25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid

Nr. 111 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 september 2015

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 12 juni 2015 over informatieverstrekking aan TAXE (Kamerstuk 25 087, nr. 103).

De vragen en opmerkingen zijn op 25 juni 2015 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 3 september 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de fractie van de VVD hebben kennisgenomen van de brief Informatieverstrekking aan TAXE en hebben geen aanvullende vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie kunnen instemmen met het verstrekken van voorliggende informatie aan de TAXE commissie van het Europees parlement. Zij danken de Staatssecretaris voor de heldere brief aan de commissie, en waarderen de transparantie van de Staatssecretaris richting de Tweede Kamer over dit proces.

De leden van de PvdA-fractie vinden dat belastingen eerlijk moeten worden geheven en betaald. Dat geldt ook voor internationale bedrijven. Als zij zich echt willen vestigen in Nederland zijn ze van harte welkom. Nederland heeft deze bedrijven veel te bieden. Ons goede vestigingsklimaat is gebaseerd op zaken als een goede infrastructuur, goed opgeleide bevolking, een betrouwbare overheid en dergelijke. Een reëel fiscaal stelsel dat in dienst staat van werkgelegenheid, vergroening en innovatie hoort daarbij. Een stelsel dat lege brievenbussen stimuleert behoort daar niet bij. Het Nederlandse internationale fiscale beleid moet dan ook in het teken staan van de bestrijding van belastingontwijking, en Nederland moet daarin voorop lopen.

De leden van de fractie van de PvdA constateren met tevredenheid dat Nederland ook daadwerkelijk actie onderneemt. De Kamer heeft de Staatssecretaris gevraagd zijn volledige medewerking te bieden aan de TAXE commissie van het Europees parlement. Het bezoek van de TAXE commissie aan Nederland was voor beide partijen informatief en vruchtbaar. De transparantie die wordt gegeven over de omvang en de aard van de rulingpraktijk wordt door de leden van de PvdA-fractie op prijs gesteld. Zij maken daarbij wel de opmerking dat verreweg het grootste deel van de rulings valt onder de categorie «Combination of the above mentioned Situations and others, c.g. tax treaty application». Dit is natuurlijk niet echt verhelderend, en de leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris dan ook of het mogelijk is deze categorie verder uit te splitsen. Voorts valt het hoge aantal spontane gegevensuitwisselingen richting Duitsland in 2014 op, hoe is deze piek te verklaren? Daartegenover staat het lage aantal uitwisselingen met Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk, terwijl dit toch beruchte schakels zijn in ontwijkingsstructuren. Hoe zijn deze lage aantallen uitwisselingen te verklaren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de informatie die de Staatssecretaris aan TAXE heeft doen toekomen.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris of hij alle informatie waar TAXE om heeft gevraagd heeft verstrekt, voor zover er geen juridisch beletsel bestond voor het delen ervan. Heeft de Staatssecretaris ook bepaalde informatie niet gedeeld op andere dan juridische gronden?

Kan de Staatssecretaris zo concreet mogelijk aangeven om welke informatie TAXE heeft verzocht, welke informatie hij heeft verstrekt en welke informatie hij niet heeft verstrekt, vragen de leden van de SP?

De leden van de SP-fractie willen weten of het country by country rapport, waarin internationale ondernemingen met een omzet van 750 miljoen euro of meer de verdeling van hun wereldwijde winst en de betaalde belasting moeten opnemen, publiek wordt. Kan de Staatssecretaris dat aangeven? Kan tevens worden uitgelegd waarom een grens van 750 miljoen wordt gehanteerd?

In de brief aan de heer Lamassoure geeft de Staatssecretaris enkele voorbeelden van Nederlandse juridische bepalingen die grondslaguitholling en winstverschuiving tegengaan. Kan de Staatssecretaris aangeven in hoeverre de Belastingdienst in staat is toe te zien op naleving van deze bepalingen? Is daarvoor voldoende capaciteit beschikbaar? Hoeveel kans loopt een in Nederland gevestigd lichaam om te worden onderzocht of de in de brief genoemde bepalingen worden nageleefd?

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over de effectiviteit van de antimisbruikbepalingen. Zo wordt door ActionAid melding gemaakt van het feit dat Malawi belastinginkomsten misloopt doordat een Australisch mijnbouwbedrijf via een Nederlandse belastingconstructie belasting weet te ontwijken.1 Hoe reageert de Staatssecretaris daarop? In hoeverre is het nieuwe verdrag een antwoord op deze manier van belastingontwijking? Klopt het dat betalingen van managementkosten niet onder de bepalingen in het nieuwe verdrag met Malawi vallen? Zo ja, schept dat volgens de Staatssecretaris geen ontwijkingsmogelijkheden? Welke mogelijkheden heeft Malawi volgens de Staatssecretaris om hiertegen op te treden?

