28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 243 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 april 2017

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 10 april 2017 over de voorgenomen reactie op de consultatie door de Europese Commissie over modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (Kamerstuk 28 625, nr. 242).

De vragen en opmerkingen zijn op 12 april 2017 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 18 april 2017 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Ziengs

Adjunct-griffier van de commissie, Kruithof

Inhoudsopgave

Blz.

   

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II Antwoord / Reactie van de staatsecretaris

8

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen reactie van de regering op de internetconsultatie van de Europese Commissie over de modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de VVD-fractie een aantal kritische vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen in de toelichting op de consultatie dat volgens de Staatssecretaris Nederland van mening is dat het GLB een rol kan vervullen in het stimuleren van de consument in het maken van gezonde en duurzame keuzes. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe dit vormgegeven kan worden? Deelt de Staatssecretaris de mening dat overheidsbemoeienis met de keuze van de consument niet wenselijk is en daarom terughoudend moet zijn in voorstellen voor nieuw beleid?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Staatssecretaris in zijn toelichting op de consultatie stelt dat standaarden en regels nodig zijn om het gelijke speelveld dat een interne markt dient te zijn te versterken. Om welke standaarden en regels gaat het in dit geval? Deelt de Staatssecretaris de mening dat het stellen van meer regels niet bevorderlijk is? Moet daarentegen meer worden gedacht in kaders en moet aan nationale overheden ruimte worden geven om te bepalen wat passend is voor het desbetreffende land?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de landbouw een belangrijke bijdrage levert aan het voldoen aan de Sustainable Development Goals (SDG’s) van de Verenigde Naties (VN) en de afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat de Nederlandse landbouw dat op dit moment ook al doet? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat Nederland op veel gebieden voorop loopt, waarbij te denken valt aan dierenwelzijn, de reductie van het antibioticagebruik en op het gebied van nieuwe systemen die zorgen voor emissiereducering? Nederland heeft de afgelopen jaren laten zien dat zij als koploper op het gebied van innovatieve, hoogproductieve en efficiënte landbouw goede resultaten boekt. Waarom wordt de Nederlandse landbouw en de wijze waarop innovaties worden gestimuleerd en verder uitgerold niet als voorbeeld gesteld voor het GLB?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris als het gaat om de klimaatdoelen 2020 kan bevestigen dat de Nederlandse landbouwsector de enige sector is die deze doelstellingen ten opzichte van 1990 nu al heeft behaald. Is de Staatssecretaris van mening dat hieruit blijkt dat de landbouwsector haar bijdrage levert om het klimaatprobleem op te lossen? Deze leden lezen in de toelichting dat de landbouw op dit moment onvoldoende beloond wordt door de markt als het gaat om haar bijdrage aan de SDG’s van de VN en de Klimaatafspraken van Parijs. Heeft de Staatssecretaris scherp wat deze SDG’s zijn en welke daarvan zouden prioriteit moeten krijgen binnen het GLB? Op welke wijze en met welke instrumenten zou de Staatssecretaris invulling willen geven?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Staatssecretaris in de voorgenomen reactie op de internetconsulatie pleit voor een verschuiving naar gerichte betalingen. Op welke wijze gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat boeren voor al die andere voorwaarden die gesteld worden binnen het GLB ondersteuning ontvangen, dan wel dat een fors aantal voorwaarden worden geschrapt?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de landbouw in Nederland een kapitaalintensieve sector met hoge grondprijzen is. In landen om ons heen ligt dat substantieel lager. In hoeverre wordt er binnen het GLB rekening gehouden met deze verschillen? De Staatssecretaris geeft in de toelichting aan dat het van belang voor de opvolgers is dat de toegang tot private financiering wordt verbeterd. Hoe denkt de Staatssecretaris dit te gaan doen? Wordt dit in overleg met de financiële sector gedaan? Ziet de Staatssecretaris hierin een rol voor overheid weggelegd? Past dit binnen de voorwaarden van het GLB?

De leden van de VVD-fractie delen de mening dat innovatie de belangrijkste kracht van de modernisering van de landbouw is. Deelt de Staatssecretaris de mening dat juist Nederland hierin voorop loopt? Hoe denkt de Staatssecretaris te kunnen bewerkstelligen dat Nederland hierin een voortrekkersrol kan vervullen?

De leden van de VVD-fractie vinden het jammer te constateren dat in de voorgenomen reactie op de internetconsultatie niet met meer trots over de innovatieve Nederlandse landbouw gesproken wordt die als voorbeeld kan worden gesteld voor het toekomstige GLB. Juist de mogelijke ontwikkelingen op het gebied van het mestdossier zoals een mineralenconcentraat, het onttrekken van fosfaat uit mest en het maken van grondstoffen voor bijvoorbeeld kleding uit mest zouden ook in de internetconsultatie een prominente plek moeten hebben om de innovatieve kracht van de Nederlandse boeren en tuinders onder de aandacht te brengen. Is de Staatssecretaris bereid dit alsnog toe te voegen? Zo nee, waarom niet?

Welke European Innovation Partnerships (EIP’s) (hebben de afgelopen periode in Nederland plaatsgevonden? Zijn de resultaten hiervan online te vinden?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom niet meer ingezet wordt op het delen van kennis om de landbouwproductie in ontwikkelingslanden op een hoger niveau te brengen. De voedselproductie moet wereldwijd minimaal verdubbeld worden. Nederland kan met haar hoogproductieve landbouw een belangrijke rol spelen. Maar ook elders in de wereld moet de productie omhoog omdat het areaal landbouwgrond zal afnemen. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Staatssecretaris hierop.

De leden van de VVD-fractie constateren dat landbouwbedrijven volgens de staatsecretaris voor hun voortbestaan te veel afhankelijk zijn geworden van subsidies. Hoe is de Staatssecretaris voornemens dit te veranderen? Welke maatregelen moeten daartoe genomen worden? Deelt de Staatssecretaris de mening dat minder subsidie tegelijkertijd minder regels betekent? Zo nee, waarom niet? Deelt de Staatssecretaris de mening dat dit voor alle lidstaten moet gelden? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de Staatssecretaris pleit voor een vermindering van de afhankelijkheid van subsidies en de bevordering van de concurrentiekracht, terwijl de (maatschappelijke) wensen en verwachtingen toenemen. Hoe gaat de Staatssecretaris bepleiten dat er een beter evenwicht komt? Deze leden merken op dat het terugdringen van de afhankelijkheid van subsidies alleen kan als dit gepaard gaat met minder regels en minder voorwaarden. Op welke wijze zou het GLB hier invulling aan moeten geven? Zij vragen hoe de Staatssecretaris wil bewerkstelligen dat met het terugdringen van grote steunbedragen ook de regelgeving wordt teruggedrongen.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de toelichting staat dat landbouwers tot nu toe onvoldoende in staat zijn geweest om de risico’s die samenhangen met landbouwproductie en de agrarische markt goed te managen. De kennis van landbouwers over risicomanagement zal moeten worden vergroot, zo valt te lezen. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat deze kennis wordt vergroot? Welke stappen zullen hiertoe genomen worden?

De leden van de VVD-fractie constateren dat Nederland vraagt naar duidelijkheid rond mededinging en crisiskartel. Naar welke duidelijkheid is de Staatssecretaris op zoek?

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de Staatssecretaris als het gaat om te voldoen aan de hogere productienormen aangeeft dat landbouwers aan strengere voorschriften moeten voldoen zonder specifieke financiële steun en pleit voor bewustmakingscampagnes ter verhoging van de bereidheid van de consument om meer te betalen voor de naleving van strenge normen door boeren. Deze leden merken op dat het echter de realiteit is dat er jarenlang producten worden geïmporteerd waarbij de controles op hormonen, dierenwelzijn etc. niet op het niveau van de standaarden van de Europese Unie lagen. Hoe verhoudt zich dat tot het verhogen van wettelijke standaarden en de gevolgen ervan voor boeren en tuinders in Europa? Hoe wil de Staatssecretaris werken aan een gelijk speelveld en duidelijkheid voor de consument?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom Nederland geen mening heeft over bosbeheer. Nederland levert een flinke bijdrage aan het GLB en daarmee is het ook relevant wat er op andere onderdelen gebeurt. Dit geldt ook voor vraag 28. Graag een reactie van de Staatssecretaris.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris heeft overwogen om een voorstel te doen voor het aanbrengen van een knip in het landbouwbeleid en plattelandsontwikkelingsbeleid. Zo nee, waarom niet? Zou dit kunnen leiden tot beter inzicht in de besteding van middelen en de controle daarop?

De leden van de VVD-fractie stellen dat een interne markt van wezenlijk belang is voor onze internationaal georiënteerde land- en tuinbouw. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat het gelijke speelveld voldoende geborgd gaat worden in het toekomstige GLB? De Staatssecretaris geeft aan de verworvenheden van de interne markt optimaal te willen benutten door voedsel daar te produceren waar de omstandigheden het meest gunstig zijn. Maar hoe zal dit gereguleerd worden? Hoe gaat de Staatssecretaris er voor zorgen dat onze Nederlandse koppositie wordt behouden, wordt versterkt en binnen het GLB wordt gewaardeerd?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen reactie van het Ministerie van Economische Zaken op de consultatie van de Europese Commissie over modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Hierover hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie zijn het oneens met de gekozen uitdagingen bij de eerste vraag. Waarom heeft de Staatssecretaris niet aangegeven dat een redelijke levensstandaard voor landbouwers één van de belangrijkste uitdagingen is? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat zonder boeren die een redelijk inkomen verdienen er ook geen investeringen gedaan kunnen worden in milieu en klimaat? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om uw voorgenomen reactie ten aanzien van deze vraag te wijzigen en wel aan te geven dat een redelijke levensstandaard voor landbouwers één van de belangrijkste uitdagingen is?

In het licht van vraag vijf vragen de leden van de CDA-fractie aan de Staatssecretaris om inzichtelijk te maken hoe het inkomen van boeren zich verhoudt met het gemiddeld inkomen in de Europese Unie. Zou de Staatssecretaris ook inzichtelijk kunnen maken hoe de risico’s en de kapitaalintensiviteit ten opzichte van de opbrengsten van landbouwbedrijven zich verhoudt met andere bedrijfssectoren? Deze leden vragen de Staatssecretaris om aan te geven welke normen in welke landen buiten de EU strenger zijn. Kunt u kwantificeren in hoeverre de Europese regels minder streng dan de regels in andere landen?

De leden van de CDA-fractie vragen bij het antwoord op vraag zes waarom de Staatssecretaris «Financiële stimulansen / investeringsstimulansen / steun voor innovatie projecten» niet ziet als een belangrijke stimulus voor innovatie. Deze leden vragen bij het antwoord op vraag 15 waarom de Staatssecretaris niet kiest voor «landbouwers een redelijke levensstandaard bieden» en «onzekerheid op de markt aanpakken». Zijn dit niet voorwaarden voor een gezonde landbouwsector die voldoende en veilig voedsel voor redelijke prijzen voor de consument kan produceren?

De leden van de CDA-fractie vragen bij het antwoord op vraag 18 waarom de Staatssecretaris aangeeft dat «de voorziening van voedsel veiligstellen tegen redelijke prijzen voor de consument» in de eerste plaats op regionaal / lokaal niveau moet worden nagestreefd? Heeft de Europese Unie hier niet een grote rol in, bijvoorbeeld in de handelsrelaties met derde landen? En wordt het mededingingsrechtelijke kader dat in dienst staat van redelijke prijzen voor de consument niet op Europees niveau bepaald?

De leden van de CDA-fractie vragen bij vraag 24 hoe de Staatssecretaris kijkt naar de concurrentiepositie en levensstandaard van Europese boeren indien verplichte niveaus van productienormen worden verhoogd. Deze leden vragen bij vraag 31 waarom volgens de Staatssecretaris landbouwers niet meer keuze wil geven op het gebied van milieumaatregelen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de Nederlandse inbreng op consultatie van het Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid (GLB). Deze leden zouden nog graag enkele vragen willen voorleggen.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat het nieuwe GLB moet bijdragen aan een verduurzaming van de landbouw. Zij vragen dan ook wat de Staatssecretaris concreet bedoelt met «een groter deel van het GLB gericht inzetten op innovatie ten behoeve van verduurzaming». Zou de Staatssecretaris dat nader kunnen toelichten? Wat voor soort innovatie bedoelt de Staatssecretaris? Kunnen er een aantal voorbeelden gegeven worden? Betekent dit wat betreft de Staatssecretaris ook dat er een forse aanscherping van de vergroeningseisen komt? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat het vergroeningspercentage moet worden verhoogd van vijf naar zeven procent? Wil de Staatssecretaris pleiten dat het vergroeningspercentage Ecological Focus Area van het subsidiabel bouwland ook per collectief vast kan worden gesteld, zolang nationaal het percentage – in dit geval vijf procent – in totaal behaald wordt?

Deze leden constateren dat lidstaten vaak kiezen voor vergroeningsmaatregelen die maar een beperkte bijdrage leveren aan de verbetering van de biodiversiteit. Een voorbeeld zijn de vanggewassen in Nederland. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de Nederlandse inzet is om te zorgen dat het nieuwe GLB niet alleen op papier duurzaam lijkt, maar daadwerkelijk bijdraagt aan verduurzaming van de landbouw? En hoe zou dit in de visie van de Staatssecretaris gemonitord moeten worden?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast aan de Staatssecretaris hoe in de visie van de staatsecretaris duurzame koplopers in de landbouw moeten worden beloond en welke rol het GLB daarbij kan spelen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen reactie van het Ministerie van Economische Zaken op de consultatie van de Europese Commissie over modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.

De leden van de SP-fractie constateren dat Nederland in het verleden binnen Europa heeft gepleit voor afbouw van directe betalingen ten gunste van plattelandssteun. Deze leden merken op dat in de reactie afscheid genomen lijkt te zijn van het principe van plattelandssteun als Europees programma en alleen nog wordt ingezet op zaken als vergoedingen voor het bereiken van duurzame doelen. Klopt de interpretatie dat dit een vrij radicale koerswijziging met betrekking tot het verleden is?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de conceptreactie op de Europese consultatie over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Zij hebben enkele vragen en stellen enkele aanpassingen voor.

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat het volgende kabinet met de definitieve standpuntbepaling van Nederland ten aanzien van de volgende GLB-periode komt. Is de Staatssecretaris bereid in zijn reactie op de Europese consultatie een groot voorbehoud te maken en aan te geven dat het volgende kabinet met een definitieve standpuntbepaling komt?

De leden van de SGP-fractie missen in de conceptreactie met name het belang van en de aandacht voor een goed verdienmodel voor agrarische bedrijven. Zo is het voor agrarische bedrijven zonder goed verdienmodel heel lastig om investeringen in milieu en dierenwelzijn te doen. Zonder een goed verdienmodel is het voor jonge boeren niet aantrekkelijk om een bedrijf over te nemen. De inkomensontwikkeling in de landbouw blijft sterk achter bij de rest van het bedrijfsleven. Een deel van de agrarische bedrijven zit onder de armoedegrens. Daarbij komt dat de eisen voor Nederlandse en Europese boerenbedrijven verder aangescherpt worden en dat boerenbedrijven verder op achterstand gezet worden ten opzichte van bedrijven buiten Europa. Deze leden vragen in dit verband of de Staatssecretaris de genoemde zorgen deelt. Ook vragen zij of de staatsecretaris deze zorgen wil meenemen in de Nederlandse inbreng.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Staatssecretaris stelt dat een robuuste marktgeoriënteerde concurrentiekrachtige sector ook zonder subsidies borg kan staan voor voldoende inkomen voor landbouwers. Hoe zou in de ogen van de Staatssecretaris een goede prijsvorming gerealiseerd moeten worden? Hoe zou de Staatssecretaris landbouwers in staat willen stellen om het aanbod effectief af te stemmen op de vraag? Gaat de Staatssecretaris inzetten op meer marktregulering?

Is de veronderstelling juist dat afschaffing van de inkomenssteun in verschillende sectoren voor veel bedrijven een enorme klap zal betekenen, omdat bedrijven weinig invloed hebben op de prijsvorming? Hoe weegt de Staatssecretaris dat?

De leden van de SGP-fractie vragen of Staatssecretaris de mening van deze leden deelt dat het niet zo mag zijn dat inkomenssteun afgebouwd wordt zonder dat de rest van het verdienmodel hierop aangepast wordt of kan worden (betere prijsvorming, ondersteuning risicomanagement, aanwezigheid van voldoende vangnetten)? Neemt de staatsecretaris dit mee in de Nederlandse inbreng?

De Staatssecretaris vindt dat het voorzien in redelijke inkomens van landbouwers voor zover dat niet uit de markt kan komen beter op regionaal of landelijk niveau belegd kan worden. Hoe groot is het risico dat verschillende landen nationaal de portemonnee trekken voor hun landbouwbedrijven en concurrentievervalsing optreedt? Moet dat niet juist voorkomen worden?

Is de Staatssecretaris bereid in de inbreng mee te nemen dat een goed verdienmodel voor landbouwbedrijven een belangrijke uitgangspunt moet zijn voor het GLB? Is de Staatssecretaris bereid in de inbreng mee te nemen dat het van belang is dat bij het afsluiten van internationale handelsverdragen rekening gehouden wordt met de positie van kwetsbare landbouwsectoren en dat het GLB hierop afgestemd wordt?

De leden van de SGP-fractie merken op dat in de conceptinbreng voor de consultatie wordt opgemerkt dat momenteel slechts 30% van het budget voor directe betalingen bestemd is voor gerichte betalingen met betrekking tot vergroening. Is de veronderstelling juist dat de vergroeningseisen de facto al voorwaarden zijn voor het krijgen van inkomenssteun?

De Staatssecretaris vindt dat 100% van de betalingen prestatiegericht moeten worden. De leden van de SGP-fractie constateren dat de Staatssecretaris voorbij gaat aan het belang van een vitale landbouwsector voor alle bedrijvigheid en economische activiteit in de sectoren en ketenschakels om de landbouw heen, voor beheer van het landschap en voor de leefbaarheid van het platteland. Is de Staatssecretaris bereid dit mee te nemen? Is hij tenminste bereid in de inbreng mee te nemen dat er een basisbetaling moet blijven?

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat de Staatssecretaris schrijft dat Nederland om duidelijkheid vraagt rond mededinging en crisiskartels. Vanuit de Kamer is aangedrongen op verruiming van de mogelijkheden om met betrekking tot verduurzaming afspraken te maken. Ook de Minister van Economische Zaken heeft aangegeven in dit verband in te zetten op wijziging van de interpretatie die de Europese Commissie geeft aan de Europese mededingingsbepalingen, zodat er meer ruimte komt. Is de Staatssecretaris bereid in de conceptreactie deze inzet op verruiming van de mogelijkheden voor duurzaamheidsafspraken mee te nemen?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de beantwoording van de consultatievragen is afgestemd met andere overheden, belanghebbenden, sectorvertegenwoordiging en niet-gouvernementele organisaties. Houdt dit meer in dan alleen het op de hoogte stellen van deze organisaties? Is de toelichting op de consultatie-inbreng ook afgestemd?

II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

In deze brief beantwoord ik de vragen van de fracties van uw Kamer van 12 april jl. over de voorgenomen reactie van de regering op de internetconsultatie van de Europese Commissie over de modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen reactie van de regering op de internetconsultatie van de Europese Commissie over de modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de VVD-fractie een aantal kritische vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen in de toelichting op de consultatie dat volgens de Staatssecretaris Nederland van mening is dat het GLB een rol kan vervullen in het stimuleren van de consument in het maken van gezonde en duurzame keuzes. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe dit vormgegeven kan worden? Deelt de Staatssecretaris de mening dat overheidsbemoeienis met de keuze van de consument niet wenselijk is en daarom terughoudend moet zijn in voorstellen voor nieuw beleid?

De consument is vanzelfsprekend vrij om te bepalen wat hij of zij wel en niet wil eten. De consumptie van voedsel en het voedingspatroon van de consument hebben echter wel een belangrijke maatschappelijke impact, met name op het gebied van volksgezondheid, klimaat, de waardering voor de boer en ecologie (effecten op lucht, water, bodem, biodiversiteit). Daarmee is de vraag van de consument mede sturend voor het gedrag van de eerdere schakels in de voedselketen. Het is van belang dat de consument zich hiervan bewust is en in zijn gedrag hiermee rekening kan en wil houden. De vraag hoe het GLB hierin een optimale en effectieve rol kan vervullen en hoe deze rol vervolgens het best kan worden vormgegeven, zal de komende jaren verder onderzocht en bediscussieerd moeten worden.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Staatssecretaris in zijn toelichting op de consultatie stelt dat standaarden en regels nodig zijn om het gelijke speelveld dat een interne markt dient te zijn te versterken. Om welke standaarden en regels gaat het in dit geval? Deelt de Staatssecretaris de mening dat het stellen van meer regels niet bevorderlijk is? Moet daarentegen meer worden gedacht in kaders en moet aan nationale overheden ruimte worden geven om te bepalen wat passend is voor het desbetreffende land?

Met de genoemde standaarden en regels doel ik op een set aan basisregels die nodig zijn om de interne markt goed te laten functioneren. Het gaat daarbij onder andere om het zoveel mogelijk gelijktrekken van productienormen, een helder mededingingskader en een set aan basisvoorschriften rond Europese subsidies. Deze laatste zijn nodig om ervoor te zorgen dat de eisen waaraan moet worden voldaan om voor EU-steun in aanmerking te komen in alle lidstaten qua ambitieniveau gelijkwaardig zijn. Ik vind wel dat er binnen deze set aan basisvoorschriften voldoende ruimte moet zijn voor nationaal maatwerk, om de eisen goed aan te laten sluiten bij de nationale en regionale verschillen, echter met uitsluiting van handelsbelemmeringen of verstoringen van het gelijke speelveld. We moeten met die kanttekening inderdaad meer gaan denken in kaders en nationale overheden ruimte geven om te bepalen wat passend is voor het desbetreffende land.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de landbouw een belangrijke bijdrage levert aan het voldoen aan de Sustainable Development Goals (SDG’s) van de Verenigde Naties (VN) en de afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat de Nederlandse landbouw dat op dit moment ook al doet? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat Nederland op veel gebieden voorop loopt, waarbij te denken valt aan dierenwelzijn, de reductie van het antibioticagebruik en op het gebied van nieuwe systemen die zorgen voor emissiereducering? Nederland heeft de afgelopen jaren laten zien dat zij als koploper op het gebied van innovatieve, hoogproductieve en efficiënte landbouw goede resultaten boekt. Waarom wordt de Nederlandse landbouw en de wijze waarop innovaties worden gestimuleerd en verder uitgerold niet als voorbeeld gesteld voor het GLB?

Zoals ik in de toelichting op de consultatie heb aangegeven, is innovatie een belangrijke motor voor modernisering van de landbouw. De Nederlandse landbouw heeft op dat vlak een goede historie en een goede naam. Op de door de VVD-fractie genoemde thema’s zijn al belangrijke stappen gezet. Evenwel zijn nog verdere stappen nodig om de SDG’s te halen, ook op thema’s als de instandhouding en het nuttig gebruik van biodiversiteit, duurzaam water- en bodembeheer, emissiereductie van broeikasgassen en fijnstof. Ik zie graag dat het GLB daarvoor mogelijkheden gaat bieden door meer ruimte te geven aan duurzame innovaties, alsook door de directe betalingen om te vormen naar de ondersteuning van maatschappelijke diensten die de landbouw kan leveren.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris als het gaat om de klimaatdoelen 2020 kan bevestigen dat de Nederlandse landbouwsector de enige sector is die deze doelstellingen ten opzichte van 1990 nu al heeft behaald. Is de Staatssecretaris van mening dat hieruit blijkt dat de landbouwsector haar bijdrage levert om het klimaatprobleem op te lossen?

De Nationale Energie Verkenning («NEV») 2016 concludeert dat Nederland het Europese doel voor de niet onder het European Union Emissions Trading System (ETS) vallende emissies voor 2020 «naar verwachting ruimschoots» zal realiseren. Daarnaast stelt dezelfde NEV dat de daling van de nationale broeikasgasemissies tussen 1990 en 2014 grotendeels toe te schrijven is aan de daling van niet-CO2-broeikasgassen uit de gebouwde omgeving en de landbouwsectoren.

De nationale klimaatopgave voor 2020 (voor niet-ETS-sectoren) is sectoraal doorvertaald, waarbij in de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) (2017) de emissieplafonds en -ramingen (op basis van NEV 2015) voor verschillende sectoren voor 2020 worden gegeven. Uit deze cijfers blijkt dat voor de categorie «CO2 land- en tuinbouw» de raming en het plafond overeenkomen, maar dat in de categorie «overige broeikasgassen landbouw» geraamd wordt dat het gestelde plafond met 2,8 Mton overschreden wordt. Dit verschil is – volgens NEV 2016 – (deels) ontstaan door «een methode-wijziging bij het berekenen van de methaanemissies uit de landbouw». Ondanks deze methodewijziging hebben de land- en tuinbouw in absolute zin (cijfers: emissieregistratie) hun broeikasgasemissies al wel met ca. 7 Mton gereduceerd in 2014 (ten opzichte van 1990).

Deze leden lezen in de toelichting dat de landbouw op dit moment onvoldoende beloond wordt door de markt als het gaat om haar bijdrage aan de SDG’s van de VN en de Klimaatafspraken van Parijs. Heeft de Staatssecretaris scherp wat deze SDG’s zijn en welke daarvan zouden prioriteit moeten krijgen binnen het GLB? Op welke wijze en met welke instrumenten zou de Staatssecretaris invulling willen geven?

Voor het GLB zijn verschillende SDG’s relevant, met name:

  • SDG 2) Het uitbannen van honger, het realiseren van voedselzekerheid en verbeterde voeding en het bevorderen van duurzame landbouw.

  • SDG 12) Zorgen voor duurzame consumptie- en productiepatronen.

  • SDG 13) Het nemen van dringende maatregelen om klimaatverandering en de gevolgen ervan te bestrijden.

  • SDG 15) Het beschermen, herstellen en bevorderen van het duurzame gebruik van terrestrische ecosystemen, het waarborgen van een duurzaam bosbeheer, het bestrijden van woestijnvorming, en het tegengaan van landdegradatie en verlies aan biodiversiteit en het treffen van maatregelen voor het herstel.

Door de directe betalingen om te vormen naar prestatiegerichte betalingen kan het GLB bijdragen aan bovengenoemde SDG’s. In de huidige vergroeningsbetalingen ligt de focus op biodiversiteit. Ik maak me sterk voor verbreding naar ook andere maatschappelijke uitdagingen waaraan de landbouw een bijdrage moet en kan leveren, met name op het vlak van klimaat en milieu.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Staatssecretaris in de voorgenomen reactie op de internetconsulatie pleit voor een verschuiving naar gerichte betalingen. Op welke wijze gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat boeren voor al die andere voorwaarden die gesteld worden binnen het GLB ondersteuning ontvangen, dan wel dat een fors aantal voorwaarden worden geschrapt?

Ik volg hierin een tweesporenbeleid. Enerzijds vind ik dat de effectiviteit van de vergroeningsbetalingen vergroot moet worden. De eerste evaluaties wijzen er namelijk op dat het effect van de huidige vergroeningsbetalingen op de biodiversiteit beperkt is. Anderzijds wil ik de focus van de doelgerichte betalingen verbreden en ook nieuwe maatschappelijke uitdagingen (zoals klimaat, milieu en het cultuurlandschap) er een plek in geven. Voor wat betreft het schrappen van voorwaarden denk ik vooral aan het creëren van een helder Europees kader en meer ruimte voor nationale overheden bij de invulling ervan.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de landbouw in Nederland een kapitaalintensieve sector met hoge grondprijzen is. In landen om ons heen ligt dat substantieel lager. In hoeverre wordt er binnen het GLB rekening gehouden met deze verschillen?

Hier wordt niet rechtstreeks rekening mee gehouden. Wel is het zo dat in landen met een hoge productiviteit (wat veelal gepaard gaat met hogere grondprijzen) de directe betalingen nog steeds hoger zijn dan in landen met een lagere productiviteit, doordat betalingen ooit gerelateerd waren aan de gemiddelde opbrengst/ha in de betreffende regio. Bij de hervormingen in 2013 is besloten de betalingen in de verschillende lidstaten naar een gelijker niveau te brengen, maar de verschillen bestaan nog steeds.

De Staatssecretaris geeft in de toelichting aan dat het van belang voor de opvolgers is dat de toegang tot private financiering wordt verbeterd. Hoe denkt de Staatssecretaris dit te gaan doen? Wordt dit in overleg met de financiële sector gedaan? Ziet de Staatssecretaris hierin een rol voor overheid weggelegd? Past dit binnen de voorwaarden van het GLB?

Met financieringsvragen bij bedrijfsovername of -opvolging, verduurzaming en innovatie kunnen jonge ondernemers terecht bij verschillende loketten. Het GLB stelt hieraan geen beperkende voorwaarden en laat lidstaten vrij in de keuze van financieringsinstrumenten. Ik ben – met regelmaat – in gesprek met banken en belangenbehartigers uit de sector en uit de financiële wereld over de problematiek en concrete mogelijkheden om de toegang tot private financiering te verbeteren. Zo is per 1 januari jl. de vernieuwde Borgstelling MKB-landbouwkredieten opengesteld, waarmee ook de borgstellingsmogelijkheden voor bedrijfsovernemers zijn verruimd. Bezien wordt onder andere of het op te richten Invest-NL, waarover het kabinet u op 10 februari jl. heeft geïnformeerd, ook hierbij een rol kan spelen.

De leden van de VVD-fractie delen de mening dat innovatie de belangrijkste kracht van de modernisering van de landbouw is. Deelt de Staatssecretaris de mening dat juist Nederland hierin voorop loopt? Hoe denkt de Staatssecretaris te kunnen bewerkstelligen dat Nederland hierin een voortrekkersrol kan vervullen?

De leden van de VVD-fractie vinden het jammer te constateren dat in de voorgenomen reactie op de internetconsultatie niet met meer trots over de innovatieve Nederlandse landbouw gesproken wordt die als voorbeeld kan worden gesteld voor het toekomstige GLB. Juist de mogelijke ontwikkelingen op het gebied van het mestdossier zoals een mineralenconcentraat, het onttrekken van fosfaat uit mest en het maken van grondstoffen voor bijvoorbeeld kleding uit mest zouden ook in de internetconsultatie een prominente plek moeten hebben om de innovatieve kracht van de Nederlandse boeren en tuinders onder de aandacht te brengen. Is de Staatssecretaris bereid dit alsnog toe te voegen? Zo nee, waarom niet?

Innovatie kan een belangrijke bijdrage leveren aan de modernisering van de landbouw. Nederland loopt hiermee in Europa voorop, o.a. met ons topsectorenbeleid. Ik deel de trots op het innovatieve vermogen van de Nederlandse landbouw. Nederland acht innovatie gericht op de maatschappelijke opgaven belangrijk en zet zich in voor meer nadruk hierop in het nieuwe GLB. Zoals aangegeven in de consultatie zou de EU, naast de inzet van onderzoeksprogramma’s als Horizon 2020, ook het GLB kunnen inzetten om deze innovatie in de landbouw te bevorderen. Mogelijk biedt een sterkere synergie tussen landbouwbeleid en onderzoek- en innovatiebeleid na 2020 zicht op een beter resultaat.

Welke European Innovation Partnerships (EIP’s) (hebben de afgelopen periode in Nederland plaatsgevonden? Zijn de resultaten hiervan online te vinden?

Het European Innovation Partnership (EIP) voor de landbouw is een belangrijk instrument om de innovatie in het GLB te stimuleren. In het huidige Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) zijn 21 innovatieprojecten gehonoreerd. Deze projecten en hun resultaten komen via de website https://netwerkplatteland.nl/ beschikbaar.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom niet meer ingezet wordt op het delen van kennis om de landbouwproductie in ontwikkelingslanden op een hoger niveau te brengen. De voedselproductie moet wereldwijd minimaal verdubbeld worden. Nederland kan met haar hoogproductieve landbouw een belangrijke rol spelen. Maar ook elders in de wereld moet de productie omhoog omdat het areaal landbouwgrond zal afnemen. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Staatssecretaris hierop.

Ik deel de mening van de leden van de VVD-fractie dat het belangrijk is om te investeren in landbouwontwikkeling in ontwikkelende landen. Nederland levert daar een eigen en belangrijke bijdrage aan. Ik verwijs daarvoor graag naar de Nederlandse inzet voor wereldwijde voedselzekerheid (Kamerstuk 33 625, nrs. 147 en 233) en naar de inzet voor een toekomstbestendige agrofood-export (Kamerstuk 33 625, nr. 227). Ook al richt het GLB zich primair op de Europese landbouw, toch zal het moeten meenemen wat de implicaties ervan zijn voor ontwikkelende landen. Die verantwoordelijkheid heeft de EU impliciet ook erkend bij het onderschrijven van de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDGs), waar wereldwijde voedselzekerheid en het uitbannen van honger deel van uitmaken. Het delen van kennis om de landbouwproductie in ontwikkelende landen op een hoger niveau te brengen en zo bij te dragen aan de noodzakelijke groei van de mondiale voedselproductie, met het oog op de groeiende wereldbevolking, is inderdaad van groot belang. Ik ben het met u eens dat Nederland, met zijn hoogproductieve landbouw en goede kennisinfrastructuur, hier een belangrijke rol in kan en zou moeten spelen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat landbouwbedrijven volgens de staatsecretaris voor hun voortbestaan te veel afhankelijk zijn geworden van subsidies. Hoe is de Staatssecretaris voornemens dit te veranderen? Welke maatregelen moeten daartoe genomen worden? Deelt de Staatssecretaris de mening dat minder subsidie tegelijkertijd minder regels betekent? Zo nee, waarom niet? Deelt de Staatssecretaris de mening dat dit voor alle lidstaten moet gelden? Zo nee, waarom niet?

De directe betalingen aan boeren uit het GLB gaan ten koste van de marktoriëntatie van de sector en werken negatief uit voor de grondprijzen en de kansen van jonge boeren om een bedrijf over te nemen. Ik ben van mening dat die inkomenssteun moet worden veranderd in betalingen voor contractueel overeengekomen prestaties voor maatschappelijke doelstellingen. Dat is effectiever en zal ook een besparing op de Europese middelen voor het GLB mogelijk helpen maken. Die overgang moet vanzelfsprekend wel op een verantwoorde manier plaatsvinden. Vanzelfsprekend is onze inzet ook om overbodige regels tegen te gaan. Het gaat hierbij inderdaad om Europese regels, dus van toepassing in alle lidstaten.

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de Staatssecretaris pleit voor een vermindering van de afhankelijkheid van subsidies en de bevordering van de concurrentiekracht, terwijl de (maatschappelijke) wensen en verwachtingen toenemen. Hoe gaat de Staatssecretaris bepleiten dat er een beter evenwicht komt? Deze leden merken op dat het terugdringen van de afhankelijkheid van subsidies alleen kan als dit gepaard gaat met minder regels en minder voorwaarden. Op welke wijze zou het GLB hier invulling aan moeten geven? Zij vragen hoe de Staatssecretaris wil bewerkstelligen dat met het terugdringen van grote steunbedragen ook de regelgeving wordt teruggedrongen.

Vermindering van de afhankelijkheid van subsidies kan goed samengaan met versterkte inzet op maatschappelijke doelen. De crux is dat boeren beloond moeten worden voor het leveren van maatschappelijk gewenste prestaties waar geen markt voor is. Mijn inzet is dat die beloning het leveren van die diensten aantrekkelijk maakt, een verdienmodel dus. Dan wordt de boer er beter van en ook het milieu, het landschap en de biodiversiteit. Directe betalingen op basis van een hectarepremie zijn hiervoor minder geschikt dan doelgerichte betalingen voor een overeengekomen prestatie. Dat laat onverlet dat het GLB inderdaad ook ingrijpend moet worden vereenvoudigd, minder regels dus zoals u voorstaat. Er moet ook ruimte komen voor lidstaten om binnen de Europese kaders zelf de gestelde doelen te bereiken. De toezichtlast moet aanmerkelijk worden teruggedrongen. Daar zijn allerlei mogelijkheden voor en die bepleit ik met kracht, zodat de kosten en lasten voor boer en overheid merkbaar omlaag gaan en de concurrentiekracht van de Nederlandse landbouw toeneemt.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de toelichting staat dat landbouwers tot nu toe onvoldoende in staat zijn geweest om de risico’s die samenhangen met landbouwproductie en de agrarische markt goed te managen. De kennis van landbouwers over risicomanagement zal moeten worden vergroot, zo valt te lezen. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat deze kennis wordt vergroot? Welke stappen zullen hiertoe genomen worden?

Globalisering, toenemende marktoriëntatie en klimaatverandering zorgen er voor dat de risico’s die samenhangen met landbouwproductie en de agrarische markt zullen toenemen. Het zal voor een landbouwer daarom steeds belangrijker worden om bewust en actief risicobeheerstrategieën op te nemen in zijn of haar bedrijfsvoering. Dat is op dit moment onvoldoende het geval. Het nieuwe GLB zal moeten faciliteren bij de ontwikkeling en het gebruik van instrumenten voor risicomanagement; het vergroten van kennis hoort daarbij. Hoe dit het beste kan, zal in het kader van het nieuwe GLB uitgewerkt moeten worden. De Agricultural Markets Task Force (AMTF) heeft hierover een aantal aanbevelingen gedaan.

De leden van de VVD-fractie constateren dat Nederland vraagt naar duidelijkheid rond mededinging en crisiskartel. Naar welke duidelijkheid is de Staatssecretaris op zoek?

In het rapport van de AMTF wordt gesteld dat er een spanning is tussen de mededingingswetgeving en de mogelijkheden die het GLB biedt voor producenten om zich te organiseren. Producenten zijn volgens de AMTF daardoor huiverig om de reeds bestaande mogelijkheden tot samenwerking te gebruiken, of moeten daarvoor eerst juridisch advies inwinnen. Ik vind het belangrijk dat deze mogelijkheden worden verduidelijkt, omdat boeren door het aangaan van samenwerkingsverbanden hun positie kunnen verbeteren en zich kunnen wapenen tegen machtsvorming in de keten. Ik heb dit ook al meermalen in de Landbouw- en Visserijraad naar voren gebracht.

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de Staatssecretaris als het gaat om te voldoen aan de hogere productienormen aangeeft dat landbouwers aan strengere voorschriften moeten voldoen zonder specifieke financiële steun en pleit voor bewustmakingscampagnes ter verhoging van de bereidheid van de consument om meer te betalen voor de naleving van strenge normen door boeren. Deze leden merken op dat het echter de realiteit is dat er jarenlang producten worden geïmporteerd waarbij de controles op hormonen, dierenwelzijn etc. niet op het niveau van de standaarden van de Europese Unie lagen. Hoe verhoudt zich dat tot het verhogen van wettelijke standaarden en de gevolgen ervan voor boeren en tuinders in Europa? Hoe wil de Staatssecretaris werken aan een gelijk speelveld en duidelijkheid voor de consument?

Er is verdere verduurzaming van onze landbouwsector nodig. Ik ben voorstander van een systeem waarin Europese boeren en tuinders beloond worden voor het leveren van maatschappelijke diensten. Het kan hierbij echter niet zo zijn dat wettelijke regels financiële compensatie met zich meebrengen, dat kan alleen het geval zijn voor bovenwettelijke regels. Door consumenten informatie te bieden over de wijze waarop producten tot stand zijn gekomen, zoals informatie over dierenwelzijn, kan de bereidheid van de consument tot het betalen van een hogere prijs worden vergroot. Zoals aangegeven bij mijn beantwoording van de eerste vraag van de VVD-fractie kunnen bewustwordingscampagnes hieraan bijdragen.

Het kabinet zet bij de onderhandelingen over Europese handelsakkoorden in op het bevorderen van een gelijk speelveld. Zo zijn in EU-handelsakkoorden afspraken gemaakt om samen te werken aan dierenwelzijn, en wordt er in de onderhandelingen door Nederland op aangestuurd rekening te houden met gevoelige sectoren (vooral wanneer er zorgen zijn over een gelijk speelveld op gebied van standaarden). In handelsverdragen staan de Europese wettelijke standaarden ter bescherming van mens, dier, plant en milieu niet ter discussie, en het verbod op de invoer van vlees van met hormonen behandelde dieren evenmin. De import uit derde landen moet aan de strenge Europese regels voor voedselveiligheid voldoen. De controle en handhaving in derde landen en bij de import in de Europese Unie is hier ook op gericht. Overigens kan de consument op het etiket van rund-, varkens-, kippen-, schapen- en geitenvlees zien in welk land het dier opgefokt en geslacht is.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom Nederland geen mening heeft over bosbeheer. Nederland levert een flinke bijdrage aan het GLB en daarmee is het ook relevant wat er op andere onderdelen gebeurt. Dit geldt ook voor vraag 28. Graag een reactie van de Staatssecretaris.

In tegenstelling tot veel andere lidstaten is bosbouw in Nederland op dit moment geen integraal onderdeel van de activiteiten van de agrarische sector. Bosbouw behoeft wat Nederland betreft geen ondersteuning te krijgen vanuit het GLB. In het POP-3 zijn dan ook geen bosbouwmaatregelen opgenomen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris heeft overwogen om een voorstel te doen voor het aanbrengen van een knip in het landbouwbeleid en plattelandsontwikkelingsbeleid. Zo nee, waarom niet? Zou dit kunnen leiden tot beter inzicht in de besteding van middelen en de controle daarop?

Het GLB kent nu al een knip tussen de eerste pijler (inkomenssteun en markt- en prijsbeleid) en de tweede pijler (plattelandsontwikkelingsbeleid). Dit zijn twee verschillende fondsen, met elk hun eigen wet- en regelgeving. Ook de verantwoording van de besteding van de middelen voor beide pijlers vindt op een duidelijk van elkaar te onderscheiden manier plaats.

De leden van de VVD-fractie stellen dat een interne markt van wezenlijk belang is voor onze internationaal georiënteerde land- en tuinbouw. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat het gelijke speelveld voldoende geborgd gaat worden in het toekomstige GLB? De Staatssecretaris geeft aan de verworvenheden van de interne markt optimaal te willen benutten door voedsel daar te produceren waar de omstandigheden het meest gunstig zijn. Maar hoe zal dit gereguleerd worden? Hoe gaat de Staatssecretaris er voor zorgen dat onze Nederlandse koppositie wordt behouden, wordt versterkt en binnen het GLB wordt gewaardeerd?

Behoud van het gelijke speelveld binnen de Europese Unie heeft voor mij hoge prioriteit bij de herziening van het GLB. Voorstellen voor verandering van het GLB zullen daar steeds op moeten worden getoetst. Binnen de vrije interne markt zorgt het marktmechanisme ervoor dat productie plaatsvindt waar de omstandigheden gunstig zijn. De markt reguleert dit zelf, zonder tussenkomst van regelgeving of subsidies. Dat natuurlijke mechanisme wordt echter verstoord door de directe inkomenssteun. De Nederlandse koppositie kan worden behouden en versterkt door te bevorderen dat de markt zijn werk kan doen en de Nederlandse land- en tuinbouw innovatief is en blijft.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen reactie van het Ministerie van Economische Zaken op de consultatie van de Europese Commissie over modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Hierover hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie zijn het oneens met de gekozen uitdagingen bij de eerste vraag. Waarom heeft de Staatssecretaris niet aangegeven dat een redelijke levensstandaard voor landbouwers één van de belangrijkste uitdagingen is? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat zonder boeren die een redelijk inkomen verdienen er ook geen investeringen gedaan kunnen worden in milieu en klimaat? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om uw voorgenomen reactie ten aanzien van deze vraag te wijzigen en wel aan te geven dat een redelijke levensstandaard voor landbouwers één van de belangrijkste uitdagingen is?

De eerste vraag uit de consultatie betreft de uitdagingen waar de landbouw en de plattelandsgebieden in de EU voor staan. Een redelijke levensstandaard voor landbouwers is nodig, maar is naar mijn mening niet één van de grootste uitdagingen. Boeren moeten in staat worden gesteld om als ondernemer zelfstandig een behoorlijk inkomen te verwerven en het GLB moet dat mogelijk maken en bevorderen, onder meer door innovatie te stimuleren. Dat is echter niet nieuw. De nieuwe uitdagingen voor het GLB in de komende periode komen voort uit de gewijzigde maatschappelijke vragen aan de landbouw, de druk die de landbouw op zijn natuurlijke omgeving uitoefent en de gevolgen van klimaatverandering. Gegeven de beperking dat hier maar drie onderwerpen mogen worden geselecteerd heb ik niet gekozen voor behoud van wat is (en moet blijven), maar voor het benoemen van de uitdagingen. Bovendien vind ik dat landbouwers primair zelf verantwoordelijk zijn voor het genereren van hun inkomen.

In het licht van vraag vijf vragen de leden van de CDA-fractie aan de Staatssecretaris om inzichtelijk te maken hoe het inkomen van boeren zich verhoudt met het gemiddeld inkomen in de Europese Unie. Zou de Staatssecretaris ook inzichtelijk kunnen maken hoe de risico’s en de kapitaalintensiviteit ten opzichte van de opbrengsten van landbouwbedrijven zich verhoudt met andere bedrijfssectoren? Deze leden vragen de Staatssecretaris om aan te geven welke normen in welke landen buiten de EU strenger zijn. Kunt u kwantificeren in hoeverre de Europese regels minder streng dan de regels in andere landen?

De vraag in de consultatie gaat om een gemiddeld inkomen in de Nederlandse land- en tuinbouw. Uit berekeningen van Wageningen Economic Research1 blijkt dat dit inkomen in 2016 circa 53.000 euro per onbetaalde arbeidsjaareenheid bedroeg. Het gemiddeld inkomen ligt dus boven het modale inkomen in Nederland. Omdat de land- en tuinbouwsector en de levenstandaard in Europa grote variatie vertonen, is een vergelijking van het gemiddeld inkomen complex en niet zinvol. De risico’s en de kapitaalintensiteit zijn in de landbouw waarschijnlijk relatief hoog, maar een vergelijking met andere bedrijfssectoren is complex en op korte termijn niet voorhanden.

Een vergelijking met de nationale normen van alle landen buiten de EU is op korte termijn niet te geven. Wel is duidelijk dat de Nederlandse land- en tuinbouw internationaal voor veel producten goed kunnen concurreren.

De leden van de CDA-fractie vragen bij het antwoord op vraag zes waarom de Staatssecretaris «Financiële stimulansen / investeringsstimulansen / steun voor innovatie projecten» niet ziet als een belangrijke stimulus voor innovatie.

Het accent is gelegd op de opties met belangrijkste gunstige effecten op innovatie in de landbouw. Dat neemt niet weg dat ook financiële stimulansen een gunstig effect hebben.

Deze leden vragen bij het antwoord op vraag 15 waarom de Staatssecretaris niet kiest voor «landbouwers een redelijke levensstandaard bieden» en «onzekerheid op de markt aanpakken». Zijn dit niet voorwaarden voor een gezonde landbouwsector die voldoende en veilig voedsel voor redelijke prijzen voor de consument kan produceren?

Mijn inzet is om het GLB te moderniseren en vereenvoudigen. In het kader van deze consultatie heb ik gekozen om de gewenste veranderrichting te benadrukken, niet de opties die de status-quo bevestigen, die immers onvoldoende aansluit op de Nederlandse wensen en de beschikbare Europese gelden onvoldoende gericht inzet. Mijn keuze voor opties betekent niet dat ik niet-aangevinkte opties irrelevant vind, maar dat andere opties mijns inziens voorrang hebben. Zie ook mijn antwoord op de eerste vraag van de leden van de CDA-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen bij het antwoord op vraag 18 waarom de Staatssecretaris aangeeft dat «de voorziening van voedsel veiligstellen tegen redelijke prijzen voor de consument» in de eerste plaats op regionaal / lokaal niveau moet worden nagestreefd? Heeft de Europese Unie hier niet een grote rol in, bijvoorbeeld in de handelsrelaties met derde landen? En wordt het mededingingsrechtelijke kader dat in dienst staat van redelijke prijzen voor de consument niet op Europees niveau bepaald?

Een modern en toekomstgericht GLB moet meer ruimte bieden aan lidstaten om zelf invulling te geven aan Europese doelstellingen. Voor wat betreft voedselvoorziening tegen redelijke prijzen voor consumenten geldt dat de productie van voedsel weliswaar regionaal plaatsvindt, maar de voedselvoorziening verweven is met internationale handelsstromen. Voedsel dat in Nederland wordt geconsumeerd, komt niet enkel uit de Europese Unie. Het veiligstellen van de voedselvoorziening tegen redelijke prijzen voor de consument is dus niet primair een verantwoordelijkheid van de Europese Unie. Dat neemt niet weg dat de Europese Unie de handelsrelaties met derde landen vorm geeft en het Europees mededingingsrecht de prijzen voor consumenten mee bepaalt. Die beleidsgebieden zijn echter zelfstandig en vallen niet primair onder het GLB.

De leden van de CDA-fractie vragen bij vraag 24 hoe de Staatssecretaris kijkt naar de concurrentiepositie en levensstandaard van Europese boeren indien verplichte niveaus van productienormen worden verhoogd.

Naleving van wettelijk verplichte normen brengt niet met zich mee dat de overheid de kosten daarvan voor zijn rekening zou moeten nemen. Dat is anders bij maatschappelijke diensten, waar geen markt voor is en waar de overheid die diensten zou moeten kunnen inkopen bij landbouwers.

Deze leden vragen bij vraag 31 waarom volgens de Staatssecretaris landbouwers niet meer keuze wil geven op het gebied van milieumaatregelen.

Meer keuze op het gebied van milieumaatregelen maakt de uitvoering van het GLB ingewikkelder, niet eenvoudiger. De uitdaging is om milieumaatregelen te formuleren die effectief en eenvoudig zijn, niet om het keuzepakket uit te breiden. Om die mogelijkheid wel open te houden is bij de beantwoording van deze vraag gekozen voor «gedeeltelijk niet mee eens» en niet «grotendeels niet mee eens». Er moet evenwicht worden gezocht tussen ruimte voor eigen keuzes, focus op belangrijke doelen en uitvoerbaarheid. Overigens ben ik er een voorstander van dat boeren de mogelijkheid wordt geboden om gezamenlijk invulling te geven aan natuurdoelen in de vorm van natuurcollectieven. Dat maakt het behalen van die doelen voor hen eenvoudiger en aantrekkelijker. Ik bepleit deze aanpak in Brussel met nadruk.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de Nederlandse inbreng op consultatie van het Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid (GLB). Deze leden zouden nog graag enkele vragen willen voorleggen.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat het nieuwe GLB moet bijdragen aan een verduurzaming van de landbouw. Zij vragen dan ook wat de Staatssecretaris concreet bedoelt met «een groter deel van het GLB gericht inzetten op innovatie ten behoeve van verduurzaming». Zou de Staatssecretaris dat nader kunnen toelichten? Wat voor soort innovatie bedoelt de Staatssecretaris? Kunnen er een aantal voorbeelden gegeven worden?

Ik onderschrijf het belang van verduurzaming van de landbouw. Het huidige plattelandsbeleid biedt aanknopingspunten voor het stimuleren van kennisdeling en innovatie ten behoeve daarvan. Mede door het beperkte POP3-budget zijn de inspanningen op dit terrein nog relatief beperkt. Meer inzet op innovatie is daarom inderdaad nodig. Innovatie is de belangrijkste driver van de modernisering van de landbouw. Het is een belangrijk instrument om de maatschappelijke doelen rond duurzaamheid, dierenwelzijn, voedselzekerheid etc. te kunnen halen. Meer voedsel produceren met minder water, energie, gewasbeschermingsmiddelen, etc. is alleen mogelijk door de toepassing van innovatie, zowel op het gebied van technologie als marktinnovaties en sociale innovaties. De EU zou naast de inzet van onderzoeksprogramma’s als Horizon 2020 ook het GLB kunnen inzetten om de innovatie in de landbouw te bevorderen. Een belangrijke stap hierin is het stimuleren dat «early adopters» innovatieve investeringen plegen.

Betekent dit wat betreft de Staatssecretaris ook dat er een forse aanscherping van de vergroeningseisen komt? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat het vergroeningspercentage moet worden verhoogd van vijf naar zeven procent? Wil de Staatssecretaris pleiten dat het vergroeningspercentage Ecological Focus Area van het subsidiabel bouwland ook per collectief vast kan worden gesteld, zolang nationaal het percentage – in dit geval vijf procent – in totaal behaald wordt?

Uit de recente evaluatie van de Europese Commissie blijkt dat het aandeel ecologisch aandachtsgebied ruim is gehaald. In 2015 was er al ongeveer twee keer zoveel ecologisch aandachtsgebied dan de verplichte 5%. In 2016 is dat zo gebleven. In de Landbouw- en Visserijraad van 3 april jl. heeft Nederland dat verwelkomd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1012). Het komt er nu vooral op aan de effectiviteit van het vergroeningsbeleid te verbeteren. Daarbij is het van belang om sterker te focussen op de regionale doelen met betrekking tot biodiversiteit, klimaat, milieu en bodem, zodat aangesloten wordt bij wat ter plaatse nodig is en werkt. Zo kunnen we de betalingen meer doelgericht maken en ook een effectieve rol geven aan regionale partijen (bijvoorbeeld agrarische collectieven) bij de uitvoering ervan.

Deze leden constateren dat lidstaten vaak kiezen voor vergroeningsmaatregelen die maar een beperkte bijdrage leveren aan de verbetering van de biodiversiteit. Een voorbeeld zijn de vanggewassen in Nederland. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de Nederlandse inzet is om te zorgen dat het nieuwe GLB niet alleen op papier duurzaam lijkt, maar daadwerkelijk bijdraagt aan verduurzaming van de landbouw? En hoe zou dit in de visie van de Staatssecretaris gemonitord moeten worden?

De effecten van de vergroening worden zowel op Europees niveau als op nationaal gemonitord. Recent heeft Wageningen Environmental Research in mijn opdracht een eerste evaluatierapport over de vergroening uitgebracht2. Dit rapport laat zien dat ook in Nederland de doelstelling voor ecologisch aandachtsgebied ruim is gehaald, dat deze maatregel in potentie kan zorgen voor een flinke toename van het semi-natuurlijk areaal, maar dat de effecten voor de biodiversiteit momenteel nog beperkt zijn omdat veel boeren hebben gekozen voor een productie-gerelateerde invulling van de vergroening (met name vanggewassen).

Zoals aangegeven wil ik verdere verduurzaming en vergroening van het GLB bereiken door een omslag te maken naar doelgerichte betalingen. Daarbij wil ik niet alleen de effectiviteit van de huidige vergroeningsbetalingen versterken, maar ook de focus ervan verbreden door ook andere maatschappelijke uitdagingen er in op te nemen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast aan de Staatssecretaris hoe in de visie van de staatsecretaris duurzame koplopers in de landbouw moeten worden beloond en welke rol het GLB daarbij kan spelen.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar mijn eerdere antwoorden in deze brief.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen reactie van het Ministerie van Economische Zaken op de consultatie van de Europese Commissie over modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.

De leden van de SP-fractie constateren dat Nederland in het verleden binnen Europa heeft gepleit voor afbouw van directe betalingen ten gunste van plattelandssteun. Deze leden merken op dat in de reactie afscheid genomen lijkt te zijn van het principe van plattelandssteun als Europees programma en alleen nog wordt ingezet op zaken als vergoedingen voor het bereiken van duurzame doelen. Klopt de interpretatie dat dit een vrij radicale koerswijziging met betrekking tot het verleden is?

De leden van de SP-fractie vragen of de voorgenomen inzet een radicale koerswijziging is. Naar mijn mening gaat het om voortzetting van de eerder ingeslagen richting naar meer doelgerichte betalingen en meer marktoriëntatie, niet om een radicale breuk met het verleden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de conceptreactie op de Europese consultatie over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Zij hebben enkele vragen en stellen enkele aanpassingen voor.

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat het volgende kabinet met de definitieve standpuntbepaling van Nederland ten aanzien van de volgende GLB-periode komt. Is de Staatssecretaris bereid in zijn reactie op de Europese consultatie een groot voorbehoud te maken en aan te geven dat het volgende kabinet met een definitieve standpuntbepaling komt?

Er is nog een lange weg te gaan tot de nieuwe wetgeving is vastgesteld. De reactie op de publieksconsultatie is een eerste stap, waarna er nog veel momenten zullen volgen waarop Nederland een standpunt zal moeten en kunnen innemen. Het is de Europese Commissie bekend dat Nederland momenteel een demissionair kabinet heeft. In het najaar zal de Europese Commissie naar verwachting komen met een mededeling over het GLB na 2020. Raad en Europees Parlement zullen daarover een standpunt innemen. In 2018 volgen dan de wetgevingsvoorstellen. Al deze momenten bieden het volgende kabinet de gelegenheid om de Nederlandse inzet te bepalen.

De leden van de SGP-fractie missen in de conceptreactie met name het belang van en de aandacht voor een goed verdienmodel voor agrarische bedrijven. Zo is het voor agrarische bedrijven zonder goed verdienmodel heel lastig om investeringen in milieu en dierenwelzijn te doen. Zonder een goed verdienmodel is het voor jonge boeren niet aantrekkelijk om een bedrijf over te nemen. De inkomensontwikkeling in de landbouw blijft sterk achter bij de rest van het bedrijfsleven. Een deel van de agrarische bedrijven zit onder de armoedegrens. Daarbij komt dat de eisen voor Nederlandse en Europese boerenbedrijven verder aangescherpt worden en dat boerenbedrijven verder op achterstand gezet worden ten opzichte van bedrijven buiten Europa. Deze leden vragen in dit verband of de Staatssecretaris de genoemde zorgen deelt. Ook vragen zij of de staatsecretaris deze zorgen wil meenemen in de Nederlandse inbreng.

Er is variatie tussen bedrijven en jaren, maar het gemiddelde inkomen voor de land- en tuinbouwbedrijven was in 2016 ongeveer 53.000 euro per onbetaalde arbeidsjaareenheid. Zo maakte varkensbedrijven in 2015 gemiddeld genomen verlies, maar in 2016 werd er meer dan een ton verdiend. Het is primair de verantwoordelijkheid van de ondernemer om te kiezen voor een verdienmodel waarmee hij minder wordt blootgesteld aan deze fluctuaties. Zo kan hij gebruik maken van risicobeheersinstrumenten en kan hij zijn productie diversifiëren of de keten verkorten door zelf meer toegevoegde waarde te creëren. Het is aan de ondernemer zelf om hier keuzes in te maken en tot een geschikt verdienmodel te komen voor zijn bedrijf.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Staatssecretaris stelt dat een robuuste marktgeoriënteerde concurrentiekrachtige sector ook zonder subsidies borg kan staan voor voldoende inkomen voor landbouwers. Hoe zou in de ogen van de Staatssecretaris een goede prijsvorming gerealiseerd moeten worden? Hoe zou de Staatssecretaris landbouwers in staat willen stellen om het aanbod effectief af te stemmen op de vraag? Gaat de Staatssecretaris inzetten op meer marktregulering?

Is de veronderstelling juist dat afschaffing van de inkomenssteun in verschillende sectoren voor veel bedrijven een enorme klap zal betekenen, omdat bedrijven weinig invloed hebben op de prijsvorming? Hoe weegt de Staatssecretaris dat?

Prijsvorming komt tot stand in de markt en is een resultaat van vraag en aanbod. Nederland zet zich in voor handhaving van het GLB-veiligheidsnet op een laag prijsniveau voor crises en is tegenstander van de herintroductie van handelsverstorende steun. Marktoriëntatie is essentieel voor een concurrerende, innovatieve en toekomstbestendige sector en daar hoort bij dat landbouwers zelf het aanbod moeten afstemmen op de vraag. Om te kunnen reageren op marktontwikkelingen en effectief risicomanagement uit te kunnen voeren is markttransparantie van belang. Daar kan de overheid een faciliterende rol in spelen, zoals de Europese Commissie de afgelopen jaren heeft gedaan in de verbetering van markt- en prijsinformatie.

In sommige sectoren is de inkomenssteun op dit moment een substantieel percentage van het gemiddelde netto inkomen. Daarom zal deze inkomenssteun geleidelijk afgebouwd moeten worden, zodat de ondernemer de tijd krijgt om zich aan te passen. Van groot belang is dat de inkomenssteun in heel Europa wordt afgebouwd, zodat een gelijk speelveld behouden blijft.

De leden van de SGP-fractie vragen of Staatssecretaris de mening van deze leden deelt dat het niet zo mag zijn dat inkomenssteun afgebouwd wordt zonder dat de rest van het verdienmodel hierop aangepast wordt of kan worden (betere prijsvorming, ondersteuning risicomanagement, aanwezigheid van voldoende vangnetten)? Neemt de staatsecretaris dit mee in de Nederlandse inbreng?

Nederland zet zich in voor een concurrerende, innovatieve en toekomstbestendige sector en daar hoort de afbouw van inkomenssteun mijns inziens bij. Het is de verantwoordelijkheid van de boer zelf om daarbij tot een geschikt verdienmodel te komen. De overheid zou daar eventueel een faciliterende rol in kunnen spelen, door bijvoorbeeld private initiatieven voor risicobeheer aan te jagen.

De Staatssecretaris vindt dat het voorzien in redelijke inkomens van landbouwers voor zover dat niet uit de markt kan komen beter op regionaal of landelijk niveau belegd kan worden. Hoe groot is het risico dat verschillende landen nationaal de portemonnee trekken voor hun landbouwbedrijven en concurrentievervalsing optreedt? Moet dat niet juist voorkomen worden?

Voor een goede ontwikkeling van het GLB is het belangrijk dat er meer ruimte komt voor lidstaten om zelf invulling te geven aan Europese doelstellingen. Bij het beantwoorden van deze vraag heb ik die ruimte gezocht. Voor wat betreft een redelijke levensstandaard voor landbouwers geldt dat die, in elk geval in Nederland, in beginsel op de markt kan worden verworven. De zorg voor een passend sociaal vangnet is een nationale bevoegdheid. Bij de beantwoording van deze vraag is daarom niet gekozen voor een primair Europese verantwoordelijkheid. Dat laat onverlet dat het GLB moet blijven zorgen voor een gelijk Europees speelveld zonder concurrentievervalsing.

Is de Staatssecretaris bereid in de inbreng mee te nemen dat een goed verdienmodel voor landbouwbedrijven een belangrijke uitgangspunt moet zijn voor het GLB? Is de Staatssecretaris bereid in de inbreng mee te nemen dat het van belang is dat bij het afsluiten van internationale handelsverdragen rekening gehouden wordt met de positie van kwetsbare landbouwsectoren en dat het GLB hierop afgestemd wordt?

Bij het afsluiten van handelsverdragen wordt door zowel het kabinet als de Europese Commissie reeds rekening gehouden met de positie van kwetsbare landbouwsectoren. Er worden in de handelsverdragen afspraken gemaakt gericht op de specifieke im- en exportsituatie tussen beide partijen om mogelijke nadelen te verlichten en Europese en Nederlandse (deel)belangen te verdedigen. Zo zijn in het handelsakkoord met Canada (CETA) kippenvlees, eieren en eierproducten uitgesloten van tariefliberalisering. Daarnaast gelden er quota voor varkens- en rundvlees. Overigens bieden handelsakkoorden over het algemeen juist ook kansen voor Europese landbouwers.

De leden van de SGP-fractie merken op dat in de conceptinbreng voor de consultatie wordt opgemerkt dat momenteel slechts 30% van het budget voor directe betalingen bestemd is voor gerichte betalingen met betrekking tot vergroening. Is de veronderstelling juist dat de vergroeningseisen de facto al voorwaarden zijn voor het krijgen van inkomenssteun?

Een landbouwer die in aanmerking wil komen voor directe steun moet inderdaad voldoen aan de vergroeningseisen. Bij niet-naleving van de vergroeningseisen volgt een korting op de vergroeningsbetaling. Vanaf 2017 kan een niet-naleving van de vergroeningseisen ook doorwerken in een korting op de basisbetaling.

De Staatssecretaris vindt dat 100% van de betalingen prestatiegericht moeten worden. De leden van de SGP-fractie constateren dat de Staatssecretaris voorbij gaat aan het belang van een vitale landbouwsector voor alle bedrijvigheid en economische activiteit in de sectoren en ketenschakels om de landbouw heen, voor beheer van het landschap en voor de leefbaarheid van het platteland. Is de Staatssecretaris bereid dit mee te nemen? Is hij tenminste bereid in de inbreng mee te nemen dat er een basisbetaling moet blijven?

Het nieuwe GLB dat mij voor ogen staat biedt onverminderd een redelijke levensstandaard aan landbouwers en zorgt voor een florerende landbouwsector, alleen niet langer door directe inkomenssteun maar door versterking van de marktoriëntatie (waardoor landbouwers hun inkomen primair uit de markt halen) en door betaling voor maatschappelijke diensten die niet door de markt vergoed worden. De bedrijvigheid en economische activiteit in de sectoren en ketenschakels om de landbouw heen is dan ook niet in het geding.

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat de Staatssecretaris schrijft dat Nederland om duidelijkheid vraagt rond mededinging en crisiskartels. Vanuit de Kamer is aangedrongen op verruiming van de mogelijkheden om met betrekking tot verduurzaming afspraken te maken. Ook de Minister van Economische Zaken heeft aangegeven in dit verband in te zetten op wijziging van de interpretatie die de Europese Commissie geeft aan de Europese mededingingsbepalingen, zodat er meer ruimte komt. Is de Staatssecretaris bereid in de conceptreactie deze inzet op verruiming van de mogelijkheden voor duurzaamheidsafspraken mee te nemen?

De Minister van Economische Zaken heeft uw Kamer geïnformeerd over de hoofdlijnen van het wetsvoorstel Algemene gelding voor duurzaamheidsinitiatieven (Kamerstuk 30 196, nr. 480). Ook heeft de Minister de Beleidsregel mededinging en duurzaamheid aangepast. Het kabinet probeert de ruimte binnen de Europese kaders voor dergelijke afspraken maximaal te benutten. Dat doet het kabinet door te pleiten voor een verduidelijking van de interpretatie van de bepalingen over mededinging in het Europese Verdrag door de Europese Commissie. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de AMTF heb ik ervoor gepleit dat de Europese Commissie duidelijkheid biedt over de spanning tussen de mededingingswetgeving en de mogelijkheden die het GLB biedt voor producenten om zich te organiseren, nadrukkelijk ook op het gebied van duurzaamheid. De vraag om verduidelijking heb ik ook in de reactie op de consultatie opgenomen.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de beantwoording van de consultatievragen is afgestemd met andere overheden, belanghebbenden, sectorvertegenwoordiging en niet-gouvernementele organisaties. Houdt dit meer in dan alleen het op de hoogte stellen van deze organisaties? Is de toelichting op de consultatie-inbreng ook afgestemd?

De voorgenomen reactie op de consultatie, zowel de meerkeuzevragen als de toelichting, zijn afgestemd met de andere departementen, overheden en sectorvertegenwoordigingen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven