25 295 Infectieziektenbestrijding

28 807 Vogelpest (Aviaire influenza)

Nr. 1872 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juni 2022

Het Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z) heeft over risico’s van aviaire influenza voor de humane volksgezondheid een advies opgesteld. In het DB-Z is de huidige stand van zaken op het gebied van aviaire influenza (AI) op humaan en veterinair gebied besproken door een multidisciplinaire groep van deskundigen vanuit het humane en veterinaire domein. Het DB-Z is bijeengekomen op 10 maart jl. en de eindversie van het advies is ontvangen op 9 mei jl. Hierbij stuur ik u, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), dit advies en onze reactie hierop. Ik ben de deelnemende experts erkentelijk voor het advies, en de aanbevelingen. Ik neem deze aanbevelingen ter harte en zal deze zoveel mogelijk implementeren in de huidige aanpak van de vogelgriep of opnemen in plannen voor de nabije toekomst.

Het advies heb ik u aangekondigd tijdens het Commissiedebat over dierziekten op 24 februari jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1234) De Minister van LNV en ik hebben in de tussentijd uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en plannen ten aanzien van de bestrijding van vogelgriep in de Kamerbrief «reactie op het D66-plan ter bestrijding van vogelgriep en de uitspraak Raad van State vergunning geitenhouderij Utrecht» van 26 april jl. (Kamerstukken 28 807 en 28 973, nr. 260), in afwachting van het DB-Z advies. In deze brief heb ik ook aangegeven schriftelijk te reageren op een aantal vragen gesteld aan mij tijdens het vragenuurtje op 19 april jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 74, Vragenuur) naar aanleiding van de mondelinge vraag van het lid Ouwehand (PvdD). In de bijlage vindt u het DB-Z advies en onderstaand vindt u onze reactie hierop. Aan het eind van deze brief vindt u onze schriftelijke reactie op de vragen die zijn gesteld tijdens het vragenuurtje op 19 april.

Stand van zaken

Sinds afgelopen najaar hebben we in Europa te maken met een groot aantal besmettingen met hoog-pathogene aviaire influenza (HPAI) H5N1, zowel bij wilde vogels als bij gehouden pluimvee. Daarnaast is sinds december 2021 het virus in een aantal zoogdieren gedetecteerd, waarbij enkele genetische veranderingen in het virus zijn gevonden die duiden op aanpassing van het virus aan zoogdieren. Het transmissierisico van HPAI-virus tussen verschillende zoogdieren onderling wordt door experts als laag ingeschat; er zijn momenteel geen aanwijzingen voor circulatie van HPAI-virus onder wilde of gehouden zoogdierpopulaties. Het is momenteel onwaarschijnlijk dat in Nederland en elders in Europa burgers veelvuldig besmet zullen raken met AI-virussen. In Nederland is de wijze van werken met besmet pluimvee en wilde vogels protocollair vastgelegd om de kans van overdracht van HPAI-virus naar de mens te minimaliseren.

De HPAI seroptypen, die op dit moment in Europa circuleren, komen uit de pluimveehouderij in Azië. Er bestaat een reëel risico op introductie van nieuwe virusvarianten met een hoger zoönotisch potentieel, zoals serotype H5N6, dat via trekvogels zou kunnen worden geïntroduceerd in Europa. Ook zouden nieuwe virusvarianten kunnen ontstaan door aanpassingen (mutaties) in de nu circulerende virusvarianten. De huidige varianten vragen om alertheid maar het risico voor mensen is laag voor de algemene populatie en laag – gemiddeld voor beroepsmatig blootgestelde personen. De adviezen van het DB-Z zien wij dan ook vooral in het licht van voorbereid zijn een mogelijke introductie in Europa van een vogelgriepvirus met een groter zoönotisch risico. Voor de bredere voorbereiding op een mogelijke (influenza)pandemie verwijs ik u naar de beleidsagenda pandemische paraatheid. Deze is op 14 april jl. aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 25 295, nr. 1836). Veel van de door het DB-Z geadviseerde maatregelen komen ook aan de orde in het advies van de expertgroep zoönosen onder leiding van de heer Bekedam (Kamerstuk 25 295, nr. 1357, 6 juli 2021), maar zijn in sommige gevallen concreter toegespitst op influenza.

Reactie op de aanbevelingen

Aanbevelingen algemeen (1 en 2)

Het DB-Z adviseert om de huidige praktijk van de implementatie van bestrijdingsmaatregelen bij uitbraken van HPAI jaarlijks met betrokken partijen te bespreken en eventuele verbeterpunten door te voeren. Dit nemen we vanzelfsprekend over. Een dergelijk gesprek met de betrokkenen voeren we geregeld maar het is goed dit explicieter onder deze noemer te doen.

Aanbevelingen vaccinatie t.b.v. preventie (3 t/m 5)

Over eventuele vaccinatie van pluimvee tegen HPAI, met surveillance en biosecurity, zoals ook aan de orde komt in het advies van de expertgroep zoönosen, en waarover in Europees verband wordt gesproken, hebben de Minister van LNV en ik u eerder bericht in de reactie op het D66 plan. De Minister van LNV werkt met wetenschappers en sectorpartijen aan onderzoek naar de werkzaamheid van enkele kandidaatvaccins tegen vogelgriep, waarbij het er vooral om gaat of een vaccin de overdracht van virus voldoende beperkt.

Het DB-Z stelt voor seizoensgriepvaccinatie verplicht te stellen voor personen die professioneel een hoog risico lopen op HPAI-besmetting, en hygiënemaatregelen en persoonlijke beschermingsmaatregelen toe te passen, conform de werkinstructies van de NVWA. Alle bij ruiming betrokken medewerkers worden al gevaccineerd tegen humane seizoensgriep en hygiënemaatregelen zijn van kracht. De aanbeveling om hier ook andere doelgroepen in op te nemen werd ook al door de expertgroep zoönosen gedaan (Kamerstuk 25 295, nr. 1357). Momenteel wordt bezien of en hoe ook de vaccinatie van andere personen, die mogelijk ook risico lopen op blootstelling (bijvoorbeeld ruimen van dode wilde vogels), inclusief pluimvee- en varkenshouders, kan worden vorm gegeven. Dit zal in het Actieplan zoönosen, dat in de zomer naar uw Kamer wordt verstuurd, worden opgenomen.

Aanbevelingen monitoring en surveillance (6 t/m 11)

Eén van de verbeterpunten dat het DB-Z in zijn advies aangeeft is een proactievere surveillance van HPAI onder personen met een verhoogd blootstellingsrisico. Deze surveillance zal door het RIVM, in samenwerking met de GGD, zo snel mogelijk uitgewerkt en daarna uitgevoerd gaan worden.

Wat betreft de surveillance voor influenzavirussen onder gehouden varkens gaat het RIVM, samen met GD, Erasmus MC en WUR, in opdracht van VWS, een project uitvoeren om meer inzicht te krijgen in griepvirussen die in varkens circuleren. Het RIVM zal een One Health platform opzetten waar de genetische informatie van griepvirussen kan worden opgeslagen en uitgewisseld. Onder andere aan de hand van de resultaten van dit project bepalen de Minister van LNV en ik of en hoe surveillance onder varkens ingericht kan worden.

Bij de uitwerking van dit onderzoek vraag ik het RIVM om ook bijzondere aandacht te hebben voor varkens, die mogelijk in contact kunnen komen met vogelgriepvirussen, zoals varkens in bedrijven met buitenuitloop en bedrijven waar zowel varkens als pluimvee gehouden worden.

De door het DB-Z in overweging gegeven meldplicht voor AI bij alle gehouden en wilde zoogdieren is niet opportuun. Er is een wettelijke meldplicht voor AI serotypen H5 en H7 bij (alle) vogels. Er is al een structuur voor het melden en onderzoeken van zieke of dode wilde zoogdieren bij het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC). Daarnaast worden wilde zoogdieren, die verschijnselen vertonen van AI ook gemeld bij de NVWA en de NVWA laat deze dieren onderzoeken op AI en andere relevante meldingsplichtige ziekten. Instanties waar dode dieren en monsters van zieke dieren regulier onderzocht worden zoals Gezondheidsdienst voor dieren, WBVR, EMC en DWHC, zullen een diagnose van AI bij wilde of gehouden zoogdieren meteen delen met RIVM en NVWA. Wij achten daarom een wettelijke meldplicht voor HPAI in wilde dieren niet noodzakelijk om deze signalen snel op te pikken. Gehouden zoogdieren worden in veterinaire laboratoria onderzocht indien daar aanleiding toe is; er wordt nu (vrijwel) niet op AI getest. Of meldplicht voor deze dieren toegevoegde waarde kan hebben wordt door het Ministerie van LNV nader bekeken.