De leden van de SP-fractie hebben ten slotte vragen over het overzicht van afgegeven rulings en het overzicht inzake informatie-uitwisseling. Allereerst vragen zij of Nederland uitzonderlijk veel rulings heeft wanneer dit wordt vergeleken met andere landen. Kan worden uitgelegd waarom van 2002 tot en met 2005 fors minder rulings zijn afgegeven dan in de periodes daarvoor en daarna? Welke verklaring geeft de Staatssecretaris voor het feit dat sinds 2014 veel meer informatie-uitwisseling plaatsvindt? En welke verklaring is er voor het feit dat Nederland relatief weinig informatie uitwisselt met het Verenigd Koninkrijk?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA fractie verzoeken de Staatssecretaris om de rapporten die de Europese Commissie in 1999 en 2009 over de administrative practices van de lidstaten heeft laten maken openbaar te laten maken.

Immers als de commissie inzicht wil hebben in de stukken van de lidstaten (terecht overigens), dan dienen de lidstaten ook inzicht te kunnen krijgen in de stukken die daarover gaan. Is het kabinet bereid hiervoor zorg te dragen?

De leden van de fractie van het CDA zijn zeer benieuwd wie er nu straks de Nederlandse belastingrulings mag bestuderen. Welke afspraken over vertrouwelijkheid zijn er gemaakt bij de uitwisseling van deze gegevens?

En is het mogelijk dat uitgewisselde rulings al dan niet vertrouwelijk ingezien kunnen worden door het Europese parlement of door nationale parlementen die daarom vragen. Dus als bijvoorbeeld het Luxemburgs parlement onderzoek zou doen naar belastingsrulings over bedrijven die zowel in Nederland als in Luxemburg werkzaam zijn, kan het parlement van Luxemburg dan aan haar regering vragen om inzage te krijgen in de rulings (of willekeurig welk ander land van de EU)?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de informatieverstrekking aan TAXE. Zij hebben hierover een aantal vragen.

Presentatie van de Belastingdienst aan de TAXE delegatie in Nederland (29 mei 2015)

In de powerpointpresentatie doet de Belastingdienst «good practice suggestions». Veel van deze aanbevelingen heeft het kabinet geïmplementeerd, maar de laatste aanbeveling om rulings op te nemen in een openbaar register is nog lang geen realiteit. Is dit een kabinetsstandpunt? Gaat het kabinet dit in Nederland implementeren? Gaat het kabinet zich er in de Raad van Ministers voor inzetten dat dit element wordt toegevoegd aan het voorstel van de Europese Commissie voor de automatische uitwisseling van gegevens over tax rulings? Zo nee, waarom niet? De leden van de GroenLinks-fractie vinden een openbaar register een uiterst belangrijk middel om voor transparantie te zorgen. Uitwisseling van gegevens tussen belastingdiensten alleen garandeert die transparantie niet.

Brief aan de heer Lamassoure (8 juni 2015)

Substance-eisen

Klopt het dat een Nederlands dienstverleningslichaam aan de substance-eisen voldoet als de bankrekening zich bij een bank in het buitenland bevindt, zolang de beslissingsbevoegdheid over die bankrekening in Nederland plaatsvindt?

Een van de substance-eisen houdt in dat de helft van de beslissingsbevoegde bestuursleden van de belastingplichtige in Nederland woont of feitelijk gevestigd is in Nederland. Klopt het dat aan deze eis voldaan is wanneer de beslissingsbevoegdheid overgeheveld wordt naar een ander juridisch lichaam in Nederland?

Hoe beoordeelt de Staatssecretaris deze substance-eisen? De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de Staatssecretaris in de brief aan de heer Lamassoure onterecht de indruk wekt dat de substance-eisen in Nederland een goede graadmeter zijn voor reële activiteiten in Nederland. Hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan?

Voortrekkersrol

Als voorbeeld van de stelling dat Nederland een voortrekkersrol wil vervullen bij het vergroten van de transparantie, geeft de Staatssecretaris aan dat er een overeenkomst met Duitsland wordt gesloten op het gebied van de uitwisseling van informatie over tax rulings. Echter is deze informatie niet bruikbaar voor het publiek.

Deelt de Staatssecretaris de opvatting van de leden van de fractie van GroenLinks dat een stevigere invulling van een voortrekkersrol bij transparantie zou zijn om zich in te spannen voor een zo spoedig mogelijke invoering van verplichte openbare country by country reporting voor grote bedrijven? De brief van de Staatssecretaris aan Commissaris Hill vraagt om een impact assessment, maar is de Staatssecretaris bereid om dit proces te versnellen door aan te dringen om een wetsvoorstel in 2015 of door dit per amendement te regelen in de Richtlijn 2007/36/EG wat het bevorderen van de lange termijn betrokkenheid van aandeelhouders betreft en van Richtlijn 2013/34/EU wat bepaalde onderdelen van de verklaring inzake corporate governance betreft, zoals een aanzienlijk deel van het Europees parlement ook lijkt te wensen? Zo nee, waarom niet?

Informatie-uitwisseling

In bijlage 2 is een overzicht gegeven van uitgewisselde informatie met andere lidstaten van de Europese Unie. Dit is een algemeen overzicht en maakt onvoldoende duidelijk hoeveel spontane uitwisseling over tax rulings daadwerkelijk plaatsvindt. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Staatssecretaris of hij dit overzicht verder wil uitsplitsen door:

  • A. Een overzicht te geven van de uitgewisselde informatie met andere lidstaten van de Europese Unie, die enkel betrekking heeft op bedrijven, exclusief individuen?

  • B. Een overzicht te geven van de uitgewisselde informatie met andere lidstaten van de Europese Unie, die enkel betrekking heeft op tax rulings?

Deze informatie is niet alleen van belang als het gaat om de uitwisseling tussen EU-lidstaten, maar ook als het gaat om ontwikkelingslanden waarmee Nederland de belastingverdragen herziet. Kan de Staatssecretaris ook voor deze landen een dergelijk uitgesplitst overzicht geven? Is de Staatssecretaris bereid om deze informatie over de informatie-uitwisseling met ontwikkelingslanden met de TAXE-commissie te delen?

Brief aan de Tweede Kamer (12 juni 2015)

Het valt de leden van fractie van GroenLinks allereerst op dat de Staatssecretaris aangeeft enkel de gevraagde informatie aan de TAXE-commissie te hebben verstrekt die binnen de grenzen van nationale wet- en regelgeving vallen. Op welke grenzen doelt hij? Welke informatie (die wel is verzocht) heeft hij om die reden niet verstrekt?

Ten tweede heeft de TAXE-commissie de Staatssecretaris gevraagd om een overzicht te geven van alle tax rulings sinds 1991, inclusief de datum en naam van het bedrijf. Waarom heeft hij dit niet gedaan? Kan hij deze gegevens alsnog aan TAXE en aan de Tweede Kamer verstrekken?

Ten derde geeft de Staatssecretaris aan de TAXE-commissie niet de beschikking te geven over documenten die hij niet naar de Tweede Kamer stuurt. Om welke documenten gaat dit?

De leden van GroenLinks wijzen de Staatssecretaris erop dat de motie-Klaver (Kamerstuk 25 087, nr. 89) de regering oproept om volledige medewerking te verlenen aan het onderzoek van de TAXE-commissie. Dat betekent dat de TAXE-commissie alle documenten in moet kunnen zien waar zij om vraagt. De Staatssecretaris lijkt deze oproep niet serieus te nemen. Is hij hier alsnog toe bereid?

Code of Conduct group

De leden van de GroenLinks fractie vragen de Staatssecretaris of het klopt het dat de Duitse Bundestag de notulen van de «code of conduct group (business taxation)» krijgt? Kan de Tweede Kamer deze voortaan ook inzien? Zo nee, hoe rechtvaardigt de Staatssecretaris het dat het Nederlandse parlement op informatieachterstand wordt gezet? De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat cruciale overleggen over belastingontwijking transparant zijn, zowel vanuit het oogpunt van democratische controle als van het bestrijden van belastingontwijking.

II Reactie van de Staatssecretaris

Ik heb met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van de VVD, de PvdA, de SP, het CDA en GroenLinks. De antwoorden op de vragen en opmerkingen vanuit de fracties heb ik geclusterd op onderwerp.

Verstrekte informatie aan TAXE

De leden van de fracties van de SP en GroenLinks vragen naar de verstrekte informatie naar aanleiding van het verzoek om informatie van de TAXE-commissie. De voorzitter van de TAXE-commissie heeft in een brief gevraagd om bepaalde informatie. Verzocht werd de volgende informatie aan te leveren:

  • Initiatieven op nationaal niveau om transparantie te vergroten

  • Initiatieven op nationaal niveau om Base Erosion & Profit Shifting (hierna: BEPS) te beperken

