27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 230 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 februari 2014

De Gezondheidsraad (GR) is op 18 april 2011 verzocht advies uit te brengen over de vraag of omwonenden van landbouwpercelen gezondheidsrisico’s lopen door toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. Ook is de GR verzocht aan te geven of een nieuwe beoordelingsmethodiek voor omwonenden de mogelijke risico’s zou kunnen verminderen, ook voor de Nederlandse situatie. Tenslotte is de GR gevraagd een opinie te geven over nut en mogelijke opzet van een bevolkingsonderzoek.

Hierbij stuur ik u, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het advies1 en de kabinetsreactie hierop2. Ik geef eerst de hoofdlijnen van het advies weer, waarna ik puntsgewijs op de onderdelen in ga. Daarna geef ik aan wat het kabinet gaat doen.

Hoofdlijnen advies

De GR heeft zich gebogen over de vraag of omwonenden van landbouwpercelen kans op gezondheidsschade lopen door het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen. De GR ziet voldoende reden voor blootstellingsonderzoek onder omwonenden en voor aanpassing van de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen. Verder wijst de GR op het nemen van maatregelen die de blootstelling van omwonenden kunnen verminderen. De GR gaat afzonderlijk in op deze onderwerpen in haar advies.

Blootstelling en gezondheid van omwonenden en agrariërs

In eigen land is nauwelijks onderzoek verricht naar de blootstelling en gezondheidstoestand van omwonenden van agrarische percelen. Vooral uit buitenlands onderzoek komen enige aanwijzingen dat omwonenden gezondheidsrisico’s kunnen lopen. Omwonenden maken geregeld melding van misselijkheid of irritaties van huid, ogen of bovenste luchtwegen. Van een aantal middelen is bekend dat ze bij voldoende hoge blootstelling dergelijke klachten kunnen oproepen. Er is op beperkte schaal buitenlands onderzoek gedaan naar chronische effecten bij omwonenden. Het aantal onderzoeken is echter gering en veel onderzoek kent aanzienlijke beperkingen. Daardoor is een oordeel over een oorzakelijk verband met blootstelling vanuit de omgeving niet mogelijk.

De GR constateert voor agrariërs dat er in binnen- en buitenland veel epidemiologisch onderzoek is verricht onder deze beroepsgroep. Daarbij zijn geregeld associaties gevonden tussen blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het optreden van uiteenlopende gezondheidseffecten. Vooral voor de ziekte van Parkinson en voor leukemie bij kinderen van agrariërs zijn die bevindingen consistent. De GR constateert echter ook dat buitenlandse bevindingen niet zo maar naar de Nederlandse situatie zijn door te trekken en dat de onderzoeksresultaten uit eigen land dateren van enige tijd geleden. Tot slot acht de GR het waarschijnlijk dat een gebrekkige naleving van voorschriften een belangrijke oorzaak is van gezondheidseffecten onder agrariërs.

Nut van blootstellingsonderzoek en bevolkingsonderzoek

De GR acht een blootstellingsonderzoek noodzakelijk, gezien de waargenomen gezondheidseffecten bij agrariërs zelf, enige aanwijzingen uit het buitenland voor effecten bij omwonenden en het gebrek aan gegevens van eigen bodem. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zou vervolgens bezien moeten worden of onderzoek naar gezondheidseffecten nuttig is en hoe dat er uit zou moeten zien.

De GR adviseert het blootstellingsonderzoek te richten op agrariërs, hun gezinsleden en niet-agrariërs en daarbij vooral in te zoomen op vrouwen in de vruchtbare leeftijd en heel jonge kinderen. Het onderzoek kan het beste plaatsvinden door verschillende onderzoeksmethoden te combineren: biomonitoring (meten van gewasbeschermingsmiddelen en afbraakproducten in het lichaam, bijvoorbeeld in de urine) én metingen in contactmedia, zoals lucht, bodem, water, huisstof. Een dergelijk veelomvattend onderzoek zou over meerdere jaren moeten worden uitgevoerd en de GR verwacht dat de kosten enkele miljoenen euro’s zullen bedragen.

Maatregelen die de blootstelling van omwonenden verlagen.

De GR constateert dat het nog enige jaren zal duren voordat het voorgestelde blootstellingsonderzoek meer duidelijkheid zal verschaffen over de blootstelling van omwonenden en de risico’s die daaruit voortvloeien. De GR vindt het van belang om nu reeds maatregelen te nemen om de blootstelling van omwonenden te verlagen.

Ten aanzien van de toelatingsprocedure constateert de GR het volgende.

De Nederlandse toelatingsprocedure kent nu nog geen aparte beoordeling van de risico’s voor omwonenden, met uitzondering van de risico’s voor omwonenden van kassen. De GR adviseert de overheid om in EFSA-verband (European Food Safety Authority) te werken aan het toevoegen van een aparte risicobeoordeling voor omwonenden. Het eigenstandig karakter van omwonenden als risicogroep maakt dat volgens de GR noodzakelijk. Ook adviseert de GR om de huidige risicobeoordelingen uit te breiden met het in beschouwing nemen van alle omstanders en passanten, inclusief kinderen.

De GR adviseert om, zolang de methode van de EFSA voor deze onderdelen nog niet gereed is, voor gebruik in Nederland de bestaande Duitse en Britse methoden te hanteren. Verder adviseert de GR dat Nederland in de EU verschillende elementen inbrengt om de beoordelingen te verbeteren.

Tot slot acht de GR betere publieksvoorlichting over de toelatingsprocedure nuttig door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).

Ten aanzien van de agrarische praktijk adviseert de GR voor de landelijke of lokale overheid:

  • De bevordering van geïntegreerde gewasbescherming

  • Verbetering van de klachtenstructuur voor burgers

  • Versterkte handhaving

  • Het instellen van spuitvrije zones

Voorts noemt de GR maatregelen die distributeurs, producenten, telers en omwonenden kunnen nemen.

Kabinetsreactie

Het kabinet neemt de gezondheid van de bevolking zeer serieus. Daarom is de GR ook om advies gevraagd. Het advies van de GR is tot stand gekomen met actieve inbreng van zowel omwonenden van agrarische gebieden als vertegenwoordigers van agrarische sectoren, de handel en de agrochemische industrie. Een ieder kon reacties geven op een conceptadvies, waarvan in ruimte mate gebruik is gemaakt. Het kabinet waardeert deze aanpak en de inbreng van de diverse partijen zeer. De problematiek wordt uiterst gedegen en van alle kanten benaderd. Het rapport is daarmee een volledig en goed gebalanceerd advies geworden van een hoge kwaliteit. Daarom neemt het kabinet het advies over en zal het voortvarend aan de slag gaan met de aanbevelingen van de GR.

Blootstelling en gezondheid van omwonenden en agrariërs

Het feit dat omwonenden en agrariërs, ondanks het zorgvuldige toelatingsbeleid van gewasbeschermingsmiddelen toch mogelijk risico’s zouden kunnen lopen, dient terdege onderzocht te worden. Daarom zal het kabinet het advies overnemen om een meerjarig blootstellingsonderzoek te starten onder omwonenden van bollenvelden, fruitboomgaarden en andere teelten met een intensief gebruik van middelen. De GR geeft aan dat het blootstellingsonderzoek een noodzakelijke stap is voor verder onderzoek naar gezondheidseffecten. Het kabinet vindt het belangrijk om tegelijkertijd ook te kijken naar gezondheidseffecten en zal met het RIVM overleggen op welke manier parallel naar mogelijke gezondheidseffecten gekeken kan worden. Het kabinet heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) reeds gevraagd voorbereidende werkzaamheden uit te voeren om de start van het meerjarig blootstellingsonderzoek te faciliteren. Het RIVM adviseert eerst een pilot uit te voeren om de aanpak en de te gebruiken methodieken te testen. Een dergelijk onderzoek is immers nog nooit uitgevoerd in Nederland. Met een pilot kan ondermeer vastgesteld worden hoeveel personen nodig zijn voor het betrouwbaar meten van urine, hoeveel metingen per persoon nodig zijn en wat de optimale verhouding is tussen het aantal omwonenden en het aantal personen uit de controlegroep.

De voor het blootstellingsonderzoek benodigde expertise is in Nederland verdeeld over verschillende onderzoeksinstellingen en Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en). Het RIVM zal worden gevraagd een consortium te vormen bestaande uit deze partijen en in 2014 een pilot uit te voeren. Op basis hiervan kan een volledig blootstellingsonderzoek uitgevoerd worden in 2015 en 2016. De resultaten zullen dienen om de gebruikte blootstellingsmethodieken te toetsen en waar nodig te verbeteren. Tevens kan dan bekeken worden of het noodzakelijk is blootstellingsbeperkende maatregelen te nemen in aanvulling op het vigerend beleid.

Maatregelen die de blootstelling van omwonenden verlagen.

Het kabinet steunt de inzet om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te beperken, waar mogelijk. Het kabinet heeft hiertoe in de tweede Nota duurzame gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 146) reeds een groot aantal beleidsmaatregelen aangekondigd. Hieronder volgt een specifieke reactie op de GR voorstellen om de blootstelling van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden te verlagen.

a) Toelatingsprocedure

Het kabinet neemt het advies van de GR over om vooruitlopend op de Europese methodiek voor beoordeling van risico’s voor omwonenden het nationale toelatingsbeleid aan te passen. Daarom heeft het kabinet het Ctgb verzocht om de huidige toelatingen aanvullend te beoordelen met de twee reeds bestaande methodieken voor omwonenden (de Britse en Duitse methoden), te beginnen met de middelen die in de bollenteelt en fruitboomgaarden worden gebruikt, waarna middelen voor andere intensieve teelten zullen volgen. Daarmee zullen dan meteen, conform het advies van de GR, de risico’s meegenomen worden voor alle omstanders en passanten, inclusief kinderen, die zich in de buurt van bespuitingen ophouden, niet alleen voor degenen die zich beroepsmatig in de buurt ophouden.

Het Ctgb heeft laten weten dat een analyse van beide methodieken uitwijst dat de methodieken elkaar aanvullen en derhalve beiden bruikbaar zijn. Het Ctgb adviseert het gebruik van de methodieken in het toetsingskader voor het Ctgb op te nemen. Op basis van een toets op risico’s voor omwonenden met beide methodieken, kan het College tot een gegrond oordeel komen over mogelijke risico's. Bij middelen waar onaanvaardbare risico’s worden gevonden, zullen passende maatregelen in de toelating worden genomen. Er wordt nu gewerkt aan een geharmoniseerde Europese methode en zodra EFSA deze methode heeft vastgesteld, zal het Ctgb deze opnemen in het toetsingskader voor gewasbeschermingsmiddelen.

Tenslotte zal het kabinet in de EU de overige aanbevelingen ten aanzien van het verbeteren van de beoordelingen inbrengen.

Ten aanzien van het advies over betere publieksvoorlichting over toelatingsprocedures zal het kabinet voor leken begrijpelijke informatie op de reeds bestaande overheidwebsite http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bestrijdingsmiddelen zetten en met het Ctgb afstemmen dat deze informatie ook op de site van het Ctgb komt.

Daarnaast is in het Nationaal actieplan duurzame gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 110) opgenomen dat actieve communicatie naar het publiek door de overheid over nut en noodzaak van gewasbeschermingsmiddelen zal plaatsvinden. Daarbij zal het publiek worden ingelicht over de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder die voor omwonenden.

b) Geïntegreerde gewasbescherming

Het stimuleren van geïntegreerde gewasbescherming is een van de maatregelen in de tweede Nota duurzame gewasbescherming die bij kunnen dragen aan het verminderen van risico’s voor omwonenden.

c) Goede klachtenstructuur

Het kabinet vindt het belangrijk dat omwonenden weten waar ze met vragen en klachten terecht kunnen, dat ze antwoorden krijgen en dat er een vorm van registratie bijgehouden wordt. Dit laatste geeft immers inzicht of het beleid bijdraagt aan de vermindering van de zorgen van omwonenden. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is beschikbaar voor meldingen die met handhaving te maken hebben. De NVWA inspecteert alle meldingen van incidenten waarbij er een vermoeden van een overtreding is en zal dat ook blijven doen. De GGD is het eerste contactpunt voor gezondheidsvragen en -zorgen. Het kabinet heeft met de NVWA afgesproken dat de NVWA een jaarlijkse rapportage zal opstellen over bovengenoemde meldingen. De NVWA gaat in overleg met de GGD voor wat betreft afstemming en informatie- uitwisseling. Deze rapportages zullen betrokken worden bij de periodieke evaluatie van het gewasbeschermingsbeleid.

d) Versterkte handhaving

Het kabinet heeft de NVWA verzocht om de handhaving op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met voorrang te richten op de bollenteelt, fruitboomgaarden en andere teelten met een intensief gebruik van middelen, een en ander binnen de prioriteitstelling van de NVWA. In 2014 zal daarom bij de controles in het veld specifiek worden gekeken naar het juist toepassen van de voorschriften door middel van toepassingscontroles in deze sectoren. Overigens worden in deze sectoren ook controles uitgevoerd door waterschappen waar het gaat om de watergerelateerde voorschriften in de regelgeving.

e) Spuitvrije zones en afstandeisen

Het kabinet erkent dat in het huidige nationale beleid alleen voor watergangen een teeltvrije zone is voorgeschreven, maar niet voor agrarische terreinen die grenzen aan woningen, scholen e.d. Het kabinet acht het gewenst dat ook voor gevoelige bestemmingen een teeltvrije zone wordt ingevoerd. De Richtlijn duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (2009/128/EG) vraagt immers aan lidstaten om maatregelen te nemen om kwetsbare groepen, zoals zwangere vrouwen en kinderen te beschermen tegen gewasbeschermingsmiddelen.

Invoering hiervan is echter vanuit juridisch oogpunt lastig. De Raad van State (ABRvS 13 mei 2009, 200801516/1) heeft in 2009 de invoering van een dergelijke maatregel afgewezen, wegens het ontbreken van voldoende wetenschappelijke onderbouwing over de mogelijke effecten op de gezondheid van omwonenden.

Er zijn meer gerechtelijke uitspraken met een dergelijke strekking. De benodigde wetenschappelijke onderbouwing is ook nu nog niet aanwezig, het uit te voeren blootstellingsonderzoek zal deze gegevens moeten opleveren.

Het kabinet zal juridisch advies vragen of het met het oog op de Richtlijn duurzaam gebruik en het advies van de GR mogelijk is nu reeds deze zones in te voeren, in het Activiteitenbesluit of in de regelgeving voor de Ruimtelijke Ordening.

Als dat niet mogelijk is, dan zal het kabinet in intensief overleg met de agrarische sector en de agrochemische industrie bekijken wat er in afwachting van de blootstellingsresultaten op vrijwillige basis mogelijk is. Te denken valt bijvoorbeeld aan het systematisch aanleggen van zones met vanggewassen, verdergaande technische maatregelen om de emissies te reduceren, snelle invulling van het good-neighbour initiatief om de communicatie tussen telers en omwonenden te bevorderen (een maatregel uit de tweede Nota). De industrie of de toelatinghouder kan zorgen voor etiketten of voorlichting waarin is aangegeven dat afstandeisen gewenst zijn.

Ik zal u hierover voor de zomer 2014 informeren.

Tenslotte zal het kabinet de overige aanbevelingen voor maatregelen, die de agrarische sector, producenten en distributeurs, en omwonenden kunnen nemen, bespreken met de betrokken partijen.

Het kabinet zal u begin 2015 een voortgangsrapportage sturen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven