26 956 Beleidsnota Rampenbestrijding

Nr. 147 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 Februari 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Veiligheid en Justitie over de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid «Brand bij Chemie-Pack te Moerdijk» (Kamerstuk 26 956, nr. 116) en over de onderdelen van de brief over rampenbestrijding en crisisbeheersing die de aanvullende kabinetsreactie op het bovengenoemde rapport behelzen (Kamerstuk 26 956, nr. 126).

Bij brief van 7 Februari 2013 heeft de minister van Veiligheid en Justitie deze vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

Adjunct-griffier van de commissie, Van Doorn

Inhoudsopgave

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

   

1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

2

2. Vragen en opmerkingen vanuit de PvdA-fractie

4

3. Vragen en opmerkingen vanuit de PVV-fractie

5

4. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie

7

5. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie

10

   

II. Reactie van de minister van Veiligheid en Justitie

12

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie en aanvullende kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid «Brand bij Chemie-Pack te Moerdijk» (hierna: het rapport) en stellen vast dat de minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) voortvarend te werk gaat om de situatie te verbeteren. Zij hebben nog wel enkele vragen.

Voornoemde leden merken op dat in de kabinetsreactie en in de aanvullende kabinetsreactie op het rapport veel maatregelen worden genoemd om de rampenbestrijding te verbeteren. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft in zijn rapport geconcludeerd dat Chemie-Pack als majeur risicobedrijf onvoldoende veiligheidsbewustzijn heeft getoond, dat de verantwoordelijke overheidspartijen te traag hebben gehandeld in het proces van vergunning, toezicht en handhaving en dat er tijdens het incident onduidelijkheid was over de verantwoordelijkheid, taken en bevoegdheden van de vele betrokken partijen. Samen met een te late opschaling en een onvoldoende kwaliteitsniveau van de crisiscommunicatie heeft dit geleid tot crisiscommunicatie die niet voorzag in de maatschappelijke informatiebehoefte. De leden van de VVD-fractie vragen de minister een overzicht te geven, bij voorkeur in tabelvorm, van de maatregelen die hij voor ogen heeft en ook in te gaan op de manier waarop de betreffende maatregelen leiden tot het voorkomen van bovenstaande conclusies.

Gezien de complexiteit van crisisbeheersing vragen deze leden aan de minister een schema, waarin alle verantwoordelijke instanties en betrokkenen een plaats krijgen met de daarbij horende verantwoordelijkheid, aan de Kamer te doen toekomen.

De aan het woord zijnde leden vragen wanneer de Kamer de aanvulling op de huidige regeling Gecoördineerde Regionale IncidentenbestrijdingsProcedure (GRIP-regeling) kan verwachten.

De leden van de VVD-fractie merken met betrekking tot de wettelijke verplichte oefeningen op dat wordt voorgesteld dat veiligheidsregio’s en de rijksoverheid vaker met elkaar gaan oefenen. Zodoende heeft elke veiligheidsregio ten minste eens in de twee jaar een oefening met de rijksoverheid. In de aanvullende kabinetsreactie op het rapport spreekt de minister van het organiseren van een jaarlijkse systeemoefening door veiligheidsregio’s. Dit lijkt tegenstrijdig. Deze leden vragen hoe deze zinsneden zich tot elkaar verhouden. Daarnaast wordt gesteld dat de Inspectie Veiligheid en Justitie (Inspectie VenJ) heeft geconcludeerd dat nog niet altijd wordt voldaan aan het wettelijk minimum met betrekking tot de oefeningen. Welke instrumenten heeft de minister om veiligheidsregio’s aan deze wettelijke eis te laten voldoen? Zijn er sancties toegepast, nu geconcludeerd is dat niet altijd aan de wettelijke eis wordt voldaan? Zo ja, wat heeft dat voor effect gehad? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de veiligheidsregio’s wel het juiste aantal oefeningen uitvoeren?

Voornoemde leden merken op dat de verantwoordelijkheid voor de Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD’s) ligt bij de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Hij zal zelfstandig reageren op de aanbeveling van de OVV met betrekking tot de RUD’s. De leden van de VVD-fractie hebben hierop de vraag hoe de afstemming tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu plaatsvindt met betrekking tot de RUD’s en de uitvoerende taken die betrekking hebben op rampenbestrijding.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de begeleidingscommissie en de klankbordgroep, die voor de evaluatie Wet veiligheidsregio’s door het Wetenschappelijk Onderzoeks- en documentatiecentrum (WODC) worden ingericht, er uitzien.

Deze leden willen graag weten hoe wordt getoetst of veiligheidsregio’s de aanbevelingen daadwerkelijk overnemen die voortkomen uit de rapportages van de Inspectie VenJ.

Met betrekking tot de borging overleg met partners in crisisbeheersing hebben voornoemde leden de vraag wanneer het afsluiten van convenanten tussen de veiligheidsregio’s en de vitale partners is afgerond. Zijn er nog andere middelen mogelijk om ervoor te zorgen dat het overleg met de politie en de gemeenten als partner in de crisisbeheersing in alle veiligheidsregio’s wordt geborgd? Welke middelen is de minister voornemens hiervoor in te zetten?

Het kabinet constateert dat er sprake is van ongewenste onduidelijkheid voor zowel operationele inzet als de crisisbesluitvorming en noemt als belangrijkste oorzaak de complexiteit en diversiteit van de verschillende adviesstructuren en de aansluiting op de crisisbesluitvormingsstructuren. Daarom is er het streven naar een vereenvoudiging van de gehele crisisorganisatie met haar verschillende adviesstructuren en meer standaardisering tussen de verschillende landelijke adviesnetwerken. Deze leden spreken hun steun uit voor deze lijn en zien uit naar de voortgang waarover de Kamer kort na de zomer zal worden geïnformeerd.

De leden van de VVD-fractie pleiten nog steeds voor één loket dat toezicht houdt op een bedrijf op alle relevante veiligheid- en milieuaspecten. Met de vorming van de RUD’s is alleen de kant van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Ministerie van Infrastructuur en Milieu) geregeld. Het toezicht op de Arbowet (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en de Wet op Veiligheidsregio’s (Ministerie van Veiligheid en Justitie) valt hier niet onder. Zolang dit niet geregeld is, is een professionele en constructieve samenwerking tussen de betrokken overheden cruciaal.

Deskundigheid bij brandweer bij preventie en bestrijding incidenten is noodzakelijk. De aan het woord zijnde leden gaan ervan uit dat aandacht voor deskundigheid en competentie meegenomen wordt bij de oprichting van de expertregio’s. Graag vernemen zij de stand van zaken van de totstandkoming van deze expertregio’s.

Deze leden zien onaangekondigde inspecties als een aanvulling op aangekondigde inspecties. De veiligheid binnen de sector is zo geborgd: een bedrijf kan te allen tijde geïnspecteerd kan worden (de zogenaamde «permanent-inspection-readiness»). Zij dringen erop aan dat in de rapportage en communicatie over de inspectieresultaten onderscheid gemaakt wordt tussen direct veiligheidsrelevante overtredingen en relatief onschuldige administratieve fouten en dat daarbij ook het bedrijf in de gelegenheid gesteld wordt om zijn visie op het inspectieresultaat kenbaar te maken.

Ten slotte vragen de leden van de VVD-fractie of de minister bij de industrie kan inventariseren wat voor hen de belangrijkste lessen zijn en hoe deze samenvallen met de aanbevelingen vanuit de overheid.

2. Vragen en opmerkingen vanuit de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie van de minister op het rapport van de OVV naar aanleiding van de ramp bij Chemie-Pack in Moerdijk en de reacties op enkele rapporten over de rampenbestrijding die sindsdien zijn verschenen. Zij onderschrijven het belang om lessen te trekken uit de bestrijding van rampen en uit rampenoefeningen. De afgelopen jaren is met de vorming van veiligheidsregio’s al veel geïnvesteerd in een verbetering van de rampenbestrijding. Er zijn echter nog genoeg aanknopingspunten om op korte termijn winst te halen in de rampenbestrijding en te komen tot een stevige toekomstgerichte evaluatie van de wet op de veiligheidsrisico’s. In dat kader willen deze leden graag enkele vragen voorleggen aan de minister.

Zoals hierboven al aangegeven, hechten deze leden aan een stevige evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s. Er is inmiddels enkele jaren ervaring opgedaan met de nieuwe structuur van veiligheidsregio’s en op basis daarvan kunnen de eerste conclusies getrokken worden over de gewenste toekomstige inrichting van de rampenbestrijding. Deze leden hechten er wel aan dat er oog is voor de nog voortgaande ontwikkeling van de veiligheidsregio’s en de tijd die nodig is om een dergelijke reorganisatie goed door te voeren. Verder valt het hen op dat er in de taakomschrijving van de evaluatiecommissie een zeer sterke nadruk ligt op de rampenbestrijding, terwijl de veiligheidsregio’s ook de verantwoordelijkheid dragen voor de brandweer. Op welke wijze zal de evaluatiecommissie rekening houden met de beide rollen van de veiligheidsregio, die mogelijk een verschillende optimale schaal kennen? Waar een goede rampenbestrijding vraagt om een robuuste schaal, vraagt een goede brandweer om een fijn vertakte dekking en de inzet van lokaal gebonden brandweervrijwilligers.

Het valt de leden van de PvdA-fractie in de tijdsplanning van de evaluatiecommissie op dat de commissie geacht wordt om te rapporteren vlak na de publicatie van een evaluatie van de Veiligheidsregio’s door het WODC. Dit roept voor deze leden de vraag op of de commissie voldoende gebruik kan maken van de belangrijke informatie die deze evaluatie op zal leveren.

De aan het woord zijnde leden constateren dat zij binnenkort geïnformeerd zullen worden over de risicoprofielen en de brandweerdekkingsplannen, zoals die door de veiligheidsregio’s zijn vastgelegd. Zij hechten daar veel belang aan, omdat hiervoor normen in de wet en regelgeving zijn vastgelegd waar mensen duidelijkheid aan moeten kunnen ontlenen. Zij hopen deze informatie spoedig te ontvangen. Daarnaast willen deze leden graag weten welke middelen de minister heeft om naleving van de wet op de Veiligheidsregio’s te bevorderen.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de brand in Moerdijk wederom duidelijk heeft gemaakt dat rampen zich niets aantrekken van grenzen en dat dit organisatorisch voor problemen kan zorgen. Het is daarom van belang dat veiligheidsregio’s afspraken maken met naburige veiligheidsregio’s over de wijze waarop wordt omgegaan met grensoverschrijdende calamiteiten en met wederzijdse bijstand. Op welke termijn verwacht de regering dat alle veiligheidsregio’s dergelijke afspraken hebben? Daarnaast is het van belang dat ook met alle buurlanden dergelijke afspraken zijn. Deze leden willen dan ook graag weten hoe de contacten met vooral België hierover vorderen. Ook vragen zij of het risico van nucleaire ongevallen die een grensoverschrijdend karakter hebben meegenomen worden in deze afspraken.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat bij calamiteiten die de regiogrenzen overschrijden, extra onduidelijkheid ontstaat over de verantwoordelijkheden, hetgeen tot vertragingen kan leiden. Zij zien dat de minister zich inspant om deze onduidelijkheid te verminderen door de onderlinge taken te verduidelijken en door de coördinatie op nationaal niveau te stroomlijnen. Deze leden zijn echter van mening dat de door de OVV geconstateerde onvastheid van rol ook te maken had met een te sterk ingrijpen op nationaal niveau. Hoe gaat de minister de reflex onderdrukken door allerlei bevoegdheden naar zich toe te trekken bij een grensoverschrijdende ramp waardoor meer ruis wordt gecreëerd?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat bij de ramp in Moerdijk het belang van goede informatie over de risico’s voor de omgeving is gebleken en dat de adviesdiensten niet eenduidig werkten. Hierin wil de minister verbeteringen aanbrengen, waarbij drie landelijke adviesdiensten worden genoemd. Dit zijn het Beleidsondersteunend Team milieu-incidenten (BOT-mi), de Eenheid Planning en Advies drinkwater (EPA-d) en Eenheid Planning en Advies nucleair (EPAn). Deze leden willen graag weten of de veiligheidsregio’s gebruik maken van meer adviesdiensten en hoe deze geïntegreerd worden in het gebruik van deze adviesdiensten. Daarnaast wordt er melding gemaakt van het niet vlekkeloos opereren van de informatie-uitwisseling via het Landelijk Crisismanagement Systeem (LCMS). Voornoemde leden vragen welke rol de landelijke overheid speelt in de verbetering van dit systeem. Wordt de werking hiervan in het kader van de eisen van de wet op de Veiligheidsregio’s ook getoetst. Daarnaast vragen zij of de informatie die op departementaal niveau uitgewisseld wordt via het Informatieknooppunt ook via het LCMS gedeeld wordt.

Ten slotte merken de aan het woord zijnde leden op dat een terugkerende conclusie bij de evaluatie van calamiteiten is dat de communicatie naar de samenleving toe verbeterd moet worden. In dat kader willen deze leden graag weten hoe ver de bouw en implementatie van de nieuwe en altijd bereikbare website crisis.nl is, want in Moerdijk bleek deze website niet te voldoen. Ook willen deze leden verduidelijking over de rolverdeling bij de inzet van woordvoerders uit de te vormen pool van regiowoordvoerders. Wie houdt hiervoor de eindverantwoordelijkheid?

3. Vragen en opmerkingen vanuit de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie willen op deze plaats eerst gebruik maken van de mogelijkheid om onverdeeld en welgemeend haar waardering uit te spreken voor de tomeloze inzet van alle hulpverleners die vorig jaar betrokken zijn geweest bij de brandbestrijding en de naslaap hiervan, los van alle conclusies die zijn getrokken over het hulpverleningsproces nadat de brand vorig jaar uitbrak bij Chemie-Pack. Deze leden hebben kennisgenomen van het rapport van de OVV. De conclusies, die in lijn zijn met eerder gepresenteerde onderzoeksrapporten, vormen voor deze leden geen verrassing. Al op 5 januari 2011 had elke deskundige met open vizier feilloos kunnen aangeven waar het precies is misgegaan, zowel in de bedrijfsvoering bij Chemie-Pack als bij de brandbestrijding en traject daarna. Toch is het goed de aannames bevestigd te zien in gedegen onderzoeksrapporten met een zeldzaam kritische toon.

Het organigram van de rampenbestrijdingsorganisatie zegt alles over het gedrocht dat zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. Een veel geziene ontwikkeling bij de Nederlandse overheid in het algemeen is het gegeven dat als blijkt dat de huidige organisatie ergens tekortschiet, er een nieuw onderdeel aan het organigram wordt toegevoegd zonder dat eerst goed wordt onderzocht of er wellicht in het huidige systeem aanpassingen doorgevoerd kunnen worden om hetzelfde resultaat te behalen. Zeker de organisatiestructuur belast met rampenbestrijding dient zo helder en simpel mogelijk te zijn.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat de rampenbestrijdingsorganisatie in Nederland een ramp op zichzelf is. Zij zien graag dat expertise, kunde en kennis voor wat betreft de dagelijkse gang van zaken decentraal is geregeld, maar dat specifieke expertise centraal is gebundeld en fungeert als vliegende keep.

De minister heeft aangekondigd dat de Wet veiligheidsregio’s versneld zal worden geëvalueerd naar aanleiding van de conclusies van de OVV.. De commissie belast met dit onderzoek streeft ernaar om voor 1 juli 2013 een integraal advies uit te brengen over de werking van de Wet veiligheidsregio’s en het brede Nederlandse stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing. Naast deze commissie doet ook de Inspectie VenJ een onderzoek naar de staat van de rampenbestrijding in Nederland. De totstandkoming van deze nieuwe staat van de rampenbestrijding, een prestatiemeting van de veiligheidsregio’s afzonderlijk bekeken, wordt in het eerste kwartaal van 2013 verwacht. Deze leden zijn van mening dat zowel de commissie als de inspectie in feite deze organisatiestructuur en werking onderzoeken en vragen dan ook of er nu geen dubbel werk wordt verricht. Is het niet mogelijk de Inspectie VenJ ter ondersteuning toe te voegen aan de commissie die vervolgens voor juli 2013 een geheel onafhankelijk advies kan uitbrengen?

Elk moment van de dag kan zich in Nederland een ramp of crisis voordoen. Elk dag die verloren gaat alvorens de rampenbestrijdingsorganisatie drastisch wordt gewijzigd, is er volgens deze leden één teveel. Zorgvuldigheid gaat natuurlijk boven alles, maar de huidige bende dient zo snel mogelijk te worden opgeruimd. Liever vandaag dan morgen zien deze leden een geheel nieuwe rampenbestrijdingsorganisatie ontstaan die de risico’s van nu en de toekomst wel de baas kan. Zij gaan ervan uit dat de onderzoeksresultaten inderdaad de noodzaak tot herziening van de huidige organisatie weergeven.

De tussenrapportage van de Inspectie VenJ inzake de staat van de rampenbestrijding laat zien dat er weliswaar vooruitgang wordt geboekt door de veiligheidsregio’s, maar nog altijd zijn de leden van de PVV-fractie (en ook de Inspectie VenJ, zo merken zij tussen al het ambtelijk taalgebruik op) niet tevreden. De brandbestrijding bij Chemie-Pack in Moerdijk liet duidelijk het belang van informatiemanagement zien. Als de Inspectie VenJ dan concludeert dat hier nog altijd haperingen optreden op het gebied van technische en/of personele invulling, dan moeten de veiligheidsregio’s er alles aan doen om in de overbruggingsperiode te voldoen aan de minimale vereisten. Niet alleen omdat de wet, de inspectie en voornoemde leden dit vereisen, maar vooral omdat de burgers hier bij gebaat zijn. De burger dient centraal te staan in de beleidsvorming- en uitvoering.

De leden van de PVV-fractie zien uit naar de reactie van de minister op dit schriftelijk overleg. Zij hopen dat de minister hun voorstel overneemt om de twee onderzoeken samen te voegen en dat de Kamer snel met de minister over een stelselwijziging kan spreken.

4. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport van de OVV en van de kabinetsreacties op dit rapport. Ook al is het inmiddels bijna anderhalf jaar geleden dat de brand bij Chemie-Pack heeft plaatsgevonden, zijn zij van oordeel dat het een goede zaak is dat de Tweede Kamer er alsnog aandacht aan besteedt. Er lijkt immers van alles te zijn misgegaan, zowel vóór als tijdens en na de brand. Een nalatig bedrijf, falend toezicht, tijdens en na de brand een gebrekkige bestuurlijke opschaling en onduidelijkheden in de interne en externe crisiscommunicatie, dat is het beeld dat blijft hangen bij het lezen van de vele rapporten die in de afgelopen periode over de brand zijn uitgebracht.

Deze leden lezen in het rapport dat er op het gebied van toezicht en handhaving van alles niet op orde was. Dat begint met Chemie-Pack zelf, dat het niet zo nauw lijkt te hebben genomen met de regels. Maar ook de gemeente Moerdijk en de andere toezichthouders lijken van alles te kunnen worden verweten. Er werden in de loop der jaren vele overtredingen van de veiligheidsvoorschriften geconstateerd. Na aandringen corrigeerde Chemie-Pack de fouten, maar vaak was dit alleen tijdelijk van aard. Dat alles was echter geen aanleiding om stringenter te gaan handhaven. Alle inspecties werden vooraf aangekondigd en als het niet uitkwam, werd gewoon een nieuwe afspraak gemaakt. Zo kon Chemie-Pack op inspectiedagen ervoor zorgen dat alles op orde was. Nu blijkt het fenomeen van aangekondigd bezoek bij bedrijven die vallen onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO-bedrijven) heel gebruikelijk te zijn. Volgens de Nieuwe Inspectie Methodiek (NIM) worden inspectiethema’s van tevoren bekend gemaakt en worden inspectiebezoeken vier weken van tevoren aangekondigd. Deze methodiek is ongeveer vijf à tien jaren geleden ingezet om te werken aan terugdringing van bureaucratie en het beperken van de last voor bedrijven. De aan het woord zijnde leden willen niet in de valkuil trappen om na deze grote brand meteen weer op te roepen tot aanscherping van de regels. Zij zijn wel van oordeel dat, wil handhaving geloofwaardig blijven, onaangekondigde bezoeken nodig zijn. Zeker bij BRZO-bedrijven zouden, naast aangekondigde inspectiebezoeken, ook van tijd tot tijd onaangekondigde bezoeken moeten worden afgelegd. Er is met andere woorden een middenweg tussen altijd aangekondigd inspecteren en nooit aangekondigd inspecteren. Kan de minister hier een reactie op geven?

Voornoemde leden merken op dat bij de brand bij Chemie-Pack het erop lijkt dat het vooral ging om de combinatie: uitsluitend aangekondigde bezoeken en geen adequate reactie van de toezichthouders als het bedrijf de zaakjes niet op orde bleek te hebben. Als deze combinatie zich bij meer bedrijven en instellingen voordoet, lijkt het deze leden niet de vraag of een dergelijke gigantische en gevaarlijke brand zich opnieuw gaat voordoen, maar wanneer en waar dat gaat gebeuren. Het is dan te hopen dat er niet opnieuw doden of gewonden vallen. Hoe denkt de minister erover om te werken met een glijdende schaal? Zodoende zal een volgend inspectiebezoek eerder onaangekondigd plaatsvinden,naarmate bij een vorig bezoek meer overtredingen zijn geconstateerd.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de OVV specifiek aandacht heeft besteed aan de kwetsbaarheid van kunststofcontainers (IBC’s). Deze worden op grote schaal gebruikt voor opslag en transport van vloeistoffen, maar zijn uiterst kwetsbaar bij brand. De OVV beveelt aan om de kwetsbaarheid van IBC’s ingeval van brand onder de aandacht te brengen van de industrie. Is dat voldoende? Kan de minister duidelijk maken hoe hij denkt over een eventueel verbod op IBC's in combinatie met het werken met alternatief veiliger materiaal? Kan hij de wenselijkheden en onwenselijkheden van een dergelijk verbod in kaart brengen?

De leden van de CDA-fractie lezen in het rapport van de Inspectie VenJ dat Chemie-Pack op basis van een kwalificatie van de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant de indicatie had gekregen dat het bedrijf extra bestuurlijke aandacht zou moeten krijgen. De Inspectie VenJ beschikt echter niet over beleidsdocumenten waaruit blijkt dat de gemeente Moerdijk en later het brandweercluster Mark en Dintel deze extra aandacht ook daadwerkelijk heeft vormgegeven. Kan de minister duidelijk maken of de veiligheidsregio en de gemeente op dit punt zijn aangesproken?

De aan het woord zijnde leden hebben enkele vragen over de inzet van de brandweer. In het onderzoeksrapport van de Inspectie VenJ valt te lezen dat de betrokken brandweerlieden, zowel leidinggevenden als manschappen, zich volledig hebben ingezet. Zij zijn degenen die letterlijk aan de vuurlinie stonden om de brand te bestrijden. Daarvoor verdienen zij onze respect en bewondering. Wel wordt erop gewezen dat er steeds minder vrijwilligers beschikbaar zijn, omdat mensen steeds minder vaak werken in dezelfde gemeente als waar zij wonen. Kan de minister duidelijk maken of dit een probleem is dat landelijk speelt? Klopt het dat er ook nog steeds korpsen zijn die met een wachtlijst werken? Is er in veiligheidsregio’s met schaarste meer mogelijk door een flexibeler manier van werken, bijvoorbeeld door vrijwilligers ook in andere gemeenten in te zetten? Is volgens de minister de brandweerzorg in Nederland nog voldoende gegarandeerd?

Deze leden willen voorts graag van de minister vernemen of naar zijn mening de brandweerzorg in het betreffende gebied op orde was. In het rapport van de Inspectie VenJ is te lezen dat een groot deel van de risicobedrijven op het industriegebied Moerdijk niet binnen de vereiste opkomsttijd van tien minuten is te bereiken en dat de basisbrandweerzorg in de gemeente Moerdijk niet anders is georganiseerd dan die in een willekeurige andere landelijke gemeente met een vergelijkbaar inwoneraantal. Dat de gemeente Moerdijk substantieel grotere risico’s loopt, gelet op het grote aantal daar gesitueerde risicobedrijven, lijkt niet mee te wegen. Wat is hierop de reactie van de minister?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de brand gepaard ging met explosies en hevige rookontwikkeling. Dat heeft gezorgd voor verontrusting onder het publiek. Om de bevolking en hulpverleners goed te informeren over de situatie en de nodige veiligheidsmaatregelen was het daarom essentieel dat direct gegevens werden verzameld over de aanwezigheid en het risico van gevaarlijke stoffen. Deze leden lezen in het rapport van de OVV dat het Beleidsondersteunend Team milieu-incidenten (BOT-mi) het centrale loket is waar de veelheid aan meetresultaten en deeladviezen van verschillende specialistische organisaties worden samengebracht tot een samenhangend advies. De adviezen van het BOT-mi worden echter opgesteld vanuit een technisch-wetenschappelijke invalshoek en niet vanuit een bestuurlijk-juridische deskundigheid. Daardoor werd informatie vrijgegeven zonder voor het grote publiek begrijpelijke en relevante duiding. Ziet de minister daarin aanleiding om ervoor te zorgen dat er ook mensen bij het BOT-mi standaard beschikbaar zijn die gespecialiseerd zijn in het vertalen van grote hoeveelheden zeer technische informatie voor publiek? Zodoende kan bij nieuwe incidenten worden voorkomen dat informatie wordt vrijgegeven zonder voldoende duiding en dat externe deskundigen en media de vrijgegeven meetgegevens zelf gaan interpreteren.

Deze leden lezen voorts in het rapport van de OVV dat er bij de betrokken veiligheidsregio's en het Nationaal Crisiscentrum te hooggespannen verwachtingen waren over de termijn waarop de resultaten van de metingen door het BOT-mi beschikbaar zouden zijn. Het gaat hier om gespecialiseerde metingen en er is een nauwkeurige analyse nodig. Kan de minister duidelijk maken of de omstandigheid dat het lang duurt voordat de resultaten beschikbaar komen, te maken heeft met de beschikbaarheid van menskracht of liggen hier technische oorzaken aan ten grondslag? Als het vooral een kwestie is van beschikbare menskracht, kan de minister dan duidelijk maken hoe hij denkt over een opschaling van menskracht bij BOT-mi ingeval van grootschalige incidenten? Is het bijvoorbeeld mogelijk om bij grootschalige incidenten het beschikbaar komen van de resultaten te versnellen door BOT-mi hier 24 uur per dag en zeven dagen per week aan te laten werken?

De leden van de CDA-fractie lezen in het rapport van de Inspectie VenJ dat de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant over een conceptrisicoprofiel beschikt. Dit had, gelet op het convenant dat de veiligheidsregio met de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had afgesloten, voor 1 januari 2010 bestuurlijk vastgesteld moeten zijn. Dat blijkt echter niet te zijn gebeurd. Kan de minister duidelijk maken welke gevolgen dit naar zijn oordeel zou moeten hebben? Wie heeft hier de regie? Dezelfde vragen stellen deze leden met betrekking tot crisisplannen. De Wet veiligheidsregio’s schrijft in artikel 16 voor dat op veiligheidsregionaal niveau crisisplannen moeten worden opgesteld. Kan de minister duidelijk maken of dat al is gebeurd en wie hier de regie heeft?

Deze leden lezen verder in het rapport van de Inspectie VenJ dat het nog vigerende gemeentelijke rampenplan van Moerdijk onvoldoende actueel is. Dit plan is voor het laatst in 2005 vastgesteld, terwijl dat in 2009 opnieuw had moeten gebeuren. Wie had daarop moeten toezien? Is dat de gemeenteraad, de veiligheidsregio of nog een andere instantie? Heeft de minister zicht op de actualiteit van rampenplannen van andere gemeenten met veel BRZO-bedrijven?

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het rapport van de inspectie VenJ staat dat het rampenbestrijdingsplan voor het industriegebied Moerdijk voorschrijft dat het college van Burgemeester en Wethouders ten minste eens in de drie jaar een oefening houdt waarbij het rampenbestrijdingsplan op juistheid, volledigheid en bruikbaarheid wordt getoetst. Zijn die oefeningen in de jaren voor de brand feitelijk gehouden? Is de frequentie van eens in de drie jaar oefenen naar het oordeel van de minister voldoende op een bedrijventerrein met zoveel BRZO-bedrijven?

Ten slotte lezen de leden van de CDA-fractie in het rapport van de Inspectie VenJ dat de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant van oordeel is dat zij niet kan voldoen aan de in de Wet veiligheidsregio’s vastgelegde verplichting om periodiek de vastgestelde rampenbestrijdingsplannen bestuurlijk en operationeel te beoefenen, gelet op de capaciteit die dat kost. Wat houdt dit volgens de minister in? Moet de Wet veiligheidsregio's op dit punt worden aangepast of moet de veiligheidsregio de taak serieuzer nemen om van tijd tot tijd oefeningen te houden?

5. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben de kabinetsreacties op het rapport van de OVV met belangstelling gelezen. Positief is dat het gevoel van urgentie bij de regering is doorgedrongen. De minister vindt het van groot belang om snel te reageren op de belangrijkste aanbevelingen van de OVV evenals het op orde brengen en houden van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. De zorg voor een goed voorbereid en adequaat functionerend stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing verdient daarom onverminderd de volle aandacht. Dit zijn allemaal natuurlijk prachtige volzinnen. Op papier is er niets op af te dingen. Wat deze leden graag hadden gezien, is dat aan het gevoel van urgentie direct ook handen en voeten was gegeven. Het tegendeel lijkt te gebeuren. Een commissie moet op onderzoek uit en een reorganisatie van de veiligheidsregio’s en hulpdiensten moet soelaas bieden. Twee langslepende processen die concreet niet zoveel uit gevolgen hebben voor de directe preventie van rampen. Waarom pakt de minister niet het momentum om direct echt orde op zaken te stellen? De aanbevelingen van de OVV zijn helder. Chemie-Pack toonde onvoldoende veiligheidsbewustzijn bij het naleven van de regels. Overheidspartijen handelen te traag bij vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dit is erg zorgelijk. Er is alle reden om dat veiligheidsbewustzijn in de sector eens op te peppen. Een inspectievakantie, zoals in het regeerakkoord staat, past daar natuurlijk helemaal niet in. Integendeel. Het bevoegd gezag en inspecties moeten weer volop de bedrijven langsgaan. Wat bedoelt de minister in dit kader precies met de opmerking dat streng optreden conform het regeringsakkoord is? Deze leden constateren namelijk het omgekeerde.

Het is de leden van de SP-fractie ook een doorn in het oog dat de eigenaar van Chemie-Pack een kale kip bleek te zijn waar niets viel te plukken. Er was sprake van onderverzekering. De boel is failliet verklaard, de gemeenschap moet opdraaien voor de kosten (inmiddels opgelopen naar circa 100 mln. euro) en de eigenaar maakt elders een doorstart onder een andere naam en andere constructie. Dat klinkt allemaal erg onrechtvaardig. Zeker als de minister stelt dat de verantwoordelijkheid in eerste instantie ligt bij het bedrijf. Welke concrete maatregel wordt getroffen om onderverzekering te voorkomen? Hoe voorkomt de minister dat mensen die blijk geven van een laag veiligheidsbewustzijn voortaan in dit soort risicovolle business kunnen blijven opereren?

Voornoemde leden vinden het prachtig dat de chemiesector zich direct uitspreekt over het besef van de verantwoordelijkheid. Het is logisch dat zij dat doen op dit strategische moment. Ze beloven daarbij een jaarlijkse rapportage. Een dergelijke rapportage kan zeker van nut zijn bij de jaarlijkse inspectie van de bedrijven. Onderschrijft de minister dat die rapportage niet in plaats kan komen van de fysieke inspectie op die bedrijven? Zo nee, waarom niet? Waarom zou de minister vertrouwen op een slager die zijn eigen vlees keurt?

De aan het woord zijnde leden zijn altijd voor heldere afspraken tussen nationale en regionale overheden. Niemand kan tegen een dergelijke open deur zijn. Binnen de veiligheidsregio is er ook nog wel het een en ander af te stemmen. De begrotingen en daarmee het actieprogramma van de veiligheidsregio’s staan onder druk van taakstellingen. Prioriteiten worden wellicht niet op waarde geschat als het geld een belangrijke pijler van afwegingen wordt. Hoe gaat de minister er zorg voor dragen dat de minimale eisen gesteld door landelijke wetgeving voorzien worden van voldoende financiële middelen? Acht de minister het niet wenselijk dat de gemeenten binnen de veiligheidsregio’s het gevoel van urgentie uitstralen en bovenop die minimale landelijke eisen eigen regiospecifieke prioriteiten en accenten aanbrengen? Zo ja, hoe gaat hij dat bevorderen?

De leden merken op dat de rol van de Gezondheidskundig adviseur Gevaarlijke Stoffen (GAGS) een van de verbeteringen is die direct al na de brand bij Chemie-Pack duidelijk werd. Deze adviseur weet als geen ander direct na de ramp wat er nodig is ter bescherming van de omwonenden. Hoe kan de rol van de GAGS volgens de minister worden versterkt, zowel preventief, tijdens de ramp als bij de nazorg?

De leden van de SP-fractie hebben direct na de ramp in Moerdijk diverse gesprekken gevoerd met direct betrokken bestuurders en hulverleners. Daaruit zijn elf voorstellen ter verbetering gedaan. Dit zijn vrij concrete zaken die direct verbeterd kunnen worden in plaats van nader onderzoek door een commissie. Graag horen deze leden per voorstel wat er inmiddels van terecht is gekomen en indien van toepassing. Hieronder volgt een samenvatting van de aanbevelingen.

Preventief

  • 1. Bij gevaarlijke stoffen het beginsel van compartimenteren (in mootjes hakken van de voorraad) naar chemische samenstelling veel sterker in de regels verankeren. Per compartiment niet meer opslag dan brandbestrijdingsmiddelen aan kunnen in een «worst-case»-situatie, inclusief inrichting voor bluswater opvang. Zowel binnen een bedrijf (verschillende typen gevaarlijke stoffen scheiden, maximale hoeveelheid per ruimte beperken) als tussen bedrijven onderling.

  • 2. Bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, moeten aan het eind van iedere werkdag een inventarislijst opsturen naar het bevoegd gezag. Bij de brand met Chemie-Pack is gebleken dat die lijst vervuild is met veel productnamen, terwijl voor de hulpverlening de werkzame stoffen van belang zijn. Dus alleen chemische naam van het product.

  • 3. Er mag geen twijfel bestaan over welke bedrijven onder het zwaarste veiligheidsregime vallen. De lijsten die circuleerden waren op moment van de ramp in Moerdijk achterhaald en tegenstrijdig.

  • 4. In het regeerakkoord is het voornemen opgenomen dat er een inspectievakantie komt voor bedrijven die gecertificeerd zijn (zelfregulering). Dat is, zeker voor deze categorie bedrijven, volstrekt onacceptabel. Natuurlijk kan er bij publieke controles rekening worden gehouden met de handhavingshistorie (zwarte en witte schapen), maar er moet een minimale inspectiefrequentie zijn voor alle bedrijven. Niet alleen voor de BRZO-bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen, maar ook voor alle kleintjes (zoals Chemie-Pack) dient minimaal één keer per jaar een integraal inspectieonderzoek plaats te vinden.

  • 5. Voor hulpverleners maar ook voor werknemers en omstanders is het vitaal om bij een ongeluk direct te kunnen vaststellen dat er gevaarlijke stoffen in het geding zijn. Een oplossing zou zijn transportmiddelen en opslagruimten standaard de signaalkleur oranje te geven in aanvulling op de internationale identificatieborden.

Tijdens een ramp

  • 6. Bij dit soort branden moet de mantra «geen gevaar voor de volksgezondheid» uit de protocollen verdwijnen. Er is altijd gevaar dat benoemd moet worden aan de hand van de chemicaliën die bij een calamiteit betrokken zijn. Metingen moeten gebaseerd zijn op de bij een brand betrokken chemicaliën. De procedures rond de luchtmetingen tijdens en direct na een grote chemiebrand moeten aangescherpt worden.

  • 7. Hulpverleners moeten altijd alle persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking hebben en toepassen op basis van de kennis van de bij calamiteit betrokken stoffen.

  • 8. Op bedrijventerreinen waar bedrijven met gevaarlijke chemicaliën staan, moet men de beschikking hebben over blusmiddelen en capaciteit gericht op een «worst-case»-situatie. Topprioriteit daarbij hebben: Rijnmond, Amsterdam, Terneuzen/kanaalzone, Vlissingen- Oost, DSM-cluster Sittard-Geleen, chemiecluster Eemshaven, Moerdijk en rond alle BRZO-bedrijven.

  • 9. Elk bedrijf moet voldoende opvangbekkens hebben voor bluswater. Het is cruciaal dat zo snel mogelijk na het begin van een brand alle preventieve maatregelen genomen worden die verspreiding van het water kunnen beperken. Dit moet een standaard onderdeel worden van het draaiboek rampenbestrijding voor alle relevante bedrijven.

Nazorg

  • 10. Na een groot incident, waarbij gevaarlijke stoffen zijn vrijgekomen, dient standaard een gezondheidsonderzoek te worden gehouden onder hulpverleners en andere personen die zich in de directe omgeving van het incident bevonden (werknemers, omwonenden uit risicogroepen). Daarvoor moet een standaard checklist gebruikt worden. Het onderzoek moet zo snel mogelijk na het incident starten omdat anders relevante informatie weglekt. Daarna moet het onderzoek ter controle periodiek worden herhaald.

  • 11. Na het sein «brand meester» bij Chemie-Pack is het gebied weer vrijgegeven, waarna het voor iedereen vrij toegankelijk was. Pas twee dagen later is er weer een toegangsbeperking van kracht geworden. Er moet in de periode van nazorg een eenduidige procedure komen voor het toegangsbeleid naar de locatie van een incident inclusief de directe omgeving.

Ten slotte willen de leden van de SP-fractie nog opmerken dat de Evaluatiecommissie wet veiligheidsregio’s en het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing een erg bestuurlijke achtergrond kent. Het ontbreekt wat deze leden betreft aan enkele specialisten op gebied van gevaarlijke stoffen en aan gezondheidsdeskundigen. Is de minister bereid de commissie op dat vlak uit te breiden?

II. Reactie van de minister van Veiligheid en Justitie

Vragen in algemene zin

1. De leden van de VVD-fractie vragen om een overzicht te geven welke maatregelen de Minister voor ogen heeft n.a.v. de brand in Moerdijk en op welke manier de betreffende maatregelen leiden tot het voorkomen van de conclusies van de OvV en IVenJ?

De bestuurlijke werkgroep «Bovenregionale Samenwerking», een gezamenlijke commissie van het Veiligheidsberaad en mij, heeft op basis van verschillende onderzoeksrapporten waaronder rapporten over de brand in Moerdijk een advies uitgebracht ter verbetering van de bovenregionale samenwerking. Het advies is door het Veiligheidsberaad en het Kabinet omarmd. De Tweede Kamer heeft dit advies op 5 juli 2012 ontvangen1. U zult in het tweede kwartaal van 2013 mijn reactie ontvangen op het uitgewerkte advies van de bestuurlijke werkgroep.

De maatregelen met betrekking tot het nationale kernteam crisiscommunicatie, de uitbreiding van de crisiscommunicatiecapaciteit bij het NCC en de bovenregionale crisiscommunicatiepool zijn toezeggingen die ik in mijn brief van 10 februari 20122 aan de Tweede Kamer heb gedaan en die nagenoeg allen inmiddels zijn gerealiseerd. Zo is de crisiscommunicatie bij het Rijk per 1 oktober 2012 versterkt, is de nieuwe www.crisis.nl robuust vanaf begin juni 20123, is er meer coördinatie op nationaal niveau door de instelling van een Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie per juli 2012 en zal de bovenregionale pool van crisiscommunicatieprofessionals eind 2013 operationeel zijn. Verder zal ik u in de eerder genoemde reactie op het uitgewerkte advies van de bestuurlijke werkgroep informeren over de kwaliteitseisen aan crisiscommunicatie op regionaal niveau.

2. De leden van de SP-fractie vragen waarom de Minister niet het momentum heeft gepakt om direct echt orde op zaken te stellen ipv een langslepend proces zoals de evaluatie van de WVR?

Mijn eerdere brieven over de brand in Moerdijk mogen duidelijk maken dat het Kabinet de door de leden van de SP-fractie genoemde trajecten niet afwacht. Er zijn op vele fronten verbeteringen ontwikkeld en er is besloten tot invoering ervan. Een deel daarvan is inmiddels geïmplementeerd. Over andere maatregelen vindt op dit moment nog besluitvorming plaats. Ik zal u hierover in mijn onder vraag 1 genoemde brief in het tweede kwartaal van 2013 informeren. Wanneer de evaluatiecommissie «Wet Veiligheidsregio’s en het brede stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing», de zgn. Evaluatiecommissie Hoekstra, die ik heb ingesteld naar aanleiding van een aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid4, medio 2013 haar rapportage uitbrengt, heeft zij rekening kunnen houden met de dan inmiddels aangebrachte verbeteringen.

Veiligheidsbewustzijn bij majeure risicobedrijven

3. De leden van de VVD-fractie vragen wat de belangrijkste lessen vanuit Moerdijk voor de industrie zijn en hoe deze samenvallen met de aanbevelingen vanuit de overheid?

De lessen die wij als overheid hebben getrokken uit Moerdijk heeft ook de industrie getrokken. Het imago van een gehele industrie kan immers sterk worden beïnvloed door zwakke schakels. De industrie pakt haar verantwoordelijkheid op en wil met het programma Veiligheid Voorop vooral deze zwakke schakels op een hoger veiligheidsniveau brengen. Hierover zal transparant worden gerapporteerd. Tegelijkertijd zal de overheid middels risicogestuurd toezicht een lik-op-stukbeleid voeren voor de bedrijven die blijven overtreden.

Over de verbetering van het toezicht en de handhaving heeft de Staatssecretaris van IenM tijdens het AO Risicobeleid en externe veiligheid van 27 juni 2012 met uw Kamer van gedachten gewisseld. Ook hiermee proberen we te voorkomen dat personen met een laag veiligheidsbewustzijn zich bezig houden met risicovolle activiteiten. Daarbij zijn de vorming van de Regionale Uitvoeringsdiensten en samenwerking van de toezichthoudende instanties voor een steviger lik-op-stukbeleid belangrijk. Het strafrecht en het bestuursrecht bieden daarvoor diverse handvatten.

4. De leden van de SP-fractie vragen welke concrete maatregel wordt getroffen om onderverzekering te voorkomen? Hoe voorkomt de minister dat mensen die blijk geven van een laag veiligheidsbewustzijn voortaan in dit soort risicovolle business kunnen blijven opereren?

Er is sprake van onderverzekering wanneer het schadebedrag de verzekerde som overschrijdt. De veronderstelling dat onderverzekering altijd kan worden voorkomen gaat uit van de misvatting dat vooraf het schadebedrag steeds kenbaar is. Een verzekeraar zal vooraf duidelijk willen hebben voor welk bedrag maximaal vergoeding moet worden geboden in geval van schade (limiet). Voor bepaalde risicovolle activiteiten is financiële zekerheid overigens verplicht. Opgemerkt zij nog dat een hoog verzekerd bedrag geen oplossing is bij verwijtbare schade; verzekeraars sluiten opzet en grove schuld veelal uit zodat bij schade in die gevallen niet zal worden uitgekeerd, ongeacht de hoogte van het verzekerde bedrag. Toezicht en handhaving van de naleving van voorschriften spelen een belangrijke rol: zij dragen bij aan het voorkomen van schade; dan komt de verzekeraar niet in beeld voor uitkering maar alleen om de premie op te halen. Er wordt nu door de overheid ingezet op het verbeteren van het toezicht en de handhaving, en er worden geen additionele maatregelen getroffen ter voorkoming van onderverzekering.

5. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister onderschrijft dat de jaarlijkse rapportage van de Industrie niet in plaats kan komen van de fysieke inspectie op die bedrijven? Zo nee, waarom niet en waarom zou de Minister vertrouwen op een slager die zijn eigen vlees keurt?

Ik ben het hier nadrukkelijk mee eens. Fysieke inspecties en controles zullen altijd onderdeel moeten blijven van het geheel. Rapportages alleen zijn niet voldoende. Veiligheid moet geen papieren werkelijkheid zijn.

Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD’s)

6. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de afstemming plaatsvindt tussen het Ministerie van VenJ en het Ministerie van IenM m.b.t. tot de RUD´s en de uitvoerende taken die betrekking hebben op rampenbestrijding?

De leden van de VVD-fractie pleiten hierbij voor één loket dat toezicht houdt op een bedrijf op alle relevante veiligheid en milieuaspecten.

Allereerst wil ik het belang van samenwerking tussen de RUD’s en de veiligheidsregio’s onderschrijven. Veiligheidsregio’s moeten voor de (voorbereiding van de) bestrijding van branden, ongevallen en rampen kunnen beschikken over actuele informatie van risicobedrijven. Deze door bedrijven aangeleverde informatie wordt zowel gebruikt voor de milieuvergunningverlening (door de RUD) als voor de beoordeling of een bedrijfsbrandweer nodig is (door de veiligheidsregio). Verder moeten in de milieuvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) de voor de hulpverlening en rampenbestrijding noodzakelijke technische en organisatorische voorzieningen zijn opgenomen op basis van een advies van de veiligheidsregio. Tenslotte dient het toezicht op de bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen goed afgestemd te verlopen zowel uit het oogpunt van risicobeheersing als om onnodige toezichtslast voor de bedrijven te vermijden. Afstemming tussen het bestuur van de veiligheidsregio’s en de RUD’s over de vergunningvoorschriften is dan ook essentieel. Door de betrokken toezichthouders wordt al gedurende een aantal jaren intensief samengewerkt. Hiervoor is een overlegstructuur in het leven geroepen, de «Landelijke Afstemming Toezicht Risicobeheersing Bedrijven», kortweg LAT Rb. Met de komst van de RUD’s en specifiek de Brzo-RUD’s wordt deze overlegstructuur aangepast en de samenwerking verder ingevuld. In de samenwerking wordt thans ook nadrukkelijk de handhaving betrokken.

Ik werk, zowel vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de rampenbestrijding als voor die van handhaving, nauw samen met de Staatssecretaris van IenM aan de RUD-vorming. We voeren gezamenlijk bestuurlijk overleg met IPO en VNG over de verbetering van vergunningverlening, toezicht en handhaving bij ondermeer Brzo-bedrijven. Verder werken we aan het concept Wijziging Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, die de grondslagen bevat voor het bij algemene maatregel van bestuur stellen van kwaliteitseisen aan vergunningverlening en handhaving. Ook samen met de ministeries van SZW en EZ voeren we structureel overleg over externe veiligheid o.a. over de RUD-vorming in het directeurenoverleg externe veiligheid. Tenslotte stemmen we ambtelijk of formeel af bij het informeren van de Tweede Kamer over onderwerpen die zowel de veiligheidsregio's (rampbestrijdingsaspecten) als de RUD's (milieuaspecten) raken.

Inspecties

7. De leden van de SP-fractie vragen wat de Minister bedoelt met de opmerking dat streng optreden conform het regeerakkoord is, terwijl daar een inspectievakantie in staat?

Slechte nalevers moeten streng worden aangepakt. Goede presteerders verdienen een minder streng regime. Bij de grote industrie waar veiligheid een belangrijk item is, is de inspectievakantie niet van toepassing. Veiligheid wordt altijd periodiek getoetst.

8. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister zijn licht kan laten schijnen over een middenweg tussen altijd aangekondigd inspecteren en nooit aangekondigd inspecteren?

Het moet altijd mogelijk zijn om ook onaangekondigde inspecties uit te voeren. Op de agenda van het onder vraag 6 genoemde LAT Rb staan ook onaangekondigde inspecties, als onderdeel van de landelijke toezichtaanpak bij Brzo bedrijven.

Vorig jaar zijn in het land meerdere initiatieven ontplooid en zijn onaangekondigde inspecties uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn positief in die zin dat zij waarde toevoegen aan een beter beeld voor de toezichthouder over de wijze waarop een bedrijf wet- en regelgeving naleeft. Ook in West-Brabant is een dergelijk initiatief ontplooid.

9. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister erover denkt om te werken met een glijdende schaal? Zodat er, naarmate bij een vorig bezoek meer overtredingen zijn geconstateerd, een volgend bezoek eerder onaangekondigd zal zijn?

Bedrijven die regelmatig slecht presteren hebben al een grotere kans op een onaangekondigd bezoek.

10. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister duidelijk kan maken hoe hij denkt over een eventueel verbod op IBC’s, in combinatie met werken met alternatief, veiliger materiaal? Kan hij de wenselijkheden en onwenselijkheden van zo’n verbod in kaart brengen?

Met betrekking tot een eventueel verbod op IBC’s wil ik het volgende melden. Voor het vervoer mogen brandbare vloeistoffen worden verpakt in deze IBC’s (Intermediate Bulk Containers) die een inhoud hebben van ongeveer 1000 l. Deze IBC’s kunnen van metaal, of plastic zijn of bestaan uit een plastic binnenhouder met een metalen buitenkant. Brandbare vloeistoffen worden onderverdeeld in 3 (verpakkings)groepen, al naar gelang de brandbaarheid van de vloeistof. Brandbare vloeistoffen uit de meest gevaarlijke groep mogen niet in IBC’s worden vervoerd, maar de brandbare vloeistoffen uit de andere groepen wel. Omdat bij opslag het aantal IBC’s/verpakkingen dat in een brand betrokken kan raken erg groot is, treedt er een schaalvergroting van de effecten op. Bij vervoer gaan er maar een beperkt aantal IBC’s/verpakkingen in een vrachtcontainer en zijn dus de gevolgen bij een eventuele brand van een andere orde van grootte. In de internationale overleggremia voor transport is het verder verbieden van plastic verpakkingen voor brandbare vloeistoffen dus ook niet eerder besproken en zal ook geen steun krijgen. Ik zie dan ook meer in de aanbeveling van de Onderzoeksraad richting de branche om de kwetsbaarheid van kunststof IBC’s in geval van brand onder de aandacht van de industrie te brengen. Om grote branden in de opslag te voorkomen, zouden bedrijven de partijgrootte moeten beperken en beschikken over een afdoende sprinkler installatie.

Crisisbeheersing

11. Kan de Minister een schema geven waarin alle verantwoordelijke instanties en betrokkenen een plaats krijgen met de daarbij horende verantwoordelijkheid in crisisbeheersing?

Juist vanwege het grote aantal verantwoordelijke instanties en (potentieel) betrokken partijen is het niet mogelijk om één alomvattend schema aan te leveren waarin álle betrokkenen een plaats krijgen. De uitgangspunten en de organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing op regionaal niveau zijn vastgelegd in de Wet veiligheidsregio’s. De uitgangspunten en hoofdlijnen van de crisisorganisatie op rijksniveau zijn vastgelegd in het Instellingsbesluit ministeriële commissie Crisisbeheersing en nader uitgewerkt in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. Genoemd besluit is recentelijk geactualiseerd (Staatscourant 14 mei 2012, nr. 9310) en wordt thans verder herzien. Bijlage A van het Handboek bevat een schema met het crisisbeheersingstelsel op hoofdlijnen. De vigerende versie dateert uit november 2009 en wordt, mede in het kader het uitgewerkte advies van de bestuurlijke werkgroep «Bovenregionale Samenwerking», eveneens herzien.

Verder zijn in 2008 door enkele provincies en veiligheidsregio’s de Bestuurlijke Netwerkkaarten Crisisbeheersing uitgebracht. De netwerkkaarten geven een overzicht van de bestuurlijke partijen in een sector («keten») en de rol die zij vervullen ten tijde van een crisis. Vorig jaar is een vierde druk verschenen, waarbij de kaarten zijn geactualiseerd en aangevuld met operationele en internationale aspecten. In totaal zijn 35 ketens en onderwerpen opgenomen, variërend van afvalstoffen tot zeescheepvaart. Aan de kaarten liggen gedetailleerde schema’s ten grondslag, waarin rijksbreed bevoegdheden, maatregelen en verplichtingen bijeen zijn gebracht die aan de orde kunnen zijn tijdens een crisis. Genoemde schema’s zijn in 2008 door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gebundeld in de uitgave Crisis en recht, welke samen met de eerste editie van de netwerkkaarten aan de Tweede Kamer is aangeboden (2008–2009, 29 668, nr. 25).

12. De leden van de PvdA-fractie vragen op welke termijn de regering verwacht dat alle regio´s afspraken hebben met naburige regio´s over hoe omgegaan wordt met regiogrensoverschrijdende calamiteiten, evenals met wederzijdse bijstand?

U zult in het tweede kwartaal van 2013 mijn reactie ontvangen op het uitgewerkte advies van de bestuurlijke werkgroep.

13. De leden van de PvdA-fractie vragen of het risico van nucleaire ongevallen die een grensoverschrijdend karakter hebben, ook wordt meegenomen in afspraken met buurlanden?

Ja. Dat is het geval. In Nederland zijn voor de kerncentrales in de grensstreek nucleaire rampbestrijdingplannen opgesteld.

Grensoverschrijdende afspraken over kernongevallenbestrijding zijn onderdeel van de bilaterale overleggen met de buurlanden.

14. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering de reflex gaat onderdrukken om nationaal in te grijpen door allerlei bevoegdheden naar zich toe te trekken bij een regiogrensoverschrijdende ramp en daardoor meer ruis te creëren?

De verbeterpunten en afspraken genoemd in mijn eerder aan uw Kamer gezonden brieven over de brand in Moerdijk zullen eraan bijdragen dat in alle situaties duidelijk is welk bestuurlijk niveau verantwoordelijk is voor de crisisaanpak. Ook heb ik per brief van 17 juli 2012 de veiligheidsregio’s geïnformeerd over in welke rol de rijksoverheid zich zal mengen in de crisisaanpak; dit kan een faciliterende of een sturende rol zijn. Zodra de rijksoverheid de sturing (op bepaalde onderdelen van de crisisaanpak) (over)neemt, wordt de bestuurlijk verantwoordelijke (burgemeester of voorzitter veiligheidsregio) hierover geïnformeerd. Daarmee ontstaat volstrekte helderheid over waar op dat moment de verantwoordelijkheid ligt. De rijksoverheid zal de sturende rol uitsluitend op zich nemen als daar een wettelijke bevoegdheid toe is en de situatie noopt tot inzet hiervan, of als een gecoördineerde crisisaanpak op nationaal niveau nodig is. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn als er prioriteiten moeten worden gesteld bij de inzet van schaarse voorzieningen. In het uitgewerkte advies van de bestuurlijke werkgroep (zoals genoemd onder vraag 12) wordt nader ingegaan op deze rollen. U zult in het tweede kwartaal van 2013 mijn reactie hierop ontvangen.

15. De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre veiligheidsregio´s meer gebruik maken van adviesdiensten en hoe worden deze geïntegreerd in het gebruik van deze adviesdiensten?

U zult in het tweede kwartaal van 2013 mijn reactie ontvangen op het uitgewerkte advies van de bestuurlijke werkgroep.

16. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister duidelijk kan maken of de omstandigheid dat het lang duurt voordat de resultaten van de metingen door het BOTmi beschikbaar komen, te maken heeft met de beschikbaarheid van menskracht? Of liggen hier technische oorzaken aan ten grondslag? Indien het vooral een kwestie is van beschikbare menskracht, kan de Minister dan duidelijk maken hoe hij denkt over een opschaling van menskracht bij BOTmi bij grootschalige incidenten, bv door 24 uur per dag en 7 dagen per week te werken?

De technisch-inhoudelijke advisering ten aanzien van de gezondheidskundige, de veiligheids- en milieukundige aspecten van een chemisch incident is een zaak van de deskundigheid van professionals in afstemming met de lokale/regionale deskundigen (gezondheidskundig adviseur gevaarlijke stoffen van de GHOR, adviseur gevaarlijke stoffen van de brandweer e.d.). Het BOTmi is een samenwerkingsverband van gespecialiseerde overheidsinstituten en -diensten, dat kan worden ingeschakeld 24 uur per dag en 7 dagen per week met als doel het tot stand komen van een afgestemd geïntegreerd technische-inhoudelijk advies. Hiermee kunnen de regionale/lokale deskundigen de juiste maatregelen treffen dan wel bijstellen.

BOTmi maakt gebruik van meetresultaten van meetdiensten zoals die van de brandweer en het RIVM. De brandweer beschikt over snelle detectiemiddelen, maar hiermee kunnen niet alle gevaarlijke stoffen in kaart worden gebracht. In sommige gevallen zal eerst een monster moeten worden genomen, waarna deze in een (mobiel) lab moeten worden onderzocht. Dit laatste vergt tijd. Sommige analyses zoals de dioxinenanalyses nemen zelfs enkele dagen in beslag. Tijdens de brand in Moerdijk is gebleken dat de laboratoriumcapaciteit voor analyses en het bijeenbrengen en uitwisselen van meetresultaten kritische punten blijken. In het programma Nationale Meetstrategie, dat in opdracht van het ministerie van IenM door het RIVM wordt uitgevoerd, wordt gewerkt aan een betere samenwerking en afstemming tussen de vele betrokkenen bij grote chemische incidenten. Dat zijn zowel uitvoerende partijen (meetdiensten/laboratoria), als afnemers van de gegevens (organisaties of functionarissen die de meetgegevens interpreteren en gebruiken in de advisering over risico’s en maatregelen) die in verschillende bijeenkomsten in 2012 bij elkaar zijn geweest om aan de hand van verschillende scenario's van grootschalige chemische incidenten hierover afspraken te maken. De resultaten zullen worden ingebracht bij de Evaluatiecommissie Hoekstra.

Tenslotte is in de uitwerking van het advies van de bovenregionale samenwerking (zie ook het antwoord op vraag 15) een voorstel opgenomen tot stroomlijning van de kennisadviesstructuur.

17. De leden van de PvdA-fractie vragen welke rol de landelijke overheid speelt in de verbetering van het LCMS en of de werking hiervan in het kader van de eisen van de WVR ook wordt getoetst? Wordt de informatie die op departementaal niveau uitgewisseld wordt via het informatieknooppunt ook via het LCMS gedeeld?

De landelijke overheid heeft het project Netcentrisch Werken gesubsidieerd. Inmiddels is het landelijk crisismanagementsysteem in bijna alle veiligheidsregio’s geïmplementeerd. In mijn rol als financier, word ik op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen binnen het project en houd ik daarmee zicht op de verbeteringen van het LCMS.

De veiligheidsregio’s zijn zelf verantwoordelijk voor uniforme informatievoorziening. De Inspectie VenJ neemt het onderwerp informatiemanagement inclusief de werking van het LCMS mee in «De Staat van de Rampenbestrijding».

Het interdepartementale Informatieknooppunt bestaat uit een informatieportaal inclusief een koppeling van de crisismanagementsystemen die door een aantal departementen gebruikt worden. Met het Informatieknooppunt kan zowel interdepartementaal als met de veiligheidsregio’s netcentrisch gewerkt worden. Voor zover het informatie betreft die relevant is voor één of meerdere veiligheidsregio’s wordt deze informatie uit het Informatieknooppunt via het LCMS gedeeld met de betreffende veiligheidsregio(’s).

18. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het staat met de bouw en implementatie van een nieuwe en altijd bereikbare crisis.nl?

Op 7 juni 2012 is de nieuwe versie van de website www.crisis.nl in gebruik genomen. De website kan bij een crisis worden ingezet om zoveel mogelijk mensen zo snel mogelijk van betrouwbare en juiste informatie te voorzien. De nieuwe website kan een piekbelasting van 2 miljoen gelijktijdige bezoekers aan en 40 miljoen pageviews per uur. Daarnaast wordt de informatie van www.crisis.nl nu ook via sociale media verspreid. De vernieuwde site is gebruiksvriendelijker voor de bezoekers en de webredacteuren en voldoet aan de veiligheidseisen. In 2012 zijn 45 regionale redacteuren getraind, in 2013 worden nog eens 30 redacteuren getraind, opdat regio’s www.crisis.nl zelf kunnen inzetten.

19. De leden van de PvdA-fractie vragen naar de rolverdeling bij de inzet van woordvoeders uit de te vormen pool van regiowoordvoerders, wie houdt hiervoor de eindverantwoordelijkheid?

De bovenregionale pool zal bestaan uit crisiscommunicatieprofessionals (o.a. woordvoerders), die op verzoek van een regio ondersteuning en expertise kunnen bieden tijdens een crisis. De rol die zij bekleden hangt af van de behoefte van de vraagregio. Eindverantwoordelijkheid over de crisiscommunicatie ligt bij het bevoegd gezag. Dat betekent dat de leden van de pool werken in opdracht van het bevoegd gezag in de betreffende crisis. Dat is in de meeste gevallen de voorzitter van de (bron)regio.

20. De leden van de SP-fractie vragen hoe de rol van de gezondheidskundig adviseur gevaarlijke stoffen volgens de minister is te versterken, zowel preventief als tijdens de ramp en in de nazorg?

De taak van de gezondheidskundig adviseur gevaarlijke stoffen bestaat al meerdere jaren. Zoals beschreven in het Besluit publieke gezondheid dient de gemeente in het kader van de medisch milieukundige zorg specifiek te zorgen voor de gezondheidskundige advisering over gevaarlijke stoffen, in het bijzonder bij rampen of dreiging van rampen. Dit wordt doorgaans uitgevoerd door de gezondheidskundige adviseurs gevaarlijke stoffen van de GGD.

Per 1 januari 2012 is een wijziging van de Wet publieke gezondheid van kracht op grond waarvan zowel de GGD als de GHOR onder leiding van de directeur publieke gezondheid zijn gebracht (DPG). De gezondheidskundig adviseur gevaarlijke stoffen adviseert tijdens een crisis rechtstreeks aan de DPG. De DPG ondersteunt de burgemeester en de voorzitter van de veiligheidsregio tijdens een crisis. Naar mijn mening zal deze nieuwe structuur de rol van de gezondheidskundig adviseur gevaarlijke stoffen versterken. Het onderwerp heeft de aandacht van de minister van VWS en zij zal op termijn bezien of deze structuur afdoende is.

21. De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de TK de aanvulling op de GRIP-regeling kan verwachten?

U zult in het tweede kwartaal van 2013 mijn reactie ontvangen op het uitgewerkte advies van de bestuurlijke werkgroep.

Brandweerzorg

22. De leden van de CDA-fractie vragen of het probleem van minder vrijwilligers landelijk speelt? Klopt het dat er ook nog steeds korpsen zijn die met een wachtlijst werken? Is er in regio’s met schaarste meer mogelijk door een flexibelere manier van werken, bijvoorbeeld door vrijwilligers ook in andere gemeenten in te zetten?

Ik wil voorop stellen dat de personele aangelegenheden van de brandweer primair de verantwoordelijkheid zijn van de besturen van de veiligheidsregio’s. Volgens de CBS-registratie is er een zeer lichte afname (642 vrijwilligers minder sinds 2010 op een totaal van 20.985 vrijwilligers in 2012 – cijfers 8 juni 2012 –). Mede op basis van informatie van Brandweer Nederland en het Veiligheidsberaad komt het volgende beeld naar voren. Er zijn veiligheidsregio’s, waarin brandweerposten problemen ondervinden bij het vinden van vrijwilligers. Tegelijkertijd zijn er ook veiligheidsregio’s waarin brandweerposten een fors aanbod aan potentiële vrijwilligers hebben, zodat daar (tijdelijke) wachtlijsten worden gehanteerd. In iedere regio wordt er creatief naar oplossingen gezocht voor bezettingsproblemen van brandweerposten met uitsluitend vrijwilligers. De oplossing is afhankelijk van het soort probleem. Door het hele land zijn er regio's waar men bezettingsproblemen van posten oplost met de inzet van vrijwilligers uit andere posten. Overdag werkt die vrijwilliger in dat geval in een andere omgeving dan waar men woont. Op de posten maakt men gebruik van deze vrijwilligers om overdag mee te draaien in de bezetting van de vrijwillige post van zijn werkomgeving. Overigens is de kwaliteit of snelheid van het repressieve optreden niet één op één terug te herleiden tot de beschikbaarheid van personeel (beroeps, dan wel vrijwillig. Landelijk is er ook aandacht voor het thema brandweervrijwilligers. Zo werken Brandweer Nederland en de Vakvereniging voor Brandweervrijwilligers (VBV) gezamenlijk aan visie op vrijwilligheid bij de brandweer. Deze visie is naar verwachting voor de zomer 2013 gereed.

23. De leden van de CDA-fractie vragen of de brandweerzorg in Nederland nog voldoende gegarandeerd is?

Ik heb geen signalen dat de brandweerzorg in Nederland in algemene zin onvoldoende is gegarandeerd. Indien er op lokaal niveau knelpunten optreden, zijn de desbetreffende besturen van de veiligheidsregio’s aan zet om deze knelpunten op te lossen. Brandweerzorg is immers een (verlengd) lokale verantwoordelijkheid. Opdat de besturen van de veiligheidsregio’s hun verantwoordelijkheid adequaat kunnen invullen, is in de Wet veiligheidsregio’s een planmatige aanpak verplicht gesteld. In het regionale risicoprofiel zijn alle regionale risico’s in kaart gebracht, dat de basis vormt voor verder beleid en de planvorming. De besturen van de veiligheidsregio’s bepalen in het beleidsplan wat het te realiseren niveau van brandweerzorg in hun regio is. Het dekkingsplan brandweerzorg maakt onderdeel uit van dit beleidsplan. Tevens bepalen de besturen van de veiligheidsregio’s welke maatregelen zij nemen op ondermeer organisatorisch en financieel gebied om dit niveau te realiseren. De Inspectie VenJ zal in de eerste helft van 2013 onderzoek verrichten naar de wijze waarop en de mate waarin de veiligheidsregio’s de preventieve en repressieve brandveiligheid voor de burgers organiseren en daarin verbeteringen aanbrengen.

24. De leden van de CDA-fractie vragen of de Gemeente Moerdijk en later het brandweercluster Mark en Dintel cq Veiligheidsregio MWB zijn aangesproken op het feit dat niet de extra bestuurlijke aandacht die nodig was, is gegeven aan Chemie-Pack. Wat is de reactie van de Minister dat de gemeente Moerdijk substantieel grotere risico’s loopt, maar dit niet meeweegt in de basisbrandweerzorg van de gemeente Moerdijk?

Voor de brand in Moerdijk had ik geen aanleiding om aan te nemen dat de brandweerzorg onvoldoende aansloot bij de risico’s in het gebied. De brandweerzorg in Moerdijk voldeed in beginsel aan de wettelijk gestelde eisen tav brandweerzorg, met uitzondering van de opkomsttijden brandweer op het industrieterrein. Het is nadrukkelijk ook de verantwoordelijkheid van het bestuur van de gemeente Moerdijk en van het bestuur van de veiligheidsregio om hier zorg voor te dragen. Tot de inwerkingtreding van de Wet Veiligheidsregio’s in oktober 2010 is overigens de gemeente verantwoordelijk geweest.

In mijn beleidsreactie op het rapport van de Inspectie VenJ over de brandbestrijding in Moerdijk5 heb ik aangegeven het zorgelijk te vinden dat de risico’s in de gemeente Moerdijk onvoldoende gekoppeld waren aan de voorbereiding op de rampenbestrijding en crisisbeheersing en de organisatie van de brandweerzorg. Een goed inzicht in de risico’s en een doorvertaling naar de brandweerzorg is van groot belang en mede daarom opgenomen in de cyclus van regionaal risicoprofiel en beleidsplan van de Wet Veiligheidsregio’s.

Sinds de brand in Moerdijk op 5 juli 2011 zijn er door vele bij het industrieterrein betrokken partijen activiteiten ingezet om de veiligheidssituatie te verbeteren. Zo is het industrieterrein in zowel het beleidsplan als het regionaal risicoprofiel van de veiligheidsregio MWB expliciet benoemd, is er sinds 1 januari 2013 een publiek-private brandweerzorg op het industrieterrein van start gegaan en heeft de gemeente Moerdijk in september 2012 het integrale programma veiligheid industrieterrein Moerdijk vastgesteld.

Oefenen

25. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de zinsnede uit de kabinetsreactie OvV, waarin staat dat veiligheidsregio’s en de rijksoverheid vaker met elkaar gaan oefenen (minimaal eens in de 2 jaar), zich verhoudt met de zinsnede uit de aanvullende kabinetsreactie waarin de minister spreekt van het organiseren van een jaarlijkse systeemoefening door veiligheidsregio’s.

Op grond van artikel 2.5.1 van het Besluit veiligheidsregio’s zijn de veiligheidsregio’s verplicht jaarlijks alle onderdelen van de regionale hoofdstructuur van rampenbestrijding en crisisbeheersing te beoefenen. Deze oefening kan plaatsvinden zonder de Rijksoverheid. De veiligheidsregio’s kunnen één maal in de twee jaar de Rijksoverheid bij hun verplichte systeemoefening betrekken. Hierdoor neemt de belasting in het kader van het oefenen niet toe, en vindt toch één maal in de twee jaar een gezamenlijke oefening plaats van Rijksoverheid en veiligheidsregio.

26. De leden van de VVD-fractie vragen welke instrumenten de Minister heeft om veiligheidsregio’s aan de wettelijke eis van oefeningen te laten voldoen. Zijn er sancties toegepast nu geconcludeerd is dat niet altijd aan de wettelijke eis wordt voldaan? Zo ja, wat voor effect heeft dat gehad en zo nee, waarom niet? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de veiligheidsregio’s wel het juiste aantal oefeningen uitvoeren?

Ik stel de landelijke kaders. Daaraan dienen de besturen van de veiligheidsregio’s zich te houden en zij moeten regionale invulling geven aan de Wet. Indien ik constateer dat regio’s zich niet aan de wet houden, treed ik met hen in overleg en verzoek hen met klem om de Wet na te leven. Dit gebeurt ondermeer tijdens de jaarlijkse voortgangsgesprekken van mijn ministerie met de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Indien de regio in gebreke blijkt, kan de CdK, in de hoedanigheid van rijksorgaan en na mijn instemming, als uiterste middel een aanwijzing geven. In het eerste kwartaal van 2013 brengt de Inspectie VenJ de Staat van de Rampenbestrijding uit. Op basis van de bevindingen van de Inspectie zal ik zonodig veiligheidsregio’s aanspreken die zich niet aan de wet houden.

27. De leden van de CDA-fractie vragen of de in het rampbestrijdingsplan industriegebied Moerdijk voorgeschreven driejaarlijkse oefeningen ook gehouden zijn in de drie jaar voor de brand. En is de frequentie van eens in de drie jaar naar het oordeel van de Minister voldoende op een bedrijventerrein met zoveel Brzo-bedrijven?

In tegenstelling tot wat het rampbestrijdingsplan van het industriegebied zelf voorschrijft, is het rampbestrijdingsplan voor de brand in Moerdijk niet beoefend6. Inmiddels organiseert de veiligheidsregio MWB jaarlijks een zogenoemde systeemoefening. In september 2012 heeft er één plaatsgevonden en in het eerste halfjaar van 2013 zal opnieuw een systeemoefening in de regio plaatsvinden. Deze oefening richt zich dan in het bijzonder op het industrieterrein Moerdijk.

Op grond van het Besluit veiligheidsregio’s, artikel 6.1.7, lid 1 dient het bestuur van de veiligheidsregio er voor zorg te dragen dat met passende tussenpozen doch ten minste éénmaal per drie jaar gezamenlijk met de onderdelen van de hoofdstructuur van rampenbestrijding en crisisbeheersing een oefening wordt gehouden waarbij het rampbestrijdingsplan op juistheid, volledigheid en bruikbaarheid wordt getoetst. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur van de betreffende veiligheidsregio om binnen die bandbreedte het aantal oefeningen te bepalen, waarbij ook aspecten als effectiviteit, haalbaarheid in relatie tot de beschikbare (oefen)capaciteit, belasting van het personeel en meerwaarde ten opzicht van andere soortgelijke oefeningen in de veiligheidsregio worden meegewogen. Ik kan en wil daar geen blauwdruk voor geven.

Naleving Wet Veiligheidsregio’s

28. De leden van de SP-fractie vragen hoe de Minister er voor gaat zorgen dat de minimale eisen gesteld door landelijke wetgeving voorzien worden van voldoende financiële middelen. Acht de minister het niet wenselijk dat de gemeenten binnen de regio’s het gevoel van urgentie uitstralen en bovenop die minimale landelijke eisen eigen regiospecifieke prioriteiten en accenten aanbrengen? En hoe gaat hij dat bevorderen?

Uit eerder onderzoek7 in 2011 bleek dat de financiële gevolgen van de kwaliteitseisen, zoals gesteld in de Wvr, konden worden gedekt uit de extra middelen waarmee de rijksbijdrage aan de regio’s (BDUR) is opgehoogd. De regio’s zijn druk doende om invulling te geven aan de kwaliteitseisen, samen met haar veiligheidspartners. De regiospecifieke invulling van de uitvoering van de eisen vindt reeds plaats. In de Wet wordt aan de besturen van de veiligheidsregio’s de ruimte en verantwoordelijkheid gegeven om regionale risico-inventarisaties te maken en deze door te vertalen in regionale, met voor de regio specifieke aandachtspunten, in beleid- en crisisplannen. De Inspectie VenJ toetst dit in haar Staat van de Rampenbestrijding. Ten slotte is de evaluatie van de Wet onder leiding van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) vorig jaar gestart, waar ik u eerder over geïnformeerd heb8.

29. De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt getoetst of veiligheidsregio´s de aanbevelingen die voortkomen uit de rapportages van IVenJ daadwerkelijk overnemen.

Aandachtspunten die geconstateerd worden in de diverse rapportages van de Inspectie VenJ houd ik nauwlettend in de gaten. Er is veelvuldig contact met de veiligheidsregio’s vanuit mijn ministerie, zoals eerder aangegeven onder vraag 26 en 29. In de Wvr, art 57 tm 65, is vastgelegd dat de Inspectie VenJ jaarlijks de wijze toetst waarop de veiligheidsregio, gemeente of een ander openbaar lichaam uitvoering geeft aan de taken met betrekking tot de brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing. De Inspectie VenJ kijkt dan waar aanbevelingen mogelijk zijn, en hoe deze worden opgevolgd.

30. De leden van de PvdA-fractie vragen welke middelen de regering heeft om naleving van de WVR te bevorderen. De leden van de CDA-fractie stellen deze vraag in relatie tot welke gevolgen het niet tijdig hebben van een concept-risicoprofiel van de VR MWB had moeten hebben en wie hier de regie heeft? Deze vraag geldt ook voor crisisplannen en rampenplannen.

De verantwoordelijkheid en regie voor het opstellen van het risicoprofiel, het beleidsplan en crisisplan ligt bij het bestuur van de veiligheidsregio. De verantwoordelijkheid voor het gemeentelijk rampenplan lag overigens bij de gemeente.

De voorzitters van de veiligheidsregio’s zijn zich zeer bewust van de noodzaak en belang van de Wvr. Die beoogt immers een efficiënte en kwalitatief hoogwaardige organisatie van de brandweerzorg, geneeskundige hulpverleningen en crisisbeheersing onder een regionale bestuurlijke regie. Zoals in eerdere antwoorden aangegeven, houd ik zorgvuldig vinger aan de pols bij de veiligheidsregio’s door gesprekken met het Veiligheidsberaad, en door gesprekken op ambtelijk niveau. De Inspectie VenJ toetst de regio’s in de Staat van de Rampenbestrijding. Ze voert ook thematische onderzoeken uit op verzoek of op eigen initiatief. Als de Inspectie VenJ tekortkomingen constateert of als dat uit mijn contacten blijkt, dan spreek ik de regio's daar onverkort op aan. De eerste verantwoordelijkheid om deze geconstateerde gebreken op te lossen ligt bij het bestuur van de betrokken veiligheidsregio.

Indien de regio in gebreke blijkt, kan de CdK, in de hoedanigheid van rijksorgaan en na mijn instemming, als uiterste middel een aanwijzing geven.

31. De leden van de CDA-fractie vragen wie erop had moeten toezien dat het vigerende gemeentelijke rampenplan van Moerdijk onvoldoende actueel was. Is dat de gemeenteraad, de veiligheidsregio, of nog een andere instantie? Heeft de Minister zicht op de actualiteit van rampenplannen van andere gemeenten met veel Brzo-bedrijven?

Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 30. De Inspectie VenJ levert periodiek de Staat van de Rampenbestrijding op. Conform mijn toezegging aan uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg op 12 december 2012 zal ik u deze medio dit jaar toesturen.

Evaluatie Wet Veiligheidsregio’s

32. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de begeleidingscommissie en de klankbordgroep eruit zien die voor de evaluatie door het WODC worden ingericht.

De begeleidingscommissie bestaat uit een onafhankelijke voorzitter en vertegenwoordigers van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het Veiligheidsberaad, de Inspectie Veiligheid en Justitie, de Evaluatiecommissie, het Ministerie van VenJ, het WODC en een hoogleraar Methoden en Technieken. De klankbordgroep bestaat uit een onafhankelijk voorzitter en vertegenwoordigers van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, Kring van commissarissen van de Koningin, de Nationale Politie, de Raad van Brandweercommandanten, GHOR-NL, Landelijk Overleg Coördinerend Gemeentesecretarissen, de Raad van Korpschefs, het Nederlands bureau brandweerexamens, het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid, de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers, CMHF, Abvakabo FNV, CNV Publieke Zaak, de Unie van Waterschappen en de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Economische Zaken, Infrastructuur en Milieu, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Algemene Zaken en Veiligheid en Justitie.

33. De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de evaluatiecommissie rekening zal houden met de beide rollen van de veiligheidsregio (brandweerzorg en rampenbestrijding) die mogelijk een andere optimale schaal kennen.

Tot de taak van de commissie behoort het uitbrengen van een advies over zowel de Wet veiligheidsregio’s waarvan de brandweer een belangrijk onderdeel vormt als het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing. Ik wil niet vooruitlopen op het advies van de evaluatiecommissie. Het is aan de commissie om naar aanleiding van haar analyse voorstellen voor verbetering te doen.

34. De leden van de PvdA-fractie vragen of de commissie voldoende gebruik kan maken van de belangrijke informatie uit de WODC evaluatie wanneer zij vlak erna al een advies moet opleveren.

Ik realiseer mij dat de tussenliggende periode kort is. De commissie is haar werkzaamheden echter al in augustus vorig jaar begonnen en heeft hierdoor de nodige voorbereidende werkzaamheden kunnen verrichten, zodat na ontvangst van de WODC-rapportage snel advies kan worden uitgebracht. Onder andere zal de commissie deel uitmaken van de begeleidingscommissie van de wetsevaluatie, zodat zij kennis kan nemen van (tussen)producten van de wetsevaluatie.

35. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister bereid is de commissie uit te breiden met specialisten op het gebied van gevaarlijke stoffen en gezondheidskundigen.

Ik acht het niet nodig om de commissie uit te breiden met specialisten. De commissie kan in aanvulling op de binnen de commissie beschikbare kennis, specialistische kennis aanwenden indien dat voor de uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk is. Daarnaast zal de commissie bij de totstandkoming van haar advies verschillende betrokken partijen op enigerlei wijze in de gelegenheid stellen hun inbreng in het advies leveren.

Vitale partnerschappen

36. De leden van de VVD-fractie vragen wanneer het afsluiten van convenanten tussen de veiligheidsregio´s en de vitale partners is afgerond?

Vele veiligheidsregio’s hebben de afgelopen twee jaar convenanten met vitale partners afgesloten. Er zijn inmiddels voor de drinkwatersector 19 convenanten geïmplementeerd. Twaalf regio’s hebben een convenant voor gas en elektra afgesloten. Er is verder een landelijk model convenant ontwikkeld tussen veiligheidsregio’s, Rijkswaterstaat en waterschappen. Ondertekening en implementatie in de veiligheidsregio’s zijn in voorbereiding. Voor andere sectoren als defensie en spoor zijn landelijke model-convenanten in de maak. In 2012 is verder onderzocht in hoeverre uitbreiding naar andere sectoren wenselijk en haalbaar is. Op 26 september 2012 vond een afsluitende expertmeeting plaats om te bezien, hoe afspraken tussen vitale partners en veiligheidsregio’s kunnen worden bestendigd. Geconstateerd werd, dat de afsluiting van het project Vitale partnerschappen tegelijk een doorstart naar de volgende fase betekent. Publieke en private partners hebben elkaar de afgelopen jaren weten te vinden, maar er zal verder gewerkt moeten worden aan het nakomen van de afspraken die gemaakt zijn in de convenanten over alarmering, op- en afschaling, risico en crisiscommunicatie regulier overleg en oefenen. Daarnaast zal er moeten worden gestreefd naar ondertekening van de convenanten met de vitale partners door alle veiligheidsregio’s. Dit wordt in overleg met het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio’s bezien, evenals hoe de convenanten geïmplementeerd kunnen worden.

Ik zal bij het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio’s blijven benadrukken hoe belangrijk het is om de samenwerking met de vitale partners verder vorm te geven. Het blijft van groot belang dat er contact is tussen de veiligheidsregio’s en de vitale partners en dat er afspraken worden gemaakt over samenwerking bij de voorbereiding op en afhandelen van een crisis, met of zonder convenant. Bij de evaluatie van de Wet Veiligheidsregio’s zal ook aandacht worden besteed aan de samenwerking tussen regio’s en crisispartners, waaronder vitale sectoren.

37. De leden van de VVD-fractie vragen of er nog andere middelen mogelijk zijn om ervoor te zorgen dat het overleg met de politie en de gemeenten als partner in de crisisbeheersing in alle veiligheidsregio´s wordt geborgd. Welke middelen is de minister voornemens hiervoor in te zetten?

De multidisciplinaire samenwerking tussen de partners in de crisisbeheersing, waaronder politie, gemeente, brandweer, GHOR, maar ook crisispartners als waterschap, defensie en Openbaar Ministerie, is essentieel voor het welslagen van de veiligheidsregio. Nauw overleg met deze partners is dan ook noodzakelijk. De veiligheidsregio's zijn zich hier van bewust en zetten hier ook op in. Om de samenwerking met de politie te borgen is in de Wvr opgenomen dat de veiligheidsregio's en de politie (thans met de politie-eenheden) samenwerkingsconvenanten opstellen. Ik besteed hier veel aandacht aan in mijn contact met veiligheidsregio's en politie. Vanuit het Veiligheidsberaad is onlangs een project «Bevolkingszorg op orde, de vrijblijvendheid voorbij» afgerond. Dit project heeft toetsingscriteria voor de bevolkingszorg ontwikkeld. De in dit rapport genoemde prestatie-eisen worden tot juni 2013 door de veiligheidsregio's getoetst aan incidenten en oefeningen. De resultaten van de discussie en evaluatie ervan zullen dan officieel worden aangeboden aan het Veiligheidsberaad. Daarnaast zullen ook de projecten GROOT en GROOTER, gericht op de gemeentelijke processen, bijdragen aan de samenwerking tussen de partners in de crisisbeheersing. Tot slot wordt binnen het LOCC (Landelijk Operationeel Coordinatie Centrum) nagegaan hoe het staat met de uitwerking van de gemeentelijke processen bij crisisbeheersing. Het eerste beeld is dat gemeenten en veiligheidsregio's zich allen heel bewust zijn van de onderlinge samenhang van de processen bij crisis. Een voorbeeld hiervan is dat de gemeenten, in de persoon van de coördinerend gemeentesecretaris, dan ook standaard onderdeel van het overleg op directieniveau binnen de Veiligheidsregio's zijn.

Stand van zaken SP-aanvalsplan

In het aanvalsplan van de SP worden tien verbetermaatregelen voorgesteld die naar de mening van de SP een grote bijdrage kunnen leveren aan het verhogen van de veiligheid en het beperken van de milieuschade. De in het aanvalsplan genoemde verbetermaatregelen zijn onderscheiden in preventief, tijdens een ramp en bij de nazorg. Het Kabinet heeft in maart 2011 hierop gereageerd9.

38. De leden van de SP-fractie vragen naar de stand van zaken van het na de brand in Moerdijk aangenomen SP-aanvalsplan.

PREVENTIEF

  • 1. Isoleer een gevaar: Beginsel van compartimenteren naar chemische samenstelling

    De door de SP genoemde compartimentering wordt al geregeld en is specifiek vastgelegd in «Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen -Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieu veiligheid». Dit is publicatie 15 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, kortweg PGS 15. De PGS 15 is opgenomen in de Activiteitenregeling en daarmee van kracht voor bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen (formeel «Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer»). Bij bedrijven met een vergunning in het kader van de WABO neemt het bevoegd gezag de verwijzing naar de richtlijn op.

  • 2. Standaardiseer lijst gevaarlijke stoffen.

    Ik heb u in de reactie op het SP-aanvalsplan reeds aangegeven dat het bevoegd gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bij vergunningverlening en toezicht op de vergunningen alert moet zijn op juiste gegevensverstrekking over gevaarlijke stoffen. Dit punt wordt dan ook structureel en expliciet meegenomen door bevoegd gezag Wabo.

  • 3. Volstrekte eenduidigheid: Accurate lijsten

    Ook in de Regeling risico’s zware ongevallen 1999 is vastgelegd dat voor hulpverleningsdiensten actuele gegevens over de gevaaraspecten van de aanwezige gevaarlijke stoffen beschikbaar moeten zijn. Verder heeft de veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond samen met de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding onderzocht of het in Rijnmond gebruikte Centraal Registratiepunt (CRP) Gevaarlijke Stoffen landelijk toegepast kan worden. Met dit systeem zijn de actuele stoffenlijsten digitaal te raadplegen, ook via terminals in brandweervoertuigen. Het rapport is gereed en zal worden voorgelegd aan de veiligheidsregio’s en het Veiligheidsberaad om te besluiten óf en zo ja wáár dit systeem van geautomatiseerde stoffenlijsten zal worden toegepast.

  • 4. Inspecties:1 keer p.j. een integraal inspectieonderzoek bij Brzo-bedrijven

    Zoals door de EU-richtlijn Seveso 2 voorgeschreven worden alle hoge categorie risicobedrijven, zoals Chemiepack en Odfjell, elk jaar geïnspecteerd terwijl de lage categorie risicobedrijven om de paar jaar een inspectie krijgen. Over de gehele linie beschouwd is in 2011 hierdoor 84% van alle Brzo bedrijven geïnspecteerd van de Brzo-bedrijven geïnspecteerd Het exacte cijfer over 2012 is nog niet bekend, maar ligt naar verwachting in dezelfde orde van grootte.

  • 5. Oranje voor transportmiddelen en opslagruimte

    Het oranje kleuren van transportmiddelen en verpakkingen is niet overgenomen, hier bent u eerder over geïnformeerd10. Transportmiddelen en verpakkingen kennen reeds afdoende signalering (internationaal vastgelegd) als het gaat om het transport van gevaarlijke stoffen. Daarnaast is in milieuvergunningen vastgelegd dat informatie over locaties met gevaarlijke stoffen beschikbaar moet zijn voor hulpdiensten en is in arboregelgeving vastgelegd dat borden tbv veiligheidssignalering bij dergelijke locaties aanwezig moet zijn. Dit betreft Europese regelgeving. Genoemde wettelijke maatregelen zijn toereikend en bovendien leidt het SP-voorstel tot onnodige lasten en is strijdig met internationale regelgeving.

TIJDENS EEN INCIDENT/RAMP

  • 6. Aanscherping procedures rond luchtmetingen

    Mede naar aanleiding van het SP-aanvalsplan heeft het RIVM in opdracht van IenM een verkenning uitgevoerd naar de procedure rond luchtmetingen. Metingen zijn belangrijk om blootstelling van burgers aan gevaarlijke stoffen in kaart te brengen en een realistische risicobeoordeling voor de lokale overheden te bieden. Het is wenselijk om in de acute fase, bijvoorbeeld wanneer de brand nog volop woedt of de verspreiding van een chemische stof nog aan de gang is, zoveel mogelijk informatie te verkrijgen om de luchtkwaliteit gedurende het incident in beeld te krijgen. Omdat tijdens incidenten de belangrijkste blootstelling plaatsvindt via inademing, moeten metingen in deze fase zich richten op schadelijke stoffen in de lucht. Binnen het reeds eerder bij vraag 16 genoemde programma nationale meetstrategie heeft het RIVM samen met de brandweer een project gestart gericht op het doorontwikkelen van meetmethoden die luchtconcentraties in kaart brengen tijdens de acute fase van een incident en deze op zo kort mogelijk termijn beschikbaar maken. Deze meetresultaten zijn overigens niet alleen belangrijk voor de inschatting van het risico voor de burger maar ook voor de hulpverleners die juist in deze fase de meeste risico’s lopen.

  • 7. Hulpverleners en gezond werken

    Als het gaat om de bescherming van hulpverleners heb ik u mede namens de Staatssecretaris van SZW het rapport van de Inspectie SZW (voorheen de Arbeidsinspectie) naar de werkwijze van brandweer, politie en ambulancediensten tijden het (na)blussen van de brand aangeboden11.

    De Inspectie SZW constateerde dat er zowel voor als tijdens de brand, te weinig aandacht was voor veilige werkwijzen en procedures die bij een incident met gevaarlijke stoffen horen. In het rapport staan diverse aandachtspunten voor de veiligheidsregio’s, politiekorpsen en ambulancediensten:

    • Risico-inventarisatie en -evaluatie en Plan van Aanpak

    • Risicobewustzijn bij werkgever en werknemer

    • toezicht op veilig werken tijdens de inzet

    • leren van andere incidenten.

    Arbeidsveiligheid is de verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer. Het is van groot belang dat hulpverleners zich bewust zijn van de risico’s van hun werk en over de mogelijkheden beschikken verantwoord met die risico’s om te gaan. De regio’s dienen hiervoor als werkgever de voorwaarden te scheppen. Door goede voorlichting over de risico’s en de veiligheidsprocedures en door het verstrekken van een optimale uitrusting waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen.

    De werknemers zijn verantwoordelijk voor de juiste toepassing van de veiligheidsprocedures en de uitrusting. Op het gebied van de arbeidsveiligheid van de hulpverlenende diensten, zijn de laatste jaren zeker vorderingen gemaakt. Op een of meerdere van bovenstaande aandachtspunten heeft Inspectie SZW bij alle 5 betrokken werkgevers (2 veiligheidsregio’s, 1 gemeentelijk brandweerkorps, 1 politiekorps, 1 ambulancedienst) gehandhaafd. In bredere zin dan bij de bij Moerdijk betrokken werkgevers geldt dat op het gebied van de arbeidsveiligheid van de hulpverlenende diensten de laatste jaren zeker vorderingen zijn gemaakt. Dit concludeert de Inspectie SZW naar aanleiding van inspecties die zij van september 2010 tot en met februari 2011 uitvoerde bij 81 brandweerkorpsen en veiligheidsregio’s. Alle geïnspecteerde korpsen en veiligheidsregio’s beschikken nu over een zogeheten «warme» Risico-inventarisatie en -evaluatie en een Plan van aanpak voor de veiligheid tijdens repressieve inzetten. Verbeteringen in de bescherming van de hulpverleners zijn volop gaande. Hieraan zijn o.a. impulsen gegeven door het programma «Verbeteren lerend vermogen Brandweer» van Brandweer Nederland. In mijn overleg met het Veiligheidsberaad en werkbezoeken aan de veiligheidsregio’s en politieregio’s vraag ik geregeld aandacht voor de arbeidsveiligheid van de hulpverleners en merk ik dat die aandacht er ook is.

  • 8. Blusmiddelen en capaciteit gericht op worst case op bedrijventerrein en voldoende opvangbekkens voor bluswater, onderdeel van draaiboek rampenbestrijding

    Naar aanleiding van de voorstellen van de SP heeft het Landelijk Expertisecentrum Brandweer Brzo (samenwerkingsverband Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en Instituut Fysieke Veiligheid) de bluscapaciteiten en opvang van bluswater bij Brzo-bedrijven onderzocht. Voor dit in 2011 gestarte onderzoek was het nodig om ook in 2012 gegevens te verzamelen (o.a. tijdens de inspecties). De door de veiligheidsregio's aangeleverde gegevens worden thans door het expertisecentrum verwerkt tot een rapportage die gepubliceerd zal worden op de website van het expertisecentrum (www.brandweerbrzo.nl).

NAZORG

  • 9. Standaard gezondheidsonderzoek onder hulpverleners en andere personen na incident met gevaarlijke stoffen o.b.v. een standaardchecklist

    Bij rampen en crises kunnen stoffen vrijkomen die direct tot gezondheidsklachten leiden of waar op langere termijn klachten door kunnen ontstaan. Dit hangt af van de vrijgekomen stoffen en de mogelijkheden dat mensen eraan blootgesteld zijn. Naast reacties op stoffen kan een incident ook bezorgdheid en onrust bij betrokkenen veroorzaken.

    Het is aan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio, om te bepalen of een gezondheidsonderzoek nodig is. Het bevoegd gezag draagt vervolgens de GGD op een dergelijk onderzoek uit te voeren.

    Omdat situaties waarbij gezondheidsonderzoeken worden uitgevoerd weinig voorkomen, heeft de minister van VWS een ondersteuningsstructuur ingericht bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Deze structuur is nadrukkelijk bedoeld voor de ondersteuning van regio’s die met dit soort situaties te maken krijgen. Het RIVM kan het bevoegd gezag adviseren over nut en noodzaak van een dergelijk gezondheidsonderzoek. De advisering wordt gebaseerd op basis van meetgegevens, klachtenpatronen en (maatschappelijke) onrust, die mogelijk een rol spelen. Het RIVM brengt hiervoor verschillende experts uit het land bij elkaar, waaronder toxicologen, epidemiologen en psychologen.

    Het RIVM adviseert over gezondheidsonderzoek in de acute fase en op de langere termijn. Het RIVM neemt diverse vormen van gezondheidsonderzoek mee in het advies, waar onder vragenlijstenonderzoek, monitoring van bestaande registraties, biomonitoring.

    Het RIVM heeft een standaard vragenlijst ontwikkeld waarmee in de acute fase van een incident cruciale informatie van slachtoffers, getroffenen en betrokkenen (inclusief hulpverleners) geregistreerd kan worden. Dit instrument is in Moerdijk voor het eerst ingezet, en er loopt een traject om deze vragenlijst verder te verfijnen op basis van de ervaringen. De uitkomsten van de registratie van klachten bij het gezondheidsonderzoek worden gemonitord en op grond hiervan kan worden besloten of volgende stappen nodig zijn in het gezondheidsonderzoek.

    Om geen tijd te verliezen in de acute fase van een incident, wordt standaard door het RIVM binnen een uur een registratieadvies gegeven, waarbij in elk geval naam, adres, woonplaats en bereikbaarheid worden vastgelegd, naast gegevens die te maken hebben met het incident, zoals de vraag waar de betreffende persoon zich precies bevond ten tijde van het incident. Het doel van dit eerste registratieadvies is dat degenen die geïndiceerd zijn voor het ondergaan van een gezondheidsonderzoek, bekend zijn en snel bereikt kunnen worden.

  • 10. Eenduidige procedure toegangsbeleid locatie incident

    In de beleidsreactie op het SP-aanvalsplan12 heb ik reeds aangegeven dat afzetting van gebieden afhankelijk is van de specifieke situatie ter plaatse van het incident. Daarbij moet het uitgangspunt zijn dat in een gevaarlijk gebied niet wordt opgetreden. In het geval dat betreden van een gevaarlijk gebied noodzakelijk is, dient dit met toereikende persoonlijke beschermingsmiddelen te gebeuren. Wat gevaarlijk gebied is, wat noodzakelijk betreden is en wat toereikende persoonlijke bescherming is, wordt ter plaatse bepaald op grond van de beschikbare incidentinformatie. In het Commando Plaats Incident (CoPI) en het Regionaal Operationeel Team (ROT) is het afzetten van gebieden één van de vaste aandachtspunten. In het Regionaal Crisisplan is dit omschreven.


X Noot
1

TK 2011–2012, 26 956 nr. 136

X Noot
2

TK 2011–2012, 26 956 nr. 116

X Noot
3

Zie ook vraag 18

X Noot
4

TK 2011–2012, 26 956 nr. 116 en 126

X Noot
5

Tk 2010–2011, 26 956, nr 110

X Noot
6

Brand Chemie-Pack Moerdijk «Een onderzoek naar de bestrijding van (de effecten van)

het grootschalig incident» van de toenmalige Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, augustus 2011

X Noot
7

TK 2011–2012, 29 517, nr. 56

X Noot
8

TK 2011–2012, 26 956 nr. 126

X Noot
9

TK 2010–2011, 26 956, nr. 95

X Noot
10

TK 2010–2011, 26 956, nr. 95

X Noot
11

TK 2010–2011, 26 956, nr. 110

X Noot
12

TK 2010–2011, 26 956, nr. 95

Naar boven