28 345 Aanpak huiselijk geweld

Nr. 205 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 november 2018

In het Algemeen Overleg (AO) van 4 oktober jongstleden over ouderenmishandeling (Kamerstuk 28 345, nr. 204) heeft Kamerlid Agema (PVV) gevraagd hoeveel van de extra € 7 miljoen die aan de decentralisatie-uitkering voor de 35 centrumgemeenten is toegevoegd, besteed is aan de opvang van ouderen. Daarbij was in het bijzonder de vraag hoeveel crisisbedden er nu zijn. Ik heb toegezegd uw Kamer hierover schriftelijk te informeren. Met deze brief kom ik deze toezegging na.

In het actieplan «Ouderen in veilige handen» (bijlage bij Kamerstuk 29 389, nr. 30) was het versterken van de aanpak van ouderenmishandeling op lokaal/regionaal niveau één van de prioriteiten. Per brief (d.d. 30 november 2012) zijn de gemeenten indertijd geïnformeerd over de extra middelen hiervoor. Het ging om eenmalig € 5 miljoen in 2011 en vanaf 2012 jaarlijks structureel € 7 miljoen. Deze middelen waren bestemd voor de brede aanpak van ouderenmishandeling, niet specifiek voor het creëren van crisisbedden. Een enkele gemeente heeft indertijd in het kader van deze aanpak crisisopvang geregeld voor ouderen die slachtoffer waren van ouderenmishandeling. Andere gemeenten gaven aan dat een crisisbed lang niet altijd als passende maatregel wordt gezien, bijvoorbeeld als het gaat om situaties van ontspoorde zorg bij overbelaste partners. Het herstel van de relatie en het ontlasten van de partner moet dan voorop staan, niet het uit huis halen van het slachtoffer of de pleger.

Actuele informatie over de inzet van noodbedden bij crisisopvang is niet beschikbaar. Zoals ik in mijn brief over de aanpak van ouderenmishandeling1 en ook in het AO aangaf, wordt alle gemeenten en regio’s gevraagd om

ouderenmishandeling in de regiovisie op te nemen en die visie te concretiseren in een uitvoeringsplan. De vraag voor welke slachtoffers op welk moment een noodbed beschikbaar moet zijn, hoort daar ook in thuis. Ik zal de gemeenten daarop wijzen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

Kamerstuk 28 345, nr. 203

Naar boven