Het DB-Z adviseert om een meer systematische monitoring onder wilde zoogdieren in te richten door uitbreiding van bestaande serosurveillance onder wilde varkens met AI-diagnostiek en targeted «convenience sampling» van vossen en zeehonden. Serologisch onderzoek naar influenza-besmettingen onder wilde zwijnen is goed in te passen in lopend onderzoek, we zullen hierover contact opnemen met de uitvoerder van dit onderzoeksprogramma. Het geadviseerde onderzoek bij vossen en zeehonden met verschijnselen die kunnen passen bij vogelgriep wordt al uitgevoerd door DWHC. De Minister van LNV en ik vragen DWHC om in kaart te brengen hoe een dergelijke surveillance uitgebreid kan worden met risicogebaseerd onderzoek naar dieren zonder verschijnselen. Daarnaast adviseert het DB-Z de bestaande monitoring onder wilde vogels te behouden, maar uit te breiden met onderzoek naar de uiterlijke kenmerken van (nieuwe) AI-virussen, naast het gebruikelijke genetische onderzoek. De instituten betrokken bij de monitoring onder wilde vogels, WUR, het RIVM en Erasmus MC, vragen we daarom om binnen de bestaande monitoring risico-gebaseerd fenotypische componenten met verhoogd potentieel voor humane transmissie van nieuwe aviaire influenza virussen te onderzoeken.

Aanbevelingen maatregelen (12 t/m 22)

Het DB-Z adviseert te voorzien in publiekscommunicatie/-voorlichting over het blootstellingsrisico van HPAI. Op de site van NVWA zijn hygiëneprotocollen beschikbaar en op rijksoverheid staat informatie1 voor het brede publiek. Ten aanzien van het opruimen van en de omgang met karkassen van AI verdachte wilde vogels en informatievoorziening rondom het contact met wilde vogels is de Minister van LNV bezig om handvatten en informatie daarover te bundelen en te ontwikkelen, daarover is uw Kamer geïnformeerd in de brief van 26 april jl. (Kamerstukken 28 807 en 28 973, nr. 260). Ten aanzien van het advies om laagdrempelig materialen beschikbaar te stellen aan de betrokken partijen gaan we op zoek naar een doeltreffende en doelmatige methode om persoonlijke beschermingsmiddelen aan te bieden aan de mensen die het nodig hebben.

De aanbevelingen om adequate opvolging te geven aan beheersmaatregelen om risico’s voor personeel bij ruimingen te minimaliseren worden door de NVWA opgevolgd. De NVWA heeft daarvoor, ook vanuit zijn verantwoordelijkheid als werkgever, een strikt beleid inclusief opleiding, oefening en controle op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

De combinatie van het commercieel houden van varkens en pluimvee op één locatie wordt door het DB-Z als mogelijk risico gezien, en geadviseerd wordt dergelijke vestigingen te voorkomen. Het varken kan als een potentieel mengvat van influenzavirussen van verschillende diersoorten, inclusief de mens fungeren. Het is belangrijk om dit risico zoveel mogelijk te beperken. Meer sluitende onderbouwing is gewenst voordat maatregelen kunnen worden genomen. Hiervoor is onderzoek nodig. Het is niet bekend hoe vaak er daadwerkelijk vermenging van virusstammen plaatsvindt, en of dit vaker voorkomt op bepaalde veehouderijen (bijvoorbeeld gemengde bedrijven of bedrijven met buitenloop). Om informatie te verzamelen over risico’s door vermenging van influenzavirussen tussen de verschillende gehouden diergroepen wordt specifiek aandacht besteed aan deze bedrijven in het project t.b.v. surveillance voor influenzavirussen onder gehouden varkens, zoals eerder in deze brief gemeld. We onderzoeken in hoeverre er inhoudelijke onderbouwing is om hier eventuele maatregelen op in te zetten, ook omdat internationaal gezien griep bij varkens niet meldingsplichtig is. Met inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet (verwacht 1 januari 2023) is er meer ruimte om bij planning en vergunningsaanvragen (aannemelijke) gezondheidsrisico’s mee te laten wegen in de beoordeling. Zoönosen zullen ook als factor worden meegenomen in afwegingen voor gebiedsinrichting binnen het Nationaal Programma Landelijk Gebied en de gebiedsgerichte aanpak.

