21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1276 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 februari 2021

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 14 januari 2021 inzake de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 25 januari 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1272).

De vragen en opmerkingen zijn op 18 januari 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 8 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

De adjunct-griffier van de commissie, Goorden

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 25 januari en het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december. Deze leden hebben verschillende vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie zien het behalen van de betaaldoelstellingen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) over 2020 als positief. Ook in de landbouwsector zijn de gevolgen van de coronacrisis aanzienlijk, en in verschillende specifieke sectoren zelfs groot. Dit maakt het des te belangrijker dat de GLB-gelden tijdig worden uitbetaald. Wanneer verwacht de Minister daadwerkelijk de volle 100% GLB-betalingen te hebben gedaan?

Antwoord

In EU-verband zijn wettelijke afspraken gemaakt over het uitbetalen van de directe betalingen. Op 30 juni dient 100% uitbetaald te zijn (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1256). De verwachting is dat deze planning ook dit jaar wordt gehaald.

Deze leden lezen dat de Minister vindt dat de dienstverlening ten opzichte van vorig jaar wederom is verbeterd. Kan de Minister toelichten of dit gevoel ook bij de landbouwers zelf leeft? Hoe is dat gemeten en is dit gemeten bij de landbouwers die hier gebruik van maken? Zo nee, is de Minister bereid dit middels een gebruikersenquête te meten en tevens te vragen naar voorbeelden hoe de dienstverlening verder geoptimaliseerd kan worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Elk jaar houdt RVO een klanttevredenheidsonderzoek (KTO) onder alle klanten die gebruik maken van regelingen die door RVO worden uitgevoerd. Voor 2020 staat de klanttevredenheid op 7,4. Specifiek voor de directe betalingen GLB is het klantcijfer 7,2. In 2018 en 2019 was dit respectievelijk 7,1 en 6,8.

Welke stappen kunnen er volgens de Minister nog worden gezet om de dienstverlening nog verder te optimaliseren? Komen deze overeen met de wensen uit het veld?

Antwoord

Belangrijk onderdeel van het KTO zijn de verbeterpunten die worden gegeven. Respondenten gaven bijvoorbeeld aan dat de gecombineerde opgave nog kan winnen in klantvriendelijkheid en vraagstelling soms duidelijker kan. Deze verbeterpunten worden meegenomen om de dienstverlening verder te optimaliseren.

Verslag L&V raad van 15 en 16 december 2020

De leden van de VVD-fractie vragen of de gevraagde impactassessments over het EU-dierenwelzijnslabel en die over «front of pack»-nutrilabelling en herkomstetikettering met de Kamer gedeeld kan worden. Deze leden vragen welke lidstaten het voorstel rond front-of-pack nutrilabelling en herkomstetikettering niet hebben gesteund en waarom niet. Zij zijn door voorliggende brief enigszins in verwarring gebracht. Hoe gaat «front of pack»-nutrilabelling en herkomstetikettering er precies uitzien: een etiket met «voedingswaarden» of een etiket met «gezondheid per product»? Kan de Minister nogmaals uitgebreid toelichten wat nu precies het verschil is tussen «front of pack»-nutrilabelling en herkomstetikettering en waarom er is gekozen voor een pakket van twee labels? Heeft de Minister zich achter de lidstaten geschaard die van mening zijn dat «front of pack»-nutrilabelling en herkomstetikettering wetenschappelijk onderbouwd moet worden? Deze leden gaan hiervan uit, maar betreuren het dat dit niet terug te lezen is in het verslag. Kan de Minister helder aangeven of zij zich achter dit verzoek heeft geschaard? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister in dat geval uitgebreid toelichten waarom zij een wetenschappelijke onderbouwing niet nuttig en niet wenselijk vindt?

Antwoord

In de Farm to Fork strategie heeft de Europese Commissie aangegeven met wetgevingsvoorstellen te willen komen voor o.a. de onderwerpen EU-dierenwelzijnslabel, «front-of-pack»-nutrilabelling en herkomstetikettering. Een eerste stap in het proces om tot eventuele wetgevingsvoorstellen voor «front-of-pack» nutrilabelling en herkomstetikettering te komen is een openbare consultatie waarop burgers en belanghebbenden kenbaar kunnen maken wat men vindt van het voornemen (Food labelling – revision of rules on information provided to consumers1). Vorig jaar hebben discussies tussen de lidstaten plaatsgevonden over deze onderwerpen en de onderwerpen die meegenomen zouden moeten worden in de impact assessment die de Europese Commissie zal uitvoeren. Eind december zijn hierover Voorzitterschapsconclusies aangenomen.2Vanuit het Duitse voorzitterschap werd gestreefd naar Raadsconclusies, maar helaas was er geen unanimiteit op alle onderdelen tussen de verschillende lidstaten. Reden dat er geen unanimiteit was, kwam voornamelijk door een verschil in zienswijze over wat meegegeven zou worden over de door de Raad gewenste invulling van de impact assessment. Een aantal lidstaten vond het niet wenselijk om dit tot in details in te vullen (bijvoorbeeld verplichte of vrijwillige etikettering, en naar welke consequenties wordt gekeken bij de invoering van nieuwe regelgeving). Aan de andere kant wilden andere lidstaten dit juist al meer vorm geven. Uiteindelijk is via een compromis gekomen tot Voorzitterschapsconclusies, gesteund door 24 lidstaten. Er kan nog geen antwoord worden gegeven op de vraag hoe het voedselkeuzelogo en herkomstetikettering er uiteindelijk uit zullen gaan. Dit moet volgen uit de impact assessments, het eventuele voorstel van de Europese Commissie en de discussies die daar op volgen met de lidstaten en het Europese Parlement. Front-of-pack-nutri-labelling en herkomstetikettering gaan beiden over het etiket op voedsel om consumenten te informeren, maar hebben een verschillend doel. Bij «front-of-pack»-labelling gaat het om een nieuw Europees voedselkeuzelogo. Dit logo moet de consument informeren over de voedingskundige waarde van het product met betrekking tot de gezondheid. De verplichting tot herkomstetikettering maakt nu al onderdeel uit van verordening (EU) 1169/2011. Zo is het al verplicht om voor vlees van runderen op het etiket het land van herkomst voor wat betreft de opfok- en slachtfase aan te geven. In de Farm to Fork strategie heeft de Europese Commissie het voornemen opgenomen om de verplichting mogelijk uit te breiden naar andere producten. Nederland vindt het voor beide etiketteringskwesties belangrijk dat de uiteindelijke keuzes wetenschappelijk onderbouwd kunnen worden en heeft dit ook in de discussies in de Raad benoemd.

De leden van de VVD-fractie vragen welke concrete bevindingen de Minister meeneemt van de I’m in! Online-conferentie in de uitvoering van het nieuwe GLB.

Antwoord

Er was grote belangstelling voor de conferentie «I’m in!» en daarmee voor het nieuwe GLB. De deelnemers willen weten wat er gaat veranderen en er is grote bereidheid om ideeën en inbreng te leveren. Ik wil graag in gesprek blijven met de belanghebbenden en individuele ondernemers, daarvoor organiseer ik begin van de zomer een nieuwe conferentie. Tot die tijd verloopt het contact zowel via de door het programma GLB-NSP ingestelde maatschappelijke begeleidingsgroep, als via workshops en webinars, en via leren in de praktijk middels de GLB-pilots. Ondernemers kunnen nu alvast via de website toekomstGLB ideeën inbrengen. Hier zijn ook de vragen en antwoorden te vinden die tijdens de conferentie «I’m in!» gesteld zijn.

Brief bijeenkomst 13 januari inzake het bijenrichtsnoer

De leden van de VVD-fractie vragen om een terugkoppeling over de Europese bijeenkomst van 13 januari 2021 over de uitwerking van de bijenrichtsnoer. Kan de Minister toezeggen om tijdig voor de volgende bijeenkomst inzake het bijenrichtsnoer de Kamer op de hoogte te brengen van niet alleen de voorstellen van de Europese Commissie, maar ook van het standpunt van de Minister?

De leden van de VVD-fractie delen de mening van een goed en geharmoniseerd bijenrichtsnoer. Gelijktijdig hechten deze leden veel waarde aan het zoeken naar een balans in relatie tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het op waarde schatten van deze balans lezen zij onvoldoende terug in voorliggende brief. Op welke manier probeert zowel de Minister als de European Food Safety Authority (EFSA) deze balans te waarborgen? Wordt bij het EFSA-onderzoek ook rekening gehouden met de noodzakelijke beschikbaarheid van (alternatieve) gewasbeschermingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier? Kan de Minister ingaan op het bijenrichtsnoer en het gewenste gelijke speelveld? Deze leden zijn van mening dat een richtsnoer in de verschillende lidstaten tot dezelfde acties zou moeten leiden? Deelt de Minister deze mening?

Antwoord

De bescherming van bijen gaat mij aan het hart en ik zet mij daar ook voor in. Niet alleen in het kader van het bijenrichtsnoer, maar ook in de breedte met de Nationale Bijenstrategie. Uw Kamer en ik wachten al lang op het bijenrichtsnoer. Ik zou dat graag sneller zien en pleit daar ook voor in Europees verband, tegelijkertijd ben ik afhankelijk van de vorderingen die EFSA maakt. Zodra er een voorstel ligt, zal ik mijn standpunt daarover formuleren, waarbij ik mij uiteraard bewust ben van de moties die uw Kamer op dit vlak heeft aangenomen.

