Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 26485 nr. 176 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 26485 nr. 176 |
Vastgesteld 4 maart 2014
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 20 december 2013 inzake het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten (Kamerstuk 26 485, nr. 174).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 maart 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de algemene commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de algemene commissie, Wiskerke
Vraag 1
Welke rol ziet u voor de consument weggelegd in de discussie over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)? Als de overheid alles reguleert ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen, welke rol blijft er dan nog over voor de consument?
Antwoord
MVO betreft maatschappelijke bijdragen van ondernemers aan de samenleving, in aanvulling op waar zij wettelijk toe verplicht zijn. Binnen Nederland gaat het om milieu- en sociale resultaten die verder gaan dan de wet voorschrijft. En buiten Nederland gaat het om handelingen die niet onder de (reikwijdte van de) Nederlandse wet vallen. De OESO-richtlijnen zijn hierbij richtinggevend voor het handelen van bedrijven in het buitenland. Stakeholders, waaronder kritische consumenten, kunnen invloed uitoefenen op de maatschappelijke afwegingen van bedrijven en kunnen MVO mee laten wegen in hun beslissing om een product of dienst wel of niet af te nemen. MVO is zodoende een continue proces dat in dialoog met belanghebbenden vorm krijgt.
Vraag 2, 3, 4, 5, 6, 9, 10 en 95
Hoeveel subsidie wordt er in het kader van deze beleidsbrief uitgegeven en wie ontvangt die?
Wat is de looptijd van het Nationaal Actieplan (NAP)?
De genoemde acties vinden bijna allemaal in 2014 plaats, betekent dit dat er voor 2015 een geactualiseerd plan komt?
Wat zijn de lange termijn doelen?
Hoort er budget bij dit plan? (Zo niet, uit welk budget wordt het gefinancierd?)
Hoe wordt de implementatie van de uitvoering van dit plan gemonitord? Hoe en wanneer wordt geëvalueerd?
Hoe wordt de Kamer daarover geïnformeerd?
Is in het NAP een uitputtend overzicht van actiepunten gegeven ten aanzien van de implementatie van de UNGP? Zo nee, welke andere actiepunten zijn er?
Antwoord
Het lange termijn doel van dit nationaal actieplan is mensenrechten-schendingen door bedrijven te voorkomen, in hun eigen activiteiten en in hun productieketen. In het plan zet het kabinet uiteen wat het bestaand beleid is en welke aanvullende stappen worden gezet. In hoofdstuk 4 staan de verschillende actiepunten op een rij.
Tot dusver is alleen besloten tot een startfinanciering aan ACCESS Facility zoals in het actieplan op p. 13 opgenomen. De subsidie bedraagt € 350.000. Deze subsidie wordt gefinancierd uit het Mensenrechtenfonds.
De voortgang van de uitvoering van het actieplan zal worden meegenomen in de rapportage over de voortgang van het beleid dat het kabinet formuleerde in zijn beleidsbrief «MVO loont». De Kamer kan deze rapportage tegemoet zien voor het zomerreces van 2015. De looptijd van het actieplan is afhankelijk van de voortgang die wordt gemaakt in het implementeren van de actiepunten en de internationale ontwikkelingen op dit dossier.
Vraag 7, 12
Waarom is dit beleidsstuk geschreven in de vorm van een verslag van de consultatie? En niet als een beleidsstuk waarin eigen afwegingen en beleidskeuzes worden gemaakt?
Waarom is het plan niet systematisch volgens de lijnen van de drie hoofdstukken van de United Nations Guiding Principles (UNGP) in te richten? (duty to protect, responsibility to respect, acces to remedy).
Antwoord
Het NAP is een beleidsplan en gaat over de rol die de overheid heeft bij het voorkomen van mensenrechtenschendingen door bedrijven. In het NAP staat de uitkomst van de consultaties en de beleidsreactie hierop centraal. In het NAP is de structuur van de UNGP’s aangehouden. Zo gaan de actiepunten 1 en 2 over de actieve rol van de overheid en het belang van beleidscoherentie in het verder invulling geven van de «Duty to Protect». De actiepunten 3 en 4 richten zich op de «Responsibility to Respect» en hoe de overheid de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren kan bevorderen. Actiepunt 5 gaat over de rol van de overheid bij «Access to Remedy».
Vraag 8, 24, 25, 26
Kunt u het achterliggende verslag van de consultaties aan de Kamer toesturen?
Kan de Kamer een namenlijst ontvangen van de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, uitvoeringsorganisaties en andere experts die hebben bijgedragen aan het consultatieproces? Zo nee, waarom niet?
Op basis van welke criteria zijn de 50 vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, uitvoeringsorganisaties en andere experts geselecteerd?
Wie of welke organisatie heeft opgetreden als onafhankelijk expert? Waarom is voor deze persoon/organisatie gekozen?
Antwoord
De samenvatting van het analyserapport is als bijlage bijgevoegd1. Deze bevat in bijlage 2 een lijst van de geïnterviewde bedrijven, maatschappelijke organisaties, uitvoeringsorganisaties en andere experts2.
Om de input zo optimaal en zo onafhankelijk mogelijk te organiseren is besloten een externe consultant met veel ervaring op dit thema in te schakelen om interviews af te nemen met een geselecteerde groep belanghebbenden. Hierbij is gestreefd naar een evenwichtige samenstelling van vertegenwoordigde organisaties, bedrijven en andere experts.
Vraag 9 – zie onder 2
Vraag 10 – zie onder 2
Vraag 11, 74, 75, 80 en 88
Op welk termijn komt het kabinet met de plannen die apart zullen worden gecommuniceerd aan de Kamer rond zorgplicht, juridische remedie, stakeholderoverleg Nationaal Contact Punt (NCP) en informatieverplichtingen van bedrijven?
Wanneer zal de Kamer worden geïnformeerd over de samenstelling en het mandaat van de onafhankelijke commissie die onderzoek zal doen naar het regelen van de zorgplicht van Nederlandse bedrijven ten aanzien van MVO in de wet?
In het Nationaal Actieplan staat dat uit de consultaties blijkt dat er geen consensus is over de vraag in hoeverre de zorgplicht van Nederlandse bedrijven ten aanzien van MVO afdoende in de wet is geregeld, dan wel of een explicitering nodig is. Onder wie is er geen consensus? Waarom geeft u geen richting aan en waarom wordt er geen beleidskeuze gemaakt?
Welke omringende landen worden er meegenomen in het onderzoek? De hele EU, de hele OESO, de G20?
Wordt de onafhankelijke commissie die onderzoek doet naar juridische bindende maatregelen ook gevraagd een inschatting te maken van de winst die – zowel preventief als «curatief» – valt te boeken bij het tegengaan van mensenrechtenschendingen door bedrijven middels specifieke nieuwe juridische maatregelen of expliciteringen?
Antwoord
Stakeholders uit het bedrijfsleven pleiten voor zo min mogelijk veranderingen in de wet- en regelgeving. Aan de andere kant staan stakeholders van met name maatschappelijke organisaties die verwachten dat de overheid due diligence verankert in wettelijke verplichtingen. Ook onder experts en in de academische wereld bestaat verschil van inzicht.
Een onafhankelijke commissie van deskundigen zal derhalve worden gevraagd na te gaan of de zorgplicht van Nederlandse bedrijven ten aanzien van MVO afdoende in de wet is geregeld, dan wel of een explicitering nodig is. De commissie bekijkt daarbij relevante jurisprudentie, het vestigingsklimaat en de situatie in omringende en met Nederland vergelijkbare landen, o.a. het VK.
De Kamer zal voor de zomer worden geïnformeerd over de samenstelling van de commissie en het mandaat. Ook zal de Kamer voor de zomer geïnformeerd worden over hoe het functioneren van het NCP verder versterkt kan worden en tot welke aanpassingen in het Instellingsbesluit dit leidt.
De brief van de Minister van Veiligheid en Justitie over de aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het inzagerecht is de Kamer inmiddels toegekomen (Kamerstuk 33 079, nr. 6 d.d. 21 februari 2014).
Vraag 12 – zie onder 7
Vraag 13
Welke waarborgen zijn er dat nieuw Nederlands beleid getoetst wordt aan de UNGP?
Antwoord
Zoals in hoofdstuk 2 aangegeven erkent het kabinet het belang van eenduidigheid over mensenrechten in relatie tot ondernemen en het consequent doorvoeren en implementeren van zijn eigen beleid, zowel nationaal als internationaal.
Vraag 14
Hoe wordt inzicht verkregen in het due diligence proces van bedrijven? («Knowing and showing») als bestaande transparantie-initiatieven nog niet naar due diligence vragen?
Antwoord
Van alle Nederlandse bedrijven die in het buitenland actief zijn verwacht de overheid dat zij handelen conform de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Aangezien deze handelingen plaatsvinden in andere landen, is het onmogelijk voor de Nederlandse overheid om daar een volledig inzicht in te krijgen. Due diligence is een kwestie van fatsoenlijk ondernemen en een verantwoordelijkheid voor de bedrijven zelf. In geval van ondersteuning door de overheid van bedrijven in het buitenland via het bedrijfsleven-instrumentarium of handelsmissies, vraagt de overheid om inzicht in het due diligence proces van de desbetreffende bedrijven. Daarenboven zal de sector risico analyse inzicht verschaffen over de noodzakelijke extra inzet van Nederlandse sectoren om due diligence te doen.
Vraag 15
Wat wordt bedoeld met «lokaal» als het gaat om het vastleggen van lokale regelgeving die voldoet aan de internationale arbeidsnormen?
Antwoord
Hiermee wordt bedoeld dat Nederlandse bedrijven verwachten dat de Nederlandse overheid helpt bij het incorporeren van internationale arbeidsnormen in nationale regelgeving in de landen waarin zij ondernemen.
Vraag 16, 32, 33
Ruggie onderscheidt de rol van de overheid en van bedrijven. Welke rol ziet hij voor overheden?
Welke meningen bestonden er over de invulling van de verantwoordelijkheid van de overheid aangaande het Ruggie-beleidskader onder de bij het consultatie proces betrokken partijen?
Hoe verhoudt de conclusie van de consultaties, dat de overheid meer verantwoordelijkheid moet nemen bij de implementatie van het Ruggie- beleidskader, zich tot de kabinetsbrief «MVO loont» waarin de rol van de overheid vooral wordt omschreven als zijnde een informatieplatform?
Antwoord
Zoals in de inleiding van het actieplan aangegeven bevestigt het Ruggie-beleidskader de plicht van staten om mensenrechten en fundamentele vrijheden te beschermen en te realiseren (1e pijler, State Duty to Protect). Ook dienen staten te voorzien in effectieve maatregelen voor herstel en/of verhaal bij inbreuken hierop (3e pijler, Access to Remedy).
Uit de consultaties is gebleken dat veel partijen vinden dat de overheid meer verantwoordelijkheid moet nemen bij de implementatie van het Ruggie-beleidskader. De overheid moet zich proactief opstellen om haar Duty to Protect vorm te geven. In hoofdstuk 3.1 is dit uitgewerkt.
Zowel in het actieplan als in de kabinetsbrief «MVO loont» wordt beschreven hoe de overheid verantwoordelijkheid neemt bij de implementatie van het Ruggie-beleidskader. De kabinetsbrief «MVO loont» stelt dat de overheid op vier verschillende gebieden een toegevoegde waarde kan hebben als het gaat om het stimuleren van maatschappelijk verantwoord ondernemen door Nederlandse bedrijven in binnen- en buitenland.
Eén van deze gebieden is voorlichting: de taak van de overheid om informatie te verschaffen aan bedrijven, bijvoorbeeld over hoe men de OESO-richtlijnen in de praktijk kan toepassen. Daarnaast zijn er drie andere pijlers waarop «MVO loont» is gebaseerd: de sector risico analyse, transparantie, en toezicht en naleving OESO-richtlijnen. In de sector risico analyse neemt de overheid bijvoorbeeld nadrukkelijk een proactieve rol in het agenderen van «due diligence» bij bedrijfssectoren.
Vraag 17
Waarom wordt in de inleiding alleen gesproken over het voorkomen van schending van mensenrechten en niet over het aanpakken van bestaande schendingen? Wordt daarmee niet tekort gedaan aan noodzakelijke maatregelen voor «herstel en/of verhaal»?
Antwoord
Uitgangspunt is dat Nederlandse bedrijven, conform de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, niet betrokken zijn bij schendingen van mensenrechten. Due diligence kan aan het licht brengen dat dit soort betrokkenheid er toch is. Vanzelfsprekend dient een dergelijke situatie met voorrang te worden aangepakt, inclusief noodzakelijke maatregelen voor herstel.
Vraag 18, 68 en 70
Wat doet de overheid als een bedrijf zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid, ondanks de nodige aansporingen, niet neemt?
Welk instrumentarium heeft de overheid tot haar beschikking wanneer bedrijven weigeren tot afspraken te komen die voor de overheid noodzakelijk zijn om aan haar mensenrechtenverplichtingen te voldoen?
Wat doet u met de resultaten van de due diligence die u van bedrijven verwacht die u subsidie geeft of anderszins faciliteert? Volgen er bijvoorbeeld sancties voor bedrijven die niet voldoende presteren, en zo ja hoe wordt dat vastgesteld en om welke sancties gaat het?
Antwoord
Voor alle instrumenten zijn IMVO kaders opgesteld, de OESO-richtlijnen zijn hierin het uitgangspunt. Het beoordelen van IMVO risico’s in de keten (due diligence) is daarin een essentieel onderdeel. Op voorhand wordt een risicoanalyse uitgevoerd in de keten van het project. Daar waar lage risico’s worden geïdentificeerd, zijn geen verdere mitigerende maatregelen vereist. Bij gemiddelde of hogere risico’s dienen er wel mitigerende maatregelen voorgesteld te worden. Hierover worden afspraken gemaakt met de bedrijven die ondersteuning ontvangen door middel van financieringsinstrumenten. Tijdens de uitvoering wordt door de uitvoerders (onder meer) op IMVO aspecten gemonitord. Indien bedrijven zich niet aan de afspraken houden kunnen er in het uiterste geval sancties worden ingezet. Deze sancties variëren per instrument. Zo kan in het geval van leningen bijvoorbeeld in het uiterste geval de lening worden stopgezet en versneld teruggevorderd. Bovendien bestaat er een meldplicht voor uitvoeringsorganisaties wanneer schendingen op het gebied van IMVO plaatsvinden.
Het kabinet verwacht dat bedrijven handelen conform de OESO-richtlijnen. De overheid gaat in gesprek met bedrijven over MVO en mensenrechten en geeft voorlichting over mogelijke risico’s, ook via de ambassades. Met een aantal sectoren wordt gewerkt aan een «MVO-convenant» zoals met de textielsector met als doel een goede samenwerking en afstemming bij de verduurzaming van de textielsector te bevorderen.
Indien een bedrijf ondersteuning krijgt van de overheid, worden consequenties verbonden aan de voortzetting van deze ondersteuning. Afhankelijk van het instrument kan ongewijzigd bedrijfsbeleid leiden tot het terugvorderen, stopzetten of in de toekomst niet meer in aanmerking komen voor bedrijfsleven ondersteuning van de overheid.
Vraag 19 en 20
Welke verantwoordelijkheid heeft de Nederlandse regering voor bedrijven die in het buitenland opereren en welke verantwoordelijkheid hebben de overheden in de landen waar die bedrijven actief zijn?
Zijn de Verenigde Staten (VS) verantwoordelijk voor het al dan niet naleven van de mensenrechten van McDonald’s in Nederland, of is Nederland hier zelf verantwoordelijk voor?
Antwoord
De Nederlandse overheid heeft de plicht om in Nederland de mensenrechten te beschermen en te zorgen dat Mc Donalds in Nederland mensenrechten naleeft. Overheden van landen waarin Nederlandse bedrijven zaken doen hebben de plicht om mensenrechten te beschermen en te zorgen dat bedrijven mensenrechten naleven. Daarnaast spreekt Nederland Nederlandse bedrijven in het buitenland aan in het geval van mogelijke mensenrechtenschendingen.
Vraag 21
Welke zaken doen Nederlandse bedrijven nu nog niet goed die overheidsinterventie rechtvaardigen?
Antwoord
De MVO Sector Risico Analyse beoogt in beeld te brengen in welke sectoren met voorrang aandacht nodig is voor MVO-risico’s in hun productieketen. De analyse is in feite een due diligence onderzoek voor de BV Nederland. Met de textielsector wordt reeds gewerkt aan een «MVO-convenant» met als doel een goede samenwerking en afstemming bij de verduurzaming van de sector te bevorderen. De overheid zal met de uit de Sector Risico Analyse geselecteerde sectoren het gesprek aangaan over (multistakeholder) samenwerking bij de aanpak van MVO-risico’s.
Vraag 22
Welke sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven worden bestempeld als «risicovol»?
Antwoord
Op 23 oktober is met KPMG Sustainability de overeenkomst getekend om de MVO Sector Risico Analyse uit te voeren. Het identificeren van MVO-risico’s en het maken van een voorselectie van de sectoren met hoge risicoprofielen maakt onderdeel uit van de opdracht. Bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, wetenschap en ook andere departementen dan Buitenlandse Zaken en Economische Zaken worden nauw betrokken. Er zijn nu dus nog geen sectoren geïdentificeerd. Wel is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vooruitlopend op de selectie van sectoren in gesprek met de textielsector en de energiesector over een MVO-convenant.