  • Overzicht van afgegeven rulings

  • Overzicht van uitgewisselde informatie met andere lidstaten

  • Zwarte lijst

  • Belastingverdragen

Ik heb op deze brief geantwoord met mijn brief van 8 juni 2015. Deze brief heb ik ook gedeeld met uw Kamer op 12 juni 20152. In deze brief heb ik alle gevraagde informatie verstrekt, met uitzondering van het verzoek om naast de aantallen rulings ook de datum en de namen van de bedrijven waarmee de rulings zijn afgesloten, te verstrekken. Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is het niet mogelijk deze informatie met de TAXE-commissie te delen. Bovendien heb ik enkele aanvullende documenten bij de brief aan de TAXE-commissie gevoegd. Het gaat hier om een rapport van de Algemene Rekenkamer die onderzoek heeft gedaan naar belastingontwijking, een brief aan de Tweede Kamer over de verstrekking van informatie over rulings, de kabinetsreactie op een rapport van het onafhankelijk onderzoeksbureau SEO met betrekking tot bijzondere financiële instellingen en het schaduwbankwezen, de brief aan Commissaris Hill over de Impact Assessment in het kader van Country by Country Reporting, de PowerPoint-presentatie over de Nederlandse rulingpraktijk en een overzicht van landen waarmee Nederland een volledig belastingverdrag heeft.

Rulings

De leden van de fractie van de PvdA vragen of het mogelijk is de categorie «Combination of the above mentioned Situations and others, c.g. tax treaty application» verder uit te splitsen. In het overzicht is een uitsplitsing gemaakt naar soorten ATR’s zoals deze zijn opgenomen in het Besluit van 12 juni 2014, nr. IFZ2014/1399M (het ATR-besluit). Dit besluit is als bijlage gevoegd bij mijn brief van 2 februari 2015 aan uw Kamer3. Zoals blijkt uit het bij die brief gevoegde overzicht van aantallen rulings, dat ook is verstrekt aan de TAXE-commissie, bevatten de meeste verzoeken meerdere aspecten. Hierbij zijn de meest voorkomende combinaties zekerheid vooraf over de vraag of er al dan niet sprake is van buitenlandse belastingplicht, of een lichaam inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting en het van toepassing zijn van de deelnemingsvrijstelling.

De leden van de fractie van de SP vragen of Nederland uitzonderlijk veel rulings heeft wanneer dit wordt vergeleken met andere landen. Nederland heeft een transparante, geformaliseerde en gecentraliseerde rulingpraktijk. De informatie over de aantallen APA’s en ATR’s wordt jaarlijks gepubliceerd. Dit is niet in alle landen het geval. Een vergelijking met andere landen is derhalve niet te maken. Binnen de EU en ook in OESO-verband wordt op dit moment gewerkt aan het meer transparant maken van de rulingpraktijken in de diverse landen. Er bestaan wel overzichten van aantallen APA’s. Het EU Joint Transfer Pricing Forum publiceert jaarlijks statistieken4. Hieruit blijkt dat in vergelijking met andere EU-lidstaten Nederland in 2013 relatief veel APA’s sloot.

De leden van de fractie van de SP vragen voorts of kan worden uitgelegd waarom van 2002 tot en met 2005 fors minder rulings zijn afgegeven dan in de periodes daarvoor en daarna. Per 1 april 2001 is de toenmalige ruling praktijk gemoderniseerd en omgevormd in een APA-/ATR-praktijk.5 Naar aanleiding van deze omvorming zijn in 2004 besluiten gepubliceerd met betrekking tot de APA-/ATR-praktijk. In die periode en een korte periode na het verschijnen van de besluiten zijn minder verzoeken ingediend.

