22 831 De Hoorn van Afrika

Nr. 125 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2016

Op 30 juni jl. vond naar aanleiding van de Kamerbrief «Eritrea en de invloed van Eritrea in Nederland» (Kamerstuk 22 831, nr. 108) een plenair debat plaats met de Minister van Buitenlandse Zaken, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Naar aanleiding van dit debat is een aantal moties aangenomen. Met deze brief brengen de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, u op de hoogte van de stand van zaken van de aanpak met betrekking tot de Eritrese problematiek in Nederland, de afhandeling van de tijdens het debat ingediende moties, alsmede de afhandeling van de toezeggingen.

Met deze Kabinetsreactie geeft het Kabinet in deze brief invulling aan de volgende moties:

  • Motie Azmani en Sjoerdsma die de regering verzoekt «de zaakgelastigde te ontbieden om deze belastingheffing en de misstanden daaromheen een halt toe te roepen en als resultaat uitblijft de ambassade te sluiten» (Kamerstuk 22 831, nr. 109).

  • Motie Azmani en Knops die de regering verzoekt «met voorstellen te komen om te bezien hoe kan worden voorkomen dat ons gemeenschapsgeld wordt afgedragen aan buitenlandse mogendheden» (Kamerstuk 22 831, nr. 111).

  • Motie Voortman verzoekt de regering «binnen de VN te bepleiten dat het rapport van de VN-mensenrechtencommissie over de situatie in Eritrea aanhangig wordt gemaakt bij de VN-Veiligheidsraad, teneinde tot maatregelen te komen om de misdaden tegen de menselijkheid in Eritrea te bestrijden» (Kamerstuk 22 831, nr. 114).

  • Motie Voortman die de regering verzoekt «een onderzoek te doen instellen naar de betrokkenheid van het Eritrees consulaat te Den Haag bij strafbare praktijken» (Kamerstuk 22 831, nr. 116).

  • De motie Knops en Azmani die de regering verzoekt «de mogelijkheden te onderzoeken om de diasporabelasting van Eritrea in Nederland te verbieden en daartoe advies te vragen aan de volkenrechtelijke adviseur» en «verzoekt de regering tevens, in EU-verband aan te dringen op maatregelen tegen de lange arm van Eritrea, waaronder de diasporataks» (Kamerstuk 22 831, nr. 117).

  • Motie Karabulut die de regering verzoekt «het initiatief te nemen om in Europees verband een onderzoek te starten naar de aard en omvang van de diasporabelasting van het Eritrese regime» (Kamerstuk 22 831, nr. 119).

  • Motie Karabulut die de regering verzoekt om «het netwerk en de vertegenwoordigers van het Eritrese regime in Nederland in kaart te brengen» (Kamerstuk 22 831, nr. 122).

Over de voortgang van de moties 112 (Sjoersma en Azmani; Kamerstuk 22 831, nr. 112) en 120 (Karabulut en Smaling; Kamerstuk 22 831, nr. 120) is eerder gerapporteerd in de brief aan uw kamer op 20 september jl. (Kamerstuk 21 501-04, nr. 190). Over motie 113 (Sjoerdsma en Azmani; Kamerstuk 22 831, nr. 113) is uw Kamer mondeling geïnformeerd tijdens het Algemeen Overleg «Nederlandse bijdrage strijd tegen ISIS» van 7 juli jl.

Tijdens het debat op 30 juni jl. heeft de Minister van Buitenlandse Zaken ook drie mondelinge toezeggingen gedaan. Deze zijn als volgt in behandeling genomen:

Toezegging 1: «De Kamer te informeren, zoveel mogelijk voorafgaand aan besluitvorming over het geven van tranches binnen de 200 miljoen». Deze toezegging heeft de volle aandacht van het Kabinet en zal worden uitgevoerd zodra er deelprojecten of tranches binnen het Nationale Indicatieve Programma (NIP) uit het Europees Ontwikkelingsfonds ter goedkeuring of betaling zijn voorgelegd aan de EU-lidstaten.

Toezegging 2: «De situatie opnieuw aan de orde stellen bij de tijdelijk zaakgelastigde van Eritrea hier.» Deze toezegging is feitelijk identiek aan hetgeen van de regering is gevraagd in motie 109. De situatie is door de Minister van Buitenlandse Zaken direct en op het hoogste niveau aan de orde gesteld bij zijn Eritrese ambtsgenoot. Nederland blijft dit vraagstuk aan de orde stellen bij de Eritrese regering in de diverse contacten.

Toezegging 3: «De Kamer op de hoogte houden van de behandeling in de Mensenrechtenraad (MRR)» Die toezegging is uitgevoerd. Op 30 juni 2016 sloot de 32e zitting van de MRR waar Eritrea werd behandeld. Die zitting aanvaardde een resolutie over Eritrea die door Nederland werd ge-cosponsord. Die resolutie roept onder meer op het rapport van de Commission of Inquiry door te geleiden naar alle relevante VN-organen. De resolutie (A/HRC/32/L.5/rev.1) is als bijlage 1 bij deze brief gevoegd1.

Tevens sturen wij u het rapport van de DSP Groep getiteld «Niets is wat het lijkt: Eritrese organisaties en integratie» (bijlage 2)2. Aanleiding voor dit onderzoek zijn uw en onze zorgen over de mate van integratie van Eritreeërs in Nederland, over angst binnen de Eritrese gemeenschap, mogelijke oneigenlijke druk op deze gemeenschap, de diasporabelasting en de rol van Eritrese (zelf)organisaties. Met dit rapport geven wij vervolg aan de motie Karabulut (Kamerstuk 22 831, nr. 122) alsmede aan de toezegging aan uw Kamer om onderzoek te laten uitvoeren onder Eritreeërs in Nederland. Dit onderzoek biedt goede handvatten om onze aanpak te formuleren.

Uitkomsten onderzoek

De DSP Groep heeft in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kwalitatief onderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in het netwerk van Eritrese (zelf)organisaties in Nederland, de mate en aard van de (buitenlandse) aansturing van Eritrese (zelf)organisaties in Nederland door de Eritrese overheid en/of daaraan gelieerde organisaties en de mate en aard van de ervaren druk onder Eritreeërs in Nederland.

Voor dit onderzoek is een breed scala aan personen uit de Eritrese gemeenschap in Nederland geïnterviewd van verschillende leeftijdscategorieën, religieuze achtergronden, politieke affiniteit en jaar van migratie. DSP Groep heeft zowel voor- als tegenstanders van het regime gesproken, alsmede Eritreeërs die aangeven neutraal gepositioneerd te zijn. Ook werden er interviews afgenomen bij de Eritrese ambassadeur en bij andere vertegenwoordigers van de ambassade. Een exacte representatieve verdeling over de verschillende subgroepen was niet mogelijk. Op basis van deze respons is een beeld verkregen van de verschillende ervaringen binnen de gemeenschap. Omdat het een kwalitatief onderzoek met beperkte looptijd betrof, geeft het rapport geen inzicht in hoe groot het deel van de Eritrese gemeenschap is bij wie de onderzochte verschijnselen zich voordoen. In het onderzoek hebben geïnterviewde Eritreeërs uitingen gedaan over andere organisaties, zoals politie, OM, IND, etc. Wegens de reikwijdte en looptijd van het onderzoek zijn deze organisaties niet geïnterviewd om een reactie te geven.

Het rapport bevestigt de zorgen over de Eritrese gemeenschap in Nederland. Zo komt volgens het rapport oneigenlijke druk en intimidatie voor in de gemeenschap en is er volgens de onderzoekers sprake van angst en onderling wantrouwen.

Volgens het rapport is de organisatiegraad binnen de Eritrese gemeenschap hoog. In Nederland zijn ca. 60 (zelf)organisaties actief die zich richten op de Eritrese gemeenschap. De meeste organisaties lijken zich te richten op de lokale gemeenschap; uitzonderingen hierop zijn de politieke bewegingen en enkele organisaties die binnen de gehele diaspora actief zijn. Het rapport stelt dat diverse Eritrese (zelf)organisaties beïnvloed zijn door, of druk ervaren van, de Eritrese ambassade of YPFDJ (jongerenpartij van de Eritrese staatspartij de PFDJ). Ook wordt in het rapport betoogd dat de Eritrese ambassade de keuzes van in Nederland verblijvende Eritreeërs beïnvloedt.

Reactie Kabinet

Het rapport bevestigt duidelijk de diverse zorgen over de Eritrese gemeenschap in Nederland die u en wij reeds deelden. Het kabinet heeft al stappen ondernomen en zal verdere stappen ondernemen.

Het rapport is besproken met diverse organisaties waaronder politie, OM, COA en Nidos. Deze organisaties herkennen het beeld (of een deel ervan) dat uit het onderzoek naar voren komt en hebben aangegeven dat zij het rapport waardevol vinden voor hun werkzaamheden. Een aantal maatregelen in deze brief worden in gezamenlijkheid nader uitgewerkt. Daarnaast zal het rapport nog besproken worden met de VNG, NGO’s (niet-gouvernementele organisaties) en andere relevante partijen.

Hieronder geven we voor de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek aan welke stappen we hebben gezet en gaan zetten waarbij ook de diverse moties aan de orde komen.

Druk en angst in de Eritrese gemeenschap

Het rapport beschrijft dat er meerdere aangiftes en meldingen zijn gedaan door Eritrese betrokkenen of door hulpverleners. De politie herkent dit en zal de aangiftes van Eritreeërs in Nederland inventariseren teneinde de problematiek te duiden.

Het rapport signaleert tevens de noodzaak tot het vergroten van de aangiftebereidheid. Politie en het OM zullen indien aan de orde mogelijke slachtoffers van strafbare feiten actief wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte. Wantrouwen en onwetendheid van Eritreeërs ten opzichte van de politie vormt een belangrijke belemmering voor het doen van aangiften. In gesprekken van overheid, NGO’s en andere relevante betrokken organisaties met de Eritrese gemeenschap zal deze belemmering aandacht krijgen. Daarnaast is een aandachtspunt dat alertheid en bewustzijn bij de politie geboden is op het moment dat Eritreeërs aangiften doen of signalen melden. Dit vergt het vergroten van de kennis over de problematiek die typerend is voor de Eritrese doelgroep.

Het rapport doet ook een aanbeveling voor een centraal (meld)punt waar leden van de Eritrese gemeenschap of hulpverleners incidenten en zaken kunnen melden die zich voordoen in Nederland met betrekking tot de Eritrese gemeenschap. Een dergelijk meldpunt zou laagdrempelig moeten zijn, het vertrouwen moeten hebben van de Eritrese gemeenschap en over de expertise moeten beschikken van de Eritrese problematiek. De Ministeries van SZW en VenJ zullen onderzoeken of een dergelijk meldpunt een zinvolle en doelmatige aanvulling kan zijn op de bestaande mogelijkheden. Daartoe zullen de Ministeries SZW en V&J in overleg treden met diverse organisaties die hier een rol in (kunnen) spelen.

De rol van de Eritrese ambassade

Het is gebruikelijk dat diplomatieke vertegenwoordigingen van een land contacten onderhouden met leden van en organisaties binnen die diaspora. Burgers in Nederland moeten zich echter in vrijheid kunnen organiseren, vrij lid kunnen worden van een bepaalde organisatie en in vrijheid hun eigen mening kunnen vormen over het land waar zij vandaan komen. Het is onacceptabel dat buitenlandse overheden die keuzes openlijk dan wel heimelijk proberen te beïnvloeden. De Eritrese autoriteiten dienen zich in het interstatelijke verkeer te richten tot de Nederlandse overheid en geen druk uit te oefenen met betrekking tot de keuzes die mensen met Eritrese achtergrond alhier maken. Vrijwilligheid moet het uitgangspunt blijven voor contacten van Eritreeërs met de Eritrese ambassade of autoriteiten

Het uitoefenen van druk, dwang of afpersing is niet toegestaan. De politie is alert op dergelijke misstanden. Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, zullen politie en het OM doorgaans strafrechtelijk onderzoek doen.

