laat dit ook aan de orde stellen in het Interdepartementaal Platform Integriteitsmanagement Rijk. Dit platform is verantwoordelijk voor de actualisatie van de Gedragscode Rijk. Dit, om te voorkomen dat in de toekomst onduidelijkheid over de rol van het ministerie kan ontstaan. Hierbij staat het bevorderen van een transparante werkwijze centraal. Dat geldt in het bijzonder voor onderzoeken waarvan het ministerie geen directe opdrachtgever is. Wanneer het ministerie haar expertise deelt, hoort dit bij de publicatie van een extern onderzoek in de onderzoeksverantwoording helder te worden gepresenteerd, waarbij wordt aangegeven waaruit de betrokkenheid van mijn ministerie bestond. Wanneer een onderzoeksrapport aan de Kamer wordt aangeboden, moet de betrokkenheid van het ministerie ook duidelijk vermeld worden.

In de Raamovereenkomst Verpakkingen is afgesproken om in 2017 een evaluatie uit te voeren. Deze evaluatie zal ik samen met de Raamovereenkomstpartijen deze maand starten. Het doel van de evaluatie is het in kaart brengen van de wijze waarop en de mate waarin de doelstellingen zijn gerealiseerd. Tevens zal in de evaluatie aandacht worden besteed aan de kosten die gemoeid zijn met het statiegeldsysteem en andere inzamelsystemen.

Ik zal bij de evaluatie van de Raamovereenkomst alle relevante partijen, waaronder de milieuorganisaties, hun visie vragen op het verder sluiten van kunststof verpakkingsketen, zoals aangegeven in de brief aan de Kamer van 18 juni 2015 (Kamerstukken 28 694 en 30 872, nr. 130).

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

«Wagenings onderzoek statiegeld onzorgvuldig» en «Hoe de lobby aanschuift».

X Noot
2

Kamerstuk 28 694, nr. 90

X Noot
3

Kamerstuk 28 694, nr. 92

X Noot
4

Kamerstuk 30 872, nr. 130

X Noot
5

Kamerstuk 28 694, nr. 117

Naar boven