27 923 Werken in het onderwijs

Nr. 197 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2014

Op 6 (Handelingen II 2014/15, nr. 21, items 6, 11 en 14) en 13 november jl. heb ik met uw Kamer overleg gevoerd over onder andere behoud en uitbreiding van banen voor startende leraren. Tijdens het laatste overleg heeft u vragen gesteld over de besteding van de 150 miljoen euro (85 miljoen euro voor het PO en 65 miljoen euro voor het VO) die vanuit het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) beschikbaar is gesteld om scholen de gelegenheid te bieden om jonge leraren in dienst te houden en te nemen. Tijdens het AO heb ik aangegeven dat wij hierover geen kwantitatieve cijfers hebben. Scholen maken eigen keuzes over de inzet van deze middelen. Dit is inherent aan de systematiek van de lumpsum waar we destijds met elkaar voor gekozen hebben. Daarnaast wordt het aantal werknemers in het onderwijs door veel verschillende factoren bepaald.

Verder heb ik tijdens het AO toegezegd dat ik bij de PO-Raad en VO-raad zou informeren of zij een indicatie kunnen geven van het aantal leraren dat in dienst is gehouden of genomen met behulp van de NOA-middelen die voor dit doel bestemd waren. De partners hebben zich gecommitteerd in het NOA aan het uitvoeren van de afspraak om extra werkgelegenheid te creëren voor jonge leraren. Met deze brief informeer ik u over de reactie van de raden.

Uit de reacties van de sectorraden blijkt dat zij niet beschikken over cijfers van het aantal jonge leraren dat in dienst is gehouden of genomen.

De VO-raad verwijst naar de CAO VO 2014/2015. Daarin is bepaald dat de werkgevers wordt gevraagd uiterlijk 1 augustus 2015 de sociale partners te informeren over het aantal jonge leraren dat behouden dan wel aangenomen is. Op basis van de uitkomsten hiervan kunnen zij vanaf dat moment de balans opmaken over het schooljaar 2014/2015. Ook geeft de VO-raad aan dat het geld pas in december 2013 is overgemaakt naar de scholen en daarom pas vanaf het schooljaar 2014/2015 kon worden ingezet in het reguliere formatieplan. De factor tijd maakt dat er nog geen uitspraken over het effect gedaan kunnen worden.

Op basis van een geconstateerde afname van de groei van het aantal WW-rechten in het kalenderjaar 2014, spreekt de PO-Raad de verwachting uit dat schoolbesturen door de extra middelen, ondanks de leerlingendaling, meer leraren in dienst konden houden. Op grond van het «last in, first out»-principe zullen dit vooral jonge leraren zijn. De PO-Raad beschikt echter niet over harde cijfers. De PO-Raad kan hier ook in de toekomst geen harde cijfers over leveren.

Over het algemene beeld van de onderwijsarbeidsmarkt zal ik u informeren via de reguliere momenten, namelijk de begrotings- en verantwoordingscyclus en de arbeidsmarktbrief. Zoals tijdens de begrotingsbehandeling en het AO over lerarenbeleid aan uw Kamer gemeld, kunnen we hierin geen uitspraken doen over één specifieke maatregel uit het NOA.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Naar boven