28 286 Dierenwelzijn

Z VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 januari 2024

De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 hebben kennisgenomen van de antwoorden van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 13 november 2023, zoals opgenomen in het verslag van een nader schriftelijk overleg2 over de aanpak dierwaardige veehouderij en vervolgstappen amendement 2.1 Wet dieren3 en de voortgangsbrief convenant dierwaardige veehouderij4. De leden van de fractie van de PvdD hadden naar aanleiding hiervan nog een aantal vervolgvragen en opmerkingen.

Naar aanleiding hiervan is op 12 december 2023 een brief gestuurd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De Minister heeft op 26 januari 2024 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Den Haag, 12 december 2023

De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van uw antwoorden van 13 november 2023, zoals opgenomen in het verslag van een nader schriftelijk overleg5 over de aanpak dierwaardige veehouderij en vervolgstappen amendement 2.1 Wet dieren6 en de voortgangsbrief convenant dierwaardige veehouderij7. De leden van de fractie van de PvdD hebben naar aanleiding hiervan nog een aantal vervolgvragen en opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de fractie van de PvdD willen u vriendelijk verzoeken om de vragen en subvragen afzonderlijk te beantwoorden.

De fractieleden van de PvdD signaleren dat u in uw beantwoording wijst op de welzijnscheck varkens. Begrijpen zij het goed dat als veehouders op zodanige wijze varkens zouden houden, dat bij de check alle antwoorden in de groene kolom zouden worden gezet en negatieve gevolgen, zoals staartbijten, niet of niet in betekenende mate aan de orde zouden zijn? Zo ja, zouden er dan voor andere soorten veehouderijen soortgelijke checks kunnen komen en zou ook daarvoor gelden dat als een veehouder op zodanige wijze de betreffende dieren zou houden, dat bij de check alle antwoorden in de groene kolom zouden worden gezet? Mag daarbij worden aangenomen dat negatieve gevolgen die nu aanleiding geven voor ingrepen bij de dieren niet of niet in betekenende mate aan de orde zouden zijn?

U schrijft: «In een diergericht ontworpen stalsysteem moet het mogelijk zijn om dieren te houden zonder dat ingrepen worden gedaan als het couperen van staarten of onthoornen. In veel stallen die nu in gebruik zijn, is dat niet mogelijk».8 Wat bedoelt u met stallen «die nu in gebruik zijn»? Bent u het met de fractieleden van de PvdD eens dat als de wijze waarop dieren gehouden worden in de stallen «die nu in gebruik zijn», zodanig wordt veranderd dat een welzijnscheck positief zal zijn, het wel mogelijk is om dieren te laten verblijven die niet gecoupeerd of onthoornd zijn? Bent u het met deze leden eens dat als dieren in die stallen gehouden worden, op zodanige wijze dat een welzijnscheck positief zal zijn, een dierenarts met het oog op zijn eed geen ingrepen als bedoeld in de artikelen 2.2, 2.3, 2.4, 2.5 en 2,6 van het Besluit diergeneeskundigen mag verrichten die het amendement-Vestering beoogt te verbieden? Als het mogelijk is dat een veehouder dieren op zodanige wijze houdt dat een welzijnscheck positief zal zijn en ingrepen niet nodig zijn, behoort de diergeneeskundige zich dan op grond van zijn eed te onthouden van ingrepen als bedoeld in de artikelen 2.2, 2.3, 2.4, 2.5 en 2,6 van het Besluit diergeneeskundigen, omdat die ingrepen niet noodzakelijk zijn doordat de noodzaak voortvloeit uit een wijze van houden door de veehouder en niet uit de gezondheidstoestand van het dier?

U stelt dat als varkens voldoende leefruimte en exploratiemogelijkheden wordt geboden zodanig dat zij op een nagenoeg «natuurlijke» wijze kunnen leven, er nog steeds een noodzaak tot het afknippen van staarten zou bestaan. U wijst in dat verband op constateringen in de welzijnschecklist van de WUR voor biologische varkenshouders. Hoe verhoudt zich dat met de constatering in die welzijnschecklist «dat voor 2010 staartbijten in biologische varkenshouderijen slechts incidenteel voorkwam»?

U heeft het in de beantwoording van vragen van de fractieleden van de BBB over «het verantwoord uitfaseren van ingrepen».9 Doelt u daarmee op de impact die het amendement-Vestering heeft op het verdienvermogen van veehouders? Hebben de Tweede en Eerste Kamer bij de aanvaarding van de wetswijziging (amendement-Vestering) aangegeven dat bij het bepalen van de invoeringsdatum rekening dient te worden gehouden met de impact op het verdienvermogen van veehouders? Zo nee, hoe kan uw voornemen tot «verantwoord uitfaseren» worden opgevat als het uitvoeren van het besluit van het parlement?