Uw Kamer heeft verzocht middels motie Voortman (Kamerstuk 22 831, nr. 116) een onderzoek in te stellen naar de betrokkenheid van het Eritrees ambassade te Den Haag bij strafbare praktijken, zoals afpersing of intimidatie. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in het debat van 30 juni jl. reeds aangegeven dat het Openbaar Ministerie zelf bepaalt of het een strafrechtelijk onderzoek instelt en de motie om die reden ontraden. Het Openbaar Ministerie is hier uiteraard alert op. Het Openbaar Ministerie vormt echter een onderdeel van de rechterlijke macht. Om deze reden neemt de Minister van Veiligheid en Justitie, zoals ook zijn ambtsvoorgangers deden, een aangewezen distantie tot het Openbaar Ministerie in acht. Het past de regering dan ook niet om het Openbaar Ministerie een opdracht te geven als in deze motie verzocht.

De motie Voortman (Kamerstuk 22 831, nr. 114) verzoekt de regering binnen de VN te bepleiten dat het rapport van de VN-mensenrechtencommissie over de situatie in Eritrea aanhangig wordt gemaakt bij de VN-Veiligheidsraad, teneinde tot maatregelen te komen om de misdaden tegen de menselijkheid in Eritrea te bestrijden. Het voornemen tot uitvoering van deze motie was opgenomen in de richtlijnenbrief over de 71e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) aan uw Kamer (Kamerstuk 26 150, nr. 154 dd. 2 september 2016) met als Nederlandse inzet er in de 3e Commissie (mensenrechten) naar te streven dat de AVVN het rapport van de Commission of Inquiry (CoI) zou doorgeleiden naar de Veiligheidsraad. Op 28 oktober presenteerden Djibouti en Somalië in New York een concept-resolutietekst waarin dit verzoek was opgenomen, mede nadat de Nederlandse delegatie hierop had aangedrongen. Omdat er onvoldoende steun bleek in de 3e Commissie, o.m. bij diverse EU-lidstaten en Afrikaanse landen, trokken Djibouti en Somalië de resolutie terug. Ook een Nederlandse concept-resolutie zou op onvoldoende steun hebben kunnen rekenen. Een doorverwijzing van het CoI-rapport naar de Veiligheidsraad lijkt daarmee van de baan.

Diasporabelasting

Wegens uw (motie Knops en Azmani; Kamerstuk 22 831, nr. 117) en onze zorgen met betrekking tot de diasporabelasting heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Externe Volkenrechtelijk Adviseur (EVA) gevraagd welke mogelijkheden er zijn voor Nederland om de heffing en/of inning van de diasporabelasting door Eritrea binnen Nederland te verbieden. Dit advies werd op 29 augustus jl. ontvangen. De EVA concludeert dat Eritrea in beginsel het recht heeft belasting te heffen en/of te innen van zijn onderdanen in het buitenland, maar dat Nederland de inning van Eritrese diasporabelasting in Nederland mag verbieden indien:

  • hierbij gebruik wordt gemaakt van dwang, bedreiging, fraude (in strijd met VNVR Resolutie 2023 (2011) en Nederlands (straf)recht);

  • de geïnde belasting wordt gebruikt voor specifieke militaire doeleinden (in strijd met het wapenembargo uit VNVR resolutie 2023).

Om meer te doen tegen (bepaalde vormen van) inning van diasporabelasting door Eritrea heeft het kabinet, in aanvulling op de sanctieregeling Eritrea, op 26 oktober 2016 een ministeriële regeling vastgesteld ter uitvoering van VNVR Resolutie 2023(2011) (nr. MinBuZa-2016.707235). Deze regeling verbiedt de inning van diasporabelasting door Eritrea wanneer deze gepaard gaat met fraude, dwang, afpersing en andere strafbare feiten en wanneer de opbrengst gebruikt wordt in strijd met het wapenembargo. Duitsland en Canada hebben al een dergelijk verbod. De regeling is op 3 november jl. gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2016, nr. 58321).

