28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 288 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 april 2021

Hierbij stuur ik uw Kamer, conform mijn toezegging aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1271), mijn appreciatie van de aanbevelingen die de Europese Commissie aan Nederland gestuurd heeft voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in de periode 2023–2027.

Het GLB gaat toekomstbestendig boeren sterker belonen

Een toekomstbestendige landbouw is goed voor de boer, de biodiversiteit, het milieu, het klimaat en de voedselkwaliteit. De Nederlandse invulling van het komende GLB wordt vastgelegd in het nationaal strategisch plan (GLB-NSP) en moet bijdragen aan de doelen van mijn visie op kringlooplandbouw, door te investeren in een in alle opzichten duurzame productie van voedsel en in een verdienvermogen om dit mogelijk te maken. Boeren die bijdragen aan het oplossen van de klimaat- en milieuproblematiek, een diverse natuur, de biodiversiteit, een mooi landschap en een vitaal platteland wil ik doelgericht ondersteunen. Zo zorgen we ervoor dat we ook in de toekomst in Nederland een sterke, duurzame landbouw hebben, waarin meer dan voorheen de kringloop gesloten is. Een meer doelgericht GLB-programma is daar één van de belangrijke instrumenten voor. Ik wil het GLB-instrumentarium dan ook toegankelijk maken voor zoveel mogelijk boeren en hen stimuleren én belonen voor hun maatschappelijke diensten.

Naast het GLB-NSP behoren ook het Realisatieplan Visie LNV «Op weg met een nieuw perspectief» (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 76), de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199), het Omschakelprogramma duurzame landbouw (Kamerstuk 35 334, nr. 126) en de uitwerking van andere Europese kaders zoals aangekondigd in de van «Boer-tot-Bordstrategie» en Biodiversiteitsstrategie, tot mijn instrumentarium.

De Europese Commissie heeft op 18 december 2020 voor iedere lidstaat een werkdocument gepubliceerd met daarin aanbevelingen over de inhoud van de door de lidstaten op te stellen Nationale Strategische Plannen ter invulling van het GLB (GLB-NSP).1 De aanbevelingen zijn aangekondigd in de van «Boer-tot-Bordstrategie» en worden gedaan in het kader van de gestructureerde dialoog van de Europese Commissie met iedere lidstaat, die uiteindelijk moet leiden tot de goedkeuring van het GLB-NSP. De werkdocumenten met aanbevelingen per lidstaat worden toegelicht in Commissiemededeling COM(2020)846, die ook twee bijlagen bevat met relevante indicatoren en referentiewaarden.

De Europese Commissie doet Nederland 14 aanbevelingen die zijn gegroepeerd naar de hoofddoelen van het GLB. Drie aanbevelingen hebben betrekking op het «bevorderen van een slimme, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector om voedselzekerheid te garanderen»; zes aanbevelingen gaan over «intensiveren van milieuzorg en klimaatactie en bijdragen aan de verwezenlijking van de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen van de Unie»; vier over het «versterken van het sociaaleconomische weefsel van de plattelandsgebieden»; en tot slot één over de horizontale doelstelling «moderniseren landbouwsector door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de landbouw en de plattelandsgebieden in Europa». De aanbevelingen maken geen onderdeel uit van de nog lopende GLB-onderhandelingen in Brussel over de GLB-verordeningen.

Op woensdag 13 januari jl. heb ik met Europees Commissaris Wojciechowski van Landbouw en Plattelandsontwikkeling een eerste, meer toelichtend gesprek over de Nederlandse aanbevelingen gevoerd en hem daarna een korte reactie gestuurd. Daarin heb ik aangegeven deze appreciatie op te stellen en toegezegd deze in het kader van de verdere dialoog over het GLB-NSP ook met de Europese Commissie te zullen delen.

Appreciatie

Nederland ondersteunt de Green Deal en de daarin geformuleerde ambities in algemene zin, tevens als de daarvan afgeleide van «Boer-tot-Bordstrategie» en Europese Biodiversiteitsstrategie. Ik beschouw het GLB als een belangrijk instrument om aan Green Deal-doelen en kringlooplandbouw bij te dragen. De Europese Commissie heeft aangegeven dat zij bij de goedkeuring van de nationale strategische plannen bijzondere aandacht zal besteden aan de manier waarop de lidstaten in hun GLB-NSP verwachten bij te dragen aan de ambities van de Green Deal. Hoewel de aanbevelingen die in de vorm van een werkdocument zijn gepubliceerd en voor het GLB juridisch niet bindend zijn, zullen ze naar verwachting wel een belangrijke rol gaan spelen bij de goedkeuring van het GLB-NSP door de Europese Commissie. Daarbij hecht ik er veel belang aan dat het Europese gelijke speelveld gehandhaafd blijft. Bij de beoordeling van het GLB-NSP vind ik transparantie een vereiste. Wel constateer ik dat de sturende aard van de aanbevelingen niet geheel strookt met het uitgangspunt van de huidige GLB-hervorming, dat de Unie in gezamenlijkheid de doelen van het beleid bepaalt en dat de lidstaten zelf bepalen hoe zij in hun situatie het beste aan die doelen kunnen bijdragen met het GLB. De flexibiliteit die het nieuwe GLB biedt voor maatwerk per lidstaat vind ik cruciaal. Bij bepaalde aanbevelingen acht ik de voorgestelde interventies in de Nederlandse context niet effectief of gewenst ten aanzien van de beoogde doelen. Ik licht dit hieronder verder toe.

Daarnaast constateer ik dat de Europese Commissie haar 14 aanbevelingen richt op een breed scala aan onderwerpen. Het GLB-budget is groot, maar de middelen en het instrumentarium van het GLB zijn uiteraard niet toereikend om alle problemen in de landbouw, het milieu en de plattelandseconomie tegelijk op te lossen. Als de middelen te dun uitgesmeerd worden, vermindert dit de effectiviteit van de instrumenten. Om de middelen zo effectief mogelijk te besteden zullen keuzes gemaakt moeten worden over wat er via het GLB-NSP gedaan kan worden en waar andere instrumenten ingezet moeten worden. Ik stuur op een integrale en prestatiegerichte aanpak voor het GLB-NSP.

Ik kan me ten algemene vinden in de analyse die de Europese Commissie gemaakt heeft over de Nederlandse agrarische sector. Deze komt grotendeels overeen met de houtskool-SWOT die ik zelf heb laten opstellen en met uw Kamer heb gedeeld (Kamerstuk 28 625, nr. 277).

Aanvullend op de aanbevelingen nodigt de Europese Commissie in het werkdocument Nederland, evenals de overige lidstaten, uit om expliciete nationale waarden voor zes Green Deal-doelen (gerelateerd aan antibioticagebruik, gewasbeschermingsmiddelen, biologische landbouw, hoog diverse landschapselementen, nutriëntenverliezen en breedbandinternet) op te nemen in het GLB-NSP. Dit zijn ook voor Nederland belangrijke doelen. Aan vrijwel allemaal is en wordt buiten het GLB om al veel gedaan. Op belangrijke onderdelen zoals stikstof, antibioticagebruik en gewasbescherming heeft Nederland al eigen doelen geformuleerd. De vraag is of het GLB-NSP de juiste plek is om nieuwe nationale streefwaarden vast te stellen, wanneer de beleidsinstrumenten voor de doelen nationaal en/ of Europees primair buiten het GLB liggen. Ik hecht eraan dat reeds ingezet nationaal beleid kan worden voortgezet, inclusief de instrumenten en indicatoren die daarvoor in onze context met goede redenen gekozen zijn. Voor de thema’s waarvoor gerelateerde nationale doelen of indicatoren bestaan, werk ik in het GLB-NSP uit hoe de GLB-middelen en instrumenten dit doelbereik ondersteunen. Het GLB-NSP draagt dan bij aan de integrale aanpak van de genoemde doelen.

Ten aanzien van de afzonderlijke aanbevelingen, gerubriceerd per GLB hoofddoel, geef ik hieronder mijn appreciatie.

I. Hoofddoel GLB: Bevorderen van een slimme, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector om voedselzekerheid te garanderen

Aanbeveling 1:

De levensvatbaarheid van landbouwbedrijven versterken via een meer gerichte, effectieve en efficiënte verdeling van rechtstreekse betalingen, bijvoorbeeld door toepassing van aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid en vermindering van betalingen.

Deze aanbeveling van de Europese Commissie is gericht op het eerste subdoel van het GLB, namelijk het bieden van steun met het oog op een leefbaar landbouwinkomen en veerkracht in de hele Unie om de voedselzekerheid te vergroten, en vind ik in EU context begrijpelijk. Er gaat in de gehele EU immers veel directe inkomenssteun naar grote bedrijven. Toegespitst op de Nederlandse situatie acht ik inzet van het instrument herverdeling van de basispremie op basis van hectares per bedrijf echter een minder logische stap. Ten eerste omdat er in Nederland relatief weinig grote ontvangers van inkomenssteun zijn. Daarnaast is het vraag of herverdelende inkomenssteun de meest geschikte interventie is om kleine bedrijven sterker en toekomstbestendiger te maken. Gerichte steun voor bijvoorbeeld investeringen en kennisverwerving zouden een betere besteding van de GLB-middelen kunnen zijn om deze bedrijven sterker en toekomstbestendiger te maken dan een hogere basispremie.

Ik wijs er verder op dat een deel van de directe inkomenssteun gebruikt zal gaan worden voor doelgerichte betalingen aan boeren via ecoregelingen en overheveling naar de tweede pijler waardoor de basispremie al flink lager wordt. Met die inzet van de middelen, bedoeld om bedrijven natuur-, milieu- en klimaatvriendelijker en economisch weerbaarder te maken, vindt feitelijk al een herverdeling van de beschikbare middelen plaats naar die landbouwers die actief met deze uitdagingen aan de slag gaan en daarmee duurzamer en toekomstbestendiger worden. Dit geldt evenzeer voor kleinere boerenbedrijven die hiervan werk maken.

Naast inzet van GLB-middelen voor ecoregelingen en overheveling naar de tweede pijler kijk ik in het GLB-NSP of ik de verdeling van directe betalingen voor de Nederlandse situatie verder kan optimaliseren, daar waar grote bedrijven meer steun ontvangen dan voor een goed gezinsinkomen noodzakelijk is. Naast het instrument herverdelende basispremie kijk ik daarvoor ook naar de instrumenten plafonnering en een eventuele regionalisering van de basispremie (zie ook aanbeveling 6). Door gebruik te maken van één of meer van deze drie GLB instrumenten en de keuzes voor de omvang van het budget voor ecoregelingen en de overheveling wil ik aan deze aanbeveling invulling geven.

Aanbeveling 2:

De toegevoegde waarde in landbouwsectoren vergroten door te investeren in hoogwaardige en/of onderscheidende voedselkenmerken, waaronder biologische productie, en door het beheer van de toeleveringsketen efficiënter te maken – aan de hand van steun uit beide pijlers van het GLB. Daarbij moet ook nadruk liggen op het in stand houden en versterken van de coöperatieve structuur. De sterke controle die landbouwers zo kunnen uitoefenen op de voedselvoorzieningsketen, is immers bevorderlijk voor langetermijninvesteringen met het oog op toekomstige uitdagingen, waaronder het beheersen van operationele risico’s voor de primaire producenten.

Deze aanbeveling van de Commissie sluit in sterke mate aan bij de inzet die ik voor ogen heb. Nederlandse landbouwers zijn erbij gebaat om hun verdienvermogen te versterken door productie van hoogwaardige producten voor markten in binnen- en buitenland. Hiervoor zou een goede prijs betaald horen te worden omdat afnemers deze producten vanwege hun kwaliteit hoger waarderen. Steun voor landbouwers die actief kennis verwerven of investeren om hun producten en/of productiemethoden te verbeteren, bijvoorbeeld door toepassen van kringlooplandbouw, past daar prima bij. Bij het opstellen van het GLB-NSP kijk ik daarnaast hoe landbouwers het beste gesteund kunnen worden die hun verdienvermogen willen versterken door te gaan produceren conform een kwaliteitskeurmerk, zoals de biologische productiewijze. Een en ander vanzelfsprekend ook in aansluiting op de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199) en het Omschakelprogramma duurzame landbouw (Kamerstuk 35 334, nr. 126).

Steun uit het GLB-NSP die bijdraagt aan het verdere versterken van samenwerkingsverbanden in de landbouw past daar bij. Er is nu al veel samenwerking in veel sectoren van de Nederlandse landbouw (denk bijvoorbeeld aan de sterke coöperaties van onder andere melkveehouders, suikerbietentelers en zetmeelaardappeltelers). Daarbij hoeft het zeker niet alleen te gaan om samenwerkingsverbanden van landbouwers; samenwerkingsverbanden van landbouwers met andere ketenpartners kunnen ook zorgen voor kwaliteitsverhoging, innovatie en versterking van het verdienvermogen van landbouwers. Net als onder het huidige GLB zullen duurzame operationele programma’s van erkende producentenorganisaties in de groenten en fruit sector in aanmerking komen voor steun. Daarnaast verken ik de mogelijkheden om in het GLB-NSP steun te verlenen aan erkende producentenorganisaties in andere sectoren dan groenten en fruit.

Het versterken van risicobeheer op bedrijven verdient eveneens aandacht. Extremere weersomstandigheden, de dreiging van (nieuwe) ziekten en plagen en meer blootstelling aan marktwerking maken het steeds belangrijker dat landbouwers en tuinders werken aan de weerbaarheid van hun bedrijf. Door preventieve maatregelen maar ook door maatregelen die de gevolgen beperken van calamiteiten kan die weerbaarheid worden vergroot. Ik bezie bij het opstellen van het GLB-NSP hoe ik risicobeheer door boeren het beste kan (blijven) ondersteunen.

Aanbeveling 3:

Het concurrentievermogen van de landbouwsector versterken, met name door de beschikbare steun onder de beide pijlers van het GLB, zoals investeringsinterventies, aan te wenden ter bevordering van duurzame bedrijfsmodellen voor landbouwbedrijven.

Ook deze aanbeveling van de Commissie strookt in sterke mate met hoe vanuit het kabinet naar de landbouw gekeken wordt en mijn inzet in duurzaam verdienvermogen. Kennisontwikkeling en -verspreiding, samenwerking en investeringen moeten bijdragen aan een innovatieve landbouwsector en weerbare bedrijven die een behoorlijk inkomen kunnen verdienen met landbouwproducten die op een duurzame wijze geproduceerd zijn. Steun uit het GLB-NSP voor kennis, samenwerking en investeringen moet gericht zijn op die bedrijven die hun bedrijfsvoering verduurzamen om kwalitatief hoogstaande landbouwproducten op de markt te brengen, waarmee zij ook voor de verdere toekomst hun verdienvermogen versterken. Dat sluit ook aan op het nationale omschakelprogramma dat erop gericht is de omslag naar een duurzamere bedrijfsvoering in de richting van bijvoorbeeld kringlooplandbouw, biologische landbouw, natuur-inclusieve landbouw en agroforestry te stimuleren en daarmee bij te dragen aan doelstellingen op het gebied van stikstof, klimaat, milieu, biodiversiteit en dierenwelzijn. Steun uit het GLB-NSP en het Omschakelprogramma moet ondernemers helpen door de omschakeling financieel mogelijk te maken.

II. Hoofddoel GLB: Intensiveren van milieuzorg en klimaatactie en bijdragen aan de verwezenlijking van de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen van de Unie

Aanbeveling 4:

De nutriëntenverontreiniging van water en lucht verminderen, de stikstofdepositie in de voor stikstof kwetsbare Natura 2000-gebieden terugdringen tot onder de kritieke waarden, en bijdragen aan verwezenlijking van de doelstelling voor nutriëntenverliezen in Nederland uit de Europese Green Deal, door middel van goed geïntegreerde maatregelen ter ondersteuning van de transitie naar een duurzamere en minder intensieve landbouw. Via de onder de beide pijlers van het GLB beschikbare steunmiddelen moet worden gewerkt aan een efficiënter gebruik van minerale en biologische meststoffen en aan verbetering van het bodembeheer in algemene zin.

De geformuleerde ambitie in de aanbeveling is in lijn met mijn Visie «Waardevol en verbonden», het kader van het Nitraatactieprogramma, de Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Programma Landbouwbodems en de contouren van het nieuwe Mestbeleid. Het Nederlandse uitgangspunt is dat een gezonde bodem en duurzaam bodembeheer moet leiden tot minder nutriëntenverliezen en tevens bijdraagt aan biodiversiteit, betere waterkwaliteit en klimaat. Daarbij is het van belang dat de reductie van verontreiniging en vermindering van de belasting van klimaat, milieu en biodiversiteit leidend is. Een integrale benadering is noodzakelijk. Nederland heeft een sterk innovatie-systeem, waarbij ontwikkelingen naar precisielandbouw (NPPL), verwaarding van reststromen en het beperken van emissies centraal staat. Daarbij kijk ik onder andere naar het gebruik van innovatieve stalsystemen, managementmaatregelen en extensivering. In de wet «stikstofreductie en natuurverbetering» zijn resultaatsverplichtende omgevingswaarden opgenomen. Daarmee moet in 2025 40%, in 2030 50% en in 2035 74% van het areaal met voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden onder de Kritische Depositiewaarde (KDW) worden gebracht. Hiervoor heeft het kabinet tot aan 2030 circa € 6 miljard vrijgemaakt. De helft daarvan wordt ingezet ten behoeve van natuurherstel en -verbetering. € 2 miljard wordt gebruikt om met behulp van bronmaatregelen stikstofdepositie te verminderen. Die maatregelen worden genomen in alle sectoren die stikstof uitstoten. Het laatste miljard wordt ingezet om de partiële bouwvrijstelling op een verantwoorde manier mogelijk te maken. Aanvullend daarop biedt het GLB mogelijkheden voor stimulering van duurzaam bodem- en waterbeheer en koolstofvastlegging, via bijvoorbeeld ecoregelingen gerelateerd aan de nationale uitwerking van de goede landbouw- en milieucondities. Eveneens zijn er mogelijkheden via het ANLB, samenwerking binnen bijvoorbeeld het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer en investeringen die ik uitwerk. Echter, aanvullende beleidsopties buiten het GLB, zoals aangegeven in de van «Boer-tot-Bordstrategie» zullen nodig zijn om de kringloop te sluiten, om hoogwaardige meststoffen uit dierlijke mest in te zetten als alternatief voor kunstmeststoffen, emissies terug te dringen en beschikbare reststromen lokaal beter te gebruiken. In het GLB-NSP wil ik op dit gebied kijken naar de integrale aanpak, waarbij de inzet vanuit het GLB complementair moet zijn aan de beschikbare nationale fondsen.

Aanbeveling 5:

Emissies van andere stoffen dan CO2 door de veehouderij en bodembemesting verminderen en de capaciteit voor koolstofopslag verhogen door het herstel van veengronden en wetlands te ondersteunen via koolstoflandbouw en omschakeling naar een biogebaseerde en circulaire economie. Dit betekent onder meer dat via GLB-interventies ondersteuning moet worden geboden voor de verschuiving naar productiesystemen in de veehouderij met minder uitstoot door, overeenkomstig de methaanstrategie, ook duurzaam mestbeheer in aanmerking te nemen.

Ik herken mij in de benadering die in de aanbeveling wordt gepresenteerd. Duurzaam bodembeheer en koolstofvastlegging dragen bij aan een gezondere leefomgeving en een weerbaarder ecosysteem. In mijn Realisatieplan Visie LNV geef ik aan dat het essentieel is om ook vanuit het Klimaatakkoord en de daarin opgenomen vastlegging van koolstof een koppeling te maken met kringlooplandbouw; in 2030 worden alle landbouwbodems in Nederland duurzaam beheerd en wordt jaarlijks 0,5 Mton CO2 extra opgeslagen in minerale landbouwbodems. Daarnaast kunnen aangepaste oogstmethoden waarbij de bodem in het natte najaar minder wordt dichtgereden, bijdragen aan een vermindering van de N2O-emissie. De ambitie in veenweidegebieden is om een reductie van 1Mton CO2-eq te bewerkstelligen door maatregelen die met name gericht zijn op verhoging van de grondwaterstand. Een hogere grondwaterstand draagt tevens bij aan versterking van het weidevogelbeheer in veenweidegebieden. De omslag naar kringlooplandbouw zal ook bijdragen aan efficiënt grondstoffengebruik van productiesystemen, en minder emissies naar het milieu. Verder geeft Nationaal Programma Landbouwbodems het nationale beleidskader weer met verschillende aanknopingspunten en maatregelen voor de bodem.

Daarnaast werk ik aan het stimuleren van koolstofvastlegging door bomen en andere houtige elementen op landbouwgrond (agroforestry en landschapselementen), vanwege de voordelen die dit biedt voor klimaatmitigatie (zowel CO2-fixatie in landbouwbodems en biomassa). Bovendien dragen bomen op landbouwgrond bij aan klimaatadaptatie door het vergroten van de weerbaarheid tegen weersextremen en klimaatgerelateerde ziekten en plagen, en via verbetering van het watervasthoudend vermogen van landbouwbodems. Deze maatregelen kunnen ook bijdragen aan biodiversiteit; zie daarvoor aanbeveling 6.

Beleidsimpulsen uit het GLB zullen worden benut om (extra) inspanningen voor de klimaatopgave te bevorderen, door bijvoorbeeld duurzaam bodembeheer en kringlooplandbouw te stimuleren. Ook hier wil ik het GLB-NSP benutten om de aanpak integraal verder uit te werken en middelen in goede samenhang met elkaar in te zetten.

Aanbeveling 6:

Een gunstige staat van instandhouding bereiken van habitats en soorten die in verband staan met landbouwsystemen, de fragmentatie van habitats en het verlies van biodiversiteit verminderen en bijdragen aan de doelstelling van de Europese Green Deal inzake diversiteitsrijke landschapselementen, door in Natura 2000-gebieden en, waar van toepassing, andere landbouwgebieden passende beheerpraktijken en andere natuurherstelmaatregelen te bevorderen, waaronder het invoeren en handhaven van praktijken voor landschapselementen waarmee de achteruitgang van weidevogels en andere akkervogels, alsmede van wilde bestuivers, kan worden gestopt en de toestand van grasland-, wetland- en veengrondhabitats kan worden verbeterd.

Het GLB in Nederland richt zich met name op het versterken van de milieu- en leefomgeving op en aanpalend aan landbouwgrond en landbouwbedrijven. Het beheer van Natura 2000-gebieden wordt primair nationaal gefinancierd.

Het versterken van de terrestrische en aquatische biodiversiteit op en aanpalend aan boerenland, zoals op weide- en akkergronden en in de sloot, maar ook in de doorwerking van de landbouw op Natura 2000-gebieden is een speerpunt voor het GLB-NSP. De inzet van Nederland is gericht op een volledige gunstige staat van instandhouding conform de Vogel- en Habitatrichtlijn. Het agrarisch natuur- en landschapsbeheer beschouw ik daarvoor als een belangrijk instrument. Daarnaast zet het kabinet de komende jaren stappen zoals bijvoorbeeld gepresenteerd in de structurele aanpak stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Het dalende aantal akker- en weidevogels in Nederland is vooral terug te voeren op een verminderd broedsucces. De belangrijkste oorzaken voor het verminderde broedsucces is als volgt samen te vatten: verkleining van het areaal dat zich leent als broedbiotoop, omgevingsfactoren (zoals openheid), predatie van legsels en kuikens en afname van voedselaanbod. Het aanwijzen en inrichten van leefgebieden van voldoende omvang in combinatie met een verdienmodel voor de vrijwillig deelnemende agrariërs in samenhang met predatiebeheer vormt de kern van de aanpak gericht op herstel van de boerenlandvogelpopulatie (Kamerstuk 33 576, nr. 218). De maatregelen die bijdragen aan het behoud van akker- en weidevogels dragen ook bij aan het behoud van insecten en vice versa. Daarnaast zijn insecten van belang voor een natuurinclusieve landbouw, door het versterken van bij voorbeeld functionele agrobiodiversiteit. Behoud en verbetering van natuur en biodiversiteit vraagt een evenwichtig en integraal natuur- en landbouwbeleid, met als basis duurzaam bodem- en waterbeheer. Dat is ook de kern van mijn landbouwvisie gericht op de transitie naar kringlooplandbouw.

In het GLB-NSP wordt uitgewerkt hoe een extra inzet op deze doelen vormgegeven kan worden. Hierbij spelen met name de toekomstige ecoregeling en het agrarisch natuur- en landschapsbeheer en de invulling van de conditionaliteit een belangrijke rol. Tevens onderzoek ik of het wenselijk is om voor bepaalde gebieden in Nederland een extra vergoeding te geven. Ik kijk onder andere naar het regionaliseren van de basispremie en aanvullende hectarepremies voor gebieden met natuurlijke handicaps. Daarbij speelt verschil in focus tussen de verschillende interventies een rol, en zoek ik combinaties tussen het versterken van biodiversiteit en andere behoeftes. Ecosysteemdiensten die een agrariër levert op zijn landbouwgrond, kunnen bijdragen aan zowel klimaatdoelstellingen, het versterken van natuurlijke hulpbronnen, de biodiversiteit en landschapskwaliteit. Daar waar het huidige beleid op agrarisch natuur- en landschapsbeheer zich richt op het beheren van habitats voor specifieke soorten, zoals de akker- en weidevogels, en daarvoor een integrale aanpak subsidieert, richt ik de ecoregeling meer op het generiek verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving, met als doel een op de lange termijn rendabele landbouw die bijdraagt aan de biodiversiteit, milieu en de klimaatopgave. De mate waarin insecten voorkomen in dit landschap is een goede graadmeter voor de ecologische kwaliteit van het landschap. Bij een gebiedsspecifieke vergoeding staat juist het behoud en/of herstel van landschappelijke waarden in een gebied centraal, voor zover deze waarden een negatieve invloed kunnen hebben op de landbouwproductie. Een voorbeeld hiervan is het vergoeden van de negatieve doorwerking op de landbouw, van een verhoogd waterpeil in veenweidegebieden. Dit verhogen van het waterpeil draagt bij aan het versterken van habitats voor weidevogels en vermindert emissies van broeikasgassen.

Met diversiteitsrijke landschapselementen, als een groenblauwe dooradering door het landschap wil ik bijdragen aan de Europese biodiversiteitsstrategie. Ik denk hierbij primair aan niet-productieve, bijvoorbeeld bloemrijke, randen, verschillende vormen van houtopstanden en waterelementen als poelen en boerensloten. Het GLB gaat hierin een belangrijke rol spelen door bijvoorbeeld het versterken van de GLB-steun voor houtopstanden en waterelementen, en het subsidiëren van verschillende soorten randen, bijvoorbeeld voor functionele agrobiodiversiteit. Daarnaast is een diversiteitsrijk landschap gebaat bij diversiteit in teelten, zoals bijvoorbeeld de teelt van rustgewassen, eiwitgewassen, verschillende typen van kruidenrijk grasland, strokenteelt en diversiteit in gewassen. Ik onderzoek of deze teelten en of teeltsystemen kunnen worden ondersteund in het GLB-NSP.

Aanbeveling 7:

Bijdragen aan de doelstelling van de Europese Green Deal voor biologische landbouw door regelingen voor omschakeling en instandhouding te ondersteunen. Dit moet gepaard gaan met inspanningen om het potentieel in de landelijke vraag naar biologisch voedsel in kaart te brengen en structuren in de voedselvoorzieningsketen te verbeteren.

Er zijn diverse instrumenten om biologische landbouw te ondersteunen. Zo kunnen boeren en tuinders die willen omschakelen naar biologische landbouw gebruik maken van de regeling Borgstellingskrediet MKB-landbouw voor omschakelkapitaal. Deze borgstelling is bedoeld om het knelpunt van liquiditeitstekort in de omschakelperiode weg te nemen. Hiernaast werk ik aan het Omschakelprogramma duurzame landbouw, waarvan het «Investeringsfonds Omschakeling» in de loop van het voorjaar (mei) van start zal gaan. Met dit programma krijgen omschakelaars naar biologische landbouw extra steun ten opzichte van de reguliere borgstellingsregeling bij de financiering die zij daarvoor nodig hebben. Naast het Investeringsfonds wordt gewerkt aan een borgstelling voor werkkapitaal met gunstiger voorwaarden dan de reguliere borgstellingsregeling. Daarnaast worden omschakelbedrijven met vouchers voor advisering (o.a. voor het maken van een sterk bedrijfsplan, ook in het kader van het Omschakelprogramma) en demonstratie extra geholpen bij hun omschakeling.

Ook het nieuwe GLB biedt verschillende mogelijkheden om biologische landbouw, als vorm van duurzame landbouw, te stimuleren, bijvoorbeeld via ecoregelingen of in de conditionaliteit via bijvoorbeeld de nationale uitwerking van de goede landbouw en milieucondities. Op 25 maart 2021 heeft de Europese Commissie het «Biologisch Actieplan» gepresenteerd (de verdere uitwerking van de «Boer-tot-bord» ambities op het gebied van biologische landbouw). Hieruit blijken de hoge verwachtingen die de Europese Commissie heeft van de inzet van het GLB-instrumentarium. Ik zal bij het opstellen van het nationaal strategisch plan (NSP) bekijken wat deze plannen voor Nederland kunnen betekenen en hoe biologische landbouw hierin het beste kan worden meegenomen. Het is van belang dat de inspanningen gericht op omschakeling en instandhouding van biologische landbouw gepaard gaan met inspanningen gericht op de consumentenkant om zo balans tussen vraag- en aanbod te borgen.

Aanbeveling 8:

Een duurzaam bosbeheer en herbebossing bevorderen en daarbij de multifunctionaliteit en bescherming van bossen en het herstel van de ecosystemen in bossen versterken teneinde een goede toestand te bereiken voor bosgerelateerde habitats en soorten, met het oog op versterking van ecosysteemdiensten, biodiversiteit en de weerstand tegen bedreigingen zoals de gevolgen van klimaatverandering voor bossen.

Ik onderschrijf de noodzaak van duurzaam bosbeheer en herbebossing. Onlangs heb ik de landelijke Bossenstrategie opgesteld (Kamerstuk 33 576 en 35 309, nr. 202) met als prioriteiten om de Nederlandse bossen te revitaliseren en te streven naar 10% uitbreiding van het areaal in 2030. Ook is het mijn ambitie om houtige landschapselementen, zoals struiken en bomen te versterken in het landelijk en stedelijk gebied. Daar is binnen het GLB de investeringsregeling voor landschapselementen op gericht.

Het bosbeleid in Nederland is vooral nationaal beleid en we zetten hiervoor nationale middelen in, aangevuld met private middelen. Inzet van GLB-middelen voor «echte» bossen ligt hier niet voor de hand, omdat ik die middelen zoveel mogelijk wil richten op het landbouwdomein. Voor de komende GLB-NSP periode bezie ik wel of en hoe we, naast de landschapselementen, ook andere bos-landbouwcombinaties kunnen stimuleren, zoals agroforestry en snelgroeiend productiebos op landbouwgrond. Deze combinaties kunnen in belangrijke mate bijdragen aan vastlegging van CO2 in de bodem en in bomen, de biodiversiteit op landbouwgronden. Bomen leveren belangrijke producten voor de landbouw, maar kunnen ook als biotische grondstof dienen voor bijvoorbeeld de woningbouw, de chemie en de grond-, weg en waterbouwsector, waar ook belangrijke duurzaamheidsopgaven liggen. Zie ten aanzien van landschapselementen die ik in het GLB-NSP ga ondersteunen ook mijn appreciatie van aanbeveling 6.

Aanbeveling 9:

Bijdragen aan de aanpassingsdoelstellingen van de Europese Green Deal door de inspanningen voor het opbouwen van weerstand te versterken. Landbouwers moeten steun krijgen voor landbouwpraktijken die het herstel van natuurlijke processen met betrekking tot water en bodem (de sponsfunctie) bevorderen, waaronder herstel van veengronden en wetlands en het vasthouden van water in de haarvaten van de (deel)stroomgebieden van rivieren.

Ik kan mij vinden in de aanbeveling van de Commissie. Duurzaam bodem- en waterbeheer en koolstofvastlegging dragen bij aan een gezondere leefomgeving, een weerbaarder ecosysteem en herstel van veengronden en wetlands. Een duurzaam beheerde bodem met een goede bodemstructuur en divers bodemleven waarvan de koolstofhuishouding op orde is, houdt (tijdelijk) overtollige nutriënten beter vast en voorkomt daarmee uitspoeling naar het grond- en oppervlaktewater en emissies naar de lucht. Ook wordt oppervlakkige afspoeling voorkomen. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan het verminderen van de stikstofemissies naar water, bodem, lucht en milieu in het algemeen. Bovendien verbetert een goede bodemstructuur de sponswerking van de bodem, zodat water beter wordt opgenomen en vastgehouden. Ook kunnen landbouwers bijdragen aan duurzaam (grond)waterbeheer op gebiedsniveau door watermaatregelen te nemen rond de percelen, zoals het plaatsen van stuwtjes en het laten dichtgroeien en verlanden van bovenstroomse beeksystemen. Dergelijke maatregelen dragen bij aan het tegengaan van negatieve effecten van de klimaatverandering, ondersteunen boven- en ondergrondse biodiversiteit, en zorgen ervoor dat er in perioden van droogte meer water beschikbaar is voor het gewas.

Een duurzame inzet van natuurlijke hulpbronnen, inclusief het stimuleren van duurzaam water- en bodembeheer en het uitbreiden van aantal en beheer van zowel droge als natte landschapselementen is een centraal element bij de uitwerking van het GLB-NSP. Dit werk ik integraal uit, zowel bij de ecoregelingen, het ANLb, investeringen, samenwerking en kennisdeling binnen bijvoorbeeld het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Dit zal ook bijdragen aan de aanpassingsdoelstellingen van de Green Deal en de aanpak geformuleerd in het Actieprogramma Klimaatadaptatie Landbouw en het Nationaal Programma Landbouwbodems.

III. Hoofddoel GLB: Versterken van het sociaaleconomische weefsel van de plattelandsgebieden

Aanbeveling 10:

Bijdragen aan de doelstelling van de Europese Green Deal inzake vermindering van het gebruik en het risico van pesticiden door verder te gaan met de uitvoering van programma’s tot vermindering van het gebruik en risico van gewasbeschermingsproducten, door niet-chemische plaagbestrijdingsmethoden en plaagbestrijding met lage pesticideninzet te bevorderen en door te zorgen voor volledige implementatie van geïntegreerde gewasbescherming.

Het Nederlands beleid voor de verduurzaming van gewasbescherming is recent vastgesteld in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 (Kamerstuk 27 858, nr. 518). Dit beleid richt zich op een transitie naar weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van landbouw en natuur, het extensiveren van het grondgebruik en het terugdringen van emissies naar nagenoeg nul. Het beleid draagt dus bij aan de doelstelling van de Europese Green Deal inzake vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en risico’s voor mens en milieu. Het GLB biedt met zijn instrumentarium mogelijkheden om daar bijdragen aan te leveren, bijvoorbeeld door met ecoregelingen teeltontwikkelingen te stimuleren die verder gaan dan de huidige gangbare maatregelen in het kader van geïntegreerde gewasbescherming. De Europese Commissie heeft een traject in werking gezet om te komen tot een herziening van de Richtlijn 2009/128/EG inzake Duurzaam gebruik pesticiden. Dat EU-beleidsproces zou de geëigende weg moeten zijn om te bezien of en in hoeverre de kwantitatieve Green Deal-doelen inzake reductie van het gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen opgenomen dienen te worden in nationale plannen.

Aanbeveling 11:

Meer jongeren en met name vrouwen aanmoedigen om in de landbouwsector te gaan werken door interventies te combineren en de toegang tot kapitaal voor landbouwgrond en groene investeringen in de landbouwsector te vergemakkelijken.

In de analyse van de Commissie zijn de uitdagingen waar de jonge, toekomstige landbouwers tegenaan lopen in Nederland correct weergegeven. Ten eerste is de overnamesom van agrarische bedrijven in Nederland hoog. Ten tweede is de animo om agrarische bedrijven over te nemen niet al te groot.

De hoge overnamesom wordt mede veroorzaakt door hoge grondprijzen. Kortom: de bedrijven zijn duur. Jongeren hebben vaak niet voldoende eigen middelen of onderpand waardoor de toegang tot kapitaal bemoeilijkt wordt. Dit maakt bedrijfsovername, -start of -transformatie voor bedrijfsopvolgers en zij-instromers tot een behoorlijke uitdaging. Nationaal ben ik om die reden gestart met het bedrijfsovernamefonds. Daarnaast bied ik nu ook al de mogelijkheid voor jonge landbouwers om investeringssteun aan te vragen vanuit de tweede pijler van het GLB. Verder wil ik de mogelijkheid verkennen of de toegang tot kapitaal voor deze doelgroep aanvullend op de al bestaande initiatieven kan verbeteren met andere instrumenten die het GLB biedt zoals vestigingssteun.

Naast de toegang tot kapitaal, speelt de uitdaging met betrekking tot de animo om een agrarisch bedrijf over te nemen of te starten. De Nederlandse jonge landbouwers zijn over het algemeen goed opgeleid, waardoor zij de mogelijkheid hebben om te kiezen voor een baan buiten het landbouwbedrijf. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat deze groep jongeren geënthousiasmeerd raakt om te kiezen voor het runnen van een landbouwbedrijf? Dat is een vraag die me bezighoudt en waar ik een antwoord op wil vinden, samen met de andere partners in het Groenpact (de groene onderwijsinstellingen en het groene bedrijfsleven). Groenpact zet in op het aantrekken, behouden en ontwikkelen van talenten in het groene domein vanuit het besef dat talent een kostbare hulpbron is voor het realiseren van grote maatschappelijke opgaven en om de groene sectoren concurrerend te houden. De GLB-interventies voor samenwerking en kennis bieden mogelijkheden om met deze uitdaging aan de slag te gaan.

De Commissie stelt dat het aandeel vrouwelijke bedrijfsopvolgers sterk achterblijft bij het Europees gemiddelde. Het is inderdaad waar dat er meer mannelijke dan vrouwelijke bedrijfshoofden zijn in de agrarische sector, maar een nuance is hier op zijn plaats. In Nederland werken veel vrouwen in de agrarische sector in een man-vrouwmaatschap. Dit zorgt voor een vertekend beeld omdat vaak de (oudere) man als bedrijfshoofd wordt geadministreerd. Het neemt niet weg dat ik van mening ben dat de samenleving gebaat is bij de inzet van alle krachten en talenten in de agrarische sectoren, van mannen én vrouwen. Eind vorig jaar bleek uit onderzoek van LTO dat in de landbouwsector er steeds meer vrouwelijke bedrijfshoofden zijn in Nederland. Ook kwam hierin naar voren dat het aantal vrouwelijke studenten bij agrarische opleidingen toeneemt. Deze trend blijf ik volgen en indien nodig ondersteunen met daarbij passende maatregelen die vrouwen stimuleren om te kiezen voor een baan in de landbouwsector. Effectiviteit van besteding van de GLB-middelen en de impact op de trend speelt hier een belangrijke rol bij de afweging of maatregelen in het GLB-NSP gerechtvaardigd zijn.

Aanbeveling 12:

De bioeconomie ontwikkelen om bij te dragen aan de werkgelegenheid en een halt toe te roepen aan de achteruitgang en ontvolking van kleine dorpen op het platteland, door de sociaaleconomische ontwikkeling van plattelandsgebieden te bevorderen via een passende mix van GLB-interventies zoals investeringsondersteuning, de aanleg, de ontwikkeling en het onderhoud van basisinfrastructuur en -diensten en door synergie met andere EU- en nationale fondsen te waarborgen.

De beschrijving door de Commissie van de Nederlandse plattelandsontwikkeling komt op hoofdlijnen overeen met de aan uw Kamer gestuurde houtskool-SWOT (Kamerstuk 28 625, nr. 276). Hieruit komt een beeld naar voren dat het bijvoorbeeld positief gesteld is met de werkgelegenheid, de relatieve welvaart en het verenigingsleven op het platteland, al zijn er ook zorgpunten, zoals de vergrijzing en de ontgroening in de kleine dorpen in de krimpregio’s en het lage aandeel vrouwen in de beroepsbevolking. In de Nederlandse context ligt het niet in de rede om GLB-middelen te investeren in de plattelandseconomie in brede zin.

De ontwikkeling van de bioeconomie is belangrijk voor de ontwikkeling van het platteland. Daar zet het kabinet ook op in. Met de ontwikkeling wil het kabinet bijdragen aan grote maatschappelijke opgaven als het bereiken van de klimaatdoelen, het minder afhankelijkheid maken van schaarse grondstoffen en het bereiken van een duurzame en veilige voedselvoorziening en werkgelegenheid en ontwikkeling in rurale gebieden. Nederland is koploper in innovaties in groene grondstoffen en heeft een goede infrastructuur om deze optimaal te benutten. Ook heeft Nederland excellente onderzoeksfaciliteiten- en voorzieningen en steunt het innovaties op het gebied van bioeconomie. Samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen is hierbij cruciaal. Met het huidige GLB wordt hier reeds aan bijgedragen, met onder andere investeringen, kennis en LEADER, maar de ontwikkeling van de bioeconomie gaat verder en breder dan alleen GLB. Met een keuze in het GLB-NSP om meer in te zetten op de groenblauwe architectuur, op investeringen en innoveren wordt bijgedragen aan bioeconomie, maar verdere impulsen vanuit het GLB zijn niet voorzien.

Aanbeveling 13:

Het dierenwelzijn op landbouwbedrijven verbeteren door ambitieuzere maatregelen te treffen ter bevordering van de beste veehouderijpraktijken, in het bijzonder voor varkens en melkkoeien.

Ik herken de door de Europese Commissie aangestipte aandachtspunten en zet mij ten algemene in ter verbetering van veehouderijsystemen, zoals ook past bij mijn Visie «Waardevol en Verbonden». In het GLB-NSP wil ik een integrale benadering van dierenwelzijn, bijvoorbeeld door dierenwelzijn waar dat kan als voorwaarde mee te nemen bij interventies voor de andere doelen in het GLB-NSP. Bij de invulling van het GLB-NSP kijk ik steeds binnen en buiten het GLB welk middel het effectiefst is om dierenwelzijnsverbeteringen te bereiken. Dit kan betekenen dat ik voor deze verbeteringen geschikte instrumenten uit de eerste en/of tweede pijler inzet, maar ook dat deze verbeteringen het beste nationaal ingevuld kunnen worden, door afspraken met de sector zelf of met specifieke regelgeving. In dat kader volg ik ook het traject van evaluatie en eventuele herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn die komende jaren gaat plaatsvinden door de Europese Commissie nauwlettend. Hier zie ik mogelijkheden om de Europese dierenwelzijnsregelgeving naar een ambitieuzer niveau te brengen. Ik heb uw Kamer over dit traject in oktober 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 1130).

De Europese Commissie noemt de praktijk van het couperen van de staart van varkens in Nederland als specifiek aandachtspunt. In de beantwoording van de vragen gesteld tijdens het schriftelijk overleg Landbouw- en Visserijraad van 21 januari jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1276) over deze aanbeveling, heb ik aangegeven dat het LNV-beleid erop gericht is om te stoppen met fysieke ingrepen die het gevolg zijn van de wijze van houden van dieren. In mijn brief over de toekomst van de veehouderij van september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 218) heb ik aangeven welke stappen worden genomen om het couperen af te kunnen bouwen. Hierin heb ik onder andere aangegeven dat om het staartcouperen uit te faseren, het noodzakelijk is dat de oorzaken van staartbijten aangepakt worden. Dit vraagt in veel gevallen een fundamentele aanpassing van de bedrijfsvoering en de nodige investeringen. De huidige Europese regelgeving stuurt hier onvoldoende op, zodat in bijna heel Europa het staartcouperen nog gangbare praktijk is. Ik wil dat het Europese verbod op routinematig couperen ook daadwerkelijk leidt tot minder couperen. Met de sector heb ik een einddatum vastgesteld in 2030. Door die duidelijkheid nu te bieden, zorg ik ervoor dat de varkenshouder hier al de komende jaren bij investeringen rekening mee kan houden en ervaring kan opdoen met het houden van varkens met intacte staarten door geleidelijk aan meer tomen met biggen te houden waar niet gecoupeerd wordt. Hierdoor kan het couperen stapsgewijs afgebouwd worden.

Daarnaast noemt de Europese Commissie in haar aanbevelingen specifiek de levensduur van melkkoeien. Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording op de vragen gesteld tijdens het SO Landbouw- en Visserijraad van 21 januari jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1276) moet melkproductie steeds worden bezien in relatie tot dierenwelzijn, diergezondheid en levensduur van melkkoeien. Hiervoor is veel aandacht in het verduurzamingsplan van de Duurzame Zuivelketen (DZK) dat de sector op mijn verzoek heeft opgesteld. Uit de basismonitoring, welke elk kwartaal wordt uitgevoerd in opdracht van LNV en de sector, blijkt dat de levensduur in het tweede kwartaal van 2020 op de hoogste waarde in de afgelopen vijf jaar ligt. De DZK volgt een integrale aanpak gericht op gezonde koeien. Zo stimuleert de DZK met andere partijen uit de sector melkveehouders te werken aan het verlengen van de levensduur van de melkveestapel. Mijn ministerie monitort de voortgang op onder andere dit onderwerp via de basismonitoring. Daarnaast participeert mijn ministerie in de publiek-private samenwerking (PPS) Duurzame Zuivelketen 2030, waarin wordt gewerkt aan meerdere onderzoeksdoelen. Zo wordt onderzoek gedaan naar integrale realisatie van de sectordoelen 2030 maar bijvoorbeeld ook naar verlenging van de levensduur.

IV. Hoofddoel GLB: Moderniseren landbouwsector door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de landbouw en de plattelandsgebieden in Europa

Aanbeveling 14:

Het nationale kennis- en innovatiesysteem voor de landbouw versterken door de fragmentering ervan aan te pakken en door de invoering te bevorderen van effectieve adviesdiensten en innovatieondersteunende diensten, gericht op de promotie van duurzamere landbouwpraktijken in de transitie naar een meer circulaire economie. De nadruk dient hierbij te liggen op de opleiding en vaardigheden van adviseurs, terwijl de onpartijdigheid van het advies en de koppeling met de prioriteiten van het overheidsbeleid gewaarborgd moeten zijn.

Ik herken mij in de analyse van het Nederlandse Agrarische Kennis- en innovatiesysteem (AKIS). Deze komt ook overeen met de houtskool-SWOT en past in de nationale ambitie om het AKIS (inclusief het groene onderwijs) te ondersteunen en een sterkere verbinding tot stand te brengen tussen de onderdelen ervan. In het programma «innovatie op het boerenerf» is al een flinke aanzet gemaakt met zowel de opleiding van adviseurs als de borging van onpartijdigheid (Kamerstukken 35 300 XIV en 35 334, nr. 76). Met dit programma beogen we kennis en innovatie naar de agrariërs toe te brengen, op zo’n manier dat zij er ook direct mee aan de slag kunnen. We verstrekken hiertoe onder meer vouchers voor individueel advies en opleidingen, en projectsubsidies voor lerende netwerken. Deze inzet voor het AKIS wil ik (horizontaal) toepassen in het GLB-NSP en speelt onder andere een cruciale rol bij innovatie, het collectief agrarisch natuurbeheer, het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer en de ecoregeling.

Aanbevelingen van andere lidstaten

De opzet die de Europese Commissie hanteert is voor alle lidstaten gelijk: elk werkdocument bevat een hoofdstuk met de aanbevelingen gegroepeerd naar de doelen van het GLB en een analyse van de landbouw en het platteland in de lidstaat. Elke lidstaat heeft ongeveer vijftien aanbevelingen.

De aanbevelingen van een aantal andere lidstaten beziend, zijn er overeenkomsten aan te wijzen in de thema’s waarop ze gericht zijn zoals de bijdrage die het GLB moeten leveren aan de doelen op het gebied van klimaat, biodiversiteit, leefbaarheid platteland en ook de levensvatbaarheid van de boerenbedrijven. Maar omdat de situatie in elke lidstaat anders is, formuleert de Europese Commissie per lidstaat ook specifieke aanbevelingen voor de in haar ogen wenselijke richting van het beleid en doet ze andere suggesties voor de wijze waarop en de mate waarin het GLB zou moeten worden ingezet.

Alle lidstaten hebben de aansporing gekregen om aanvullende herverdelende inkomenssteun toe te passen. Zoals ik bij aanbeveling 1 en aanbeveling 6 heb aangegeven, wil ik bezien hoe ik de verdeling van de inkomenssteun in relatie tot de doelen kan optimaliseren. Ik hecht daarbij aan een integrale aanpak waarbij aan de hand van de Nederlandse situatie bepaald wordt welke van deze en andere GLB-instrumenten het meest passend zijn.

Een andere overeenkomst tussen de aanbevelingen is dat bijna alle lidstaten een aanbeveling gehad hebben om inspanningen te continueren waar het gaat om het versterken van samenwerking tussen producenten. Ook wordt het belang van klimaatadaptatie en klimaatmitigatie onderstreept en zijn hiertoe voor veel lidstaten specifieke aanbevelingen geformuleerd. Daarnaast is aan lidstaten de oproep gedaan om synergie met andere EU- en nationale fondsen te verzekeren, dit in de context van de GLB-doelstelling «Versterken van het sociaaleconomische weefsel van de plattelandsgebieden».

Ook aan andere landen wordt, net zoals aan Nederland, aanbevolen om bij te dragen aan de Green Deal-doelstellingen rondom nutriëntenverliezen, rondom landschapselementen, biologische landbouw en reduceren van het gebruik en risico’s van pesticiden. Nederland heeft geen aanbeveling over het terugdringen van de verkoop van antimicrobiële stoffen terwijl andere lidstaten die wel hebben. In Nederland is de laatste tien jaar een aanzienlijke antibioticareductie behaald in de veehouderijsectoren en dit resultaat zorgt ervoor dat Nederland al onder de door de EU gestelde referentiewaarde voor 2030 zit. Ook wijst de Europese Commissie erop dat in Nederland veel landschapselementen niet subsidiabel zijn. In vergelijking met andere EU-lidstaten is die situatie uitzonderlijk. In het nieuwe GLB worden de landschapselementen subsidiabel voor de areaalbetalingen, mede naar aanleiding van de discussie die ik met uw Kamer hierover heb gevoerd.

Ik concludeer dat de Europese Commissie een aanpak heeft gehanteerd met zowel lidstaat-specifieke aanbevelingen als aanbevelingen die voor alle lidstaten hetzelfde zijn. Ik acht het van belang dat lidstaten de komende periode door de Commissie geïnformeerd (blijven) worden over hoe de aanbevelingen hun neerslag vinden in de verschillende GLB-NSP’s en op welke wijze de Commissie de inspanningen van lidstaten in relatie tot elkaar zal gaan bezien.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven