26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT)

Nr. 300 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 december 2013

Sinds het verschijnen van de Digitale Agenda in 2011 zijn de ontwikkelingen in de elektronische communicatiemarkt met sprongen verder gegaan: de «smartphone» was destijds nog maar net op de markt, maar is nu een ingeburgerd en voor sommigen zelfs onmisbare apparatuur. Mede dankzij de introductie van mobiel internet ontstonden «apps» en kwamen er vele nieuwe spelers op het internet bij. Sociale media, winkelen, bankieren, televisiekijken, gamen, voor alle economische en maatschappelijke activiteiten is intussen wel een online toepassing. De «interneteconomie» is niet meer weg te denken uit het dagelijks leven terwijl dit alles nog maar nauwelijks een decennium oud is. De interneteconomie vernieuwt de economie en daagt daarbij vrijwel alle economische sectoren uit (denk aan de detailhandel, de reissector of de tijdschriftenmarkt). Hand in hand met het internet ontwikkelde de telecommunicatiemarkt zich: 4G (supersnel internet) wordt landelijk uitgerold door nu vier mobiele aanbieders, nieuwe buitenlandse investeerders presenteerden zich. Politiek en maatschappij richten zich op de (internationale) vraagstukken die daaruit volgden: op de mate van concurrentie op en tussen netwerken, netneutraliteit, cybersecurity, de robuustheid van de vitale infrastructuur en e-privacy.

In deze brief wordt een visie neergezet voor telecommunicatie, media en internet voor de middellange termijn (vijf tot tien jaar). Dit is geen toevallige combinatie, want er wordt al jaren gesproken over het vervagen van de grenzen (convergentie) tussen deze sectoren1. De markt is nu – mede dankzij het commerciële succes van apparaten als de smartphone en de tablet – bezig aan een groeispurt in deze richting.

Deze brief gaat over de voorwaarden voor een goed functionerende markt voor telecommunicatie, media en internet en de beleidsvragen die de toenemende convergentie in deze markt oproept. Het adequaat anticiperen op deze ontwikkeling zorgt ervoor dat genoemde markt een voedingsbodem kan zijn voor de interneteconomie (een verzamelnaam voor alle economische activiteit in en op het internet, inclusief telecom en e-commerce) die weer bijdraagt aan economische groei en welvaart in Nederland. Het gaat in dit verband dus over concurrentievermogen, over veiligheid en vertrouwen van gebruikers, over een open en vrij internet, en natuurlijk over de vraag welke rol de overheid hierbij dient te spelen. Voor de goede orde: de impact van het internet op de Nederlandse economie in den brede, inclusief het benutten van de kansen van ICT als doorbraaktechnologie en de potentie van Nederland om zich te positioneren als Digital Gateway to Europe, kortom het investeringsklimaat voor heel digitaal Nederland, is geen onderdeel van deze brief. Deze onderwerpen zijn reeds aan de orde geweest in de beleidsbrief «Doorbraken met ICT», die op 12 juli jl.2 is verschenen. Deze brief sluit tevens aan bij de recent door het kabinet uitgebrachte Nationale Cyber Security Strategie 2 (NCSS2) waarin de samenhang tussen economische en sociale voordelen, vrijheid en veiligheid wordt geduid.3

De voorwaarden voor een goed functionerende markt voor telecommunicatie, media en internet strekken zich uit over de breedte van de Rijksoverheid en daarom bied ik u deze brief aan mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In de bijlage treft u een uitwerking en verdieping van de hoofdlijnen aan4.

Samenvatting

Deze visie positioneert telecommunicatie, media en internet als onderdeel van een en hetzelfde economisch waardeweb. Vanuit dit web, waarin de telecommunicatieinfrastructuur een cruciale rol speelt, wordt de interneteconomie als geheel gevoed. De rol van de overheid richt zich op het gezond houden van deze markt(en) door waar nodig concurrentieprikkels in de markt te bouwen, maar ook op het behouden van een vrij en open internet(waardeweb) en van digitale veiligheid en vertrouwen. Ik streef er naar de regelgeving te moderniseren zodat beter wordt aangesloten bij de toenemende vervaging van grenzen tussen de markten voor telecommunicatie, media en internet. Dit is onder meer van belang om een eerlijk speelveld tussen bestaande spelers en nieuwe spelers op en in het internet te krijgen. De beleidsagenda bouwt voort op de Digitale Agenda uit 2011 en identificeert een aantal terreinen waar de convergentie in de markt zodanig ver gevorderd is dat modernisering van de regelgeving aan de orde is. Het betreft onder meer de ex ante mededingingsregels gericht op concurrentie op en tussen de telecommunicatienetwerken, de reikwijdte en invulling van de zorgplicht in de Telecommunicatiewet en de regels voor audiovisuele diensten (Mediawet). Dit vergt uiteraard ook een Europese discussie én een goede samenwerking met het veld. Daarom zal ik een rondetafel beleggen waarin de wens om te komen tot het moderniseren van het regelgevend kader centraal staat, gegeven de convergentie in de markt.

Middellangetermijnvisie op telecommunicatie, media en internet

1. Internet jaagt de ontwikkelingen in telecommunicatie en audiovisuele sector aan

De huidige telecommunicatiemarkt is tot stand gekomen door een samenspel van factoren, maar zeker is dat het internet en nieuwe spelers op het internet, een belangrijke rol hebben gespeeld. Met de introductie van Voice over Internet en later video on demand, werd duidelijk dat diensten die voorheen traditioneel werden geleverd door uitsluitend telecompartijen (eigenaars van de infrastructuur) ook geleverd konden worden via internet. Sindsdien verschijnen nieuwe spelers ten tonele, zoals app-makers, cloudproviders, sociale media-aanbieders, televisie (uitzending via internet), videodiensten en internetwinkels. Deze visie begint dan ook met het positioneren van telecom en elektronische communicatie in de bredere wereld van het internet: het één is onlosmakelijk verbonden met het ander. Audiovisuele diensten spelen in deze ontwikkeling een grote rol, vandaar dat media nadrukkelijk worden meegenomen.

In feite zijn er vier onderdelen die onderling van elkaar afhankelijk zijn en zich als ware het een web met elkaar verbinden tot vele verschillende waardeketens:

  • 1. De diverse online (communicatie)diensten

  • 2. De internet connectiviteit (alles wat het internet technisch draaiende houdt)

  • 3. De netwerken (koper, kabel of glasvezel en mobiele netwerken)

  • 4. De apparatuur (pc, maar steeds meer smartphone, tablet en connected tv’s)

Klassieke telecom- en audiovisuele mediadiensten gaan meer en meer op in het nieuwe economisch «systeem» dat het internet teweeg brengt, dat in deze brief wordt aangeduid met het internetwaardeweb.

Het hele systeem wordt aangejaagd door een nog altijd jaarlijkse groei van ruim 40% in het dataverkeer (vooral video), waardoor investeringen in de netwerken nodig blijven. Tegelijkertijd moeten op de netwerken de verdienmodellen worden aangepast omdat de inkomsten uit telefonie en mogelijk ook televisiediensten zullen afnemen, mede door toegenomen concurrentie en alternatieven (voorbeelden: WhatsApp, Skype, Netflix, NL Ziet en RTL XL). Dit internetwaardeweb is tevens een belangrijke springplank voor alle economische waardecreatie die nu op en rond het internet en de onderliggende telecommunicatienetwerken wordt geleverd. De interneteconomie is voorspeld in 2015 te groeien naar een bedrag tussen € 41 miljard en € 47 miljard overeenkomend met 5,9% en 6,8% van het BBP (bron: BCG 2011).

2. Bouwen aan de markt onder de interneteconomie en de rol van de overheid

Bouwen aan het internetwaardeweb betekent bouwen aan de interneteconomie en daarmee aan economische groei in Nederland. De overheid gaat daar aan bijdragen. In deze visie wordt voortgebouwd op de doelstellingen uit de Digitale Agenda van 2011: «snelle en open infrastructuur en diensten», een «vrij en open internet» en «digitale veiligheid en vertrouwen». Dit zijn doelstellingen die onverminderd relevant blijven. Ze zijn gebaseerd op een aantal aannames die de overheid in gedachten heeft bij het optreden in de digitale (telecom)markt. In dit geval worden concurrentiekracht, vrijheid en betrouwbaarheid als voorwaarden beschouwd voor het goed functioneren van de telecommarkt. Zonder een goede borging van deze voorwaarden zal economische groei achterblijven. Dat vergt soms ook balanceren en zelfs het maken van keuzes tussen deze doelen! Het is van belang dat concurrentiekracht, vrijheid en betrouwbaarheid worden afgewogen tegen de verbrede context van het internetwaardeweb. Vanuit de bestaande doelstellingen wordt daarom – waar nodig – het beleid geactualiseerd en tegen de ontwikkelingen op de middellangetermijn gehouden. Natuurlijk worden op die weg naar de toekomst nu al acties ingezet, maar allereerst wordt in deze brief de visie en een richting voor het overheidsbeleid met betrekking tot telecommunicatie, media en internet neergezet.

Belangrijkste beleidsuitdaging voor de overheid zal zijn de regelgeving meer sectorneutraal te maken, omdat het in de toekomst steeds moeilijker wordt het onderscheid tussen internet, media en telecomspelers te maken. De verplichtingen liggen immers traditioneel bij bepaalde spelers (telecom, omroepen), terwijl nieuwe spelers die vergelijkbare diensten aanbieden tot nu toe niet of alleen ad hoc worden meegenomen. Sectorneutraliteit is ook nodig om een eerlijk speelveld (level playing field) in de markt te creëren.

Transitie naar modernisering van de regelgeving: leidraad

Het kabinet gaat ervan uit dat de regels gemoderniseerd moeten worden, en dat de vraag is wanneer en hoe dit te doen. Zo garandeert nu de wet op netneutraliteit een open en vrij internet. Op deze manier is «het internet» dus al ad hoc in beleid en regelgeving meegenomen. Ik leg hierna een leidraad neer voor een meer structurele en weloverwogen transitie naar modernisering van de regelgeving. Dit komt ten goede aan de voorspelbaarheid van het overheidsbeleid wat weer bijdraagt aan het aantrekkelijker maken van het investeringsklimaat in Nederland.

  • In de eerste plaats vind ik het niet verstandig de huidige regelgeving op de traditionele spelers op de telecom- en mediamarkt (nog verder) door te trekken naar het internet zonder dat daar een grondige evaluatie van de huidige regels aan vooraf gaat. De markt – zeker voor wat betreft media (denk aan Connected TV) – is nog volop in ontwikkeling. Die overgangsperiode kan goed gebruikt worden om te overwegen of de huidige regels nog steeds nodig zijn en werken, dan wel wellicht aanpassing behoeven in de nieuwe context. Als het met minder regels kan, dan heeft dat de voorkeur in lijn met de Regeldrukagenda die het kabinet heeft neergelegd. (Onnodige) extra barrières in de markt werken bovendien ongunstig uit op Nederland als vestigingsplaats.

  • In de tweede plaats is het nationale domein in deze markt meestal te klein om een vraagstuk effectief aan te kunnen pakken. Het internetwaardeweb is immers een internationale markt. Dit betekent dat het kabinet de Europese samenwerking wil versterken. Het uitgangspunt is op Europées niveau te komen tot de noodzakelijke hervorming van het telecommunicatie- en mediabeleid. Deze inzet houdt overigens niet in dat bevoegdheden zonder meer worden overgedragen naar het Europese niveau, het kabinetsstandpunt rond subsidiariteit en proportionaliteit5 blijft staan. En in het verlengde van eerder genoemde zorgvuldigheid bij het doortrekken van regelgeving, blijft het kabinet uiteraard inzetten op het uitgangspunt «lastenluwe implementatie, tenzij»6. Dat wil zeggen dat implementatie van Europese regelgeving alleen dan wordt aangevuld met nationale regels als de nationale omstandigheden daarom vragen. Dit uitgangspunt is in het bijzonder van belang voor het investeringsklimaat: Nederlandse bedrijven hebben er immers baat bij zoveel mogelijk gelijk behandeld te worden als hun concurrenten in andere lidstaten.

  • In de derde plaats laten de klassiek hierarchische structuren van en binnen een (nationale) overheid zich moeilijk verenigen met het decentrale en internationaal georganiseerde domein van het internet. Dit vereist een overheid met kennis van (actuele) zaken die flexibel en adequaat kan reageren op nieuwe marktontwikkelingen. Ik zet primair in op netwerksturing. Het participeren in een netwerk van nationale en internationale spelers en het aangaan van publiek-private samenwerkingsverbanden is essentieel voor het realiseren van internetveiligheid, e-privacy en efficiënt opererende markten. Het startpunt is dus de dialoog en samenwerking tussen overheid en markt/samenleving. Daarnaast zal de overheid waar nodig kader- en normstellend optreden. De wet legt de principes en hoofdlijnen vast en fungeert als stok achter de deur. Vanuit deze gedachte zal ik een rondetafel beleggen om gezamenlijk met markt en maatschappelijke partijen te bezien hoe we vanuit de toenemende convergentie en de vraagstukken die dit oproept op het terrein van wet- en regelgeving de interneteconomie op een hoger niveau kunnen brengen.

Rondetafel

Zoals aangegeven is de insteek van deze brief het neerzetten van een visie en een richting voor beleid. De convergentie in de markt vraagt om het moderniseren van het regelgevend kader. Dit vereist samenwerking, met Europa en het brede veld van marktpartijen en maatschappelijke organisaties. De rondetafel is bedoeld om die samenwerking ook vorm te geven en het moderniseren van de regels per direct op de agenda te zetten. De overheid en in het bijzonder het Ministerie van Economische Zaken stelt zich daarbij op als netwerkpartner: in gezamenlijkheid wordt geïdentificeerd waar uitdagingen liggen en wie daar wat in kan betekenen. Deze rondetafel is een aanvulling op de High Level Digitale Agenda.

3. Concurrentiekracht, vrijheid en betrouwbaarheid in de interneteconomie

Door de regelgeving te moderniseren kan recht worden gedaan aan de convergerende bewegingen tussen de voorheen gescheiden werelden van telecommunicatie, media en het internet. Er is een leidraad neergelegd voor de inrichting van dit proces. De wens om tot een modern regelgevend kader te komen, wordt geconcretiseerd via aan de praktijk ontleende vraagstukken. Onderstaande vijf vraagstukken vormen de beleidsagenda voor de middellange termijn:

Concurrentiekracht: Een gezonde markt wordt gekenmerkt door een dynamiek van continue investeringen en innovaties. De overheid draagt in deze markt bij door waar nodig prikkels voor concurrentie te introduceren. Het is ook de rationale achter het Europese mededingingsbeleid.

  • I. Interne (telecom)markt: Groei en innovatie vindt in het internetwaardeweb met name plaats in de online diensten (apps, on-demand televisiekijken) en apparatuur (smartphone, tablet, smart-TV). Het onderscheid tussen voormalig gescheiden sectoren vervaagt daarbij steeds meer naarmate de trend naar «all-IP» (alles over het internet) en bundeling (triple of quadruple play) wordt voortgezet. De traditionele markten van vaste telefonie en (analoog) televisiekijken verdwijnen, terwijl tegelijkertijd steeds meer nieuwe (internet)diensten van buiten de telecomsector aan de poorten van het netwerk verschijnen. Commerciële en concurrentieverhoudingen draaien meer en meer om effectieve toegang tot de (aansluit)netwerken, zowel voor – met de netwerkeigenaren – concurrerende aanbieders van elektronische communicatiediensten, als voor gespecialiseerde diensten. Het pakket dat Eurocommissaris Kroes in september jl. presenteerde7 betekent een belangrijke stap voorwaarts in de aanpak van fragmentatie in de Europese markt, maar ik zou nog een stap verder willen gaan. De Europese markt vraagt om een langetermijnvisie bovenop de bestaande kaders en de huidige voorstellen. Ik wil daarom de wens op tafel leggen om de huidige ex ante marktregulering grondig te evalueren. In die evaluatie zou het huidige bestel tegen de ontwikkelingen in de interneteconomie moeten worden gehouden en zou naast het aanpakken van fragmentatie in de Europese markt (de doelstelling van de nieuwe voorstellen) moeten worden gekeken naar de (administratieve) complexiteit en voorspelbaarheid van het huidige markttoezicht. In die evaluatie zou in het bijzonder aandacht besteed moeten woden aan het toenemende belang van toegang tot de (aansluit)netwerken. Dit natuurlijk naast de blijvende Nederlandse aanmoediging aan Brussel om de weg vrij te maken voor Europese diensten door onder andere te komen tot een modernisering van het auteursrecht.

Vrijheid: Het streven is een interneteconomie vrij van oneigenlijke invloed van overheden, bedrijven en overige belangengroepen op de keuzevrijheid van gebruikers. Ter bescherming van burgerlijke vrijheden, maar zeker ook ten behoeve van de (vrije) markt.

  • II. Neutraliteit dieper in het internetwaardeweb: Onder vrijheid valt ook «neutraliteit»: de inzet is uiteraard de netneutraliteit in de nieuwe Europese verordening te realiseren. Het uitgangspunt is dat een open en vrij internet zowel de (keuze)vrijheid van de gebruiker beschermt als innovatie bevordert. Conform de motie Verhoeven8 zal Nederland in de onderhandelingen pal voor dit fundamentele principe blijven staan. Dat geldt natuurlijk voor het internetwaardeweb als geheel: van de (rand) apparatuur tot de vindbaarheid van informatie en toegang tot internetdiensten. Daarom wil ik ontwikkelingen naar nieuwe «gatekeepers» in kaart brengen: het betreft partijen die cruciale assets – zoals het aansluitnetwerk – in handen hebben zonder welke het internetwaardeweb niet of onvoldoende kan functioneren. Dit zijn vaak multinationals van formaat, waardoor het aanpakken van mogelijke problemen op Europees niveau moet gebeuren om effect te sorteren. Belangrijk is wel te beseffen dat een principe als netneutraliteit niet altijd een-op-een is door te trekken naar andere onderdelen van het internetwaardeweb. Veel van deze markten ontwikkelen zich bovendien heel snel. Marktverhoudingen zijn voortdurend aan het schuiven waardoor een ogenschijnlijk dominante positie binnen een paar jaar teniet wordt gedaan. Denk bijvoorbeeld aan RIM/Blackberry, Hyves en Nokia. Een vrij en open internet(waardeweb) is dus een principe waar ik ook in bredere zin voor zal gaan staan. Te vroeg reguleren, nog voordat de commerciële verhoudingen de kans hebben gehad zich te manifesteren draagt echter niet bij aan innovatie in deze markt(en) noch aan het borgen van deze vrijheid. Het (Europese) algemene mededingingsrecht biedt een geschikt kader waarin deze overwegingen kunnen worden meegewogen.

  • III. Convergentie van audiovisuele diensten: Nieuwe non-lineaire audiovisuele diensten zoals Uitzendinggemist.nl, YouTube, Netflix en het onlangs aangekondigde NLZiet doen de commerciële verhoudingen verschuiven. Geholpen door steeds slimmer wordende apparatuur vervaagt het onderscheid tussen lineair en niet-lineair televisiekijken. Het kabinet grijpt de ontwikkelingen aan om te bezien of de huidige regels op lineaire diensten nog nodig en zinvol zijn en of er mogelijkheden zijn regels te laten vervallen. Ook hier liggen immers de verplichtingen traditioneel op bepaalde partijen (zoals omroepen) maar niet op de nieuwe concurrenten. Zoals reeds in de kabinetsreactie op het Europese groenboek convergentie audiovisuele diensten9 aangegeven, ziet Nederland convergentie als een kans om na te denken over een samenhangend regelgevend kader en om de regels voor lineaire diensten te verminderen. Daarbij zal ook naar de positie van contentaanbieders worden gekeken waaronder degenen die uit publieke middelen worden gefinancierd. Enerzijds om te borgen dat deze programma’s toegankelijk en vindbaar blijven, anderzijds om concurrentieverstoring met commerciële aanbieders te voorkomen. Nederland is bereid tot het vervullen van een voortrekkersrol in de Europese discussie.

  • IV. Nieuwe spelers en uitbreiding zorgplicht rond integriteit, continuïteit en privacy: De snelle opmars van het internet en de schaalbaarheid ervan zet het denken over integriteit, continuïteit en privacy op scherp. Ook hier geldt weer dat bestaande (telecom)spelers anders behandeld worden dan spelers verderop in het internetwaardeweb. In de Telecommunicatiewet is een zorgplicht vastgelegd: partijen binnen de reikwijdte van deze wet worden geacht in het kader van integriteit, continuïteit en bescherming van de persoonlijke levenssfeer passende technische en organisatorische maatregelen te treffen. Om de disbalans tussen traditionele en «nieuwe» partijen weg te nemen zal het principe van zorgplicht ook worden doorgetrokken naar «nieuwe» partijen zoals hostingproviders, internet exchanges, cloudaanbieders of hard- en softwareleveranciers. Het kabinet wil deze uitbreiding en wijze van invulling bespreken met de marktpartijen zelf, in de bestaande overlegorganen. Ook hier geldt een voorkeur voor de Europese route om een eerlijk speelveld te verwezenlijken: Nederland zal zich inzetten om in de EU Richtlijn Netwerk- en Informatiebeveiliging de volle breedte van het internetwaardeweb in ogenschouw te nemen. Kern van de zorgplicht is dat partijen aanspreekbaar moeten zijn op hun verantwoordelijkheid. Daarbij geldt dat ook afnemers en individuele gebruikers zelf verantwoordelijkheid moeten nemen. Transparantie, (open) normering en bewustwording hebben primair de voorkeur boven (gedetailleerde) wettelijke voorschriften. Van belang is ook dat de regelgeving niet leidt tot onnodige bureaucratie. In dit kader zal ik verkennen of de administratieve lasten rond de diverse meldplichten die volgen uit de zorgplicht kunnen worden teruggebracht. Tot slot: betrouwbaarheid van het internet wordt ook in sterke mate bepaald door internationale protocollen en standaarden. De adoptiegraad ligt echter laag en toepassing van internetstandaarden als IPV6, DNSSEC zal worden vergroot via een op te richten publiek-privaat platform.

  • V. Invulling zorgplicht en de implicaties van «profiling»: Behalve de vraag wie er onder de zorgplicht valt, zal ook de inhoudelijke invulling van de zorgplicht van bedrijven ongetwijfeld tot discussie leiden. De kans is aanwezig dat het traditioneel wetgevingsinstrument van de overheid techniek en nieuwe verdienmodellen niet kan bijbenen. Het kabinet kiest daarom ook hier primair voor een hands on aanpak, gericht op effectiviteit van beleid via netwerksturing. Betrouwbaarheid van netwerken en diensten is niet enkel te bereiken met een wettelijk voorschrift. Op de middellangetermijn zal de discussie met name gaan over het (verder) uitwerken van de gedachtes over e-privacy als onderdeel van de zorgplicht. Betalen met persoonsgegevens voor gratis diensten is intussen een bekend fenomeen, maar de marktontwikkelingen gaan in de richting van een nog verder gepersonaliseerd aanbod («profiling») gebaseerd op nog meer analyse van nog meer hoeveelheden (waaronder persoonlijke) gegevens (een vorm van Big Data). In de visie op e-privacy werden controle van gebruikers over hun gegevens, transparantie over de verzameling en verwerking van gegevens en verantwoordelijkheid van bedrijven als parameters aangewezen10. Dat is en blijft de leidraad bij de netwerksturing, ook als het gaat om Big Data en «profiling». Het kabinet zal overigens bij deze onderwerpen aansturen op meer samenwerking met de Europese Unie, bijvoorbeeld via de nieuwe Verordening dataprotectie.

Afsluiting

De technologie vernieuwt zich in hoog tempo en zo ook de verhoudingen in de markt. Juist die dynamiek vereist een overheid die richting geeft, een visie heeft op de toekomst en de beleidsagenda vervolgens in gezamenlijkheid met alle partners invult.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Kamerstuk 26 643, nr. 126

X Noot
2

Kamerstuk 32 637, nr. 70

X Noot
3

Kamerstuk 26 643, nr. 291

X Noot
4

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
5

Kamerstuk 21 112, nr. 1650.

X Noot
6

Kamerstuk 29 362, nr. 224.

X Noot
7

Voor het Nederlandse standpunt op het pakket Kroes, zie de Verdieping en het BNC-fiche. Dit laatste is te vinden

in Kamerstuk 22 112, nr. 1720.

X Noot
8

Kamerstuk 33 750 XII, nr.30.

X Noot
9

Kamerstuk 22 112, nr. 1659.

X Noot
10

Kamerstuk 32 761, nr. 49

Naar boven