Het DB-Z adviseert ook verschillende maatregelen ter bescherming van pluimveehouderijen, zoals het beperken van werkzaamheden die watervogels kunnen aantrekken, een onafhankelijke biosecurity-check en sturing op vestigingsbeleid van deze bedrijven in watervogelrijke gebieden. Deze onderwerpen zijn nader toegelicht in onze brief van 26 april jl. (Kamerstukken 28 807 en 28 973, nr. 206). Zoals aangegeven in de hoofdlijnenbrief (Kamerstuk 33 576, nr. 265) over de gebiedsgerichte aanpak worden binnen deze aanpak waar mogelijk kansen voor andere terreinen benut, zoals het verlagen van het risico op zoönosen. Op deze manier kunnen verschillende opgaven worden gecombineerd.

Het door het DB-Z geadviseerde crisisplan dat voorziet in voorbereiding op een uitbraak met een influenzavirus met een hoog zoönotisch potentieel wordt uitgewerkt in het kader van het «Actieplan versterken zoönosenbeleid» dat deze zomer aan uw Kamer zal worden aangeboden. Het onderzoek dat het DB-Z adviseert naar preparedness en voorbereiding op een grootschalige response op een uitbraak zoals die veroorzaakt zou kunnen worden door een zoönotische HPAI wordt uitgevoerd in het kader van de beleidsagenda pandemische paraatheid.

Ik heb het Nationaal Influenza Centrum gevraagd een kwaliteitscontroleprogramma van alle diagnostische laboratoria voor detectie van potentieel zoönotische vogelgriepvirussen te organiseren, zolang dit nog geen onderdeel vormt van bestaande landelijke kwaliteitsprogramma’s waar laboratoria aan deelnemen om aan kwaliteitsnormen te voldoen.

Conform de aanbeveling van het DB-Z heb ik het RIVM gevraagd een werkgroep op te richten die de inbedding van chemoprofylaxe-verstrekking in de arbosystematiek moet borgen en voorlichting verzorgt hieromtrent. De NVWA zal hierin participeren.

Aanbevelingen onderzoek (23 t/m 27)

Het DB-Z adviseert verschillende onderzoeken te verrichten naar HPAI. Het belang van onderzoek onderschrijven we, in het vooruitzicht dat de opgeleverde kennis meer handvatten biedt om steviger grip te krijgen op HPAI in de toekomst. Voor de verschillende onderzoeken bekijken we in welke vorm dit onderzoek het beste kan plaatsvinden en werken we de precieze vraagstelling uit.

Onderzoek naar de klinische bescherming of bescherming tegen transmissie door vaccinatie van pluimvee wordt uitgevoerd. Ook hiervoor verwijs ik naar onze brief van 26 april jl. (Kamerstukken 28 807 en 28 973, nr. 260).

Circulatie van influenzavirussen binnen varkensbedrijven is een gegeven in Nederland en ook op grotere varkenshouderijen in andere landen. Het zou een waardevolle toevoeging zijn om te komen tot een (internationale) aanpak waarmee de circulatie van influenzavirussen op varkensbedrijven wordt onderbroken. Een onderzoek in de vorm van een publiek-private samenwerking ligt hier het meest voor de hand, gezien het type onderzoek en de vorm van dit programma. Een dergelijke samenwerking zou ook een waardevolle bijdrage leveren aan het draagvlak; de Minister van LNV zal dit met de varkenssector bespreken.

Schriftelijke reactie mondelinge vragen 19 april door de Minister van LNV.

Tijdens het mondeling vragenuurtje vroeg lid Agema (PVV) naar de kennis over het risico van besmetting van pluimveebedrijven met vrije uitloop en of het niet beter is over te stappen op scharrelbedrijven. Direct contact tussen gehouden pluimvee met besmette wilde vogels of contact met uitwerpselen van HPAI besmette wilde vogels levert een groot risico op besmetting van het pluimvee op. Om die reden geldt er, zodra er in Nederland vanuit de wilde vogels een kans op besmetting is, een ophokplicht voor pluimvee. Het ophokken van pluimvee is een effectieve maatregel om het direct contact tussen pluimvee en wilde vogels en hun uitwerpselen te voorkomen. Voor het bepalen van de noodzaak om een ophokplicht in te stellen baseert de Minister van LNV zich op de risicobeoordeling van de deskundigengroep dierziekten. Ook voor de vraag of het weer mogelijk is de ophokplicht (regionaal) in te trekken baseer ik me op de risicobeoordelingen van deskundigengroep dierziekten. Zoals de Minister van LNV in zijn brief van 21 april jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1419) heeft aangegeven achten de deskundigen het risico nog onverminderd hoog en schatten ze de kans dat een Nederlands pluimveebedrijf de komende weken met HPAI wordt besmet hoog in. Als het zo is dat de komende jaren een groot deel van het jaar het risico op besmetting vanuit wilde vogels te groot is, zal een groot deel van het jaar een ophokplicht moeten gelden. De Minister van LNV beseft dat dit een zeer negatief vooruitzicht is voor de vrije uitloopsector waar hij helaas nu geen oplossing voor kan bieden. Hij hoopt dat vaccinatie een deel van de oplossing kan gaan bieden maar daar kan geen garantie voor gegeven worden. De Minister van LNV is over deze situatie met de vrije uitloopsector in gesprek.

Wat betreft de vraag van het lid Paulusma (D66) naar het draagvlak in Europa voor vaccinatie van pluimvee. Hiervoor verwijs ik naar de brief van de Minister van LNV van 21 april jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1419).

Het lid Van der Plas (BBB) vraagt naar hoeveel uitbraken er vanuit Nederlandse pluimveestallen zijn ontstaan. De afgelopen jaren waren besmettingen op de pluimveebedrijven meestal het gevolg van separate virusintroducties vanuit wilde vogels vanuit de omgeving. Bij de recente uitbraken in de Gelderse Vallei is er echter sprake van een andere situatie. Onderzoekers van Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) hebben twee clusters van virussen geïdentificeerd: één voor een aantal uitbraken in Lunteren en één cluster rondom Barneveld en Voorthuizen. De clusters in de Gelderse vallei die tot dusver 13 pluimveehouderijen troffen (Lunteren (9); Terschuur (1); Voorthuizen (1); Barneveld (2)), laten zien dat verspreiding van het virus tussen bedrijven aannemelijk is.

Het lid Van den Berg (CDA) vraagt naar wat mensen zelf kunnen doen om het overspringen van vogelgriep te voorkomen. Het gedrag van veehouders en andere bij pluimveebedrijven betrokken personen is van groot belang om verspreiding van het virus te voorkomen. Het gaat dan onder andere om strikt naleven van alle hygiëne maatregelen en -protocollen. De deskundigengroep dierziekten heeft daar in het overleg naar aanleiding van de besmettingen in de Gelderse Vallei op 20 april jl. ook bij stilgestaan. Ze benadrukken in hun verslag dan ook het belang hiervan en geven concrete maatregelen om verspreiding van het virus te voorkomen2. Samen met sectorpartijen zorgt de Minister van LNV voor herhaaldelijke communicatie over het belang van hygiëne en bioveiligheid en de naleving van deze maatregelen en protocollen.

Tot slot

Met deze reactie op het advies van het DB-Z en de beantwoording van de vragen van 19 april jl. hoop ik uw Kamer voldoende geïnformeerd te hebben over de voorgenomen acties die de Minister van LNV en ik samen met de diverse betrokken partijen, gaan ondernemen om de dreiging van vogelgriep zoveel mogelijk in te perken.

Verdergaande acties om het risico op zoönosen in bredere zin te voorkomen komen in het Actieplan Zoönosen dat in de zomer uitkomt nader aan de orde.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers

Naar boven