Houdt u in internationaal verband rekening met de uitgangspunten van dierwaardige veehouderij? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Ondersteunt u in het internationale beleid de uitbreiding van de intensieve veehouderij? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de inspanningen van de huidige regering in internationale context om de intensieve veehouderij, de Nederlandse veehouderij sector in het bijzonder en de daaraan gelieerde sectoren (zoals veevoer, veterinaire kennis) te ondersteunen (bijvoorbeeld in haar OS-beleid, handelsmissies, handelsverdragen, kennisontwikkeling en kennisdeling)? In welke mate en hoe houdt u bij de in de vorige volzin genoemde activiteiten rekening met de uitgangspunten van de dierwaardige veehouderij? De fractieleden van de PvdD zijn van mening, gezien de negatieve gevolgen van de intensieve veehouderij voor mens, dier en milieu, dat het ondersteunen van de internationale uitbreiding van de intensieve veehouderij ongewenst is. Deelt u deze mening? Zo ja, hoe zet u zich in om deze uitbreiding te vermijden en de intensieve veehouderij internationaal verder af te bouwen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdD-fractie vragen of de uitgangspunten voor de dierwaardige veehouderij ook voor binnenlands en internationaal transport en slachthuizen gelden.

De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 19 januari 2024.

Voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G.J. Oplaat

BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 januari 2024

Hierbij stuur ik u de antwoorden op schriftelijke vragen die zijn gesteld door de fractie van de Partij voor de Dieren over aanpak dierwaardige veehouderij op 12 december 2023 onder nummer 172321.07U.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

172321.07U

1

De fractieleden van de PvdD signaleren dat u in uw beantwoording wijst op de welzijnscheck varkens. Begrijpen zij het goed dat als veehouders op zodanige wijze varkens zouden houden, dat bij de check alle antwoorden in de groene kolom zouden worden gezet en negatieve gevolgen, zoals staartbijten, niet of niet in betekenende mate aan de orde zouden zijn? Zo ja, zouden er dan voor andere soorten veehouderijen soortgelijke checks kunnen komen en zou ook daarvoor gelden dat als een veehouder op zodanige wijze de betreffende dieren zou houden, dat bij de check alle antwoorden in de groene kolom zouden worden gezet? Mag daarbij worden aangenomen dat negatieve gevolgen die nu aanleiding geven voor ingrepen bij de dieren niet of niet in betekenende mate aan de orde zouden zijn?

Antwoord

Staartbijten bij varkens heeft meerdere oorzaken. Het kan worden veroorzaakt door een relatief groot aantal uiteenlopende huisvestings- en managementfactoren. De welzijnscheck is een hulpmiddel bij de risicobeoordeling van het bijtgedrag van varkens. Via de welzijnscheck krijgen de varkenshouder en zijn dierenarts inzicht in de mate waarin bijtgedrag op het bedrijf voorkomt en welke risicofactoren op het bedrijf aanwezig zijn die de kans op staartbijten vergroten. Varkenshouders zijn op basis van eisen uit de kwaliteitssystemen (IKB’s) verplicht om de welzijnscheck jaarlijks uit te voeren.

Als alle seinen in de welzijnscheck op groen staan en er relatief weinig staartbijten op het bedrijf voorkomt, maar er niettemin aan de voorwaarden om te mogen couperen wordt voldaan, kan de houder in overleg met zijn dierenarts starten met het ervaring opdoen met het houden van varkens met hele staarten door bijvoorbeeld enkele tomen biggen te houden met ongecoupeerde staarten. De houder dient daarbij alert te blijven op wijzigingen in de omstandigheden die kunnen leiden tot een toename van het risico op staartbijten, en eventuele uitbraken van staartbijten. In mijn brief aan uw Kamer van 13 november 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. Y) heb ik in dit verband gewezen op de metafoor van de «overlopende emmer». De emmer is gevuld met diverse factoren die het risico van het optreden van staartbijten kunnen vergroten. Een relatief kleine verslechtering van een risicofactor of een nieuwe factor (bijvoorbeeld omslag van het weer, tocht of aanpassing in het voer) kan ertoe leiden dat de emmer (opnieuw) overloopt, waardoor staartbijten ontstaat. Om staartbijten te voorkomen zal de varkenshouder de emmer met risicofactoren zo leeg mogelijk moeten blijven houden. Dit vraagt naast aanpassingen aan de houderij (bijvoorbeeld investeringen in verbetering van het stalklimaat), en tijdsinzet ook veel van het vakmanschap van de houder.

Een risicobeoordeling of welzijnscheck is alleen zinvol in het geval dat, zoals bij staartbijten, de (multifactoriële) oorzaken van de ontstane welzijns- en diergezondheidschade per bedrijf sterk kunnen verschillen. De aanpak om ingrepen uit te faseren verschilt dan ook per ingreep, en daarmee ook per sector.

Voor het uitfaseren van ingrepen bij pluimvee wordt gebruik gemaakt van de adviezen van de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee (Kamerstuk II 28 286, nr. 1296, Kamerstuk II 28 286, nr. 1284 en Kamerstuk II 28 286, nr. 1139). Het doel van deze stuurgroep is om te beoordelen wanneer ingrepen bij pluimvee op basis van dierenwelzijn verantwoord achterwege gelaten kunnen worden en de Minister van LNV daarover te adviseren. Deze stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers uit de pluimveeketen, de dierenbescherming en wordt bijgestaan door het Ministerie van LNV. Onderzoekers van Wageningen UR adviseren de Stuurgroep.

In mijn antwoorden van 13 november 2023 op eerdere vragen van uw Kamer over de aanpak dierwaardige veehouderij (Kamerstuk 28 286, nr. Y) heb ik mijn algemene inzet ten aanzien van ingrepen, waaronder het couperen van varkensstaarten, opgenomen. Als alternatief voor het amendement op artikel 2.1 Wet dieren zal ik regelgeving opstellen gericht op het onder andere uitfaseren dan wel maximaal inperken van ingrepen die dienen om dieren aan te passen aan het houderijsysteem.

2

U schrijft: «In een diergericht ontworpen stalsysteem moet het mogelijk zijn om dieren te houden zonder dat ingrepen worden gedaan als het couperen van staarten of onthoornen. In veel stallen die nu in gebruik zijn, is dat niet mogelijk». Wat bedoelt u met stallen «die nu in gebruik zijn»? Bent u het met de fractieleden van de PvdD eens dat als de wijze waarop dieren gehouden worden in de stallen «die nu in gebruik zijn», zodanig wordt veranderd dat een welzijnscheck positief zal zijn, het wel mogelijk is om dieren te laten verblijven die niet gecoupeerd of onthoornd zijn?

Antwoord

Met stallen «die nu in gebruik zijn», bedoel ik stallen in de conventionele houderij. Aanpassing van deze stallen naar diergericht ontworpen stalsysteem is inderdaad een belangrijke voorwaarde voor het kunnen stoppen met specifieke ingrepen.

Om te kunnen stoppen met ingrepen is het niet alleen van belang dat stallen anders worden gebouwd en ingericht. Het gaat ook om aanpassingen in de dierverzorging en bedrijfsvoering. Om essentiële aanpassingen in huisvestingsystemen door te kunnen voeren zal de markt bereid moeten zijn hiervoor (meer) te gaan betalen.

3

Bent u het met deze leden eens dat als dieren in die stallen gehouden worden, op zodanige wijze dat een welzijnscheck positief zal zijn, een dierenarts met het oog op zijn eed geen ingrepen als bedoeld in de artikelen 2.2, 2.3, 2.4, 2.5 en 2,6 van het Besluit diergeneeskundigen mag verrichten die het amendement-Vestering beoogt te verbieden? Als het mogelijk is dat een veehouder dieren op zodanige wijze houdt dat een welzijnscheck positief zal zijn en ingrepen niet nodig zijn, behoort de diergeneeskundige zich dan op grond van zijn eed te onthouden van ingrepen als bedoeld in de artikelen 2.2, 2.3, 2.4, 2.5 en 2,6 van het Besluit diergeneeskundigen, omdat die ingrepen niet noodzakelijk zijn doordat de noodzaak voortvloeit uit een wijze van houden door de veehouder en niet uit de gezondheidstoestand van het dier?

Antwoord

Het is aan dierenartsen zelf om hierin een zorgvuldige afweging te maken, die recht doet aan de intrinsieke waarde van het dier rekening houdend met de omstandigheden waarbinnen dat dier op dat moment gehouden wordt. De dierenarts dient zich daarbij te houden aan de voor de beroepsgroep vigerende regelgeving, waaronder de genoemde artikelen in het Besluit diergeneeskundigen. Daarbij dient de dierenarts te handelen conform goede veterinaire praktijken, waaronder inbegrepen de eed. Dit handelen kan uiteindelijk worden getoetst door de Veterinaire Tuchtcolleges.

Overigens worden de meeste ingrepen verricht door de houder, en niet door de dierenarts. Bepaalde ingrepen, zoals het aanbrengen van oormerken ten behoeve van identificatie en registratie kunnen wettelijk verplicht zijn. Een aantal van die (toegestane) ingrepen ter identificatie zijn opgenomen in artikel 2.6 van het Besluit diergeneeskundigen.

Ik zet me in voor de ontwikkeling naar het uitsluitend gebruik van diergericht ontworpen houderijsystemen, waarbij het niet meer nodig is om bepaalde ingrepen te verrichten.

4

U stelt dat als varkens voldoende leefruimte en exploratiemogelijkheden wordt geboden zodanig dat zij op een nagenoeg «natuurlijke» wijze kunnen leven, er nog steeds een noodzaak tot het afknippen van staarten zou bestaan. U wijst in dat verband op constateringen in de welzijnschecklist van de WUR voor biologische varkenshouders. Hoe verhoudt zich dat met de constatering in die welzijnschecklist «dat voor 2010 staartbijten in biologische varkenshouderijen slechts incidenteel voorkwam»?

Antwoord

Ik heb niet aangegeven dat als varkens op nagenoeg natuurlijke wijze kunnen leven er een noodzaak tot het couperen van staarten is. Als de houderijomstandigheden dusdanig zijn zoals bij de biologische houderij waardoor het risico op staartbijten laag is, is het mogelijk om te stoppen met couperen.

Dat wil niet zeggen dat er in de biologische houderij geen staartbijten plaatsvindt. Zoals u aangeeft blijkt uit de welzijnschecklist uit 2010 dat staartbijten incidenteel plaatsvond bij biologisch gehouden varkens. En dat het bij een aantal biologische varkenshouders sindsdien vaker voorkomt.

In de Kamerbrief waar u naar refereert (Kamerstuk 28 286, nr. Y) verwijs ik tevens naar een recent onderzoek van Wageningen UR (juli 2023). Uit dit onderzoek10 blijkt dat ruim 13% van de biologische varkens gemeten aan de slachtlijn staartbijtwonden heeft, tegen 10% van de varkens die afkomstig zijn van conventionele varkensbedrijven. Dit geeft aan dat het terugdringen van staartbijten een uitdaging is. Zelfs in dierwaardige systemen, zoals de biologische veehouderij, is aandacht voor het terugdringen van het risico op staartbijten in het dagelijks management nodig. Dat het percentage staartbijtwonden op conventionele bedrijven relatief lager is, is te verklaren: op deze bedrijven worden de staarten van varkens immers gecoupeerd om het risico op staartbijten te verminderen.

5

U heeft het in de beantwoording van vragen van de fractieleden van de BBB over «het verantwoord uitfaseren van ingrepen». Doelt u daarmee op de impact die het amendement-Vestering heeft op het verdienvermogen van veehouders? Hebben de Tweede en Eerste Kamer bij de aanvaarding van de wetswijziging (amendement-Vestering) aangegeven dat bij het bepalen van de invoeringsdatum rekening dient te worden gehouden met de impact op het verdienvermogen van veehouders? Zo nee, hoe kan uw voornemen tot «verantwoord uitfaseren» worden opgevat als het uitvoeren van het besluit van het parlement?

Antwoord

Met het verantwoord uitfaseren van ingrepen, bedoel ik dat het uitfaseren van een ingreep zodanig moet plaatsvinden dat dit vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en diergezondheid verantwoord is.

Het stoppen met het verrichten van ingrepen zonder dat het houderijsysteem, de dierverzorging en bedrijfsvoering is aangepast aan de gedragsbehoeften van het dier kan leiden tot ernstige verwondingen bij dieren.

6

Houdt u in internationaal verband rekening met de uitgangspunten van dierwaardige veehouderij? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Ondersteunt u in het internationale beleid de uitbreiding van de intensieve veehouderij? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de inspanningen van de huidige regering in internationale context om de intensieve veehouderij, de Nederlandse veehouderij sector in het bijzonder en de daaraan gelieerde sectoren (zoals veevoer, veterinaire kennis) te ondersteunen (bijvoorbeeld in haar OS-beleid, handelsmissies, handelsverdragen, kennisontwikkeling en kennisdeling)? In welke mate en hoe houdt u bij de in de vorige volzin genoemde activiteiten rekening met de uitgangspunten van de dierwaardige veehouderij? De fractieleden van de PvdD zijn van mening, gezien de negatieve gevolgen van de intensieve veehouderij voor mens, dier en milieu, dat het ondersteunen van de internationale uitbreiding van de intensieve veehouderij ongewenst is. Deelt u deze mening? Zo ja, hoe zet u zich in om deze uitbreiding te vermijden en de intensieve veehouderij internationaal verder af te bouwen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ja, in internationaal verband houd ik rekening met de uitgangspunten van dierwaardige veehouderij.

In EU-verband is reeds onder mijn ambtsvoorganger aan de Europese Commissie kenbaar gemaakt dat voor Nederland het uitgangspunt is dat dieren een intrinsieke waarde hebben en dat het model van de zogenaamde «vijf domeinen» (goede voeding, omgeving, gezondheid, ruimte voor gedrag en mentale toestand) het basisconcept voor dierenwelzijn zou moeten vormen in de Europese dierenwelzijnsregelgeving. Ook in mijn interventie in de Landbouw- en Visserijraad van december 2022 heb ik dit laatste onder de aandacht gebracht.

Ook ondersteun ik recente discussies in het kader van de wereld-diergezondheidsorganisatie WOAH over mondiale dierenwelzijnsstandaarden. Hierbij is ook aan de orde of de «vijf domeinen» als leidraad kunnen worden vastgelegd ter ondersteuning van de systematische wetenschappelijke beoordeling van dierenwelzijn.

In relatie tot het handelsbeleid heb ik ook in reactie op een motie van het Tweede Kamerlid Van der Plas over eenduidige regels voor dierenwelzijn en geen import van producten van buiten de EU die niet aan deze regels voldoen (Kamerstuk II 28 286, nr. 1281) aangegeven dat ik de inzet van de Europese Commissie onderschrijf om te onderzoeken of dierenwelzijnsregels voor producten uit derde landen kunnen worden opgesteld die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van de EU, met inachtneming van de WTO-regels (Kamerstuk II 28 286, nr. 1287).

Het kabinet voert geen specifiek beleid om de intensieve veehouderij internationaal af te bouwen, maar zet zich in voor een integrale verduurzaming van de (intensieve) veehouderijsectoren zowel in Nederland als daarbuiten. De kennis die hierbij in Nederland is opgedaan kan een positieve bijdrage leveren aan de verduurzaming van deze sectoren. Zo heeft Nederland zich bijvoorbeeld afgelopen jaren in het kader van het verminderen van het antibioticagebruik in de veehouderij internationaal ingezet op het belang van goed diermanagement en het verbeteren van de diergezondheid internationaal onder de aandacht te krijgen.

7

De leden van de PvdD-fractie vragen of de uitgangspunten voor de dierwaardige veehouderij ook voor binnenlands en internationaal transport en slachthuizen gelden.

Antwoord

In het traject naar een dierwaardige veehouderij is tot nu toe alleen naar stalsystemen gekeken. Dierwaardigheid speelt echter ook in deze ketenschakels een rol en deze schakels zullen dan ook op een nader te bepalen manier betrokken moeten worden bij de verdere beweging naar een dierwaardige veehouderij. Daarbij worden tevens het voorstel van de Europese Commissie betrokken voor de herziening van de huidige Diertransportverordening. Het BNC-fiche (Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen) over dit voorstel is op 22 december 2023 aan uw Kamer toegezonden.


X Noot
1

Samenstelling:

Kroon (BBB), Oplaat (BBB) (voorzitter), Kemperman (BBB), Jaspers (BBB), Van Knapen (BBB), Kluit (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Van Ballekom (VVD), Meijer (VVD), Klip-Martin (VVD), Rietkerk (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Van Meenen (D66), Van Kesteren (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Janssen (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2023/24, 28 286, Y.

X Noot
3

Kamerstukken I 2023/24, 28 286, W.

X Noot
4

Kamerstukken I 2023/24, 28 286, V.

X Noot
5

Kamerstukken I 2023/24, 28 286, Y.

X Noot
6

Kamerstukken I 2023/24, 28 286, W.

X Noot
7

Kamerstukken I 2023/24, 28 286, V.

X Noot
8

Kamerstukken I 2023/24, 28 286, Y, p. 10.

X Noot
9

Kamerstukken I 2023/24, 28 286, Y, p. 7.

Naar boven