Vraag 23, 51, 52, 56, 57 en 58
Waarom worden de sociale voorwaarden bij duurzaam inkopen wel verplicht bij de rijksoverheid toegepast, maar alleen «gestimuleerd» bij provincies, gemeenten en waterschappen? Overweegt de regering de sociale voorwaarden bij duurzaam inkopen ook voor hen te verplichten?
Waarom wordt het duurzaam inkoopbeleid negatief beoordeeld ten aanzien van effectieve implementatie van sociale en mensenrechtencriteria?
Bent u bereid om het voor bedrijven die aan de overheid leveren verplicht te stellen een risicoanalyse te maken, waarin deze bedrijven aantonen dat zij mensenrechten respecteren en conform de UN Guiding Principles opereren? Zo ja, hoe gaat u dit doen en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Wanneer zal de evaluatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken naar het duurzaam inkoopbeleid zijn afgerond?
Bent u voornemens het inkoopbeleid geheel in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles? Zo nee, welk voorbehoud maakt u?
Bent u bereid bedrijven die aan de overheid leveren, maar die niet kunnen aantonen te voldoen aan de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles, uit te sluiten van levering aan de overheid? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Tenzij bij wetgeving geregeld, kan de Rijksoverheid geen verplichtingen aan provincies, gemeenten en waterschappen opleggen. Om die reden stelt het Experticecentrum Aanbesteden PIANOo inkoop ondersteunende instrumenten voor de medeoverheden beschikbaar. In opdracht van BZK, BZ en SZW zal PIANOo in de eerste helft van 2014 een informatiebijeenkomst over het toepassen van de internationale sociale voorwaarden organiseren. Daarvoor worden beleidsmakers en inkopers uit de rijksoverheid, provincies, gemeenten en waterschappen uitgenodigd.
De internationale sociale voorwaarden zijn in de Kamerbrief van 16 oktober 2009 vastgelegd. Hierin staat dat de contractvoorwaarden zijn gericht op de vier fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie (afschaffing van dwangarbeid en slavernij, vrijwaring van discriminatie op het werk en in beroep, afschaffing van kinderarbeid en vrijheid van vakvereniging en recht op collectief onderhandelen) en de mensenrechten uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en uitwerkingen daarvan in bindende verdragen die arbeids- en bedrijfsrelevant zijn. Ook staat in deze Kamerbrief dat de opdrachtnemers hun risico’s in de keten moeten analyseren en dat opdrachtnemers drie opties hebben: (1) een verklaring afgeven dat de opdrachtnemer geen risico’s voorziet, (2) zich aansluiten bij een keteninitiatief die normen heeft en verifieert over het naleven van MVO-risico’s, (3) een redelijke inspanning leveren om de internationale sociale normen na te leven door de internationale sociale normen te onderschrijven en op basis van een analyse de risico’s in de keten te onderzoeken en gerichte activiteiten te ondernemen om de geconstateerde risico’s te verminderen en schendingen tegen te gaan. Daarbij dient de opdrachtgever rekening te houden met signalen uit de samenleving. De door de opdrachtnemers gekozen opties en handelswijze zullen onderdeel zijn van de in het derde kwartaal van 2014 uit te voeren (beleids-)evaluatie. Daarbij zal ook onderzocht worden of de vrijheid in de keuze tussen de drie opties en de uitwerking daarvan in de praktijk in voldoende mate aansluit bij de OESO-richtlijnen. Tevens zal onderzocht worden of er synergie aangebracht kan worden met de IMVO-kaders voor financiële steun aan bedrijven in het kader van het buitenlandinstrumentarium, waarbij de OESO-richtlijnen de basis vormen. Naast het evalueren van deze beleidsinhoudelijke vraagstukken zullen ook de aanbestedingsrechtelijke en de administratieve lasten in het onderzoek worden betrokken. De Kamer wordt voor eind 2014 geïnformeerd over de uitkomsten hiervan en of er aanleiding is het beleid of de implementatie van de internationale sociale normen in de contractvoorwaarden te herzien.
Vraag 24 zie onder 8
Vraag 25 zie onder 8
Vraag 26 zie onder 8
Vraag 27
Op welke onderdelen verschilden de bij het consultatieproces betrokken partijen van mening inzake «Transparantie en rapportage»?
Antwoord
Een meerderheid van de geïnterviewden, waaronder het bedrijfsleven, adviseerde het voorstel van de Europese Commissie voor wijziging van het jaarrekeningrecht op het vlak van niet-financiële rapportage af te wachten alvorens stappen te nemen. Vanuit de maatschappelijke organisaties en andere experts kwam een aantal suggesties over het stimuleren en verplichten van rapportage door bedrijven over hun mensenrechtenbeleid. Tijdens de consultaties is een aantal keer aandacht gevraagd voor de invoering van de Wet Openbaarheid Productie en Ketens (WOK). Deze wet zou zeker moeten stellen dat consumenten, burgers, maatschappelijke organisaties en andere partijen die bedrijven vragen stellen over de manier waarop hun producten en diensten tot stand komen, op die vragen antwoord krijgen.
In het actieplan is aangegeven dat het kabinet de invoering van een dergelijke wet niet opportuun acht gezien de toenemende beschikbaarheid van informatie over ketens door instrumenten als het Initiatief Duurzame Handel (IDH) en het Sector Risico Analyse Project. Ook de SER besteedt de nodige aandacht aan het bevorderen van ketenverantwoordelijkheid en -transparantie in de commissie Internationaal MVO. Bovendien bestaat de mogelijkheid om bij het NCP een melding te doen over bedrijven die onvoldoende transparant zijn voor een constructieve MVO dialoog.
Vraag 28
Op welke onderdelen verschilden de bij het consultatieproces betrokken partijen van mening inzake «Remediemogelijkheden»?
Antwoord
Met name door geïnterviewden van maatschappelijke organisaties werden ideeën geuit over uitbreiding van juridische remedies met extraterritoriale effecten. Zij suggereerden om als onderdeel van het NAP juridische remedies met extraterritoriale werking wettelijk verder te verankeren zodat er in de toekomst meer helderheid en voorspelbaarheid ontstaat voor vermeende slachtoffers. Het uitbreiden van juridische remedies met extraterritoriale effecten levert weerstand op bij belanghebbenden uit het bedrijfsleven. Er wordt gesteld dat het Castermans rapport heeft aangetoond dat het momenteel reeds mogelijk is om een civiele zaak voor de Nederlandse rechter te brengen voor vermeende schendingen door Nederlandse bedrijven in het buitenland, ook voor buitenlandse onderdanen. Bovendien wordt gewezen op het belang van een level playing field, en in dat kader op de negatieve gevolgen voor het vestigingsklimaat. Ook wordt het risico van juridisering van MVO genoemd.
In het actieplan wijst het kabinet erop dat alleen extraterritorialiteit niet voldoende is: voor een goede werking is het vereist dat een vonnis ter plaatse ten uitvoer kan worden gelegd. Het is niet aan Nederland om voor andere landen te bepalen of dat mogelijk is.
Vraag 29
Worden de principes uit het actieplan van UN Women «Women’s Empowerment Principle, Equality Means Business» in het actieplan meegenomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het actieplan bevordert naleving van alle mensenrechten, inclusief rechten van vrouwen. Het plan is tot stand gekomen op basis van nationale consultaties en vergelijking met nationaal beleid en noemt daarom de «Women’s Empowerment Principles» niet expliciet.
Vraag 30
Waar werd door verschillende bedrijven precies anders over gedacht?
Antwoord
Er waren geen thema’s waar bedrijven onderling van mening verschilden tijdens de consultaties. De geconsulteerde bedrijven onderschrijven de rol van de overheid in de bescherming van mensenrechten ten aanzien van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenimpacts. De vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven zien het belang van een proactieve overheid die het bedrijfsleven stimuleert en faciliteert in het nemen van haar verantwoordelijkheid.
Vraag 31, 35 en 36
Bent u van mening dat er momenteel een gelijk speelveld is binnen de OESO als het gaat om internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en de eisen die overheden stellen aan bedrijven die in derde landen ondernemen?
Welke redenen zijn er volgens het bedrijfsleven voor het gebrek aan een internationaal gelijk speelveld?
Welke acties heeft het bedrijfsleven u gevraagd te nemen om te komen tot een internationaal gelijk speelveld?
Antwoord
Ja, in beginsel wel. Voor alle bedrijven uit de 46 landen die de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen hebben onderschreven, geldt dezelfde referentie voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ook hebben al deze landen een NCP opgericht. De strekking van de eindverklaringen van NCP’s over meldingen van schendingen van de richtlijnen is relevant voor alle bedrijven uit de landen die de richtlijnen onderschrijven.
Nederland loopt internationaal wel voorop als het gaat om de eis dat bedrijven de OESO-richtlijnen expliciet moeten onderschrijven wanneer zij ondersteuning van de Nederlandse overheid ontvangen bij internationale economische activiteiten. Dat bedrijven in het buitenland voor het verkrijgen van overheidsondersteuning mogelijk niet hoeven aan te geven dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen, is geen reden om hier in Nederland minder stringent in te zijn.
Vraag 32 zie vraag 16
Vraag 33 zie vraag 16
Vraag 34
Wat is de inzet aangaande het MVO-convenant? Welke maatregelen wilt u opgenomen zien in dit convenant?
Antwoord
Het «MVO-convenant» met de textielsector betreft afspraken tussen de overheid en andere partijen met als doel een goede samenwerking en afstemming bij de verduurzaming van de textielsector te bevorderen. De prioritering op thema’s en landen die de textielsector heeft weergegeven in het «Plan van Aanpak verduurzaming Nederlandse textielsector 1.0» vormt de basis voor een textielconvenant. Het Plan van Aanpak noemt de thema’s inkooppraktijk, due diligence, circulaire economie en recycling, gebonden arbeid (India), veilige en gezonde werkplek (Bangladesh), kinderarbeid (Turkije, India, China, Oezbekistan), leefbaar loon (Bangladesh, China, Vietnam, Cambodja), vrijheid van vakvereniging en onderhandelen (Turkije), water (Bangladesh), chemicaliën (Azië), grondstof katoen (Afrika, India, China). De doelstellingen, strategische acties, maatregelen en rolverdelingen zijn voor de meeste thema’s nog onvoldoende concreet. Deze concretiseringsslag zal in werkgroepen plaatsvinden. Naar aanleiding van ontwikkelingen in de werkgroepen en het SER advies over een effectieve totstandbrenging, vormgeving en tenuitvoerlegging van MVO-afspraken met bedrijfssectoren zal de inzet voor het textielconvenant worden bepaald. Hierover zal voor de zomer meer bekend zijn.
Vraag 35 zie vraag 31
Vraag 36 zie vraag 31
Vraag 37
Wie wordt speciaal vertegenwoordiger voor de OESO-richtlijnen? Per wanneer wordt deze speciaal vertegenwoordiger aangesteld?
Antwoord
Sinds 1 juni 2013 is prof. dr. Roel Nieuwenkamp de speciaal vertegenwoordiger voor de OESO-richtlijnen. Hij is actief in de rol van voorzitter van de OESO Werkgroep over MVO. Het doel van de speciaal vertegenwoordiger is om bij te dragen aan een gelijk speelveld en het vergroten van het gezag van de OESO-richtlijnen. Ook leidt deze voorzitter de Pro Active Agenda van de OESO-richtlijnen.
Vraag 38
Staan de UN Guiding Principles ook consequent op de agenda in de bilaterale betrekkingen met landen waarmee Nederland een handelsrelatie heeft? Spreekt Nederland zijn handelspartners consequent aan op hun «duty to protect»? Gebeurt dit in algemene zin of wordt per land gekeken welke schendingen onder deze noemer aandacht verdienen?
Antwoord
In de Nederlandse bilaterale betrekkingen is consequent aandacht voor mensenrechten, ook in relatie tot ondernemen. Nederland spreekt landen, ook handelspartners, aan op grond van verplichtingen waaraan zij zichzelf hebben verbonden. Per land wordt bekeken wat daarbij de beste manier is en het beste gezelschap. Een boodschap die mede wordt uitgedragen door een samenwerkingspartner uit dezelfde regio, met kennis van en ervaring met dezelfde problematiek als het land in kwestie, heeft grotere kans van slagen.
Vraag 39
Hoe ziet het proces van verheldering van de toepasbaarheid van de OESO-richtlijnen voor de financiële sector er uit? Wie zijn hierbij betrokken? Wat is het einddoel van het proces?
Antwoord
Nederland is actief betrokken bij het onderzoek in opdracht van de OESO Werkgroep MVO naar de duiding van de OESO-richtlijnen en due diligence voor de financiële sector. Het onderzoeksrapport belicht hoe verschillende financiële instellingen omgaan met ongunstige effecten op milieu en mensenrechten in het geval zij weliswaar niet zelf hebben bijgedragen aan dat effect, maar waar dat effect toch direct verbonden is aan hun activiteiten, producten of diensten via een zakelijke relatie. In de OESO Werkgroep MVO is op aanbeveling van de Multi Stakeholder Advies Groep, waarvan de internationale werkgevers- en werknermersorganisaties en OECD Watch onderdeel uitmaken, besloten om (a) de betekenis van «zakelijke relatie» verder te onderzoeken, (b) te onderzoeken in hoeverre de OESO-richtlijnen van toepassing zijn op minderheidsaandeelhouders en staatsbedrijven en (c) vervolgonderzoek in samenspraak met de stakeholders te organiseren naar de toepassing van de Richtlijnen in de dagelijkse praktijk van financiële instellingen.
Vraag 40, 41, 43, 44 en 47
Op welke wijze stelt de overheid mensenrechten aan de orde tijdens handelsmissies? Welke wijzigingen zal zij doorvoeren na de consultaties aangaande het aan de orde stellen van mensenrechten tijdens handelsmissies?
Welke rol speelt het mensenrechtenbeleid «Respect en recht voor ieder mens» in de voorbereiding en tijdens een handelsmissie? Richting welke partijen worden mensenrechten aan de orde gesteld? Gaat het om dezelfde agenda richting de verschillende partijen?
Op welke wijze worden NGO’s betrokken in de voorbereiding en evaluatie van handelsmissies, en tijdens handelsmissies zelf?
Worden per land doelstellingen geformuleerd wat betreft het aan de orde stellen van mensenrechten tijdens een handelsmissie en worden deze na afloop geëvalueerd? Zo ja, zijn NGO’s in dit proces betrokken? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt mensenrechten aan de kaak bij handelsmissies. Doe andere OESO-landen dit ook? Zo nee, welke gevolgen heeft dit voor het gelijke speelveld van bedrijven?
Antwoord
Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) is een kans en een verantwoordelijkheid. Nederlandse internationaal opererende bedrijven dienen zich bewust te zijn van hun potentiële positieve en negatieve effecten in de wereld, via hun eigen activiteiten en in hun keten. Bedrijven hebben hierbij een verantwoordelijkheid om risico’s in kaart te brengen, ook risico’s op het terrein van mensenrechten. Ook hebben zij de verantwoordelijkheid om hun invloed aan te wenden om de situatie te verbeteren. Het maatschappelijk middenveld is daarbij een onmisbare partner.
IMVO is een vast onderdeel binnen economische missies. Hiervoor is een IMVO kader gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De overheid heeft bij economische missies twee taken: enerzijds het aanspreken en voorlichten van bedrijven over MVO en anderzijds het aanspreken van andere overheden op hun verantwoordelijkheden, onder meer door middel van economische diplomatie. Per kwartaal wordt aan de Kamer gerapporteerd over de uitkomsten van economische missies, inclusief de mensenrechtenaspecten.
De OESO Richtlijnen, maar ook mensenrechten en due diligence zijn expliciet onderdeel van de voorlichting aan bedrijven die meegaan op economische missies. Voorafgaand aan een economische missie gaat het om het informeren van de deelnemende bedrijven over mensenrechtenrisico’s in het betreffende land. Mensenrechtenexperts en/of NGO’s worden daarbij betrokken. Tijdens een missie worden mensenrechtenexperts en/of NGO’s betrokken bij briefings en MVO seminars met het bedrijfsleven. Maatschappelijke organisaties maken soms ook onderdeel uit van de delegatie tijdens een economische missie.
Daarnaast spreekt de Nederlandse overheid andere overheden aan op hun verantwoordelijkheden. Zo worden mensenrechten, daar waar relevant, door de Nederlandse overheid aan de orde gesteld. Dat kan door middel van een seminar of tijdens bilaterale gesprekken met overheden, het lokale bedrijfslijven en/of maatschappelijke organisaties. Het mensenrechtenbeleid «Respect en recht voor ieder mens» is de basis voor de inbreng.
Het opbrengen van mensenrechten tijdens economische missies en/of bezoeken van mensenrechtenorganisaties of mensenrechtenverdedigers, zoals Nederland doet, kan onderdeel uitmaken van het beleid van andere OESO-landen. Landen als Canada, Zweden en Duitsland hebben in het verleden laten zien dat het opbrengen van mensenrechten onderdeel van hun beleid is. Maar elk land maakt daarin een eigen afweging. Dit heeft, voor zover bekend, geen invloed op het speelveld voor bedrijven.
Vraag 41 zie vraag 40
Vraag 42
Is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking alleen verantwoordelijk voor de mensenrechtenaspecten die binnen haar portefeuille vallen of wordt van haar ook verwacht dat zij een bredere mensenrechtenagenda uitdraagt? Hangt dit af van meereizende andere bewindspersonen zoals de premier of de Minister van Buitenlandse Zaken?
Antwoord
Zoals gesteld in de mensenrechtenbeleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens» zijn mensenrechten niet alleen een zaak van buitenlandse politiek. Het mensenrechtenbeleid is een taak van het hele kabinet. Bewindslieden schenken aandacht aan dit beleid in het kader van hun eigen portefeuille.
Vraag 43 zie vraag 40
Vraag 44 zie vraag 40
Vraag 45
Neemt u er genoegen mee wanneer 50% van de leden van brancheorganisaties deel neemt aan gezamenlijke inspanningen om structurele verbeteringen in de textiel- en kledingsector te realiseren? Zo ja, waarom? Zo nee, wat doet de regering om 100% deelname te bereiken?
Antwoord
In het «Plan van Aanpak Verduurzaming Textielsector 1.0», waarin de ambitie verwoord is dat minimaal 50% van de leden van de brancheorganisaties het Actieplan ondersteunen, zijn nog geen concrete doelen en acties beschreven. De brancheorganisaties hebben expliciet aangegeven dat dit plan een eerste versie is, die nog nadere uitwerking behoeft. In het kader van de voorbereiding van een MVO convenant werken de brancheorganisaties daar aan, in elf thematische werkgroepen, gezamenlijk met individuele bedrijven, maatschappelijke organisaties en MVO Nederland. Omdat «deelname door de helft van de sector» mij op voorhand niet zo ambitieus lijkt, ga ik er van uit dat ook de genoemde ambitie daarbij opnieuw bekeken zal worden.
De Nederlandse textielsector bestaat uit grootwinkelbedrijven, inkoopcombinaties, middelgrote bedrijven, tussenhandelaren en een groot aantal kleine retailers, zoals boetiekjes. Wanneer een inkoopcombinatie aangeeft het Plan van Aanpak te steunen, dan vallen de vaak tientallen kleine retailers waaraan de inkooporganisatie levert hier ook onder. Met de betrokkenheid van een aantal grootwinkelbedrijven zal bovendien een groot marktaandeel gedekt zijn. Ik zie graag dat er zich voldoende kritische massa zal vormen die de norm zet voor MVO in de textielsector.
Vraag 46
Wat is de Nederlandse inzet tijdens het high level forum dat samen met de International Labour Organisation (ILO) wordt georganiseerd over MVO in de textielsector? Zoekt Nederland daar ook steun voor Europese of internationale samenwerking rond de thema’s van het actieplan van de Nederlandse brancheorganisaties in de textiel- en kledingsector? Bent u ook van plan om in te zetten op opschaling van de structurele en bindende elementen van het Bangladesh Akkoord naar andere landen en structurele problemen in de textiel- en kledingsector, zoals kinderarbeid en leefbaar loon?
Antwoord
Het door de OESO en ILO georganiseerde high level forum voor de textielsector richt zich op het uitwisselen van ervaringen en het maken van afspraken over het verduurzamen van de textielsector. Deelnemers aan het forum zijn internationale bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden van zowel OESO- als niet-OESO landen.
Doel van het forum is om met internationaal relevante spelers in de textielindustrie ervaringen uit te wisselen en gezamenlijk afspraken te maken over het verduurzamen van de textielketens. Nederland zet zich tijdens dit high level forum dan ook in voor het bevorderen van internationale samenwerking bij het implementeren van de thema’s in het Plan van Aanpak voor de Verduurzaming van de Nederlandse Textielsector. Dit betreft alle in het Actieplan genoemde thema's, te weten inkooppraktijken, due diligence, gebonden arbeid, veilige en gezonde werkplek, kinderarbeid, leefbaar loon, vrijheid vakvereniging, circulaire economie, water, chemicaliën en katoen. Het OESO secretariaat is met de ILO in overleg om de thema’s due diligence, inkooppraktijken, leefbaar loon, kinderarbeid en gebouwveiligheid expliciet op de agenda te plaatsen. Verder gaat Nederland steun uitspreken voor het juridisch bindende Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid in Bangladesh. De Nederlandse overheid is geen partij bij dit akkoord, maar ziet dit akkoord wel als best practice die mogelijk vertaald kan worden naar andere landen.
Het high level forum textiel is door de OESO en de ILO uitgesteld naar oktober 2014, zodat het forum invulling kan geven aan de afspraken die tijdens de ministeriële bijeenkomst en marge van het OESO Global Forum on Responsible Business Conduct op 26 juni 2014 gemaakt zullen worden. Ik ben, samen met mijn Franse collega Nicole Bricq, voorzitter van deze ministeriële bijeenkomst.
Vraag 47 zie vraag 40
Vraag 48
Kunnen voorbeelden worden gegeven van de verschillende signalen die de overheid volgens de bij de consultaties betrokken partijen geeft over MVO en mensenrechten?
Antwoord
Tijdens de consultaties is aangegeven dat de overheid verschillende signalen afgeeft over hoe mensenrechten meegenomen (moeten) worden in het bedrijfsbeleid, wat de leidende normen zijn (OESO/ISO 26000/Guiding Principles) en welk Ministerie verantwoordelijk is voor welk deel van het beleid. Ook gaf men aan dat de overheid haar eigen beleid consequent moet doorvoeren en implementeren. Bijvoorbeeld ten aanzien van de effectieve implementatie van sociale criteria in het duurzaam inkoopbeleid.
Vraag 49, 50
Op welke manier zet u zich in voor het verbeteren van internationale beleidscoherentie ten aanzien van MVO en mensenrechten?
Wanneer zal de e-learning cursus klaar zijn? Zal deze cursus door de verschillende departementen worden gebruikt die internationaal opererende ambtenaren in dienst hebben? Welke zijn dit?
Antwoord
Nederland zal de internationale beleidscoherentie verbeteren via de EU, OESO en VN en daarbij de UN Guiding Principles als referentiekader nemen.
MVO en mensenrechten is een vast onderdeel van de voorbereiding en jaarlijkse terugkomdagen voor de uitgezonden attachés en diplomaten op de posten. Daarnaast wordt een e-learning cursus ontwikkeld voor alle internationaal opererende ambtenaren en uitvoeringsorganisaties om goede en eenduidige voorlichting te geven over mensenrechten en bedrijfsleven. Er wordt naar gestreefd de e-learning cursus eind 2014 gereed te hebben.
Vraag 51 zie vraag 23
Vraag 52 zie vraag 23
Vraag 53, 59
Op welke wijze moet de systematische aandacht voor mensenrechten bij herziening van de Safeguard Policies van de Wereldbank worden gewaarborgd volgens Nederland?
Wat zijn «effectieve interne controlemechanismen» voor de controle op de naleving van mensenrechten bij projecten? Wat voor soort projecten worden bedoeld?
Antwoord
Het gaat hierbij om ontwikkelingsprojecten van de Wereldbank. De Wereldbank is de grootste financier van ontwikkelingsprojecten en opereert onder meer in fragiele landen. Onder dit soort omstandigheden bestaat een groter risico dat mensenrechten onvoldoende worden gegarandeerd. De uitgebreide interne controlemechanismen – de safeguards - zijn er om deze risico’s tot een minimum te beperken. Nederland zet zich ervoor in om tijdens de herziening van de Safeguard Policies aandacht te besteden aan het brede spectrum van mensenrechten en de controlemechanismen optimaal toe te passen bij projecten.
Vraag 54
Welke EU-landen zijn gelijkgezind en welke niet?
Antwoord
Alleen het VK heeft ook een nationaal actieplan bedrijfsleven en mensenrechten opgesteld. Wat betreft MVO en mensenrechten in het algemeen trekt Nederland vaak samen op met Denemarken, Zweden, Frankrijk en Duitsland. Nederland werkt actief om deze groep uit te breiden.
Vraag 55
Hoeveel extra vrijwillige afdrachten doet Nederland in het kader van deze beleidsbrief aan de ILO?
Antwoord
Nederland doet geen extra vrijwillige afdrachten aan de ILO in het kader van deze beleidsbrief.
Vraag 56 zie vraag 23
Vraag 57 zie vraag 23
Vraag 58 zie vraag 23
Vraag 59 zie vraag 53
Vraag 60
Wanneer wordt het rapport met de EU-prioriteiten voor de implementatie van de UN Guiding Principles verwacht?
Antwoord
Van de Europese Commissie is vernomen dat dit rapport naar verwachting in april/mei 2014 wordt afgerond.
Vraag 61 en 64
Bent u voornemens om – overeenkomstig de aangenomen motie-Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 110)- alleen akkoord te gaan met een vrijhandelsverdrag tussen de EU en India als daarin o.a. wordt ingezet op het terugdringen van kinderarbeid, het verbeteren van de positie van Dalits, de beschikbaarheid van medicijnen voor Hiv/Aids en een geschillenbeslechtingsmechanisme en «geen genoegen te nemen met een sterk afgezwakt compromis»?
Hoe staat India in de discussie over het opnemen van mensenrechten in een handelsverdrag?
Antwoord
Nederland zal beoordelen of het akkoord kan gaan met het vrijhandelsverdrag tussen de EU en India als onderhandelingsteksten van het gehele vrijhandelsakkoord zijn uit onderhandeld. Sinds het begin van deze onderhandelingen (2007) maakt Nederland zich sterk voor een robuust duurzaamheidshoofdstuk in een vrijhandelsakkoord met India zoals verzocht in de motie Voordewind.
India heeft herhaaldelijk aangegeven dat het geen partnerschaps-en samenwerkingsovereenkomst (PSO) wenst naast het vrijhandelsakkoord. De onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord verlopen moeizaam en concentreren zich op nog openstaande technische onderwerpen. Een discussie over opname van mensenrechten in het handelsverdrag zal in een eindfase van de onderhandelingen worden gevoerd.
Vraag 62
Waarom wordt het concept van due diligence op pagina 9 volledig in kaart gebracht en wordt het op pagina 11 afgedaan als een risicobeoordeling?
Antwoord
Op pagina 9 in het actieplan wordt de volledige definitie van «due diligence» gegeven. «Due diligence» gaat er om dat een onderneming haar effecten (risico’s) op mensenrechten in beeld brengt, op basis daarvan acties neemt en die evalueert, hierover transparant communiceert en dit bovendien als een continu proces vormgeeft. Op pagina 11 gaat het om de beoordeling door uitvoeringsorganisaties van aanvragen voor overheidsondersteuning van bedrijven. In dat beoordelingsproces ligt voor de uitvoerders van regelingen in eerste instantie een focus op het in beeld brengen van de risico’s. Wanneer die blijken te bestaan, wordt met de betreffende bedrijven verder gesproken over de benodigde invulling van «due diligence».
Vraag 63
Zijn er landen die weigeren een vrijhandelsakkoord te sluiten met de EU vanwege de wens om mensenrechten op te nemen in het vrijhandelsverdrag en welke economische schade wordt hiermee aangericht?
Antwoord
De EU sluit alleen handelsakkoorden met derde landen als in deze akkoorden – of in een daaraan gekoppelde raamwerkovereenkomst – zowel een mensenrechten- als een non-proliferatieclausule is opgenomen die beide als essentieel worden aangeduid. Hoewel de onderhandelingen over deze essentiële clausules soms intensief zijn, is tot nu toe geen enkel handelsakkoord afgeketst op louter deze onderhandelingsinzet van de EU. Van economische schade die direct verband houdt met de EU-inzet ten aanzien van deze essentiële clausules is tot op heden dan ook geen sprake.
Vraag 64 zie vraag 61
Vraag 65
Kan een overzicht worden gegeven van de aanbevelingen die tijdens de consultaties werden gedaan door betrokken partijen (bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties etc.) en kunt u per aanbeveling een reactie geven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Uit de samenvatting van de consultaties die als bijlage bij deze brief is opgenomen blijkt welke aanbevelingen tijdens de consultaties door de betrokken partijen zijn gedaan. In het actieplan is de reactie hierop weergegeven.
Vraag 66
Welke acties zullen worden ondernomen om UNGP 7 (Supporting business respect for human rights in conflict-affected areas) uit te voeren?
Antwoord
Nederland werkt samen met kennisinstituten, maatschappelijke organisaties en internationale (strategische) partners, zoals International Alert, om bedrijven te informeren over het respecteren van mensenrechten in conflictgebieden. Er kan sprake zijn van mensenrechtenschendingen bij conflicten over territoriale aanspraken, natuurlijke hulpbronnen of interne conflicten. Nederland helpt bedrijven die opereren in conflictgebieden om de risico’s in kaart te brengen, te voorkomen en te beperken en adequate ondersteuning te bieden, met speciale aandacht voor gender gerelateerd en seksueel geweld. Dit gebeurt in samenhang met andere initiatieven van Nederland voor de verbetering van de positie van vrouwen in conflictgebieden (bijvoorbeeld het Nationaal Actieplan voor VN Veiligheidsraadresolutie 1325 over vrouwen, vrede en veiligheid).
Vraag 67
In het Nationaal Actieplan staat dat de afgelopen jaren op een groot aantal ambassades is ingezet op bevordering van mensenrechten in het kader van internationaal ondernemen. Hoeveel posten zetten hierop in? Om wat voor inspanningen gaat het en wat zijn de resultaten? Op welke ambassades zal de komende jaren blijvend aandacht zijn voor mensenrechten en bedrijven?
Antwoord
Nederland bevordert MVO en mensenrechten via het werk van alle ambassades. Intensivering van het beleid ter bevordering van mensenrechten in het kader van ondernemen is eind 2009 ingezet door de ambassades in Abu Dhabi, Ankara/Istanbul, Bogota, Brasilia, Moskou, New Delhi, Peking en Pretoria, en medio 2012 uitgebreid naar de ambassades in Dhaka, Bangkok (voor Birma), Amman, Astana, Abuja, Panama en Tunis. De betreffende posten faciliteren op een open en constructieve wijze de samenwerking tussen autoriteiten en bedrijven om gezamenlijk respect voor mensenrechten in het productie- en handelsproces naar een hoger plan te tillen. Zowel in de jaarlijkse rapportage over de behaalde resultaten van de Nederlandse ambassades op MVO-gebied als in de jaarlijkse mensenrechtenrapportage wordt aan de Kamer gerapporteerd over de resultaten.
Vraag 68 zie vraag 18
Vraag 69
Hoe wordt door u gebruik gemaakt van het OESO-Handboek voor verantwoorde toeleveringsketens van conflictmineralen om bedrijven – waaronder grote elektronicabedrijven – aan te spreken op hun due diligence inclusief transparantie daarover?
Antwoord
«Due diligence» is iets wat de overheid in beginsel van alle bedrijven verwacht. Wat dat in de praktijk inhoudt, kan verschillen per sector, per MVO thema of per land waarin een bedrijf actief is. Het is daarom belangrijk dat er bruikbare voorbeelden zijn van «due diligence» in de praktijk. Zo heeft de OESO, met ondersteuning van Nederland een «due diligence» handboek opgesteld voor de specifieke omstandigheden van de verwerving van mineralen uit conflictgebieden of gebieden waar anderszins een hoog risico bestaat op betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen. Bedrijven waarvoor deze omstandigheden in hun productieketen relevant zijn en die nog niet over adequate bedrijfsprocessen beschikken, kunnen gebruik maken van dit handboek. Mede vanwege de betrokkenheid bij het conflictvrije tin -project van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, is Philips dit handboek bekend. Bij andere instrumenten van de overheid, zoals de MVO-risicochecker, wordt informatie over de beschikbaarheid van handleidingen als deze zoveel mogelijk gedeeld.
Vraag 70 zie vraag 18
Vraag 71
Bent u in het kader van de «due diligence overheid» – overeenkomstig de aangenomen motie-Voordewind (Kamerstuk 32 500-V, nr. 8) – voornemens om er voor te zorgen dat «het bestrijden van kastendiscriminatie een integraal onderdeel wordt van het MVO-beleid van Nederlandse en Europese bedrijven, inclusief de productenketens, die in landen actief zijn waar kastendiscriminatie wordt gepraktiseerd». Betreft dit ook ondersteuning van bedrijven door de Nederlandse overheid en zo ja, hoe zal dit gebeuren?
Antwoord
Kastendiscriminatie is een schending van mensenrechten en in India bij wet verboden. De overheid verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen naleven. De due diligence die bedrijven op basis van de richtlijnen dienen te doen, houdt mede in dat bedrijven zich dienen te vergewissen van hun directe of indirecte (risico op) betrokkenheid bij kastendiscriminatie. Ook in de toeleveringsketen. En dat zij op basis van dat inzicht beleid dienen te voeren om bestaande discriminatie en de kans op betrokkenheid bij discriminatie tegen te gaan.
Vraag 72
Nederlandse ambassades organiseren seminars over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Doen andere OESO-landen dit ook. Zo nee, welke gevolgen heeft dit voor het gelijke speelveld?
Antwoord
Het organiseren van seminars over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals Nederlandse ambassades doen, kan onderdeel uitmaken van het MVO-beleid van andere OESO-landen. Landen kunnen er ook voor kiezen om MVO op een andere manier onder de aandacht te brengen. Elk land maakt daarin een eigen afweging. Dit heeft, voor zover bekend, geen invloed op het speelveld voor bedrijven.
Vraag 73, 79
Maakt Atradius DSB alleen gebruik van de informatie die de exporteurs zelf aanleveren of zijn er nog aanvullende bronnen?
Stellen andere OESO-landen vergelijkbare eisen bij exportkrediet-verzekeringen? Zo nee, welke gevolgen heeft dit voor het gelijke speelveld?
Antwoord
Het Nederlands MVO-beleid voor de exportkredietverzekering is gebaseerd op internationale afspraken. In de Export Credits Group, waar alle OESO lidstaten met een exportkredietverzekering-faciliteit aan deelnemen, hebben deze landen met elkaar de «common approaches for officially supported export credits and environmental and social due diligence» vastgesteld. Deze internationale MVO afspraken borgen een gelijk speelveld tussen de OESO landen.
Atradius DSB maakt ook gebruik van aanvullende bronnen. De verzekerde, die gebruik maakt van de exportkredietverzekering, draagt de verantwoordelijkheid om voldoende en juiste informatie aan te leveren voor de milieu- en sociale beoordeling. Dit is de Nederlandse exporteur, of zijn financier, die de verzekering afsluit. Atradius DSB maakt voor de uitvoering van de milieu- en sociale beoordeling ook gebruik van informatie aangeleverd door derden. Dit is bijvoorbeeld informatie van de Nederlandse ambassade in het land van bestemming van de export, andere exportkredietverzekeraars, betrokken multilaterale financiële instellingen en NGOs. Ook wordt gebruik gemaakt van informatie beschikbaar in het publieke domein.
Vraag 74 zie vraag 11
Vraag 75 zie vraag 11
Vraag 76
Welke verantwoordelijkheid is er voor de Braziliaanse overheid weggelegd bij het landroofincident? Welke verantwoordelijkheden zijn er voor de Nederlandse bedrijven en welke voor de Nederlandse overheid?
Antwoord
Zoals ik onder meer in de Kamerbrief van 18 december 2013 over mogelijke betrokkenheid van Nederlandse financiële instellingen bij landroof in Brazilië (referentie DDE/685–2013) heb aangegeven, is het kabinet van mening dat de overheid van een land waar landroofincidenten spelen verantwoordelijk is voor onder meer het organiseren en bevorderen van gebalanceerde waarheidsvinding, goed beleid en effectieve en efficiënte toepassing van lokale wet- en regelgeving. Nederlandse bedrijven dienen te allen tijde bereid te zijn om aan te tonen dat zij conform de beleidsdoelstellingen van lokale overheden en binnen de daarbij behorende legale structuren en kaders opereren. Daarnaast zijn er globale standaarden waaraan in toenemende mate, afhankelijk van betreffende bedrijfstakken, door het Nederlandse bedrijfsleven voldaan wordt. Daar waar Nederlandse bedrijven van de Nederlandse overheid subsidies krijgen moeten bedrijven zich houden aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Door middel van een risicoanalyse dient gekeken te worden naar de IMVO risico’s in de keten van het project. Daar waar lage risico’s worden geïdentificeerd, zijn geen verdere mitigerende maatregelen vereist. Bij gemiddelde of hogere risico’s dienen er wel mitigerende maatregelen voorgesteld te worden. De Nederlandse overheid heeft ten aanzien van de activiteiten van Nederlandse bedrijven in het buitenland de verantwoordelijkheid om hun verantwoord ondernemen in die samenleving te bevorderen. Dit betreft bijvoorbeeld het stimuleren van Nederlandse bedrijven om in dialoog met stakeholders zich rekenschap te geven van risico’s op landroofincidenten en deze risico’s te voorkomen. In voornoemde brief en in eerdere brieven over dit onderwerp (o.m. in de brieven van 16 mei en 11 juni 2013 met als referentienummers 26 234-136 en 26 234-139) is uw Kamer reeds uitgebreid geïnformeerd over de activiteiten om dit te concretiseren.
Vraag 77
Ben u van plan om de activiteiten in het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) tijdens handelsmissies mede te baseren op de resultaten van de MVO Sector Risico Analyse en ander onafhankelijk onderzoek? Hoe zorgt u er voor dat de aandacht voor IMVO-kwesties voortbouwt op ervaringen van eerdere missies en dat follow-up per land en/of thematisch, alsook sectorbreed wordt verdiept en uitgewisseld?
Antwoord
De MVO Sector Risico Analyse levert een schat aan informatie op over MVO-risico’s, sectoren en landen in onderling verband. De analyse zal daarnaast de dialoog tussen overheid, bedrijfsleven en NGO’s op het gebied van (i)MVO intensiveren en leiden tot concrete afspraken voor een aantal sectoren. De resultaten van dit proces zullen zeker doorwerken in activiteiten van zowel overheid als bedrijfsleven in de economische diplomatie. Per kwartaal wordt aan de Tweede Kamer gerapporteerd over de uitkomsten van missies. MVO aspecten zijn daarvan een onderdeel. Op landen, thema’s en sectoren wordt vervolgens follow up gegeven aan die uitkomsten.
Vraag 78
Nederland streeft ernaar andere landen zich te laten aansluiten bij het textielinitiatief in Bangladesh. Doen alle OESO-landen nu mee? Zo nee, welke gevolgen heeft dit voor het gelijke speelveld?
Antwoord
In Bangladesh zijn drie grote initiatieven gestart ter verbetering van arbeidsomstandigheden in de textielsector. Dit zijn 1) het nationaal actieprogramma voor brand- en gebouwveiligheid afgesloten tussen de Bengaalse overheid, werkgevers en vakbonden; 2) het akkoord voor brand- en gebouwveiligheid afgesloten tussen internationale vakbonden en inmiddels 141 modemerken; en 3) de Alliance for Bangladesh Worker Safety waarbij vooral Noord Amerikaanse bedrijven zijn aangesloten.
Nederland, of een ander OESO-land, is dus geen partij bij deze akkoorden. Als voorzitter van het donor coördinatie comité in Dhaka, werkt Nederland wel samen met de overheid van Bangladesh, de internationale arbeidsorganisatie (ILO) en andere OESO landen aan de uitwerking en stroomlijning van de verschillende akkoorden. Canada, het Verenigd Koninkrijk en Nederland financieren gezamenlijk het ILO implementatieprogramma van de Bengaalse overheid. Inmiddels hebben bedrijven uit 19 OESO-landen3 het akkoord voor brand- en gebouwveiligheid ondertekend. Door deze brede steun aan het akkoord, kunnen we een gelijk speelveld voor bedrijven bewerkstelligen.
Vraag 79 zie vraag 73
Vraag 80 zie vraag 11
Vraag 81, 82 en 83
Wordt het inzagerecht in het kader van rechtszaken uitgebreid?
Kan inzicht worden gegeven in het verloop van de discussie tijdens de consultaties over het inzagerecht? Zo nee, waarom niet?
Wordt het inzagerecht meegenomen in de brief die de Minister van V&J naar de Kamer gaat sturen? Wanneer kan de Kamer deze brief verwachten?
Antwoord
Verschillende stakeholders hebben aangegeven een rol voor de overheid te zien in het uitbreiden van mogelijkheden om tijdens een proces bedrijfsdocumenten in te kunnen zien of om meer transparantie ten aanzien van concernverhoudingen van bedrijven te bewerkstelligen. Andere stakeholders hebben aangegeven te vrezen voor «fishing expeditions» en het openbaar worden van concurrentiegevoelige informatie en bedrijfsgeheimen.
De Kamer zal op korte termijn door de Minister van Veiligheid en Justitie worden geïnformeerd over het inzagerecht.
Vraag 82 zie vraag 81
Vraag 83 zie vraag 81
Vraag 84, 85 en 86
Welke stappen kunnen volgens u gezet worden om «juridische, praktische en andere relevante obstakels» weg te nemen en daarmee de effectiviteit van Nederlandse juridische mechanismes om tot remedie te komen te vergroten, zowel civiel- als strafrechtelijk (UNGP 26)?
Kan nader worden toegelicht waarom wordt gesteld dat het Nederlandse strafrecht beperkte mogelijkheden voor schadeloosstelling biedt?
Welke mogelijkheden bestaan er voor strafrechtelijke vervolging van Nederlandse bedrijven of hun management voor schending van fundamentele mensenrechten buiten Nederland?
Antwoord
In Nederland kunnen op basis van het civiele recht slachtoffers van schendingen die in Nederland hebben plaatsgevonden bij de civiele rechter schadevergoeding vorderen. De rechter kan het bedrijf sommeren de schending te staken en tot vergoeding van de schade aan de benadeelde over te gaan, als sprake is van een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Slachtoffers van schendingen van fundamentele rechten kunnen, indien de vordering is gericht tegen de Nederlandse moederonderneming die Nederlandse moederonderneming rechtstreeks voor de Nederlandse rechter aanspreken. De Nederlandse rechter past dan het plaatselijke – buitenlandse – recht toe. De vraag of door de Nederlandse moederonderneming onrechtmatig is gehandeld, moet dan aan de hand van dat recht worden beantwoord. Indien de vordering tot schadevergoeding wegens schending van fundamentele rechten die in het buitenland heeft plaatsgevonden is gericht tegen een buitenlandse dochter van een Nederlandse moederonderneming, is de Nederlandse rechter in beginsel niet bevoegd. In uitzonderlijke gevallen is de Nederlandse rechter echter wel bevoegd, namelijk wanneer een buitenlandse procedure onmogelijk is omdat (i) er in het buitenland geen bevoegde rechter is, (ii) de toegang tot de buitenlandse rechter feitelijk wordt geblokkeerd door natuurrampen of oorlog of (iii) een behoorlijke rechtsgang in het buitenland niet is gewaarborgd, bijvoorbeeld omdat de eiser behoort tot een bepaalde bevolkingsgroep die in het land van de bevoegde rechter maatschappelijk en juridisch wordt gediscrimineerd. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter is in deze gevallen wel uitzonderlijk en kan slechts aan de orde zijn indien er voldoende binding met Nederland bestaat. De aanwezigheid van een Nederlandse moedervennootschap kan daarvoor een aanknopingspunt vormen. Ook in de gevallen waarin een Nederlandse rechter zich bevoegd verklaart om kennis te nemen van een vordering tegen een buitenlandse dochtervennootschap, moet die Nederlandse rechter het buitenlandse recht toepassen. Hij moet dus aan de hand van dat buitenlands recht bepalen of sprake is van onrechtmatig handelen. Ook de rol van de Nederlandse moederonderneming in haar hoedanigheid van aandeelhouder moet aan de hand van het buitenlandse recht, dat wil zeggen het commune civiele recht en het recht dat van toepassing is op de dochtermaatschappij worden beoordeeld. In uitzonderlijke gevallen kan de Nederlandse rechter echter ook het Nederlandse recht toepassen, namelijk wanneer het buitenlandse recht in strijd is met de fundamentele beginselen van het Nederlandse recht.
Ten aanzien van het strafrecht geldt dat het uitgangspunt van het Nederlandse strafrecht is dat alleen gedrag dat uitdrukkelijk in de wet strafbaar is gesteld kan worden vervolgd. Het strafrecht is in beginsel alleen van toepassing op strafbare feiten die in Nederland worden gepleegd alsmede op feiten gepleegd op vaartuigen onder Nederlandse vlag, en (onder voorwaarden) op misdrijven die door Nederlanders in het buitenland worden begaan, alsmede op eveneens onder voorwaarden een aantal ernstige misdrijven waarbij het niet uitmaakt waar deze zijn gepleegd (zie de artikelen 3 tot en met 6 van het Wetboek van Strafrecht). Te denken valt aan seksuele uitbuiting van kinderen, mensenhandel en terroristische misdrijven. De feiten strafbaar gesteld in de Wet internationale misdrijven (WIM) sluiten aan bij de laatstgenoemde categorie.
Vraag 85 zie vraag 84
Vraag 86 zie vraag 84
Vraag 87
Welke mogelijkheden bestaan er voor bestuursrechtelijke handhaving wanneer Nederlandse bedrijven of hun leidinggevenden betrokken zijn bij schending van fundamentele mensenrechten buiten Nederland?
Antwoord
Hierop is in algemene zin geen antwoord te geven. Zij moet worden beantwoord aan de hand van het recht van het land waar de schending zich voordoet.
Vraag 88 zie vraag 11
Vraag 89
Zijn de mogelijkheden onderzocht naar het instellen van een geschillenbeslechtingsmechanisme, in aanvulling op het huidige bemiddelingsproces? Zo ja, kan inzicht worden gegeven in eventuele meningsverschillen hieromtrent?
Antwoord
Nee, een aanvullend geschillenbeslechtingsmechanisme is niet onderzocht. Voor het beslechten van geschillen biedt de overheid de gerechtelijke weg op basis van de wet en het NCP op basis van de OESO-Richtlijnen. Voor een ander geschillenbeslechtingsmechanisme ontbreekt een kader. Onderzocht zal worden in hoeverre de zorgplicht van bedrijven ten aanzien van MVO afdoende in de wet is geregeld. En ook zal het NCP verder worden versterkt op basis van o.a. een vergelijkend onderzoek naar andere NCP’s, consultaties met vertegenwoordigers van bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden, alsook op basis van de (internationale) ervaringen van de NCP-leden zelf. Dit krijgt zijn beslag in een nieuw Instellingsbesluit dat u voor het zomerreces zal worden aangeboden.
Vraag 90
Hoe en door wie wordt bepaald wat de «zwaarwegende situaties» zijn waarin het NCP breder onderzoek gaat doen dan alleen naar een specifieke klacht?
Antwoord
Het kabinet kan in voorkomende zwaarwegende gevallen besluiten dat voor het voeren van maatschappelijke dialoog met een bedrijfstak of groep bedrijven inzicht nodig is in de wijze van opereren van die bedrijven in relatie tot de OESO-richtlijnen. Hierbij kan worden gedacht aan het voorbeeld van het Franse NCP dat na de Rana Plaza ramp in Bangladesh op verzoek van de Franse overheid een onderzoek deed naar de invulling van ketenverantwoordelijkheid door de Franse textielsector. In de brief over de wijziging van het instellingsbesluit van het NCP die u voor de zomer zult ontvangen, zal nader worden ingegaan op de omstandigheden waarin het NCP kan worden gevraagd om een dergelijk bedrijfsoverstijgend onderzoek te doen.
Vraag 91
In het Nationaal Actieplan staat dat op verzoek van de Tweede Kamer onderzocht is op welke wijze het functioneren van het NCP verder versterkt zou kunnen worden. Is er een apart verslag van dit onderzoek?
Antwoord
Het onderzoeksverslag betreft een intern ambtelijk advies en zal de Kamer derhalve vertrouwelijk ter inzage worden gegeven4.
Vraag 92
Zijn de proceskosten van een internationale civiele rechtszaak vergelijkbaar met een nationale civiele rechtszaak? Zo nee, welke aanvullende kosten komen er kijken bij een internationale rechtszaak?
Antwoord
Een antwoord op deze vraag is niet in algemene zin te geven. De hoogte van de proceskosten hangt af van de omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld de bewijslastverdeling, het honorarium van de degene die rechtsbijstand verleent, de kosten van eventueel ingeschakelde deskundigen en de griffierechten. In Nederland zijn de griffierechten voor buitenlandse partijen gelijk aan de griffierechten voor Nederlandse partijen.
Vraag 93
Is het juridisch onmogelijk om regelgeving met extraterritoriale effecten van toepassing te laten zijn op in Nederland gevestigde moederbedrijven (die op hun beurt verantwoordelijk zijn voor het gedrag van hun buitenlandse dochters)?
Antwoord
Wanneer wordt gesproken over extraterritorialiteit, moet onderscheid worden gemaakt tussen twee situaties. De eerste is de situatie waarin Nederlandse regels van toepassing worden verklaard op buitenlandse vennootschappen. Nederland kan andere landen die regels niet opleggen. De tweede situatie is die waarin buitenlandse regels van toepassing zijn op het handelen van een Nederlandse vennootschap. Uit het internationaal privaatrecht volgt dat de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen, moet worden beoordeeld naar het recht van de plaats waar de bestreden handeling wordt verricht. Indien uit het recht van die plaats volgt dat een plaatselijke onderneming onrechtmatig heeft gehandeld, moet vervolgens aan de hand van het op die onderneming toepasselijke recht worden bepaald of de Nederlandse moeder in haar hoedanigheid van aandeelhouder kan worden aangesproken. Indien voldoende binding met Nederland bestaat, kunnen Nederlandse moedervennootschappen ook rechtstreeks voor de Nederlandse rechter worden aangesproken. Vanwege de regel dat de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen moet worden beoordeeld aan de hand van het recht waar de handeling plaatsvindt, moet de Nederlandse rechter dat – buitenlandse – recht toepassen.
Vraag 94
Waarom zou het NCP door het bedrijfsleven mogelijk als «niet neutraal« worden beschouwd bij het doen van eigen onderzoek als het NCP wel, zoals de brief stelt, is gebaseerd op «onafhankelijke bemiddeling»? Kan eigen onafhankelijk onderzoek niet juist noodzakelijk zijn ten behoeve van een effectieve onafhankelijke bemiddeling?
Antwoord
Wanneer het NCP op basis van eigen onderzoek van mening is dat ten aanzien van een bedrijf een NCP-procedure moet worden gestart, bestaat de mogelijkheid dat het betreffende bedrijf het NCP niet zal beschouwen als een «neutrale bemiddelaar». Het NCP lijkt dan immers al tot de conclusie gekomen dat het bedrijf zich dient te verantwoorden.
In het kader van de behandeling van een melding van belanghebbenden kan onafhankelijk onderzoek door het NCP van waarde zijn in het bemiddelingsproces. Aangezien het NCP geen gerechtelijke procedure voert, dient dergelijk onderzoek niet te worden beschouwd als juridische «waarheidsvinding».
Australië, België, Canada, Denenmarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Italië, Japan, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Spanje, Turkije, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten van Amerika, Zweden en Zwitserland.
Ter vertrouwelijke inzage gelegd, alleen voor de leden, bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26485-176.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.