Uitwisseling van rulings

De leden van de fractie van het CDA vragen naar de vertrouwelijkheid bij de uitwisseling van rulings en inzage door het Europese parlement of door nationale parlementen. Alle lidstaten hebben zich te houden aan de bepalingen over vertrouwelijke behandeling en begrenzingen aan het gebruik van de gegevens zoals deze thans reeds zijn opgenomen in de Richtlijn 2011/16/EU. Dat betekent dat de nationale waarborgen voor de geheimhouding van gegevens van individuele belastingplichtigen van overeenkomstige toepassing zijn op de onder de Richtlijn uitgewisselde gegevens. Voor de Nederlandse belastingrulings betekent dit dat deze alleen worden verstuurd naar belastingdiensten van andere EU-lidstaten die deze informatie gebruiken om belastingheffing vast te stellen. Alleen de lidstaten zijn partij bij de Richtlijn 2011/16/EU, die in het wijzigingsvoorstel van de Commissie zal worden uitgebreid met de automatische uitwisseling van rulings. Het Europese parlement is geen partij bij de Richtlijn. Of nationale parlementen inzage kunnen krijgen in rulinggegevens hangt af van het antwoord op de vraag of de nationale wetgeving van die landen toestaat dat hun parlementen inzage krijgen in de fiscale gegevens van individuele belastingplichtigen. Net als Nederland plegen landen de toegang tot deze gegevens slechts te verlenen aan een beperkte kring van personen en autoriteiten die belast zijn met de toepassing en handhaving van de belastingwetgeving. Mocht het inderdaad zo zijn dat het Luxemburgse parlement toegang zou hebben tot de Luxemburgse belastingrulings dan moet Luxemburg eerst akkoord verkrijgen van de Nederlandse overheid om de informatie over de Nederlandse rulings aan het Luxemburgse parlement te kunnen verstrekken. Over de relatie tussen het inlichtingenrecht van het Nederlandse parlement en de fiscale geheimhoudingsplicht heb ik uw Kamer op 2 februari 2015 een brief gestuurd6.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar het standpunt van het kabinet om rulings op te nemen in een openbaar register. In de presentatie verwees de Belastingdienst naar «good practice suggestions» die zijn opgesteld door de Europese Commissie. Deze aanbevelingen zijn dus niet van de Belastingdienst zelf. De inhoud van rulings gesloten met belastingplichtigen is vertrouwelijk en valt onder de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst. Om deze reden zal het kabinet de aanbeveling om rulings openbaar te maken niet overnemen. Ook gedurende de besprekingen over de implementatie van automatische uitwisseling van rulings in Brussel is deze aanbeveling niet aan de orde. Het is de taak van de belastingdienst om de juiste belasting vast te stellen. Het verkrijgen van de extra informatie zal de belastingdienst beter in staat stellen om deze taak uit te voeren. Het kabinet is niet overtuigd dat openbaarmaking van deze informatie het vaststellen van de juiste belasting zal verbeteren.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen voorts naar een uitsplitsing van het overzicht van uitgewisselde informatie met andere lidstaten van de Europese Unie naar bedrijven en individuen, tax rulings en niet-tax rulings en ontwikkelingslanden. Een uitsplitsing naar bedrijven dan wel individuen is niet beschikbaar, omdat in de registratie van de uitgewisselde gegevens geen onderscheid wordt gemaakt tussen informatie die betrekking heeft op bedrijven dan wel individuen.

De automatische uitwisseling van rulinginformatie is op dit moment onderwerp van gesprek bij de EU en de OESO. Het ziet ernaar uit dat vanaf 2016 automatisch informatie over rulings aan het buitenland zal worden verstrekt. Tot nu toe was de uitwisseling van rulings mogelijk op verzoek en spontaan. Het is een enkele keer voorgekomen dat een volledige APA aan het buitenland is verstuurd (in 2015 tot nu toe twee keer). Ter vergelijking, het is mij niet bekend dat Nederland ooit spontaan een volledige APA ontvangen heeft uit het buitenland. Verder is er door Nederland diverse keren aan een ruling gerelateerde informatie verstuurd aan het buitenland, zowel spontaan als op verzoek. Bijvoorbeeld over de inhoud van door Nederland afgesloten rulings en over de mate van substance in Nederland. Hierbij is er ook een aantal keer aan een ontwikkelingsland informatie verstrekt over het niet voldoen aan de substance-eisen voor dienstverleningslichamen. Het betrof met name Sri Lanka, Indonesië en Oekraïne.

Gegevensuitwisseling

De leden van de fractie van de PvdA vragen naar het hoge aantal spontane gegevensuitwisselingen met Duitsland. De leden van de fractie van de SP vragen naar een verklaring voor het feit dat sinds 2014 veel meer informatie-uitwisseling plaatsvindt. Tijdens bilateraal overleg met Duitsland heeft Nederland aan Duitsland aangeboden om informatie over vastgoedtransacties waar Duitse ondernemers of natuurlijke personen bij betrokken waren spontaan te verstrekken aan Duitsland. Dit verklaart de grote toename van de uitgewisselde informatie en meer specifiek het aantal gevallen van spontaan verstrekte informatie aan Duitsland in 2014.

Voorts vragen de leden van de fractie van de PvdA naar het lage aantal uitwisselingen met Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk. De leden van de fractie van de SP vragen naar een verklaring voor het feit dat Nederland relatief weinig informatie uitwisselt met het Verenigd Koninkrijk. Het toegezonden overzicht van uitgewisselde informatie met andere lidstaten ziet op de verstrekking door Nederland van een grote variatie aan (potentieel) fiscaal relevante gegevenssoorten voor de directe belastingen. Hieronder vallen gegevens over bijvoorbeeld salarissen, pensioenen, onroerende zaken, spaartegoeden en effectenbezit. Met grenslanden als Duitsland en België worden in het algemeen veel gegevens uitgewisseld omdat de economische betrekkingen met deze landen intensief zijn en er veel grensarbeid is. Met beide landen heeft Nederland al een op het belastingverdrag gebaseerde administratieve overeenkomst (MoU) over automatische en geïntensiveerde spontane uitwisseling van bepaalde soorten (bulk)gegevens. Het is mijn streven om met alle EU-lidstaten dergelijke MoU’s over automatische en/of geïntensiveerde spontane gegevensuitwisseling af te sluiten. Met dertien EU-lidstaten is dit reeds gelukt. Luxemburg en het VK hebben zich echter tot op heden niet geïnteresseerd getoond in het sluiten van een vergelijkbare overeenkomst over automatische dan wel geïntensiveerde spontane uitwisseling met Nederland. Naast de in het overzicht aangegeven spontane en automatische gegevensuitwisseling vindt er met het VK en andere EU-lidstaten ook gegevensuitwisseling op verzoek plaats.

Country-by-country reporting

De leden van de fractie van de SP vragen of het country-by-country rapport, waarin internationale ondernemingen met een omzet van € 750 miljoen of meer de verdeling van hun wereldwijde winst en de betaalde belasting moeten opnemen, publiek wordt. Voorts vragen de leden van de fractie van de SP waarom een grens van € 750 miljoen wordt gehanteerd. Het gaat bij de OESO/BEPS-discussie (Actiepunt 13) om country-by-country reporting aan belastingdiensten ten behoeve van hun risicoselectie voor onder andere verrekenprijzen. Uitkomst van de OESO/BEPS-discussie is een verplichting om een country-by-country report op te stellen voor multinationale ondernemingen met een omzet vanaf € 750 miljoen. De OESO heeft berekend dat daarmee ongeveer 90% van de wereldwijde omzet afgedekt zou zijn, terwijl ongeveer 10% van de bedrijven zo’n rapport moet opstellen. Met de gekozen grens is geprobeerd een goede balans te vinden tussen administratieve lasten en nut voor de belastingdiensten. In 2020 wordt deze grens geëvalueerd.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of ik bereid ben het proces te versnellen voor invoering van verplichte openbare country-by-country reporting voor grote bedrijven. Het kabinet heeft aangegeven dat het de uitkomsten van de impact assessment binnen de EU wil afwachten. Het kabinet heeft per brief aangedrongen op prioriteitstelling van de impact assessment. Daarnaast is ook mondeling bepleit om de impact assessment te versnellen. De Europese Commissie heeft inmiddels aangegeven de uitkomst van de impact assessment in het eerste kwartaal van 2016 te verwachten. Dit is een behoorlijke versnelling (was uiterlijk 2018). De Commissie heeft de roep om versnelling opgepakt. Ik neem aan dat de Commissie daarbij een goede inschatting heeft gemaakt van welke termijn nog realistisch is. Vragen om nog verdere versnelling lijkt me dan ook niet nodig. Na de beoordeling van de uitkomsten van de impact assessment zou, bij een positieve appreciatie, de vraag aan de orde komen in welke richtlijn publieke country-by-country reporting het beste kan worden geregeld.

Handhaving door de Belastingdienst

De leden van de fractie van de SP vragen in hoeverre de Belastingdienst in staat is toe te zien op naleving van de bepalingen die grondslaguitholling en winstverschuiving tegengaan. De bepalingen benoemd in de brief worden door de heffingsmedewerkers en controlemedewerkers van de Belastingdienst gezamenlijk gehandhaafd voor zover de problematiek speelt in de dossiers waarop zij toezicht houden. Als bepaalde problematiek zich in dit kader voordoet, bijvoorbeeld renteaftrek, kan voor vaktechnische ondersteuning mede een beroep worden gedaan op specifieke kennisgroepen en coördinatiegroepen binnen de Belastingdienst.

Het toezicht op belastingplichtigen door de Belastingdienst vindt risicogericht plaats. Aan de hand van specifieke risico-indicatoren wordt beoordeeld welke aangiften bijvoorbeeld nader gecontroleerd dienen te worden. Risicogericht toezicht is onderdeel van de handhavingsregie waarin de Belastingdienst kiest welke instrumenten, in welke combinatie, met welke diepgang en op welk moment worden ingezet. Dit geavanceerde risicogerichte detectiesysteem is effectief gebleken om adequaat toezicht te kunnen uitoefenen. Hierbij wordt ook gekeken naar de meest efficiënte inzet van de bestaande toezichtcapaciteit van de Belastingdienst. De kans op een onderzoek door de Belastingdienst is daarom voor iedere onderneming anders.

Belastingverdrag met Malawi

De leden van de fractie van de SP vragen naar een reactie naar aanleiding van het bericht van ActionAid over een Australisch mijnbouwbedrijf dat via een Nederlandse belastingconstructie belasting zou ontwijken. Zij vragen voorts in hoeverre het nieuwe verdrag tussen Nederland en Malawi belastingontwijking tegengaat en of het verdrag geen ontwijkingsmogelijkheden creëert. Tot slot vragen zij welke mogelijkheden Malawi heeft hierop tegen op te treden.

Op 19 april 2015 is het nieuwe belastingverdrag met Malawi in Washington ondertekend. Bij de voorbereiding en onderhandeling met Malawi is uitdrukkelijk aandacht besteed aan eventuele risico’s op verdragsmisbruik. Door in het verdrag ruimte te laten voor de heffing van bronbelastingen op dividend, interest en royalty’s en de verlaging van de nationale tarieven van de bronbelastingen te verbinden met antimisbruikbepalingen, is het risico op verdragsmisbruik ondervangen. Dit sluit aan bij de reactie van het kabinet op het SEO-rapport «Uit de schaduw van het bankwezen» en het onderzoek van het IBFD naar de Nederlandse belastingverdragen met ontwikkelingslanden7 waarin is aangegeven dat bij nieuwe belastingverdragen met ontwikkelingslanden zorgvuldig en in nauw overleg met het desbetreffende land het opnemen van antimisbruikbepalingen zal worden overwogen.

In het hiervoor genoemde rapport wordt ingegaan op de situaties van een individueel bedrijf. Op basis van de geheimhoudingsplicht in artikel 67 AWR kan niet nader worden ingegaan op de fiscale behandeling van individuele belastingplichtigen. Wel kan worden gezegd dat de beschreven situatie betrekking heeft op een algemeen internationaal fiscaal leerstuk ten aanzien van de allocatie van kosten en op zich geen typische ontwikkelingslandenproblematiek is.

Tijdens de verdragsonderhandelingen is de casuïstiek die in het rapport wordt aangehaald ook met Malawi besproken. De conclusie was en is dat irreële situaties kunnen worden tegengegaan met gebruikmaking van het standaard instrumentarium (modelverdragsbepalingen en/of nationaalrechtelijke bepalingen). Aparte bepalingen in het verdrag zijn dan ook niet nodig. Omdat dergelijke situaties voldoende met het bestaande instrumentarium kunnen worden bestreden, zijn bijvoorbeeld ook in het BEPS-project geen aparte voorstellen opgenomen op dit terrein.

Belangrijk is dat ontwikkelingslanden de modelverdragsbepalingen en/of nationaalrechtelijke bepalingen goed kunnen toepassen en daarom hecht Nederland belang aan de technische samenwerking met ontwikkelingslanden ter versterking van de capaciteit van hun belastingdienst. Ook draagt Nederland bij aan een technische assistentiefaciliteit van de OESO, zodat ontwikkelingslanden kunnen deelnemen aan het BEPS-project en de in dit kader overeengekomen maatregelen kunnen toepassen in de strijd tegen belastingontwijking.

Substance-eisen

De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar substance-eisen. Zo vragen de leden of het klopt dat een Nederlands dienstverleningslichaam aan de substance-eisen voldoet als de bankrekening zich bij een bank in het buitenland bevindt, zolang de beslissingsbevoegdheid over die bankrekening in Nederland plaatsvindt. De eis dat de belangrijkste bankrekeningen van het dienstverleningslichaam in Nederland moeten worden aangehouden, houdt in dat zowel de gerechtigdheid als de beslissingsbevoegdheid ten aanzien de belangrijkste bankrekeningen aan het Nederlandse lichaam dient toe te behoren. De bankrekening kan worden aangehouden bij een in Nederland gevestigde bank of een in het buitenland gevestigde bank. De belangrijkste criteria zijn derhalve de gerechtigdheid en de beslissingsbevoegdheid.

Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks of voldaan is aan de substance-eis dat de helft van de beslissingsbevoegde bestuursleden van de belastingplichtige in Nederland woont of feitelijk gevestigd is in Nederland, wanneer de beslissingsbevoegdheid overgeheveld wordt naar een ander juridisch lichaam in Nederland. Een van de substance-eisen houdt in dat tenminste de helft van het totaal aantal statutaire en beslissingsbevoegde bestuursleden in Nederland woont of feitelijk is gevestigd. In de praktijk wordt toegestaan dat de beslissingsbevoegdheid van een bestuurslid kan worden overgedragen naar een in Nederland gevestigd lichaam. Hierbij wordt wel de eis gesteld dat van laatstgenoemd lichaam alle statutaire en beslissingsbevoegde bestuursleden in Nederland wonen.

Tot slot vragen de leden van de fractie van GroenLinks naar de beoordeling van deze substance-eisen. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 3 maart 2015 aan uw Kamer8, lopen de in Nederland gestelde substance-eisen internationaal niet uit de pas. Dit blijkt ook uit de brief van 25 juni 20129, waarin mijn ambtsvoorganger uitgebreid op Nederlandse substance-eisen en de relatie tot het buitenland, is ingegaan. In het kader van desbetreffende brief is onderzoek gedaan door het IBFD naar de regelgeving in Oostenrijk, België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Spanje, Zweden, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk. In het bijzonder is daarbij gekeken of deze landen een bepaling kennen die vergelijkbaar is met artikel 8c Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969), of de vereisten die zijn opgenomen in de APA-/ATR-besluiten en of er speciale voorwaarden zijn om een woonplaatsverklaring te krijgen. Uit dit onderzoek bleek dat voor deze landen het afgeven van een woonplaatsverklaring geen substance-eisen stellen. Deze landen gaan er, net als Nederland, vanuit dat een naar nationaal recht opgericht lichaam in hun land is gevestigd zolang dat niet door het bronland ter discussie wordt gesteld, bijvoorbeeld met het argument dat de plaats van feitelijke leiding elders ligt. Geen van de genoemde landen kent een regel die substance-eisen stelt zoals artikel 8c Wet Vpb 1969.

EU-Gedragscodegroep

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de Tweede Kamer inzage kan krijgen in de notulen van de EU-Gedragscodegroep (Code of Conduct Group (business taxation)) en vragen of het klopt dat de Duitse Bundestag de beschikking krijgt over deze notulen. De leden van de fractie van het CDA verzoeken mij ervoor zorg te dragen dat de rapporten die de Europese Commissie in 1999 en 2009 over de administrative practices van de lidstaten heeft laten maken, openbaar worden gemaakt. De halfjaarlijkse verslagen van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad en de agenda’s van de Gedragscodegroep zijn voor iedereen raadpleegbaar op de website van de Raad10. Voordat de halfjaarlijkse verslagen via deze website beschikbaar waren, zijn de rapportages vertrouwelijk naar de Kamer gestuurd. Wanneer een halfjaarlijks verslag als bespreekpunt voor de Ecofinraad wordt geagendeerd, dan ga ik in de geannoteerde agenda voor het algemeen overleg voorafgaand aan deze Ecofinraad in op de inhoud van het verslag. Tijdens het algemeen overleg kunnen de leden van de vaste commissie voor Financiën hier dan vragen over stellen. Democratische controle is aldus gegarandeerd. Formele notulen worden van vergaderingen van de Gedragscodegroep niet opgemaakt. Naast de halfjaarlijkse rapportages zijn er ook zogenoemde room documents. Deze room documents worden door de Europese Commissie of door een lidstaat opgesteld. Zij dienen als instrument om het werk in de Gedragscodegroep uit te voeren. De uiteindelijke resultaten en besluiten van dit werk zijn terug te vinden in de halfjaarlijkse verslagen. Het is de bedoeling dat de room documents die door de Commissie voor de Gedragscodegroep worden opgesteld, binnenkort (waarschijnlijk vanaf begin 2016) door de Kamer raadpleegbaar zijn via EU-extranet, de database waarop zogenoemde «Limité»-stukken van de Raad van de Europese Unie en de voorbereidende gremia te raadplegen zijn. De lidstaten hechten zeer aan het vertrouwelijke karakter van de door hen opgestelde room documents. Omdat deze eenzijdig worden vastgesteld en slechts werk in uitvoering betreffen, is het niet gebruikelijk om deze room documents aan derden ter beschikking te stellen. Bovendien zou ik hierdoor in strijd handelen met de formele procedures van de Gedragscodegroep, waarbij is vastgesteld dat het werk van de Groep vertrouwelijk is. Deze procedures zijn onder meer vastgesteld in de Raadsconclusies die bij de instelling van de Gedragscodegroep unaniem door de Raad zijn aangenomen11. De rapporten over de administrative practices zijn opgesteld in opdracht van de Europese Commissie en de lidstaten en bevatten informatie die met input van de lidstaten tot stand is gekomen. Deze rapporten vallen mijns inziens onder de categorie room documents. Ik kan deze rapporten daarom niet openbaar maken. De Duitse regering stelt de verslagen van de Gedragscodegroep vertrouwelijk ter beschikking aan de Bondsdag en de Bondsraad. Deze stukken worden niet in de openbaarheid gebracht. Room documents worden niet door de Duitse regering gedeeld met de Bondsdag en de Bondsraad.


X Noot
2

Kamerstuk 25 087, nr. 103.

X Noot
3

Kamerstuk 31 066, nr. 228.

X Noot
5

Kamerstuk 27 505, nr. 1.

X Noot
6

Kamerstuk 31 066, nr. 228.

X Noot
7

Kamerstuk 25 087, nr. 60.

X Noot
8

Kamerstuk 25 087, nr. 84, pag. 19.

X Noot
9

Kamerstuk 25 087, nr. 32.

X Noot
11

Conclusies van de Raad van 9 maart 1998 betreffende de instelling van de groep Gedragscode (belastingregeling voor ondernemingen) (PbEU 1998, C 99/01).

Naar boven