Tijdens de technische bijeenkomst waar ik uw Kamer op 11 januari 2021 over heb geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 528) heeft EFSA haar werk van de afgelopen periode toegelicht waarbij de natuurlijke variabiliteit van de omvang van bijenkolonies in kaart is gebracht met behulp van onder andere het BEEHAVE model. Tevens heeft EFSA gereageerd op de vragen die het Ctgb mij heeft aangedragen alsmede de vragen van andere lidstaten en stakeholders. Een overzicht van alle vragen en antwoorden zal EFSA binnenkort beschikbaar stellen. Wanneer deze beschikbaar komt zal ik dit overzicht aan uw Kamer toesturen.

EFSA en de Europese Commissie hebben tot dusver geen voorstellen gedaan voor concrete beschermdoelen voor bijen. De Europese Commissie heeft aangekondigd dat er op 23 februari een nieuwe bijeenkomst zal plaatsvinden waarbij de concrete beschermdoelen voor honingbijen zullen worden besproken. Wanneer er Europese overeenstemming is over de beschermdoelen voor honingbijen zullen vervolgens de beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen worden besproken. Wanneer de Europese Commissie met concrete voorstellen komt zal ik uw Kamer hierover informeren, nadat ik mij heb laten adviseren door het Ctgb.

Bij de totstandkoming van het bijenrichtsnoer en het bepalen van de beschermdoelen gaat het om de invulling van de bepaling in de EU verordening (EG) 1107/2009 dat er geen onaanvaardbaar effect plaatsvindt op het milieu – in dit geval de gezondheid van de bijen(kolonies) en de bestuivingsfunctie, uitgedrukt in de omvang van een honingbijenkolonie – als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de wijze waarop dit effect moet worden bepaald. Ik vind het belangrijk dat die gezondheid en bestuivingsfunctie goed worden beschermd en dat de wijze waarop het effect moet worden bepaald is gebaseerd op de nieuwste wetenschappelijke inzichten en praktisch uitvoerbaar is voor zowel een aanvrager van een gewasbeschermingsmiddel als de risico beoordelende autoriteiten. EFSA heeft op basis van het BEEHAVE model de natuurlijke variabiliteit van de omvang van een bijenkolonie in beeld gebracht. Het in beeld brengen van die natuurlijke variabiliteit is nodig om te kunnen bepalen wat een mogelijk effect van het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel is. Bij de risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen en hun werkzame stoffen wordt geen rekening gehouden met de landbouwkundige noodzaak van een stof. Het uitgangspunt hierbij is dat een gewasbeschermingsmiddel alleen mag worden toegelaten wanneer het gebruik veilig is bevonden voor mens, dier en milieu.

Ik deel de mening dat het bijenrichtsnoer moet bijdragen aan een verdere geharmoniseerde risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen binnen Europa.

Overig

De leden van de VVD-fractie willen van de gelegenheid gebruikmaken om in te gaan op de eerder door de Minister gegeven antwoorden omtrent de crisis in de kalverhouderij (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1270). Deze leden weten dat de Minister in Europees verband verschillende keren heeft gepleit voor acties ter ondersteuning van de kalversector. Zij zijn echter wel geschrokken van de mate van schuld die de Minister bij de kalversector zelf neerlegt. Zij blijven signalen krijgen van kalverhouders die met de handen in het haar zitten: een ingestorte afzetmarkt, minder rondes kalveren, niet gebruik kunnen maken van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL), maar wel een verlies moeten opvangen van 100 tot 110 euro per kalf sinds het uitbreken van de coronapandemie. Door de coronacrisis is de markt sinds half maart 2020 ingestort. Als gevolg van de prijsdaling is de handel verstoord geraakt. Volle kalveren moesten langer blijven staan dan gepland of startkalveren zijn noodgedwongen afgemest als rosés. Deze leden vragen om een overzicht van de marktprijzen voor de verschillende typen kalveren vanaf begin 2019 tot nu (maandelijks weergegeven). Zij willen graag weten of de Minister de situatie die half maart 2020 begon kan identificeren als een «normale marktsituatie». Zij vinden de botte reactie van de Minister over de «import» en «financiële problemen» niet passen bij haar inzet om ook voor de kalverhouders een noodzakelijke oplossing te vinden voor het toegankelijk maken van de coronaregelingen voor kalverhouders. Zij willen graag een toezegging dat de Minister zich, naast haar inzet voor het zo goed mogelijk toegankelijk maken van de bestaande coronaregelingen voor de landbouw, specifiek oog heeft voor de situatie in – en de toegankelijkheid van regelingen voor – de kalverhouderij. Zij willen ter ondersteuning van bovenstaand een geanonimiseerd verhaal van de zoon van een kalverhouder delen en vragen de Minister zich te verplaatsen in deze mensen en een uitgebreide reactie te geven op onderstaand verhaal:

«Concreet betekende corona voor mijn vader en moeder dat zij maar een deel van het tweede koppel startkalveren van 2020 hebben kunnen verkopen. In april hebben ze 250 van de 1.400 startkalveren met een fors verlies moeten verkopen. Het restant (1.150 stuks) hebben ze noodgedwongen af moeten mesten als rosékalveren omdat er geen vraag was naar startkalveren tijdens de coronacrisis. Uiteindelijk hebben ze deze rosékalveren in de eerste week van oktober geleverd met een verlies van ongeveer € 110,– per stuk. Uiteindelijk resteert er een fors verlies van ongeveer € 150.000,– wat mijn ouders niet kunnen dragen. De huisbankier heeft een stukje extra gefinancierd maar er staat nog een openstaande vordering bij de voerleverancier. Deze kan niet betaald worden. Nu hebben mijn ouders TVL steun aangevraagd maar ze voldoen niet aan de regelgeving met betrekking tot omzetdaling in het 4de kwartaal. In een normaal jaar zou mijn vader en moeder elke 10 à 11 weken een koppel startkalveren geleverd hebben, dus elke 10 à 11 weken omzet gemaakt hebben. Met het noodgedwongen afmesten van startkalveren als rosékalveren als gevolg van corona crisis hebben ze in het 2de en 3de kwartaal nagenoeg geen omzet gemaakt. Het koppel rosékalveren is nagenoeg geheel geleverd in de 1ste week van oktober. Toen is er dus omzet van ruim een half jaar gemaakt. Dientengevolge is de omzet in het 4de kwartaal niet lager dan in het 4de kwartaal van 2019. Hiermee komen ze dus niet in aanmerking voor TVL-steun. Het verlies kunnen mijn ouders niet volledig dragen. Er staat een vordering open bij voerleverancier welke niet betaald kan worden. Op dit moment het bedrijf verkopen is geen optie, er is op dit moment niemand die een kalverenmesterij wil kopen. Dus als mijn vader en moeder nu moeten stoppen met hun bedrijf zullen ze niet schuldenvrij kunnen stoppen.»

Antwoord

De economische en maatschappelijke gevolgen van het tegengaan van de verspreiding van het coronavirus zijn in Nederland voor iedereen voelbaar. Door de maatregelen is ook de kalversector fors getroffen. Het kabinet wil getroffen sectoren helpen om door deze moeilijke tijd heen te komen. Hiervoor zijn inmiddels drie steun- en herstelpakketten ingesteld. Waar dit nodig is, worden aanpassingen gedaan aan de steunpakketten. Vanaf het begin van de crisis heb ik me ingezet om toegankelijkheid voor de regelingen voor land- en tuinbouwbedrijven. Door de specifieke kenmerken van de productie in deze sectoren, die vaak lang-cyclisch zijn, bleek bij het eerste steunpakket dat het voor bedrijven in de land- en tuinbouw moeilijk was om voor steun in aanmerking te komen. Zo ook de kalversector. Daarom is bij het tweede en derde steunpakket nadrukkelijker rekening gehouden met kenmerken van de verschillende land- en tuinbouwsectoren. Sinds 1 oktober 2020 kan de kalversector gebruik maken van de regeling Tegemoetkoming in de Vaste Lasten (TVL), als bedrijven voldoen aan de daaraan verbonden voorwaarden. Omdat de TVL in drie opeenvolgende kwartalen is opengesteld voor de land- en tuinbouw, kan een kwartaal waarin de houder geen recht heeft op steun gevolgd worden door een kwartaal waarin een houder wel recht kan hebben op de maximale steun. Op 21 januari jl. heeft het kabinet met het derde steunpakket besloten om de TVL voor de land- en tuinbouw te verhogen met een 21 %opslag vanwege doorlopende kosten voor het in leven houden van dieren, zoals kosten voor voeding en verzorging. Hier valt ook de kalverhouderij onder (Kamerstuk 501–32, 1270). Op deze wijze ben ik nu al bezig om ervoor te zorgen dat de landbouwsector en meer specifieke de kalversector zo goed mogelijk geholpen worden en dat de regelingen zo toegankelijk mogelijk zijn.

Het verhaal van de zoon van de kalverhouder raakt me. Net zoals andere verhalen van ondernemers me raken die net niet aan de voorwaarden van regelingen voldoen en proberen om samen met private partijen regelingen te treffen om deze periode te overleven. We proberen met de steunregelingen zoveel mogelijk bedrijven, die in de grond een gezond bedrijf hebben, te helpen om door deze periode te komen. Maar ik ben me ook terdege van bewust dat er altijd bedrijven zullen zijn die ondanks het steunpakket meer hulp kunnen gebruiken. Niet voor niets doet het kabinet ook een beroep op private partijen om, waar dit maar mogelijk is, bedrijven te helpen door coulance van betalingstermijnen.

Voor de vraag over de marktprijzen verwijs ik uw Kamer naar de website van de kalverhouders3 of RVO4.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken met betrekking tot de Landbouw- en Visserijraad 25 januari 2021 en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid: Europese Commissie stelt landen specifieke aanbevelingen op voor het Nationaal Strategisch Plan

De leden van de CDA-fractie lezen de aanbevelingen van de Europese Commissie voor het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor Nederland en zijn benieuwd wat de reactie van de Minister hierop is. Kan de Minister zich vinden in de aanbevelingen en is zij voornemens deze mee te nemen in het NSP? Welke wel en welke niet?

Antwoord

In deze fase bestudeer ik de GLB-aanbevelingen en ben ik in overleg met de Europese Commissie voor een nadere duiding en toelichting. Begin februari is een bespreking met de Europese Commissie gepland. Zodra er voldoende helderheid is, kom ik met een appreciatie op hoofdlijnen en zal ik schetsen hoe de aanbevelingen worden betrokken bij de opzet van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB: de Nederlandse uitwerking. Ik zal daarbij ook aangeven in hoeverre ik voornemens ben aanbevelingen mee te nemen in het NSP.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om toe te lichten wat Nederland precies gaat doen om de doelstelling om een aandeel van 25% biologische landbouw in Europa te bereiken. Wat voor eisen zullen er gesteld worden op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest in het kader van het bereiken van de doelstelling? Heeft de Minister in beeld in hoeverre de desbetreffende eisen werkbaar zullen zijn voor de boeren?

Antwoord

De Van-boer-tot-bord-strategie van de Europese Commissie bevat EU-brede en ambitieuze streefdoelen op o.a. de genoemde onderwerpen. De nationale invulling en de inzet op deze onderwerpen neem ik voor zover mogelijk mee in de appreciatie van de Commissie-aanbevelingen voor het nog op te stellen NSP.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 25 januari. Deze leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

GLB & NSP

De leden van de D66-fractie hebben de 14 aanbevelingen van de Europese Commissie voor het Nederlandse NSP bekeken. Wanneer kan de Kamer de appreciatie op hoofdlijnen verwachten en wordt hierbij iedere aanbeveling apart besproken? Kan bij deze appreciatie specifiek worden benoemd hoe de punten passen bij kringlooplandbouw en de uitgestippelde visie van de Minister? Kan bovendien specifiek worden ingegaan op de aanbeveling om binnen het GLB de nutriëntenverontreiniging van water en lucht te verminderen? Op welke manier wil de Minister hier vorm aan gaan geven in het NSP? Kan ten slotte gereflecteerd worden op de rol die de Minister ziet in het stimuleren van jonge innovatieve boeren die richting kringlooplandbouw willen gaan en nu niet de mogelijkheid hebben om in te stappen vanwege de hoge kosten in Nederland? Zeker gezien het feit dat veel boeren geen opvolger hebben, zijn deze leden van mening dat het stimuleren van jonge, innovatieve kringlooplandbouwboeren een rol van grote betekenis kan spelen in de transitie die voor ons ligt.

Antwoord

In deze fase bestudeer ik de GLB-aanbevelingen en ben ik in overleg met de Europese Commissie voor een nadere duiding en toelichting. Begin februari is een bespreking met de Europese Commissie gepland. Zodra er voldoende helderheid is, kom ik met een appreciatie op hoofdlijnen en zal ik schetsen hoe de aanbevelingen worden betrokken bij de opzet van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB: de Nederlandse uitwerking. Ik zal daarbij ook aangeven in hoeverre ik voornemens ben aanbevelingen mee te nemen in het NSP.

Dierenwelzijnslabel

De leden van de D66-fractie waren verheugd te vernemen dat de conclusie van de vorige Raad was dat alle lidstaten achter een EU-breed dierenwelzijnslabel staan. De vraag is nu natuurlijk hoe met deze conclusie een label kan worden ontwikkeld dat ook daadwerkelijk gaat bijdragen aan een verbeterd dierenwelzijn, een verbeterd bewustzijn van het welzijn van dieren bij de consument en een verbeterde marktpositie van diervriendelijkere voedselproducenten, waaronder boeren. Deze leden lezen in het verslag van de Raad dat een aantal lidstaten benadrukten dat dierenwelzijn gedurende het hele leven van het dier moet worden meegenomen, inclusief transport en slacht. Kan de Minister aangeven hoe wij hier als Nederland in staan en waarom? Ook lazen deze leden dat sommige lidstaten onderstreepten dat een dierenwelzijnslabel hogere standaarden moet representeren dan de wettelijke standaarden die binnen de EU gelden. Kan de Minister aangeven of Nederland dit standpunt deelde en waarom? Wanneer verwacht de Minister bovendien dat de resultaten van het impactassessment gedeeld zullen worden?

Antwoord

De raadsconclusies nodigen de Europese Commissie uit te overwegen in een labelingsvoorstel stapsgewijs alle veesoorten op te nemen, voor wat betreft hun totale leven – inclusief transport en slacht – en rekening houdend met al hun levensomstandigheden. Ik kan me daarin vinden. Dierenwelzijn in de hele productieketen is van belang, dus inclusief transport en slacht. Standaarden die uitstijgen boven de bestaande EU-dierenwelzijnswetgevings-voorschriften zijn belangrijk omdat ze stimuleren om aan verbeteringsstappen te voldoen (en producten daarmee positief te profileren).

De Commissie zal zich dit jaar eerst nader op labelingsopties oriënteren. Pas nadat de Europese Commissie besluit dat er EU-regelgeving voorgesteld zal gaan worden zullen formulering van regelgevingsopties en impact assessment volgen. Het is derhalve moeilijk om op dit moment in te schatten wanneer de impact assessment gerealiseerd zal zijn en beschikbaar zal komen. Het is derhalve nog niet concreet te zeggen wanneer resultaten van het impact assessment te verwachten zijn.

Europese bijeenkomst 13 januari 2021 inzake het bijenrichtsnoer

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat op 13 januari een Europese bijeenkomst heeft plaatsgevonden inzake het bijenrichtsnoer. Deze leden hebben meermaals aandacht gevraagd voor de uitwerking van het snoer, om zeker te stellen dat de bijenpopulatie in de toekomst goed beschermd zal zijn, het uitsterven van de bij wordt voorkomen en de omvang van de huidige populatie wordt hersteld. De Minister heeft een aantal keer aangegeven dat het zogeheten BEEHAVE-model wordt gebruikt om de natuurlijke variabiliteit van de bijenkolonie te modelleren en dat het daadwerkelijke beschermingsdoel nog moet worden vastgesteld. Zij zijn teleurgesteld dat in het achtergronddocument van ESFA ten behoeve van de bijeenkomst nog steeds geen voorstel is gedaan voor een specifiek beschermdoel.

Daarnaast lezen de leden van de D66-fractie dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) van mening is dat de EFSA de natuurlijke variabiliteit in de omvang van een honingbijenkolonie goed in beeld heeft gebracht. Echter, ook wordt gesteld dat de uitkomsten een grote bandbreedte aangeven. Hoe beoordeelt de Minister deze conclusie? Ook is het Ctgb van mening dat de EFSA geen concreet advies of duidelijke richting geeft voor de precieze keuze voor het beschermdoel van bijen. Deze leden vinden het positief dat de Minister als inzet had om verduidelijking te vragen tijdens de bijeenkomst en zijn benieuwd wat de uitkomsten zijn. Kan de Minister toelichten of hier al meer over duidelijk is geworden tijdens de bijeenkomst? Zo ja, wat is precies duidelijk geworden en is de Minister van mening dat dit beschermdoel op de juiste wijze is vastgesteld? Over welk specifiek beschermdoel wordt nu precies gesproken? Zo nee, wanneer komt hier meer duidelijkheid over? Deze leden hopen dat zo snel mogelijk duidelijkheid ontstaat over hoe we bijen gaan beschermen. Immers, snelle actie is zeer nodig. Ook zien zij dat in een latere fase van de uitwerking van het bijenrichtsnoer, deze publiekelijk ter consultatie zal worden aangeboden. Kan de Minister toelichten wanneer dit ongeveer zal plaatsvinden?

Antwoord

De bescherming van bijen gaat mij aan het hart en ik zet mij daar ook voor in. Niet alleen in het kader van het bijenrichtsnoer, maar ook in de breedte met de Nationale Bijenstrategie. Uw Kamer en ik wachten al lang op het bijenrichtsnoer. Ik zou dat graag sneller zien en pleit daar ook voor in Europees verband, tegelijkertijd ben ik afhankelijk van de vorderingen die EFSA maakt. Zodra er een voorstel ligt, zal ik mijn standpunt daarover formuleren, waarbij ik mij uiteraard bewust ben van de moties die uw Kamer op dit vlak heeft aangenomen.

EFSA heeft met behulp van het BEEHAVE model de bandbreedte van de natuurlijke variabiliteit van de omvang van een bijenkolonie in kaart gebracht en vergeleken met gegevens uit veldstudies. Uit het werk van EFSA blijkt dat de omvang van bijenkolonies in de natuurlijke omgeving een grote bandbreedte heeft. De Europese Commissie zal bij voorstellen voor concrete beschermdoelen daarom goed moeten beargumenteren waarom voor een bepaald percentage binnen de bandbreedte wordt gekozen. EFSA en de Europese Commissie hebben vooralsnog geen uitspraken gedaan waar binnen de bandbreedte een beschermdoel zou moeten liggen.

Op 23 februari zal een bijeenkomst tussen de Europese Commissie en lidstaten plaatsvinden waarbij nader zal worden ingegaan op concrete beschermdoelen. Ik zal uw Kamer hier wederom vooraf over informeren en de agenda en achterliggende stukken toesturen.

Bij de uitwerking van het bijenrichtsnoer door EFSA zal ook een publieke consultatie plaatsvinden, zoals opgenomen in het werkplan van EFSA.5 Het proces van de uitwerking van het bijenrichtsnoer heeft vertraging opgelopen waardoor de publieke consultatie, in afwijking van het oorspronkelijke werkplan, waarschijnlijk in de tweede helft van 2021 zal plaatsvinden.

Zeewier

De leden van de D66-fractie vragen zich af hoe het staat met het stimuleren van de zeewierkweek in EU-verband. Kan de Minister toelichten wat de status hiervan is en welke rol Nederland hierin speelt?

Antwoord

In een proces ter voorbereiding van een mededeling6 van de Europese Commissie over Blue bioeconomy – towards a strong and sustainable EU algae sector, is de Europese Commissie recent een consultatie (have you say) gestart. Leden van de door het Rijk opgezette Community of Practice Noordzee (bedoeld om de duurzame blauwe economie in Nederland te realiseren) zijn hierop geattendeerd en gevraagd te reageren.

In Nederland moet aanvullend onderzoek naar de natuurlijke draagkracht van het Noordzee-ecosysteem in kader van het Noordzeeakkoord uitwijzen of en hoe groot de ruimte is om o.a. zeewier te gaan telen op de Noordzee. Er wordt op kleine schaal al geëxperimenteerd met de productie van zeewier (ongeveer 10 producenten) en er zijn diverse startende ondernemingen en testlocaties. De focus op medegebruik van windmolenparken, vanwege een gebrek aan ruimte op de drukke Noordzee, is hierbij een innovatieve ontwikkelrichting die voor Nederland juist internationaal van betekenis kan zijn.

Handel in wilde dieren

De leden van de D66-fractie signaleren dat leden van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden opnieuw een wetsvoorstel hebben ingediend dat de import, export en verkoop van wilde dieren voor menselijke consumptie in de VS moet beëindigen.7 Bovendien werkt de wetgeving aan het sluiten van markten voor wilde dieren wereldwijd. Heeft de Minister ook kennisgenomen van deze ontwikkeling? Zo ja, hoe beoordeelt zij dit Amerikaanse voorstel? Ziet zij naar aanleiding hiervan kansen om soortgelijke wetgeving te realiseren in Europa?

Antwoord

Ik ben niet bekend met de exacte inhoud van wetgevingsvoorstellen waaraan de leden van de D66-fractie refereren. De manier waarop we met dieren afkomstig uit het wild omgaan is, net als vele andere factoren, van invloed op de problematiek van zoönosen. Het kabinet zet zich ervoor in dat de risico’s zo klein mogelijk zijn of kleiner worden. Naar de risico’s van de factoren die van invloed zijn op de problematiek van zoönosen wordt veel onderzoek gedaan. Ook actuele internationale ontwikkelingen, zowel multilateraal als bilateraal, volgen we met interesse. Ik vind het verstandig om daar zorgvuldig naar te kijken en besluiten over te nemen in nauwe samenwerking met Europese en internationale partners. Aan de import, export en verkoop van dieren en dierlijke producten in de Europese Unie worden al strenge (gezondheids-)eisen gesteld. Er is een bestaand Europees juridisch kader om aanvullende importmaatregelen te treffen ten behoeve van de dier- of volksgezondheid, als dat nodig en proportioneel is. Als invulling van de opgave van het demissionaire kabinet om breder te bezien wat nodig is om zoönosen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen in zowel de nationale als internationale context en als invulling van de gewijzigde motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 25 295, nr. 452 en de motie van het lid Ouwehand Kamerstuk 25 295, nr. 888) gaat een expertgroep een risicoanalyse uitvoeren met betrekking tot het ontstaan en de verspreiding van zogenaamde «emerging zoonosis», opkomende zoönosen. Informatie over dit soort internationale ontwikkelingen zal hen ter hand worden gesteld / met hen worden gedeeld. Het kabinet zal op basis van het rapport van de groep bezien welke maatregelen nodig zijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de documenten ter voorbereiding van de Landbouw- en Visserijraad die op 25 januari zal worden gehouden. Deze leden willen ingaan op de ontwikkelingen rondom het bijenrichtsnoer en het NSP.

Als eerste willen de leden van de GroenLinks-fractie ingaan op de ontwikkelingen rondom het bijenrichtsnoer. Deze leden hebben in eerdere schriftelijke overleggen hun bezorgdheid gedeeld over de gang van zaken. Zo gaf de EFSA aan dat optie 2 de beste optie zou zijn, terwijl het BEEHAVE-programma onder andere gefinancierd werd door Syngenta. Daarnaast gaat deze optie uit van een acceptabele mortaliteit van 20%, terwijl in 2013 7% nog als acceptabele sterfte werd gezien. De EFSA doet in het achtergronddocument echter geen voorstel voor het vaststellen van een specifiek beschermdoel voor bijen. De Minister zou daarnaast tijdens de bijeenkomst van 13 januari verduidelijking vragen op de punten die het Ctgb aan heeft gedragen. Deze verduidelijkingen zijn nodig om het specifieke beschermdoel voor bijen goed te kunnen onderbouwen en voor lidstaten om hier een standpunt over in te kunnen nemen. Heeft de Europese Commissie tijdens de bijeenkomst van 13 januari gesproken over een specifiek beschermdoel voor bijen? Zo ja, wat is dat beschermdoel? Kan de Minister toelichten of er meer duidelijkheid is geschapen over de interpretatie van de resultaten en over de vervolgstappen die EFSA en de Europese Commissie gaan zetten om meer handvatten te bieden bij de precieze keuze voor het beschermdoel voor honingbijen en ook voor hommels en solitaire bijen?

Antwoord

De bescherming van bijen gaat mij aan het hart en ik zet mij daar ook voor in. Niet alleen in het kader van het bijenrichtsnoer, maar ook in de breedte met de Nationale Bijenstrategie. Uw Kamer en ik wachten al lang op het bijenrichtsnoer. Ik zou dat graag sneller zien en pleit daar ook voor in Europees verband, tegelijkertijd ben ik afhankelijk van de vorderingen die EFSA maakt. Zodra er een voorstel ligt, zal ik mijn standpunt daarover formuleren, waarbij ik mij uiteraard bewust ben van de moties die uw Kamer op dit vlak heeft aangenomen.

De Europese Commissie heeft tijdens de bijeenkomst van 13 januari geen voorstellen gedaan voor concrete beschermdoelen voor bijen en heeft aangekondigd om in het volgende overleg op 23 februari met de lidstaten verder te willen spreken over concrete beschermdoelen. Tijdens het overleg van 13 januari heeft EFSA haar werk van de afgelopen maanden toegelicht en de kans gegeven aan lidstaten en stakeholders om vragen hierover te stellen. Het ging dan voornamelijk over de modelleringen die met behulp van het BEEHAVE model zijn uitgevoerd en de uitgangspunten die hierbij zijn gehanteerd. Hierbij kwam naar voren dat de natuurlijke variabiliteit van de omvang van bijenkolonies een grote bandbreedte heeft en dat EFSA gebruik heeft gemaakt van diverse conservatieve uitgangspunten, zoals het buiten beschouwing laten van zieketen en plagen. EFSA is in haar presentaties niet ingegaan op concrete beschermdoelen voor bijen en geeft in beperkte mate handvatten waaruit concrete beschermdoelen kunnen worden afgeleid. Een overzicht van alle vragen en antwoorden zal EFSA binnenkort beschikbaar stellen en die zal ik uw Kamer vervolgens toesturen.

Daarnaast vind ik het belangrijk om te vermelden dat de genoemde optie 2 niet uitgaat van een acceptabele mortaliteit van 20%. De betreffende optie houdt in dat de natuurlijke variabiliteit wordt gemodelleerd aan de hand van een model, in dit geval het BEEHAVE model. Uitgangspunt is dat het vast te stellen beschermdoel binnen deze natuurlijke variabiliteit blijft. Het is van belang dat de natuurlijke variabiliteit (de resultante van een groot aantal simulaties) overeenkomt met de realiteit. Dat is ook altijd mijn inzet geweest zijn in de Europese gesprekken hierover.

Daarnaast willen de leden van de GroenLinks-fractie het hebben over het NSP. De Europese Commissie heeft aan alle lidstaten landenspecifieke aanbevelingen gedaan voor het NSP. Met de aanbevelingen maakt de Europese Commissie met name een link naar de doelstellingen en streefcijfers van de Europese green deal, de Van boer tot bord-strategie en de biodiversiteitsstrategie. Kan de Minister toelichten hoe zij deze aanbevelingen gaat meenemen in het NSP? Wanneer is zij van plan dit naar de Kamer te sturen? Is zij bereid de laatste voorlopige versie van het NSP, met het oog op transparantie voor belanghebbenden, te publiceren op de website www.toekomstglb.nl ?

Antwoord

In deze fase bestudeer ik de GLB-aanbevelingen en ben ik in overleg met de Europese Commissie voor een nadere duiding en toelichting. Begin februari is een bespreking met de Europese Commissie gepland. Zodra er voldoende helderheid is, kom ik met een appreciatie op hoofdlijnen en zal ik schetsen hoe de aanbevelingen worden betrokken bij de opzet van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB: de Nederlandse uitwerking. Ik zal daarbij ook aangeven in hoeverre ik voornemens ben aanbevelingen mee te nemen in het NSP.

Ten aanzien van het publiceren van een voorlopige versie van het NSP op www.toekomstglb.nl meld ik het volgende. In 2020 is gewerkt aan verschillende bouwstenen ten behoeve van het NSP. Deze bouwstenen zijn onder meer getoetst bij belanghebbenden tijdens de conferentie «I’m In» op 2 en 3 december 2020, en via de maatschappelijke begeleidingsgroep GLB-NSP. Deze bouwstenen vormen op dit moment géén leesbare versie van het NSP die te publiceren zou zijn. Naar verwachting zal een samenhangende versie tegen de zomer worden gepubliceerd. Daarover zal dan ook een volgende GLB-conferentie worden gehouden.

De leden van de GroenLinks-fractie zien de kritiek op het huidige NSP als zeer fors. Deze leden willen op de belangrijkste punten ingaan die zowel sociaal als groen zijn. Als eerste horen zij graag van de Minister in hoeverre deze kritiek invloed heeft op de derogatie. Kan de Minister hier uitgebreid op ingaan?

Antwoord

De aanbevelingen van de Europese Commissie beschouw ik niet als kritiek op het NSP. Er is immers nog helemaal geen NSP. De aanbevelingen zijn bedoeld als adviezen over de uitdagingen die de Europese Commissie voor Nederland ziet ten aanzien van de Europese doelen op basis van haar eigen analyses. Zoals eerder in antwoord op vragen van de CDA-fractie aangegeven ben ik daarover nog in overleg met de Europese Commissie. Met de derogatie neem ik aan dat de leden van de GroenLinks-fractie doelen op de derogatie van de Nitraatrichtlijn. Op basis van gemotiveerde objectieve criteria (bijvoorbeeld lengte van groeiperiodes) kan de Europese Commissie een lidstaat toestaan af te wijken van de toegestane 170 kg stikstof per hectare per jaar die de richtlijn voorschrijft. Hierbij beoordeelt de Europese Commissie de aanvraag in relatie tot de waterkwaliteitsdoelen. Bij de verlenging van de derogatie in 2020 zijn hierdoor door de Europese Commissie aanvullende voorwaarden gesteld. Dit jaar zullen de gesprekken starten voor een derogatie voor de periode 2022–2025 waarbij ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de waterkwaliteit worden betrokken.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de kritiek dat Nederland zich veel meer zou moeten richten op kleine en middelgrote bedrijven in plaats van de grote bedrijven waar zij zich volgens de Europese Commissie nu vooral op richt. Wil de Minister maatregelen nemen om de ongelijkheid tussen kleine en grote landbouwbedrijven aan te pakken? Zo ja, aan welke maatrelen denkt zij? Zo nee, waarom niet? Wat is het voornemen van de Minister als het gaat om de verdeling van de inkomenssteun? Is de Minister het eens met deze leden en de aanbeveling van de Europese Commissie dat directe inkomenssteun met name moet worden verleend aan kleine en middelgrote bedrijven? Zo ja, hoe gaat zij dit implementeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Deze onderwerpen neem ik voor zover mogelijk mee in de appreciatie.

De leden van de GroenLinks-fractie zien daarnaast dat de Europese Commissie ook kritiek heeft op de kredietverlening aan jonge boeren. Volgens de Europese Commissie is dit niet voldoende en zou dit veel gemakkelijker moeten zijn. Wat gaat de Minister doen om dit nog beter te waarborgen? Hoe gaat de Minister jonge mensen, met name vrouwen, zoals de Europese Commissie suggereert, helpen om te werken in onze voedselproductie? Deze leden zien ook dat de Europese Commissie vindt dat er onvoldoende gedaan wordt om krimpregio’s te helpen zodat daar een bloeiende voedselproductie kan blijven. In hoeverre heeft de Minister contact met haar collega’s van Economische Zaken en Klimaat en Infrastructuur en Waterstaat om de nodige investeringen in bijvoorbeeld infrastructuur te doen? Is zij van plan om enkele maatregelen hierover toe te voegen aan het nieuwe NSP?

Antwoord

Deze onderwerpen neem ik voor zover mogelijk mee in de appreciatie.

De leden van de GroenLinks-fractie zien ook dat de Europese Commissie adviseert om nog beter advies te geven aan boeren over de landbouwtransitie. Vindt de Minister haar eigen Subsidiemodule Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie hierin voldoende? Op welke manieren kan dit nog uitgebreid worden? Tot slot, voordat deze leden overgaan op de zorgelijke milieusituatie, nog een zeer belangrijk sociaal aspect: zij lezen in de kritiek van de Europese Commissie dat de arbeidsomstandigheden van seizoenarbeiders met veel onzekerheid, afhankelijkheid en scheve machtsverhoudingen gepaard gaan. Deze leden hebben hier al vaker aandacht voor gevraagd. Wat gaat de Minister binnen het NSP veranderen om hier rigoureuze verbeteringen te bewerkstelligen?

Antwoord

Deze onderwerpen neem ik voor zover mogelijk mee in de appreciatie.

De Europese Commissie geeft het kabinet een flinke tik op de vingers wat betreft het niet voldoende naleven van Europese milieuregels op het gebied van biodiversiteit, klimaat, water- en bodemkwaliteit. De leden van de GroenLinks-fractie vinden de doelstelling «intensiveren van milieuzorg en klimaatactie en bijdragen aan de verwezenlijking van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van de EU» erg belangrijk. Welke maatregelen wil de Minister nemen om deze doelstelling te behalen? Welke maatregelen ziet zij bijvoorbeeld voor zich om de vraag naar biologische producten te verhogen? De Europese Commissie onderstreept de problematische situatie rondom stikstof en Natura 2000. Hoe wil de Minister het GLB inzetten in relatie tot stikstof en Natura2000? Hoe wil de Minister het GLB inzetten om bij te dragen aan de vermindering van het gebruik en de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen? Kan de Minister al een indicatie geven van de streefcijfers die zullen worden gehanteerd op dit vlak en welke maatregelen hiervoor in het nieuwe NSP komen te staan?

Antwoord

Deze onderwerpen neem ik voor zover mogelijk mee in de appreciatie.

Kortom, de leden van de GroenLinks-fractie zien net als de Europese Commissie dat de status quo niet meer volstaat. We moeten als Nederland laten zien dat we daadwerkelijk een innovatieve voedselsector hebben die meegaat met de uitdagingen van deze tijd: een voedselsector waarin de ketengerichte benadering sterker is en er oog is voor het sociale en groene aspect van deze sector.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Bijenrichtsnoer en insectensterfte

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen de Minister op de verontrustende berichten over massale insectensterfte.8 Uit onderzoek is naar voren gekomen dat naast zeldzame soorten ook algemene insectensoorten aan het verdwijnen zijn. Aan de hand van de zweefvlieg als voorbeeld kwam naar voren dat bijna een kwart van de zweefvliegensoorten in een periode van 25 jaar verdwenen is. Als gevolg van de afname van de hoeveelheid insecten loopt ook de bestuiving van planten en het voortbestaan van vogels en de gehele biodiversiteit gevaar. Ook de voedselproductie loopt gevaar, omdat de landbouw sterk afhankelijk is bestuivers. Volgens Wageningen University and Research (WUR) «bedraagt de economische waarde van wilde bestuivers op landelijke schaal daarmee honderdduizenden tot miljoenen euro's.»9 De oorzaak van de achteruitgang ligt in de cumulatie van effecten, zoals pesticiden, verdroging, stikstofneerslag, versnippering van het landschap en klimaatverandering. Alhoewel de situatie ernstig is, is er ook hoop, omdat insectenpopulaties snel kunnen herstellen, mits de oorzaken van achteruitgang weggenomen zijn. In deze context is het van buitengewoon belang dat pesticiden streng getoetst worden op hun schadelijkheid voor insecten voordat zij toegelaten worden op de Europese markt, waarbij de huidige «achtergrondsterfte» niet meegerekend wordt als de «natuurlijk variabiliteit» van populaties.

Deze leden wijzen erop dat de Tweede Kamer middels een motie de regering in december 2020 heeft opgeroepen zich in te zetten voor een stevige bescherming van honingbijen, hommels en wilde, solitaire bijen tegen landbouwgif (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50). Dit is niet de eerste keer; al in mei 2019 werd een nader gewijzigde motie van de PvdD met dezelfde strekking aangenomen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175) en ook het Europees Parlement is voorstander van een hoog beschermingsniveau in het bijenrichtsnoer.10 De wens van Nederlandse en Europese burgers is overduidelijk: pesticiden moeten getoetst worden aan een streng bijenrichtsnoer, waarmee we verzekerd kunnen zijn dat honingbijen, hommels en wilde, solitaire bijen beschermd worden tegen schadelijke giffen. Het beschermingsniveau zoals voorgesteld in het originele bijenrichtsnoer uit 2013 heeft daarbij de uitdrukkelijke voorkeur, zoals de moties aangeven. Deelt de Minister het inzicht dat zij met het uitvoeren van de genoemde moties een belangrijke bijdrage kan leveren aan het stoppen van de achteruitgang van bestuivers?

Antwoord

De bescherming van bijen gaat mij aan het hart en ik zet mij daar ook voor in. Niet alleen in het kader van het bijenrichtsnoer, maar ook in de breedte met de Nationale Bijenstrategie. Uw Kamer en ik wachten al lang op het bijenrichtsnoer. Ik zou dat graag sneller zien en pleit daar ook voor in Europees verband, tegelijkertijd ben ik afhankelijk van de vorderingen die EFSA maakt. Zodra er een voorstel ligt, zal ik mijn standpunt daarover formuleren, waarbij ik mij uiteraard bewust ben van de moties die uw Kamer op dit vlak heeft aangenomen. Ik zie de moties als ondersteuning van mijn beleid om te komen tot een goed bijenrichtsnoer dat de gezondheid van honingbijen, hommels en wilde solitaire bijen adequaat beschermt. Ik heb uw Kamer geïnformeerd hoe ik uitvoering heb gegeven aan de motie uit mei 2019 die oproept tot de volledige inwerkingtreding van het EFSA bijenrichtsnoer uit 2013 uiterlijk 2019 (Motie Ouwehand, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175.), dus inclusief testen voor chronische toxiciteit en de gevolgen voor solitaire bijen en hommels. In EU verband bleek dat niet haalbaar. De Europese Commissie heeft EFSA mandaat gegeven het bijenrichtsnoer te herzien. Echter elementen uit de motie, zoals aandacht voor chronische toxiciteit, hommels en wilde solitaire bijen waren en blijven voor mij nog steeds belangrijke punten.

De motie van het lid Wassenberg c.s. roept op tot inzet voor een maximaal aanvaardbare sterfte van (wilde) bijen- en hommelpopulaties, zoals vastgelegd in het oorspronkelijke bijenrichtsnoer (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50). De maximaal aanvaardbare sterfte die was vastgelegd in het EFSA bijenrichtsnoer uit 2013, was gerelateerd aan de methodiek die destijds was gekozen om te komen tot een dergelijk beschermdoel en gebaseerd op de destijds beschikbare kennis. Nu er is gekozen voor een andere methodiek én er meer kennis beschikbaar is, wil ik eerst de voorstellen en argumentatie van de Europese Commissie horen alvorens ik uw Kamer informeer hoe ik invulling geef aan de motie van het lid Wassenberg. Dat lijkt mij de juiste volgorde, ik wil eerst een voorstel zien en dat zal ik mijn standpunt daarover formuleren en dat met uw Kamer delen en bespreek ik graag met uw Kamer wat u daarvan vindt.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie horen daarom graag in klare taal van de Minister waarom zij vooralsnog niet duidelijk uitspreekt dat zij in Europa voor optie 3 van de EFSA pleit (een vaststaande maximale acceptabele bijensterfte van 7%). De Minister blijft herhalen dat zij wacht op concrete voorstellen van de EFSA en de Europese Commissie alvorens een positie in te nemen. Daarmee worden de Kamermoties, die reeds een bepaalde positie verzoeken, dus genegeerd. Kan de Minister bevestigen dat tijdens de bijeenkomst met de EFSA op 13 januari 2021 verschillende lidstaten kritisch waren op het toepassen van optie 2 (het beschermingsniveau vaststellen op basis van de «natuurlijke variabiliteit» met behulp van het programma BEEHAVE)? Welke kritiek hebben deze lidstaten geuit en deelt de Minister deze zorgen? Heeft Nederland zich kritisch geuit tijdens deze bijeenkomst (en daarmee de zorgen uit de samenleving verwoord)? Kan de Minister bevestigen dat de lidstaten Duitsland, Zweden, België en Slowakije nu actief pleiten voor het toepassen van optie 3, dus een maximale acceptabele sterfte van 7%, voor in ieder geval hommels en wilde, solitaire bijen? Hoe beoordeelt de Minister dit standpunt? Waarom heeft de Minister zich tot op heden niet aangesloten bij deze groep lidstaten, om daarmee in ieder geval ten dele aan de wens van de Kamer tegemoet te komen? Kan de Minister bevestigen dat het bijenrichtsnoer op de agenda staat voor het overleg van 25 en 26 januari 2021 van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF)? Zal Nederland bij die bijeenkomst een standpunt of voorkeur uitspreken over het beschermingsniveau in het bijenrichtsnoer? Zo ja, zal de Minister hierbij de aangenomen moties uitvoeren door actief te pleiten voor het toepassen van optie 3, met een maximale acceptabele sterfte van 7% van de honingbijenkolonie en van de populaties van hommels en wilde, solitaire bijen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De genoemde optie 3 gaat uit van een vooraf vastgesteld acceptabel effect op de omvang van een bijenkolonie, maar noemt geen percentage. Wanneer optie 3 zou zijn gekozen, zou dit percentage opnieuw volgens de laatste stand van de wetenschap moeten worden vastgesteld. Ik wacht eerst de voorstellen, en de bijbehorende onderbouwingen, van de Europese Commissie af alvorens ik uw Kamer informeer hoe ik invulling geef aan de motie van het lid Wassenberg (PvdD) die oproept tot een maximaal aanvaardbare sterfte van bijen- en hommelpopulaties van 7% (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50).

Het klopt dat tijdens de bijeenkomst van 13 januari is gesproken over op welke wijze de beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen moeten worden vastgesteld. Het BEEHAVE model is vooralsnog onvoldoende bruikbaar om de variabiliteit van de populaties hommels en solitaire bijen te modelleren. Nadat het beschermdoel voor honingbijen is vastgesteld, zullen de Europese Commissie en EFSA met voorstellen en onderbouwingen komen voor de specifieke beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen. Hierbij zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan het beschermdoel voor honingbijen met daarbij nog, indien noodzakelijk, een veiligheidsfactor specifiek voor hommels en solitaire bijen. Dat moet leiden tot een betere bescherming van insecten, wat ik van harte ondersteun.

Voor de SCoPAFF vergadering van 25 en 26 januari 2021 stond het bijenrichtsnoer niet voor inhoudelijke behandeling op de agenda. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 21 januari jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 531). De Europese Commissie zal 23 februari een bijeenkomst met de lidstaten wil houden om concrete beschermdoelen voor bijen te bespreken. Ik zal uw Kamer hier vooraf over informeren.

Europees verbod op de nertsenfokkerij

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben nog enkele vragen over de nertsenfokkerij en de Nederlandse inzet in Europa. De Minister heeft uiteengezet bij welke overleggen zij en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) hebben gepleit voor een Europese meldplicht en bestrijdingsplicht voor SARS-CoV-2 bij nertsen en andere marterachtigen (Kamerstuk 28 286, nr. 1166), dit vanwege het risico voor de volksgezondheid in de hele EU dat de nertsensector een reservoir voor COVID-19 kan vormen. Niet alleen in de Nederlandse nertsenfokkerij zijn immers corona-uitbraken geweest, maar ook in Denemarken, Zweden, Italië, Spanje, Griekenland, Frankrijk, Polen en Litouwen. Zowel in Nederland als Denemarken zijn mensen besmet geraakt doordat het virus van nerts op mens is overgesprongen. Hierbij waren er grote zorgen over de virusmutaties die in de nertsenfokkerij waren ontstaan. We zien op dit moment door de dreiging van de Britse coronavariant wat de gevolgen kunnen zijn van een virusmutatie die ertoe kan leiden dat het coronavirus nog besmettelijker wordt. Erkent de Minister dat de meest effectieve manier om deze reservoirvorming tegen te gaan en om te voorkomen dat er nieuwe virusmutaties ontstaan in de nertsenfokkerij, een algeheel verbod op de nertsenfokkerij is? Klopt het dat noch de Minister van VWS, noch deze Minister in dit kader bij de in de brief genoemde Europese overleggen heeft gepleit voor een verbod op de nertsenfokkerij in de EU? Zo ja, kan de Minister toelichten waarom dit niet is gebeurd? Zo nee, hoe vaak en bij welke overleggen is hier dan wel voor gepleit en wat waren hierbij de reacties? Kan de Minister bevestigen dat zij de Kamer wel heeft toegezegd dat Nederland zich sterk zal maken voor een algemeen verbod op commerciële pelsdierhouderij in de EU? Wanneer en op welke manier zal de Minister deze belofte nakomen?

Antwoord

Het kabinet achtte het van groot belang om verspreiding van het virus binnen de nertsenhouderij te stoppen, en wilde te allen tijde voorkomen dat er een reservoir ontstaat. Het kabinet heeft daarom in augustus besloten dat er een vervoegd einde moest komen aan het houden van nertsen. Dat is sinds 8 januari dit jaar een feit. De kans op het ontstaan van een reservoir van SARS-CoV-2 in de nertsenhouderij in Nederland is met het doden van de laatste nertsen in december vorig jaar nihil. Daarmee is ook de kans op het ontstaan van mutaties ten gevolge van infecties bij nertsen in Nederland nihil.

Zoals in de brief aan uw Kamer op 31 december jl. is aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1166), zal ik me sterk maken voor een algemeen verbod op de commerciële pelsdierhouderij in de EU. Dit hebben we in gang gezet. Een dergelijke inzet vraagt om een effectief proces en goede onderbouwing gericht op zoveel mogelijk draagvlak bij andere lidstaten en de Europese Commissie. Dat vergroot de kans van slagen. Deze inzet bereiden we momenteel voor en zullen we de komende maanden in Europees verband inbrengen.

Internationale diertransporten

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn verheugd dat de Minister de vreselijke beelden heeft bekeken die Eyes on Animals heeft gemaakt van Nederlandse dieren die in slachthuizen in Libië en Libanon terecht komen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1270). De dieren worden daar op vreselijke wijze geslacht.11 Nederland exporteert zelf geen dieren naar landen buiten de EU, maar toch komen de dieren daar terecht, via een tussenstop in andere EU-landen. Deelt de Minister de mening dat de wijze waarop deze dieren worden geslacht, zoals te zien is op deze beelden, volstrekt onacceptabel is? Zo ja, op welke wijze gaat de Minister zich inzetten om export van dieren naar landen buiten de EU direct te stoppen? Erkent de Minister dat, zolang Nederland dieren exporteert naar andere EU-landen, deze dieren van daaruit alsnog naar slachterijen buiten de EU kunnen worden geëxporteerd? Is de Minister bereid om de export van dieren vanuit Nederland volledig stil te leggen zolang binnen de EU niet is besloten om te stoppen met deze transporten naar landen buiten de EU?

Antwoord

Uit de beelden die Eyes on Animals afgelopen zomer documenteerde over slachthuizen in Libië en Libanon, is op te maken dat de behandeling en slacht van de dieren absoluut niet voldoen aan de welzijnsstandaarden van de EU. Dat daar Nederlandse runderen werden aangetroffen, ondanks dat Nederland zelf geen dieren naar slachthuizen buiten de EU exporteert, kan inderdaad komen doordat zij via andere EU lidstaten worden geëxporteerd. Maar uiteraard worden ook de Nederlandse fokrunderen, die zonder omwegen uit Nederland komen, geslacht in de lokale slachthuizen zodra zij niet meer worden ingezet voor de productie.

Het (demissionaire) kabinet heeft zich als doel gesteld om transport van dieren te beperken. Dat geldt ook voor exporten naar landen buiten de EU. In de eerste plaats vanwege impact die transport over verre afstanden heeft op het welzijn van de dieren, en in de tweede plaats vanwege de zorgen over de garanties dat het transport ook buiten de EU grenzen volgens de EU regels verloopt. De welzijnsstandaarden in het land van bestemming speelden tot nu toe een minder grote rol maar moeten wat mij betreft nu ook in discussie meegenomen worden. De tijdelijke onderzoekscommissie Bescherming van dieren tijdens het vervoer (ANIT) van het Europees Parlement neemt dit ook mee in het onderzoek dat nu loopt. Ik kijk uit naar de uitkomsten hiervan, om dit daarna met andere EU lidstaten te bespreken. Vooruitlopend hierop zal ik geen algeheel Nederlands exportverbod van dieren afkondigen.

Nationaal Strategisch Plan

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met veel interesse de aanbevelingen gelezen van de Europese Commissie voor het NSP van Nederland.12 Hier wordt nog eens benadrukt hoe groot de milieu- en klimaatopgaven zijn waar de Nederlandse landbouw voor staat en hoe groot de prijs is die we betalen voor de extreme intensivering in de landbouw.

Er wordt voorgerekend dat Nederland binnen Europa de hoogste emissie heeft van broeikasgassen per hectare landbouwgrond; maar liefst meer dan vier keer het gemiddelde van de 27 EU-lidstaten. Als er niet stevig wordt ingezet op een flinke reductie van meststoffen, ammoniak en broeikasgassen zal Nederland steeds verder achterop raken en niet voldoen aan de Europese verplichtingen. Het lijstje met natuur-, milieu- en klimaatdoelen die Nederland niet zal gaan halen, wordt daarmee alsmaar langer. Erkent de Minister dat Nederland dus op geen enkele wijze het «braafste jongetje van de klas» is?

Antwoord

De indicator van de Europese Commissie waaraan de PvdD refereert, is de uitstoot van broeikasgas per hectare landbouwgrond in de hele lidstaat. Daardoor vallen de intensieve landbouwgebieden in andere, grotere lidstaten weg, omdat de uitstoot daar over een grotere oppervlakte wordt uitgesmeerd. Een weergave op basis van de uitstoot per dier of per kilogram product geeft een ander beeld, zoals ook blijkt uit de bijlage bij de aanbevelingen. Dan valt Nederland niet in ongunstige zin uit de toon. Dat laat onverlet dat klimaatverandering en uitdagingen op het gebied van natuur en milieu groot zijn en worden gevoeld door dit kabinet. Dit kabinet zet zich daarom met de transitie naar kringlooplandbouw, de afspraken in het klimaatakkoord en de stikstofaanpak in op het terugdringen van de milieubelasting van onze sector.

De Europese Commissie waarschuwt ook dat Nederland, door zoveel dieren bij elkaar op een kluitje te proppen en tegelijk zoveel dieren en dierlijke producten te exporteren, de verspreiding van plagen en epidemieën in de hand werkt. Hier waarschuwen virologen als Marion Koopmans en Ron Fouchier al langer voor. Daarbij komt nog eens de constatering dat Nederland voor het beheersen van dierziekten en plantenziekten afhankelijk is van de maatregelen die individuele boeren nemen om dit tegen te gaan. Dit sluit aan op het beeld dat onlangs werd geschetst in het Deloitte onderzoek13, waaruit bleek dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) niet de capaciteit of de kwaliteit heeft om toezicht te houden op preventieve maatregelen en de monitoring van dierziekten. Ook Deloitte waarschuwde daarbij dat dit het risico vergroot op de uitbraak van dierziektes en op te late detectie van de uitbraak van dierziektes. Als een uitbraak plaatsvindt is bovendien het risico op verspreiding van de dierziekte groter. Erkent de Minister dat dit een zeer gevaarlijk uitgangspunt is?

Antwoord

De uitspraak van de Europese Commissie is gebaseerd op een studie van de OESO naar de weerbaarheid van landbouw tegen verschillende risico’s.14 De OESO heeft in dat onderzoek Nederland als «case study» gebruikt voor weerbaarheid tegen risico’s voor plant- en diergezondheid. De OESO heeft Nederland voor dit onderwerp uitgekozen gezien de structuur van de veehouderij, en de Nederlandse exportpositie en de impact die een dierziekte daarop kan hebben.

In de conclusies van het rapport geeft de OESO aan dat Nederland zich op deze risico’s voorbereidt door samenwerking en vooraf treffen van maatregelen om eventuele risico’s op dit vlak het hoofd te kunnen bieden. Een voorbeeld dat de OESO aanhaalt is het Diergezondheidsfonds (DGF), waar sectoren bij betrokken zijn en ook aan meebetalen. Ook geeft ze daarbij aan dat een belangrijk aspect van het, in de ogen van de OESO, succesvolle Nederlandse systeem van weerbaarheid voor dergelijke risico’s de intensieve samenwerking met sectorpartijen is. Alle relevante partijen worden betrokken bij risicoanalyses, monitoring programma’s, preventie en de ontwikkeling van het beleid. Dit maakt dat belanghebbenden betrokken zijn, verantwoordelijkheid nemen en eventuele noodzakelijke maatregelen beter accepteren. De OESO benoemt ook het risico van nieuwe opkomende ziekten, mede in relatie tot klimaatverandering, en concludeert dat dit in Nederland goed op de agenda staat en belanghebbenden zich er op voorbereiden. Tot slot noemt de OESO het feit dat Nederland onderzoeksinstellingen heeft van hoge kwaliteit, wat ook bijdraagt aan het goed voorbereid zijn op dierziekterisico’s.

Ik onderschrijf het belang dat in een land met een hoge veedichtheid en een grote exportpositie de preventie en bestrijding van dierziekten goed is geregeld. De conclusies van de OESO onderschrijven dat we in Nederland in principe goed voorbereid zijn op dierziekterisico’s. Het betekent ook dat het onderwerp permanente aandacht behoeft. Het is van belang hier continu aan te blijven werken en dat doe ik ook, de roadmaps vogelgriep en Preventie Afrikaanse varkenspest zijn daar een voorbeeld van. Hierbij is het ook van belang dat de NVWA goed toegerust is op de taken die ze heeft in het kader van preventie en bestrijding van dierziekten. Ook daar heb ik aandacht voor. Daarvoor verwijs ik naar mijn brief van 16 oktober over Herbezinning NVWA en onderzoek-taak-middelen (Kamerstuk 33 835, nr. 171).

Op het gebied van dierenwelzijn wijst de Europese Commissie er nogmaals op dat in de Nederlandse varkenshouderij nog altijd routinematig staartjes worden afgeknipt bij pasgeboren biggetjes, ondanks dat dit al decennialang verboden is. Dierenartsen bevestigen dat biggetjes hierdoor pijn lijden. Er is al een aantal jaar nauwelijks een afname te zien in het aantal biggetjes dat wordt «gecoupeerd», aldus de Europese Commissie. Hiervoor zijn veranderingen nodig in de manier waarop varkens worden gehouden. Erkent de Minister dat in al die jaren dat zij en haar voorgangers hebben overlegd met de sector, honderden miljoenen biggetjes pijn hebben geleden doordat hun staartjes (zonder verdoving) zijn afgeknipt?

Antwoord

Het LNV-beleid is erop gericht om te stoppen met fysieke ingrepen die het gevolg zijn van de wijze van houden van dieren. De inzet is om ingrepen die nu nog zijn toegestaan te verbieden of nader te beperken als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat deze niet meer nodig zijn. Een aantal ingrepen waaronder staartcouperen bij biggen, is mits voldaan is aan een aantal voorwaarden, nog toegelaten, omdat het achterwege laten van deze ingrepen binnen de huidige conventionele houderijsystemen kan leiden tot ernstige dierenwelzijnsproblemen als gevolg van uitbraken van staartbijten. In mijn brief over de toekomst van de veehouderij van september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 218) heb ik aangeven welke stappen worden genomen om het couperen geleidelijk af te kunnen bouwen.

De Europese Commissie wijst ook op het feit dat koeien in de Nederlandse melkveehouderij al vroeg naar het slachthuis worden afgevoerd omdat de extreem hoge melkproductie leidt tot gezondheidsproblemen en ervoor zorgt dat de dieren al snel zijn «uitgemolken». Erkent de Minister dat zij, door haar weigering om een maximum te stellen aan de melkproductie per koe, niets doet om hier verbetering in te brengen?

Antwoord

Uit de basismonitoring, welke elk kwartaal wordt uitgevoerd in opdracht van LNV en de sector, blijkt dat de levensduur in het tweede kwartaal van 2020 op de hoogste waarde in de afgelopen vijf jaar ligt. Melkproductie moet steeds worden bezien in relatie tot dierenwelzijn, diergezondheid en levensduur van melkkoeien. Hiervoor is veel aandacht in het verduurzamingsplan van de Duurzame Zuivelketen (DZK) dat de sector op mijn verzoek heeft opgesteld. De DZK volgt een integrale aanpak gericht op gezonde koeien. Zo stimuleert de DZK met andere partijen uit de sector melkveehouders te werken aan het verlengen van de levensduur van de melkveestapel.

Samenvattend adviseert de Europese Commissie Nederland om met het NSP een goede en evenredige bijdrage te leveren aan de doelstellingen uit de Green Deal, de Van boer tot bord-strategie en de biodiversiteitsstrategie, waarbij Nederland op veel aspecten nog een lange weg te gaan heeft. Kan de Minister toezeggen dat zij deze aanbevelingen van de Europese Commissie overneemt in het NSP? Wanneer informeert zij de Kamer hierover?

Antwoord

In deze fase bestudeer ik de GLB-aanbevelingen en ben ik in overleg met de Europese Commissie voor een nadere duiding en toelichting. Begin februari is een bespreking met de Europese Commissie gepland. Zodra er voldoende helderheid is, kom ik met een appreciatie op hoofdlijnen en zal ik schetsen hoe de aanbevelingen worden betrokken bij de opzet van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB: de Nederlandse uitwerking. Ik zal daarbij voor zover mogelijk ingaan op de door PvdD aangereikte onderwerpen.

Vergroeningsbeleid van de Europese Unie is mislukt

Ook hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie kennisgenomen van het rapport van de Europese Rekenkamer (ERK) die stelt dat het EU-vergroeningsbeleid van het GLB tekortschiet. Het rapport stelt «dat slechts 5% van de landbouwpraktijk is veranderd als gevolg van vergroeningsmaatregelen, omdat de vergroeningseisen grotendeels overeenkomen met de normale landbouwpraktijken». De conclusie van het rapport is vergelijkbaar met de conclusie van Klein et al.15 die stellen dat er niet of nauwelijks natuur is gerealiseerd op het Nederlandse platteland ondanks de subsidies voor Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb). Beaamt de Minister dat het agrarisch natuurbeleid van Europa en Nederland gefaald heeft in het beschermen en herstellen van de natuur en biodiversiteit?

Antwoord

Het ANLb is één van de pijlers van het plattelandsbeleid (POP3) in Nederland en wordt uitgevoerd door collectieven die zelf de contracten met de agrarische natuurbeheerders (boeren) afsluiten. Momenteel wordt het ANLb-stelsel geëvalueerd. Het rapport wordt medio maart voorzien en zal met uw Kamer gedeeld worden. Dit laat onverlet dat bijvoorbeeld de cijfers over de weidevogelstand geen gunstig beeld geven. De oorzaken daarvoor zijn divers en complex, en niet toe te schrijven aan het ANLb. Het ANLb is één van de instrumenten waarmee bescherming geboden kan worden aan natuur en biodiversiteit op het platteland. Voor de bescherming van natuur en biodiversiteit moeten ook andere instrumenten, buiten het GLB, in samenhang worden ingezet. Het nieuwe GLB moet een grotere bijdrage leveren op het gebied van klimaat en leefomgeving. Dat is ook mijn ambitie. Ik wil dat boeren naast ANLb ook betaald worden voor het leveren van maatschappelijke diensten via de ecoregelingen.

Uit een andere studie, «Important Bird Areas in the Netherlands»16 blijkt dat Nederland op basis van de huidige stand van zaken in de natuur eigenlijk méér soorten voor méér gebieden zou moeten aanwijzen. Erkent de Minister dat bij het aanwijzen van Natura 2000-gebieden er voor heel veel soorten geen gebieden zijn aangewezen en dat daarom het boerenland een belangrijke rol heeft in het halen van de instandhoudingsdoelen?

Antwoord

Gebiedsbescherming van Natura 2000 is enkel van toepassing op een deel van Nederlandse vogelsoorten (Bijlage 1 en Bijlage 4.2 van de EU Vogelrichtlijn), wanneer zij in voldoende mate (ten opzichte van de landelijke of totale populatie) in een natuurgebied van voldoende omvang voorkomen. Het boerenland buiten beschermde gebieden heeft ook een belangrijke rol te vervullen voor het in stand houden van vogelpopulaties.

Beaamt de Minister dat hierdoor van boeren werd verwacht dat ze natuur gingen realiseren, gesteund door ANLb-subsidies?

Antwoord

ANLb is een tegemoetkoming in de inkomstenderving en gemaakte kosten voor agrariërs die op een deel van hun landbouwgrond agrarisch natuurbeheer uitvoeren. Ik beaam dit daarom niet.

Erkent de Minister dat ANLb-subsidies niet effectief zijn in het beschermen van de natuur en biodiversiteit? Erkent de Minister dat de achteruitgang van de natuur en biodiversiteit een integraal natuur- en landbouwbeleid vraagt, gezien het belang van het boerenland voor het behalen van instandhoudingsdoelen en gezien het feit dat het agrarisch natuurbeleid heeft gefaald?

Antwoord

Behoud en verbetering van natuur en biodiversiteit vraagt inderdaad een integraal natuur- en landbouwbeleid. Dat is juist de gedachte achter de collectieve aanpak van het ANLb en een kern van mijn landbouwvisie gericht op de transitie naar een natuur-inclusieve kringlooplandbouw.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende geannoteerde agenda en hebben enkele vragen over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en de Brexit.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister in wil stemmen met een verbod op benfluralin, een werkzame stof in het middel Bonalan dat belangrijk is voor de cichoreiteelt. Is de veronderstelling juist dat een stemming in de SCoPAFF over deze werkzame stof herhaaldelijk is uitgesteld, zo vragen deze leden. Kan de Minister aangeven hoe dat komt? Is de Minister bekend met het feit dat vanuit de sector verschillende mitigerende maatregelen, zoals inwerkdiepte, beperking van de dosering en rijentoepassing, zijn aangedragen? Zijn deze mitigerende maatregelen doorgerekend en meegewogen? Zo nee, is de Minister bereid dit alsnog te doen, haar standpunt bij te stellen en zich tot die tijd ten minste van stemming te onthouden?

Antwoord

Ik heb uw Kamer op 22 januari 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 531) over mijn standpunt over het Commissievoorstel om de goedkeuring van de werkzame stof benfluralin niet te hernieuwen. Ik vind het belangrijk dat een werkzame stof wordt goedgekeurd wanneer is aangetoond dat de stof veilig voor mens, dier en milieu kan worden toegepast en laat mij hierop dan ook adviseren door het Ctgb. Voor deze werkzame stof hebben verschillende lidstaten, waaronder Nederland, aan de rapporterend lidstaat en EFSA gevraagd of risicoreducerende maatregelen mogelijk zijn. Uit de analyse van EFSA blijkt dat risico’s hiermee onvoldoende kunnen worden weggenomen. Ook het Ctgb bevestigt de bevindingen van EFSA en adviseert positief op het Commissievoorstel.

Tijdens de SCoPAFF-vergadering van 25 en 26 januari kon er geen gekwalificeerde meerderheid van lidstaten instemmen met het voorstel en is besluitvorming uitgesteld. De voornaamste reden van lidstaten om niet in te stemmen met het voorstel ligt bij de landbouwkundige noodzaak van de werkzame stof. De Europese Commissie beraadt zich momenteel op de ontstane situatie.


X Noot
13

Deloitte, 2020, Onderzoek of de capaciteit van de NVWA toereikend is voor het actuele en toekomstige takenpakket.

X Noot
14

Strengthening Agricultural Resilience in the face of Multiple Risks. (Strengthening Agricultural Resilience in the Face of Multiple Risks | OECD iLibrary (oecd-ilibrary.org)).

Naar boven