28 684 Naar een veiliger samenleving

Nr. 551 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 maart 2019

Met deze brief wordt ingegaan op de toezegging die is gedaan tijdens de behandeling van de begroting Justitie en Veiligheid 2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 25, item 29 en Handelingen II 2018/19, nr. 27, items 7, 10 en 14), om nogmaals te kijken of het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden aangepast voor wat betreft het opleggen van taakstraffen bij geweld tegen functionarissen met een publieke taak.

Aanleiding

Het opleggen van een taakstraf is in de huidige wettelijke regeling niet toegestaan bij – kort gezegd – veroordeling voor ernstige gewelds- en zedendelicten.1 Dit is geregeld in artikel 22b Sr, waarbij in het eerste lid, onder a, ten aanzien van de ernstige geweldsdelicten naast een strafbedreiging van minimaal zes jaar gevangenisstraf ook de eis wordt gesteld dat het misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft gemaakt. Deze eis dat er lichamelijk letsel moet zijn veroorzaakt, geldt ook als het geweld is gepleegd tegen een functionaris met een publieke taak.

De leden van uw Kamer Helder (PVV), Van Oosten (VVD) en Van Dam (CDA) hebben via een motie verzocht om alle geweldsfeiten, inclusief poging tot, tegen politieagenten en andere publieke functionarissen onder de werking van artikel 22b, eerste lid, Sr te brengen, zodat geweldplegers niet langer een taakstraf of een geldboete opgelegd kunnen krijgen.2

Reactie

Met de voorgestelde motie hebben deze leden nogmaals blijk gegeven van hun doorgaande grote betrokkenheid bij het veilig kunnen werken van functionarissen met een publieke taak. In reactie willen wij graag voorop stellen dat ook wij geweld tegen functionarissen met een publieke taak onacceptabel vinden. Dit soort geweld heeft veel impact op het slachtoffer, diens omgeving en collega’s en raakt daarmee de hele samenleving. Het getuigt van gebrek aan respect voor het werk dat deze mensen in vaak moeilijke omstandigheden verrichten. Daarom zijn de afgelopen jaren diverse maatregelen getroffen om dit soort geweld een halt toe te roepen (Kamerstuk 28 684, nr. 538).

Op basis van de heroverweging die zijn gedaan naar aanleiding van het debat tijdens de begrotingsbehandeling en de in dat verband door het lid Helder c.s. opgestelde motie, wordt geconcludeerd dat er grond is het taakstrafverbod uit te breiden. Omdat geweld tegen functionarissen met een publieke taak onacceptabel is en hier hard tegen moet worden opgetreden, is er ruimte om voor deze functionarissen het huidige vereiste dat er letsel moet zijn veroorzaakt bij bepaalde geweldsmisdrijven los te laten.

Concreet betekent dit dat wij met voorrang een wetsvoorstel in voorbereiding nemen dat het taakstrafverbod specifiek voor functionarissen met een publieke taak uitbreidt met de artikelen 300 tot en met 303 Sr. Dit betreft mishandeling en gekwalificeerde vormen daarvan waarvoor reeds een strafverzwaringsgrond geldt indien gepleegd tegen deze functionarissen (artikel 304, onder 2°, Sr). Door bij deze misdrijven niet te vereisen dat het gevolg (letsel) is opgetreden, valt ook de poging onder het taakstrafverbod.3

Met dit wetsvoorstel wordt de motie van de leden Helder c.s. grotendeels uitgevoerd. Waar de motie echter oproept alle geweldsdelicten tegen functionarissen met een publieke taak onder de werking van het taakstrafverbod te brengen, is reden dit voor bepaalde delicten eerst nader te onderzoeken. Een dergelijke uitbreiding van het taakstrafverbod zou immers betekenen dat het zou gelden voor een zeer breed scala aan geweldsdelicten tegen functionarissen met een publieke taak. Bij de heroverweging is specifiek gekeken naar artikel 141 Sr, «gezamenlijke openlijke geweldpleging». Op het moment dat dit misdrijf «enig lichamelijk letsel» tot gevolg heeft, valt het op grond van de huidige wetgeving onder het taakstrafverbod. Als er echter geen sprake is van letsel, kan een taakstraf naar ons huidige oordeel in bepaalde omstandigheden een gepaste straf zijn. Hierbij wordt de individuele afwegingsruimte voor rechters en officieren van justitie gerespecteerd. Daarom valt dit artikel vooralsnog niet onder het taakstrafverbod. Parallel aan de uitwerking van het ontwerpwetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting, zal het WODC de opdracht krijgen de jurisprudentie en praktijk bij openlijke geweldpleging tegen functionarissen met een publieke taak te onderzoeken om te bepalen of ontwikkelingen in de samenleving en ongewenste of onvoorziene uitwerking van wetsartikelen aanleiding geven tot een andere afweging. Het streven is dat dit onderzoek gereed is ten tijde van indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer.

Het wetsvoorstel dat aldus grotendeels uitvoering geeft aan de motie zal zoals gezegd met prioriteit in voorbereiding worden genomen zodat het in 2019 in formele consultatie kan worden gegeven.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Tenzij naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.

X Noot
2

Kamerstuk 35 000 VI, nr. 24.

X Noot
3

M.u.v. de poging tot de mishandeling van artikel 300 Sr, die op grond van het vijfde lid van dat artikel niet strafbaar is.

Naar boven