Het advies van de EVA, een kabinetsappreciatie van dat advies, en de nieuwe ministeriële regeling zijn als bijlagen 3, 4 en 5 bij deze brief gevoegd3.

Op 23 augustus jl. bracht de Eritrese Minister van Buitenlandse Zaken Osman Saleh op verzoek een bezoek aan Nederland in verband met de zorgen die Nederland heeft onder andere met betrekking tot de diasporabelasting. Tijdens een onderhoud met Minister van Buitenlandse Zaken Koenders heeft deze de zorgen van uw Kamer (motie Azmani en Sjoerdsma; Kamerstuk 22 831, nr. 109) aan Minister Saleh overgebracht en hem onder meer verzocht de heffing van de diasporabelasting in Nederland een halt toe te roepen. Minister Saleh nam hiervan goede nota. Nederland blijft deze zaak onder de aandacht houden.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaat mede wegens uw wens (motie Karabulut; Kamerstuk 22 831, nr. 119) opdracht geven tot onderzoek naar de diasporabelasting in een aantal Europese landen. Verschillende wegen om onderzoek te doen in Europees verband naar de aard en omvang van de diasporabelastingheffing zijn afgetast. Contacten in Brussel met de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) en met enkele relevante EU-lidstaten wezen uit dat er weinig medestanders gevonden kunnen worden voor een dergelijk Europees onderzoek. Het laatste rapport van de SEMG (van 31 oktober 2016) speelde hierbij een rol. Dat rapport meldt dat er geen bewijs is gevonden voor een belasting die door Eritrea geïnd wordt door middel van afpersing, dreiging met geweld, fraude of andere ongeoorloofde manieren van belastinginning, die verboden zijn op grond van §11 van VN resolutie 2023 (2011). De rapporten van de SEMG zijn openbaar en zijn te vinden op https://www.un.org/sc/suborg/en/sanctions/751/work-and-mandate/reports.

Aangezien er weinig animo is voor een breder onderzoek in Europees verband, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf een dergelijk onderzoek laten uitvoeren via een kennisinstituut. Het kabinet zal u in het tweede kwartaal van 2017 over de bevindingen informeren. Op basis van de bevindingen van het rapport bekijkt het kabinet mogelijke maatregelen tegen het heffen en innen van de «diasporataks» zoals verzocht in het tweede deel van motie 117 (Knops en Azmani: Kamerstuk 22 831, nr. 117).

Zoals hierboven aangegeven heeft de EVA geconcludeerd dat Eritrea in beginsel het recht heeft belasting te heffen en/of te innen van zijn onderdanen in het buitenland. Inning van Eritrese diasporabelasting in Nederland is verboden indien hierbij gebruik wordt gemaakt van dwang, bedreiging, fraude (in strijd met VNVR Resolutie 2023 (2011) en Nederlands (straf)recht). Hieruit volgt dat als inning van belastingen bij (voormalige) onderdanen in de diaspora onder dwang, (be)dreiging of fraude plaatsvindt, dit in beginsel onder het strafrecht valt. Politie en het OM zullen indien aan de orde mogelijke slachtoffers van strafbare feiten actief wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte.

Voor wat betreft de motie Azmani en Knops (Kamerstuk 22 831, nr. 111) kunnen wij u het volgende melden: de bijstandsuitkering is vrij besteedbaar. Dit geldt ook voor inkomen uit arbeid of een andere sociale uitkering. Een wettelijk verbod in de Participatiewet om bepaalde uitgaven met de bijstandsuitkering te verrichten is juridisch niet mogelijk en houdbaar. De Participatiewet kent op grond van artikel 57 slechts één uitzonderingsituatie. Het betreft hier een uitzonderlijke situatie dat de uitkeringsgerechtigde zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen en er daardoor structurele betalingsachterstanden ontstaan zoals huurachterstand en premie zorgverzekering. In een dergelijke situatie heeft de gemeente de bevoegdheid om de bijstand rechtstreeks te betalen aan de verhuurder of zorgverzekeraar. Slechts in het uitzonderlijke geval de diasporataks leidt tot voornoemde probleemsituatie kan de gemeente overgaan tot budgetbeheer.

Veiligheid Eritrese asielzoekers in de opvang

De Eritreeërs die als nieuwkomer in Nederland arriveren, verblijven eerst in de COA opvang. Enige tijd na de vergunningverlening worden ze gehuisvest in een gemeente. De meeste Eritreeërs in Nederland verblijven overigens in de gemeente. Het COA is alert op (het gevoel van) de veiligheid van de bewoners in de opvang.

Alle COA-medewerkers zijn getraind om signalen van (ervaren) onveiligheid of intimidatie bij de bewoners te herkennen en om te handelen als die signalen zich voordoen. Aanvullend heeft iedere locatie een contactpersoon veiligheid, een coördinerend vertrouwensfunctionaris (die onder meer aandacht heeft voor kwetsbare groepen) en een contactpersoon mensenhandel en mensensmokkel. Deze medewerkers hebben extra training ontvangen om specifieke signalen te herkennen.

Zoals eerder aangegeven (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1510), spreekt het COA op de locaties frequent met leden van de Eritrese gemeenschap om meer inzicht te krijgen in wat er speelt binnen deze (gesloten) gemeenschap. Het COA zal de bevindingen van het onderzoek meenemen in een van de kwartaalbijeenkomsten voor de contactpersonen veiligheid in het kader van kennisuitwisseling en bewustwording. Via deze functionarissen kan er op een locatie verhoogde aandacht worden gevraagd voor mogelijke signalen dat er via de inzet van vrijwilligers aan het Eritrese regime gelieerde personen op locaties aanwezig kunnen zijn en de impact die dit kan hebben op Eritrese bewoners.

Indien het COA meent dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de bewoners om aangifte te doen. Het COA stimuleert dit door in gesprek te zijn met bewoners en te ondersteunen in het doen van aangiften. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen, maakt het COA melding van misstanden bij de politie.

Tijdens het plenaire debat over de invloed van Eritrea in Nederland van 30 juni jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 103, item 11) heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie toegezegd om uw Kamer te informeren over de haalbaarheid van het uitbreiden van de screening van COA-vrijwilligers en van andere personen die door het COA worden toegelaten op AZC’s, waarbij wordt nagegaan of zij actief zijn voor organisaties die betrokken zijn bij het Eritrese regime, zoals bijvoorbeeld de YPFDJ Holland.

Asielzoekers en vergunninghouders in Nederland horen niet te worden geconfronteerd met datgene waarvoor ze zijn gevlucht. Het is onacceptabel als op een COA opvanglocatie vrijwilligerswerk plaatsvindt door personen of organisaties die gelieerd zijn aan regimes uit herkomstlanden van vluchtelingen. Als daar concrete aanwijzingen voor zijn, dan ontzegt het COA de toegang aan zulke personen.

Het COA hanteert deze werkwijze ook voor personen gelieerd aan het YPFDJ. Immers, zoals aangegeven in de brief van 30 juni jl. (Kamerstuk 22 831, nr. 108) aan uw Kamer heeft de civiele rechter in Amsterdam geoordeeld dat de YPFDJ als «verlengde arm van het dictatoriale regime» kan worden aangemerkt en dat vanuit die organisatie inlichtingen worden verstrekt aan het regime.

Vrijwilligers die door het COA worden ingezet, zijn verplicht een gedragscode te onderschrijven. Hierin zijn de kernwaarden van het COA en het gewenste gedrag vastgelegd, alsmede hoe het COA handelt bij het overschrijden van de gedragscode. Het COA heeft mij laten weten dat zij, naast de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) en gedragscode, een screening van vrijwilligers of bezoekers op betrokkenheid bij organisaties die gelieerd zijn aan regimes uit herkomstlanden van vluchtelingen niet uitvoerbaar acht. Om een dergelijke screening in te richten, zouden aan de hand van criteria organisaties moeten worden vastgesteld die het COA ontoelaatbaar acht. Vervolgens zou het COA moeten beschikken over informatie welke personen actief zijn voor zulke organisaties. Dit is niet het geval.

Het COA hanteert tevens een aantal preventieve maatregelen.

  • Politieke en religieuze activiteiten die een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van bewoners zijn niet toegestaan op de locaties. Het COA ziet scherp toe dat er geen georganiseerde religieuze activiteiten voor een specifieke doelgroep of werving plaatsvinden. Geloof belijden dient plaats te vinden in de privéruimte.

  • Alle bezoekers moeten zich melden en legitimeren bij de receptie. Persoonlijke gegevens worden opgenomen in een geautomatiseerde administratie. Het COA stuurt bezoekers weg die zonder geldig doel de locatie bezoeken. Indien nodig kan het COA bezoekers, waaronder vrijwilligers, de toegang tot een locatie ontzeggen.

  • Het COA heeft op iedere locatie een medewerker aangesteld als vrijwilligerscoördinator. Als er signalen zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van veiligheid van bewoners, andere vrijwilligers of medewerkers, dan bespreekt deze coördinator dat met de betreffende vrijwilliger(s). Als een vrijwilliger zich niet houdt aan de gedragscode kan de samenwerking worden stopgezet.

Participatie en integratie van Eritreeërs in Nederland

Op dit moment hebben we geen harde cijfers over de mate van integratie van Eritreeërs in Nederland. Beleidsinformatie over de sociaaleconomische positie van Eritreeërs in Nederland zal vanaf de eerste helft van 2017 beschikbaar worden via het longitudinaal onderzoek vluchtelingencohort 1 januari 2014–1 juli 2016. Zoals geschreven in de Kamerbrief van 30 juni jl. zal deze informatie aan registergegevens van het CBS worden ontleend en daardoor een hoge mate van betrouwbaarheid en precisie kennen. De bijstandsafhankelijkheid van 50% in 2014 is echter een indicatie dat de integratie van Eritreeërs in Nederland achterblijft. Dit beeld wordt ondersteund door het rapport van de DSP Groep. Voor de integratie van Eritreeërs in Nederland is het essentieel dat de fundamentele waarden van de rechtsstaat worden beschermd en dat alle burgers zich gevrijwaard weten van angst, intimidatie of erger. Het rapport maakt duidelijk dat binnen de gemeenschap veel angst en (onderling) wantrouwen bestaat.

Met betrekking tot Eritrese vluchtelingen is er sprake van drie migratiegolven:

  • Eerste golf (1980–1998) van ca. 1.500 vluchtelingen. Deze groep vluchtte tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tussen Eritrea en Ethiopië, was voorstander van de onafhankelijkheid van Eritrea en deze vluchtelingen waren/zijn grotendeels leden van de ELF, later EPLF, wat geëvolueerd is tot de PFDJ (de huidige regeringspartij).

  • Tweede golf (1998–2010) van ca. 6.000 vluchtelingen. Deze groep is gevlucht tijdens de grensconflicten tussen Eritrea en Ethiopië om verscheidene redenen.

  • Derde golf (2010-nu) van tot dusver ca. 14.000 vluchtelingen. Deze groep is gevlucht voor het huidige regime.

De recent aangekomen vluchtelingen zijn gevlucht voor het regime dat wordt geleid door de partij waarvan de eerste golf (oorspronkelijk) aanhanger is. Dit betekent dat naast een kloof tussen de Eritrese en de Nederlandse cultuur, de recent aangekomen Eritrese vluchtelingen ook te maken hebben met mogelijke spanningen met eerder in Nederland aangekomen Eritrese vluchtelingen.

In het rapport uiten zowel geïnterviewde hulpverleners als Eritreeërs zelf hun zorgen over de integratiekansen van de Eritreeërs die sinds de vluchtelingencrisis naar Nederland zijn gekomen. Het is belangrijk dat deze groep recent aangekomen vluchtelingen, de derde (en grootste) migratiegolf, zo snel mogelijk wordt betrokken bij de Nederlandse samenleving. Deze recent aangekomen groep Eritrese vluchtelingen is een lastige groep. Zij zijn veelal jong, alleenstaand en het merendeel is afkomstig van het platteland van Eritrea waar zij weinig tot geen opleiding hebben genoten. Daarnaast hebben zij vaak een lange, traumatische vluchtroute doorlopen waarbij velen slachtoffer zijn geworden van seksueel misbruik en uitbuiting, en hebben zij schulden moeten maken om de reis te bekostigen.

Het Nederlandse integratiebeleid is gericht op de volwaardige participatie van alle nieuwkomers in de Nederlandse samenleving, op hun oriëntatie op hun toekomst in Nederland en op het eerbiedigen van grenzen die gelden binnen de Nederlandse samenleving. Daarbij ligt de belangrijkste verantwoordelijkheid bij de nieuwkomer zelf. Voorbeelden van concrete maatregelen om participatie en integratie actiever en eerder in de asielketen op te pakken zijn: het stimuleren van vrijwilligerswerk onder asielzoekers, de uitbreiding van de voorinburgering in het AZC en extra investering in de maatschappelijke begeleiding van vergunninghouders. Met betrekking tot overige maatregelen die zijn genomen voor het verbeteren van de integratie en participatie van nieuwkomers waaronder Eritreeërs verwijs ik u naar de Kamerbrief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over «voortgang integratie en participatie verhoogde asielstroom» van 27 oktober jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2243).

Het is van belang na te gaan hoe (het gevoel van) de veiligheid van de Eritreeërs kan worden gewaarborgd en integratie kan worden bevorderd. Hier ligt zowel een belang voor de Nederlandse samenleving als voor de betrokken groepen. Gezien de aard van de problematiek die uit het rapport naar voren is gekomen gaat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met Eritrese organisaties, NGO’s en andere relevante betrokken organisaties en lokale overheden samenwerken om de integratie en participatie van Eritreeërs in Nederland te bevorderen. Hiertoe zijn de volgende stappen reeds gezet:

Conform de brief van 30 juni 2016 «Eritrea en de invloed van Eritrea in Nederland» is de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) bezig netwerken met Eritrese Nederlanders op te bouwen onder andere om samenwerking en verbinding te creëren tussen Eritrese Nederlanders, gemeenten en lokale organisaties. Het doel hiervan is de kennis en handelingsvaardigheid te vergroten van gemeenten en maatschappelijke organisaties bij de omgang met spanningen rondom de Eritrese gemeenschap.

Daarnaast zal de rijksoverheid binnenkort voorzien in een handreiking aan lokale overheden en hulpverlening. In deze handreiking zal worden ingegaan op mogelijkheden en belemmeringen van de integratie van de uit de Hoorn van Afrika afkomstige vluchtelingen. Op dit moment werkt Nidos aan een project waarbij de achtergrond en kenmerken van de problematiek van de Eritreeërs in beeld wordt gebracht zodat begeleiders van Eritreeërs beter ondersteund kunnen worden. Ook levert KIS, het Kennisplatform Integratie en Samenleving, februari 2017 een onderzoek op dat inzicht moet verschaffen in welke ondersteuningsvragen en behoeften recent aangekomen Eritreeërs hebben alsmede welke kennis en informatie ontbreekt bij stakeholders zoals (lokale) overheden en vluchtelingenorganisaties. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 30 juni jl. zal de Minister van SZW op basis van de uitkomsten van dit onderzoek bepalen of additionele inzet nodig is voor deze doelgroep.

Het Kabinet blijft de situatie in Eritrea en van de Eritrese diaspora in Nederland nauwlettend volgen. We zullen ons in de komende periode inzetten voor het voortvarend uitvoeren van de genoemde maatregelen om de mogelijkheden voor participatie en integratie van Eritreeërs in Nederland te verbeteren.

Mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven