28 345 Aanpak huiselijk geweld

Nr. 233 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 juni 2020

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 10 juli 2019 over de uitvoering van de nader gewijzigde motie van het lid Bergkamp c.s. over onderzoek naar blootstelling aan homogenezingstherapieën (Kamerstuk 28 345, nr. 224) en over de brief van 15 november 2019 over de reactie op het verzoek om de commissie te informeren over de stand van zaken over de moties inzake onderzoek naar blootstelling aan homogenezingstherapieën (Kamerstukken 28 345 en 30 420, nr. 225).

De vragen en opmerkingen zijn op 6 februari 2020 aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 10 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Lodders

De griffier van de commissie, Post

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II

Reactie van de Minister

5

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met grote interesse kennisgenomen van de brief over de stand van zaken over de motie inzake onderzoek naar blootstelling aan homogenezingstherapieën. Voor genoemde leden is het onbestaanbaar dat kwetsbare personen en jongeren bloot worden gesteld aan deze schadelijke therapieën en hebben over onderhavige stukken dan ook enkele vragen.

Stand van zaken moties

De leden van de VVD-fractie lezen dat er in augustus en september 2019 verkennende gesprekken zijn gevoerd met vertegenwoordigers van christelijke lhbti-organisaties, deskundigen en professionals om een beeld te vormen hoe het onderzoek het best vormgegeven kan worden. Waarom heeft de Minister gekozen om specifiek met deze organisaties te spreken? Kan de Minister een overzicht geven van de organisaties waarmee hij precies gaat praten in het kader van dit onderzoek? Gaat de Minister ook in gesprek met andere organisaties, bijvoorbeeld lhbti-organisaties met een andere religieuze achtergrond zoals joodse en islamitische lhbti-organisaties? Op welke manier borgt de Minister daarnaast dat er ook gesproken wordt met ervaringsdeskundigen, die zich niet laten vertegenwoordigen door «organisaties» maar daarmee wel hele waardevolle input kunnen leveren aan dit onderzoek?

Onderzoeksrapport

De leden van de VVD-fractie lezen dat in maart 2020 duidelijk wordt of het mogelijk wordt om tot een kwantitatieve inschatting in te komen dan wel het mogelijk wordt om deze praktijken kwantitatief te onderzoeken. Als dit niet mogelijk blijkt te zijn, welke stappen gaat de Minister dan nemen? Is de Minister dan van mening dat er geen verdere stappen in dit dossier genomen kunnen worden? Of zorgt de Minister er dan alsnog voor dat de praktijken rondom homogenezingstherapieën verboden gaan worden?

De leden van de VVD-fractie lezen dat er in fase twee een rapport wordt opgeleverd met mogelijke richtingen (beleidsmaatregelen) om homogenezingstherapie in Nederland tegen te gaan en te voorkomen. Hoe verhouden deze uitkomsten zich tot de tweede nader gewijzigde motie van het lid Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 30 420, nr. 320) die oproept tot een wettelijk verbod op homogenezingstherapieën?

Planning

De leden van de VVD-fractie lezen dat eind januari 2020 een eerste fase van het onderzoek gereed is en dat deze wordt toegezonden aan de Kamer. Dit is tot op heden nog niet gebeurd. Wanneer ontvangt de Kamer deze stukken? Kloppen de andere deadlines nog wel die in de brief staan of schuiven deze ook op? Indien deze opschuiven, waarom?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) iedere melding van het «genezen» van homoseksualiteit natrekt en hieraan maatregelen verbindt. Welke maatregelen zijn dit? Hoe vaak heeft de IGJ meldingen ontvangen en hoe vaak zijn hier maatregelen aan verbonden?

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief: «op dit moment bestaan er reeds diverse mogelijkheden om op te treden tegen conversietherapieën». Welke mogelijkheden zijn dit en hoe verhoudt dit statement zich tot de constatering dat «in de beleidsreactie worden bezien of aanvullende (strafrechtelijke) regelgeving aangewezen is»? Is de Minister nu wel of niet van mening dat er momenteel al genoeg mogelijkheden zijn om op te treden tegen conversie therapieën? Kan de Minister zijn antwoord nader verklaren?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister in gesprek zal gaan met het Openbaar Ministerie, de politie en belangenorganisaties om de aangiftebereidheid te vergroten. Welke zijn deze belangenorganisaties? Wat is er uit deze gesprekken gekomen en wanneer is de Minister tevreden over een eventuele toename van aangiftebereidheid? Kan de Minister dit kwantitatief aangeven? Waarom kiest de Minister er niet voor om ook met ervaringsdeskundigen te praten?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister erover nadenkt om te komen tot een gedragscode. Heeft de Minister hier inmiddels al over nagedacht en wat is de stand van zaken hiervan? Hoe ziet de Minister een dergelijke gedragscode voor zich? Wie gaat er toezien op de gedragscode en wie grijpt er in als deze niet wordt nageleefd? En hoe hoog acht de Minister de kans dat organisaties die gebruikmaken van conversie therapieën aan dergelijke gedragscodes deelnemen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling de brief over de onderzoeksopzet naar blootstelling aan homogenezingstherapieën gelezen en hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie vragen wat de stand van zaken is van het uitgezette onderzoek. Kan de Minister aangeven bij welke partijen het onderzoek is uitgezet? Wanneer wordt de eerste fase van het onderzoek verwacht, aangezien in de planning is opgenomen dat die eind januari naar de Kamer zou worden verstuurd? Genoemde leden vragen of de Minister nader kan ingaan op wat de eerste fase van het onderzoek omvat en welke onderzoeksmethoden daarbij zijn gebruikt. Wordt in de onderzoeksmethoden ook gekeken naar allerhande trainingen en bijbelscholen gericht op verandering en identiteit die worden aangeboden door bijvoorbeeld evangelische christenen? Is er ook gekeken naar andere onderzoeken, bijvoorbeeld naar misbruik van kinderen, waar het niet altijd voor de hand ligt dat slachtoffers zich zelf melden of het misbruik herkennen?

De leden van de D66-fractie vragen aan de Minister of bij het tweede deel van het rapport met mogelijke beleidsmaatregelen ook wordt gekeken naar de verschillende internationale voorbeelden, zoals de aangekondigde wetgeving in Duitsland. Op welke manier leidt het onderzoek naar aanleiding van de nader gewijzigde motie van het lid Bergkamp c.s. over onderzoek naar blootstelling aan homogenezingstherapieën (Kamerstuk 28 345, nr. 219) tot uitvoering van de tweede nader gewijzigde motie van het lid Yesilgöz-Zegerius c.s. (Kamerstuk 30 420, nr. 320)? Bij welke uitkomsten gaat de Minister over tot het maken van een wetsvoorstel, of is dat niet afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie verwelkomen de uitvoering van de aangenomen motie. Genoemde leden vragen of in het onderzoek ook eerdere slachtoffers van homogenezingstherapieën worden meegenomen en kunnen zij zich ergens melden? Hoe wordt er ruchtbaarheid gegeven aan dit onderzoek? Voorts vragen zij de Minister hoe de medewerking van kerken en religieuze instellingen aan dit onderzoek gewaarborgd wordt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de wijze waarop de Minister invulling geeft aan de moties inzake het kwalitatief onderzoek naar «conversietherapieën». Genoemde leden maken graag van de gelegenheid gebruik om hierover enkele vragen te stellen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister in de afgelopen periode diverse gesprekken heeft gevoerd met belangenorganisaties, verenigingen en overkoepelende organen van kerken. Het doel van deze gesprekken was «een concreter beeld te krijgen van de problematiek, om zo beter te kunnen bepalen hoe een onderzoek eruit zou moeten zien» (Kamerstuk 28 345, nr. 219). Genoemde leden vragen de Minister om aan te geven met welke deskundigen, organisaties en kerken precies is gesproken. Wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? Heeft de Minister hierdoor inderdaad een concreter beeld gekregen van de problematiek? Zij constateren dat de Minister hier in zijn tweede brief (Kamerstuk 28 345, nr. 225) niet op ingaat en vragen hem dit alsnog te doen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat volgens de planning het onderzoek inmiddels is gestart. Genoemde leden hebben vernomen dat de opdracht is verstrekt aan Bureau Beke in samenwerking met Ateno. Deze leden vragen de Minister om toe te lichten wat de criteria van de gunning waren en wat de exacte onderzoeksopdracht of vraagstelling is die aan de onderzoekers is meegegeven. Zij hebben geconstateerd dat aan het einde van de vragenlijst die door de onderzoekers is uitgezet, wordt gewezen op de website dogmavrij.nl/hulp-nodig. Kan de Minister toelichten waarom gekozen is om naar deze site door te verwijzen? Behoort dit ook tot de onderzoeksopdracht?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister in zijn brieven verschillende termen gebruikt om de problematiek te omschrijven, zoals «homogenezingsbehandelingen» of «conversietherapieën», maar dat deze niet worden gedefinieerd. Genoemde leden vragen de Minister om een definitiebepaling onderdeel te laten zijn van het onderzoek.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de IGJ iedere melding van het «genezen» van homoseksualiteit natrekt en hieraan maatregelen verbindt. Genoemde leden vragen de Minister of er ooit een melding is gedaan, waarna uit onderzoek van de IGJ bleek dat er inderdaad sprake was van het aanbieden van een conversietherapie? Welke maatregelen zijn destijds vervolgens getroffen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat in antwoord op eerdere Kamervragen reeds is aangeven dat in de zorg geen ruimte is voor het aanbieden van conversietherapie, maar ook dat het iedereen in Nederland vrij staat om cursussen, coaching of therapieën te geven die niet voorbehouden zijn aan gereguleerde beroepen zoals beschreven in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Aanhangsel Handelingen II 2018/2019, nr. 1788). In aanvulling hierop vragen genoemde leden aan de Minister om te bevestigen dat eenieder die dat wil in vrijheid gebruik zou moeten kunnen maken van dergelijke cursussen, coaching of therapieën. Deelt de Minister de mening dat er pas een probleem ontstaat indien er sprake zou zijn van dwang? Deze leden vragen de Minister of het klopt dat het strafrecht op dit punt reeds mogelijkheden biedt om op te treden tegen het niet in vrijheid ondergaan van conversietherapieën. Zij vragen de Minister of er ooit rechtszaken zijn geweest die te maken hadden met het aanbieden van conversietherapieën. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister hoe deze juridische aspecten wordt betrokken bij het onderzoek. Ook vragen genoemde leden de Minister om, met betrekking tot het tweede deel van het onderzoek, toe te lichten welke partijen om juridisch advies zal worden gevraagd.

II Reactie van de Minister

Inleiding

Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen over de brief van 10 juli 2019 en de brief van 15 november 2019 over de stand van zaken van de uitvoering van de moties inzake onderzoek naar blootstelling aan homogenezingstherapieën van de leden van de fracties van de VVD, D66, de SP en de SGP. De vragen beantwoord ik mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid. Ik heb de antwoorden gegroepeerd naar onderwerp.

Met deze brief bied ik u tevens het eerste deel van het onderzoek «Voor de verandering» aan (fase 1). Dit eerste deel van het onderzoek geeft uitvoering aan de nader gewijzigde motie van het lid Bergkamp c.s.1. Onderzocht is in welke mate jongeren en kwetsbare personen in Nederland worden blootgesteld aan «homogenezingsbehandelingen» of «conversietherapieën». In het onderzoek geven de onderzoekers aan dat zij aansluiten bij de Engelstalige uitdrukking «sexual orientation and gender identity and expression conversion efforts» (SOGIECE).

Hiermee doe ik mijn toezegging om de eerste fase van het onderzoek toe te zenden2 gestand. Afronding van fase 2 van het onderzoek, waarin aanbevelingen en maatregelen geformuleerd zullen worden, staat gepland voor eind juni 2020. Een rapportage van deze tweede fase van het onderzoek zal ik u, mede namens de Minister voor Justitie en Veiligheid en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, toesturen zodra deze gereed is en voorzien van een inhoudelijke reactie.

Voortraject

De leden van de fracties van de VVD en de SGP hebben gevraagd met welke organisaties is gesproken voorafgaand aan het onderzoek, of er ook gesproken wordt met organisaties met een niet-christelijke achtergrond en hoe de ervaringen van mensen die zich niet laten vertegenwoordigen door organisaties zijn geborgd. Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie wat er uit de verkennende gesprekken is gekomen.

Gezien het verzoek vanuit uw Kamer om snel met het onderzoek te starten is voor de verkennende gesprekken volstaan met een selectie van organisaties. De verkennende gesprekken zijn gevoerd met de bij OCW bekende stakeholders, waaronder religieuze LHBTI-organisaties die christelijke en moslim-jongeren vertegenwoordigen, predikanten, deskundigen en het COC. De verkennende gesprekken hadden tot doel inzicht te bieden in de verschijningsvormen van het fenomeen conversietherapie en om na te gaan welke partijen betrokken zouden moeten worden bij het onderzoek.

Uit de gesprekken is onder andere naar voren gekomen dat in de praktijk sprake is van een breed spectrum van handelingen en situaties waarbij de grens tussen hulp bieden aan personen die het moeilijk hebben met hun seksuele oriëntatie of genderidentiteit en op conversie gerichte handelingen niet altijd scherp te trekken is. De handelingen kunnen gericht zijn op het aanzetten tot een celibatair leven (wel zijn, maar niet doen) of op «genezing» (noch zijn, noch doen) en worden aangeboden aan zowel volwassen als minderjarigen. In de gesprekken zijn de volgende voorbeelden genoemd: ervaringen binnen het hulpverleningscircuit (huisarts/psycholoog), hormoontherapie in het land van herkomst, bijbel- en koranscholen, gebedssessies, en bevrijdingspastoraat/duivelsuitdrijvingen. Uit de gesprekken kwam naar voren dat het fenomeen zich sporadisch voordoet in het publieke domein; recente gevallen zijn niet bekend. Uit de gesprekken komt naar voren dat het fenomeen zich veelal voordoet binnen het private domein. De beslotenheid waarmee het private domein vaak gepaard gaat, maakt het lastig om de verschijningsvormen van dit fenomeen te onderzoeken.

Op basis van deze gesprekken is vervolgens de offerte-uitvraag voor het onderzoek opgesteld.

Onderzoek

Planning

Ten aanzien van de planning van het onderzoek zijn door de leden van de fracties van de VVD en D66 vragen gesteld. Zij vragen wanneer de Kamer het onderzoek zal ontvangen en waarom de termijn van 31 januari niet is gehaald.

Om de onderzoekers meer tijd te gunnen om respons te krijgen op de websurveys, is hun gevraagd fase 1 van het onderzoek 7 mei op te leveren. Dit is gebeurd en als bijlage bij deze vragen stuur ik u dan ook dit rapport toe3. De oplevering van fase 2 waarin mogelijke richtingen voor maatregelen in opgenomen zijn, staat gepland voor 30 juni. Daarna stuur ik u dit rapport voorzien van een kabinetsreactie naar uw Kamer. Abusievelijk zijn in de brief van 15 november twee verschillende planningen opgenomen. Door het inkooptraject dat doorlopen moest worden konden de onderzoekers op 20 december starten en was oplevering op 31 januari niet haalbaar.

Onderzoeksmethode

De leden van de D66-fractie vragen wat daarnaast wat de stand van zaken is van het uitgezette onderzoek, bij welke partijen het onderzoek is uitgezet en wat de eerste fase van het onderzoek omvat. Wordt in de onderzoeksmethoden ook gekeken naar allerhande trainingen en bijbelscholen gericht op verandering en identiteit die worden aangeboden door bijvoorbeeld evangelische christenen? Is er ook gekeken naar andere onderzoeken, bijvoorbeeld naar misbruik van kinderen, waar het niet altijd voor de hand ligt dat slachtoffers zich zelf melden of het misbruik herkennen?

Het onderzoek is gegund aan Bureau Beke, dat dit onderzoek uitvoert in samenwerking met Ateno. De eerste fase van het onderzoek omvat drie onderdelen: 1) deskresearch, 2) kwantitatief onderzoek door middel van een survey onder geloofsgemeenschappen en een survey onder ervaringsdeskundigen en 3) interviews met o.a. deskundigen, ervaringsdeskundigen en voorgangers. Als de onderzoekers trainingen gericht op verandering en identiteit tegenkomen, wordt dat meegenomen in het onderzoek. In de literatuur richten de onderzoekers zich niet op literatuur m.b.t. kindermisbruik en meldingsbereidheid in algemene zin. Het onderzoek richt zich op homoconversie bij zowel kinderen als volwassenen.

Betrekken ervaringsdeskundigen

De leden van de SP-fractie vragen of in het onderzoek ook eerdere slachtoffers van homogenezingstherapieën worden meegenomen en hoe er ruchtbaarheid wordt gegeven aan dit onderzoek? Voorts vragen zij de Minister hoe de medewerking van kerken en religieuze instellingen aan dit onderzoek gewaarborgd wordt.

De ervaringsdeskundigen worden enerzijds benaderd via belangenorganisaties als COC, het LKP en Stichting Wijdekerk, via de web-surveys en via kanalen die tijdens het onderzoek worden aangeboord en aangedragen.

Het onderzoek is breed uitgezet onder kerken en andere religieuze instellingen. Deelname kan echter niet worden verplicht.

Kwantificeerbaarheid van het fenomeen

De leden van de VVD-fractie vragen wat de Minister gaat doen als blijkt dat het niet mogelijk is om te komen tot een kwantitatieve inschatting.

Uit het onderzoek blijkt dat over de omvang van de activiteiten gericht op SOGIECE geen betrouwbare uitspraken mogelijk zijn. Dit betreft zowel de kant van de «hulpverleners» als de kant van de «hulpvragers». Het rapport van fase 2 zal inzicht bieden in mogelijke (beleids)maatregelen. Op basis van beide rapporten zal het kabinet komen met eventuele vervolgstappen.

Gunningsproces

De leden van de SGP-fractie vragen de Minister om toe te lichten wat de criteria van de gunning waren en wat de exacte onderzoeksopdracht of vraagstelling is die aan de onderzoekers is meegegeven. Zij hebben geconstateerd dat aan het einde van de vragenlijst die door de onderzoekers is uitgezet, wordt gewezen op de website dogmavrij.nl/hulp-nodig. Zij vragen de Minister om een toelichting hierop.

In de offerteaanvraag is opgenomen dat het doel van het onderzoek is:

  • Inzicht krijgen in de verschijningsvormen van dergelijke praktijken en waar of in welke context deze plaatsvinden (religieus of anders) en op welke manier;

  • Wat de omvang is;

  • Door wie het plaatsvindt;

  • Wat de leeftijd van de slachtoffers is;

  • Wat de gevolgen voor de slachtoffers zijn;

  • Inzicht in waar deze praktijken als een probleem worden ervaren en welke maatregelen genomen kunnen worden om de ervaren problemen te adresseren.

Om te onderzoeken in welke mate jongeren en kwetsbare personen worden blootgesteld aan dergelijke praktijken is de onderzoekers gevraagd in ieder geval tien (10) ervaringsdeskundigen te interviewen. Tevens worden religieuze partijen uit kerkelijke gemeenschappen geïnterviewd.

In de offerteaanvraag zijn de volgende gunningscriteria gehanteerd:

  • 1. Kwaliteit van het plan van aanpak, de uitwerking van de onderzoeksvragen en kwaliteit van het onderzoeksteam;

  • 2. Prijs.

Met de opdrachtnemer is een Dienstverlengingsovereenkomst gesloten onder de ARVODI-2018.

Dogma-vrij is genoemd omdat de initiatiefnemer, Inge Boscha, door stichting Wijdekerk is geadviseerd vanwege haar netwerk aan hulpverleners die gespecialiseerd zijn in religieus stresstrauma. Dit voor eventuele nazorg voor de ervaringsdeskundigen die uit het netwerk van stichting Wijdekerk meewerken aan het onderzoek. Nazorg was namelijk één van de voorwaarden voor het verlenen van medewerking aan het onderzoek.

Definitie «homogenezingstherapie/conversietherapie»

De leden van de SGP-fractie vragen de Minister om een definitiebepaling onderdeel te laten zijn van het onderzoek.

In het onderzoek geven de onderzoekers aan dat zij aansluiten bij de Engelstalige uitdrukking «sexual orientation and gender identity and expression conversion efforts» (SOGIECE) die een breed palet aan praktijken bestrijkt.

Fase 2 van het onderzoek

De leden van de D66-fractie vragen aan de Minister of bij het tweede deel van het rapport met mogelijke beleidsmaatregelen ook wordt gekeken naar de verschillende internationale voorbeelden, zoals de aangekondigde wetgeving in Duitsland.

Bij de inventarisatie van mogelijke beleidsmaatregelen worden ook de ervaringen in landen, die volgens de ILGA goed scoren op het tegengaan van therapieën die gericht zijn op het veranderen van iemands seksuele gerichtheid of genderidentiteit, betrokken voor zover beschikbaar op basis van openbare bronnen.

Vrijheid om gebruik te maken van dergelijke cursussen en therapieën

De leden van de SGP-fractie vragen om te bevestigen dat eenieder die dat wil in vrijheid gebruik zou moeten kunnen maken van cursussen, coaching of therapieën die niet voorbehouden zijn aan gereguleerde beroepen. Deze leden vragen de Minister of het klopt dat het strafrecht op dit punt reeds mogelijkheden biedt om op te treden tegen het niet in vrijheid ondergaan van conversietherapieën. Zij vragen de Minister of er ooit rechtszaken zijn geweest die te maken hadden met het aanbieden van conversietherapieën. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister hoe deze juridische aspecten wordt betrokken bij het onderzoek. Ook vragen genoemde leden de Minister om, met betrekking tot het tweede deel van het onderzoek, toe te lichten welke partijen om juridisch advies zal worden gevraagd.

Het (straf)recht biedt mogelijkheden om (achteraf) op te treden tegen het niet in vrijheid ondergaan van conversietherapie. Hoewel het eenieder in Nederland vrij staat om vrijwillig cursussen, coaching of therapieën aan te bieden of te volgen, dienen deze wel binnen de wettelijke kaders te worden uitgevoerd. De vraag welke verschijningsvormen het fenomeen conversietherapie heeft en hoe die zich verhouden tot het (straf)recht maakt een wezenlijk onderdeel uit van het onderzoek. Het is aan de onderzoekers om te bepalen welke partijen nodig zijn om te komen tot een gedegen (juridische) analyse. Bij de rechtspraak zijn geen gegevens voorhanden over eventuele rechtszaken (zowel civiel- als strafrecht) rond het aanbieden van conversietherapieën. Voor zover er informatie aanwezig is, kan deze niet uit de systemen worden gegenereerd.

Gesprek over aangiftebereidheid

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister in gesprek zal gaan met het Openbaar Ministerie, de politie en belangenorganisaties om de aangiftebereidheid te vergroten. Welke zijn deze belangenorganisaties? Wat is er uit deze gesprekken gekomen en wanneer is de Minister tevreden over een eventuele toename van aangiftebereidheid? Kan de Minister dit kwantitatief aangeven? Waarom kiest de Minister er niet voor om ook met ervaringsdeskundigen te praten?

Inzetten op het vergroten van de aangiftebereidheid dient te volgen op een analyse van de verschijningsvormen van conversietherapie en een antwoord op de vraag op welke wijze een zinvolle overheidsinterventie kan worden vormgegeven. Beide vragen komen aan de orde in het nu lopende onderzoek. In de beleidsreactie, die zal volgen op het rapport in fase 2, zal het kabinet ook ingaan op de maatregelen die worden voorzien om de meldings- en aangiftebereidheid bij misstanden rond conversietherapie te vergroten.

Strafbaarstelling (incl. motie Yesilgöz) (VVD)

De leden van de VVD-fractie vragen als het niet mogelijk blijkt om te komen tot een kwantitatieve inschatting welke stappen de Minister gaat ondernemen.

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie welke mogelijkheden er zijn voor strafbaarstelling en hoe verhoudt dit statement zich tot de constatering dat «in de beleidsreactie worden bezien of aanvullende (strafrechtelijke) regelgeving aangewezen is»? De leden van D66 vragen bij welke uitkomsten de Minister overgaat tot het maken van een wetsvoorstel.

Naast een kwantitatieve inschatting zal ook de impact van de therapieën een rol spelen bij de afweging voor mogelijke vervolgstappen als het onderzoek is afgerond. Ik hecht eraan te benadrukken dat er op dit moment reeds mogelijkheden zijn om op te treden tegen misstanden als gevolg van conversietherapieën. In de reguliere zorg is geen ruimte voor het aanbieden van conversietherapie.

Zoals eerder uiteengezet biedt ook het (straf)recht reeds mogelijkheden om – ook buiten de reguliere zorg – op te treden. Met het lopende onderzoek wordt beoogd inzicht te krijgen in de aard en omvang van het fenomeen conversietherapie en de mate waarin aanvullend beleid en wet- en regelgeving een zinvolle bijdrage kan leveren.

Voor het kabinet geldt als uitgangspunt dat misstanden rond het aanbieden van conversietherapieën aangepakt moeten kunnen worden. Uit het onderzoek moet blijken in welke mate er in Nederland aanbod is van conversietherapieën en of het huidige instrumentarium van toezichthouders, handhavers en politie volstaat om misstanden effectief aan te pakken. Naar aanleiding van het onderzoek zal worden bezien of aanvullende regelgeving aangewezen is.

Gedragscode

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister erover nadenkt om te komen tot een gedragscode. Heeft de Minister hier inmiddels al over nagedacht en wat is de stand van zaken hiervan; hoe ziet de Minister een dergelijke gedragscode voor zich; wie gaat er toezien op de gedragscode en wie grijpt er in als deze niet wordt nageleefd en hoe hoog acht de Minister de kans dat organisaties die gebruikmaken van conversie therapieën aan dergelijke gedragscodes deelnemen, zo vragen deze leden.

Het kabinet heeft het Humanistisch Verbond gevraagd om een concept-gedragscode op te stellen voor een brede bespreking in kerken en andere religieuze instellingen. Een gedragscode inzake het aanbieden van conversietherapie wordt ook in het Verenigd Koninkrijk gehanteerd; daar ligt de nadruk echter meer op de reguliere gezondheidszorg. Zoals ook uiteen is gezet in de brief van 10 juli is het kabinet voornemens de gedragscode in Nederland vooral te richten op de grenzen van (pastorale) zorg voor personen uit de LHBTI-gemeenschap die worstelen met hun seksuele gerichtheid of hun genderidentiteit in relatie tot hun geloof of levensovertuiging.

Het kabinet beseft dat dit een uitermate precair onderwerp betreft, dat zorgvuldige afstemming vergt, ook binnen de kerkelijke en interreligieuze koepels, om tot een zo breed mogelijk draagvlak te komen. Vooralsnog ziet het kabinet de gedragscode als een vrijwillig richtsnoer waaraan zowel religieuze instellingen als gelovigen hun handelwijze kunnen toetsen. Tegelijkertijd kan het niet onderschrijven van een gedragscode voor de rechter, bijvoorbeeld in een civiele schadevergoedingszaak, wel een indicatie opleveren dat niet is gehandeld zoals in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is.

IGJ

De leden van de VVD-fractie en de SGP-fractie vragen welke maatregelen de IGJ neemt en hoe vaak de IGJ meldingen heeft ontvangen en welke maatregelen er vervolgens zijn getroffen?

IGJ houdt toezicht op de zorg in Nederland. In het geval van homogenezingstherapie is geen sprake van ziekte en daarmee ook niet van op genezing gerichte zorg. IGJ houdt op dit soort situaties dan ook geen toezicht. IGJ kan in een individuele situatie als aantoonbaar sprake is van het toebrengen van ernstige schade c.q. mishandeling, altijd aangifte doen bij het Openbaar Ministerie (OM). Overigens kan de cliënt ook zelf hiervan aangifte doen bij de politie. In 2008 heeft IGJ een melding onderzocht over «homo-genezing», maar toen bleek de onderzochte instelling deze therapie niet te verlenen. Sinds 2008 heeft IGJ geen meldingen of signalen meer ontvangen over «homo-genezing».


X Noot
1

Kamerstuk 28 345, nr. 219.

X Noot
2

Kamerstukken 28 345 en 30 420, nr. 225.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven