22 452 Internationalisering van het onderwijs

Nr. 48 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 september 2016

1) De waarde(n) van de wereld

De ambitie om in 2025 onderwijs aan te bieden waarmee elke student het beste uit zichzelf kan halen in een onvoorspelbare wereld, is een kernelement van mijn Strategische Agenda voor het hoger onderwijs en onderzoek.1 Dit uitgebreide visiedocument bevat de onderwijs- en onderzoeksambities richting 2025. Mijn eerdere visiebrief over de internationale dimensie van ho en mbo2 is één van de pijlers voor de Strategische Agenda. In deze voortgangsbrief plaats ik de Strategische Agenda nadrukkelijk in een internationaal perspectief, presenteer ik de resultaten van twee jaar internationaliseringsbeleid en ga ik in op een aantal actuele beleidsthema’s.3

Het is mijn overtuiging dat het Nederlands onderwijs zelfbewuste burgers op moet leiden, grensoverschrijdende denkers en doeners die door creativiteit, lef en ambitie verandering teweegbrengen. Om dit te realiseren zal het hoger onderwijs haar van oudsher vormende taak (Atheneum Illustre) optimaal moeten vormgeven en uitvoeren: naast kwalificatie is er dus meer aandacht nodig voor socialisatie en persoonsvorming. Dit betekent dat we meer van studenten verwachten. Meer van hun persoonlijke vorming, meer van hun academische of professionele houding, meer van hun expertise, meer van hun vermogen tot samenwerken, meer van hun inzet en participatie, meer van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, hun creativiteit en verbeeldingskracht.

Alle elementen in deze ambitie hebben een internationale dimensie. Kwalificatie voor de arbeidsmarkt betekent aansluiting op de steeds verder globaliserende arbeidsmarkt en het benutten van internationale inzichten en kennis in het curriculum. Socialisatie houdt tevens in dat studenten leren omgaan met diversiteit en interculturele vaardigheden opdoen. Voor persoonsvorming zijn een wereldwijze blik en een visie op hoe een student zich verhoudt tot de wereld om zich heen van belang.

Docenten zijn de aanjagers van dit leerproces en dat betekent dat we ook van hen veel verwachten. Huidige en toekomstige docenten moeten goed toegerust zijn op deze belangrijke en veelomvattende taak. Verdere professionalisering van docenten is een voortdurend proces en internationalisering dient ook hierin een belangrijke plek in te nemen.

Uitdagend onderwijs kan ook worden bereikt doordat Nederlandse studenten studie- en stage-ervaring opdoen in het buitenland. Uitdagend onderwijs en ervaring in het buitenland halen de student uit zijn of haar comfort zone. Hierbij is het belangrijk op te merken dat de groei in het aantal Nederlandse studenten dat een buitenlandervaring opdoet tijdens de studie nu nog beperkt is.4 Het is één van de speerpunten in mijn internationaliseringsbeleid om deze groei een impuls te geven; ik streef ernaar om van het opdoen van internationale ervaring tijdens de studie de norm te maken.

De internationale dimensie van onderwijskwaliteit kan ook vorm krijgen via Internationalisation at Home, internationalisering in Nederland, waarin de international classroom een belangrijke rol speelt. Via internationalisation at home kunnen álle studenten voorbereid worden op het leven in een multiculturele samenleving en het werken in een globaliserende economie. Beurzenprogramma’s als het Netherlands Fellowship Programme en het Holland scholarship programma kunnen een bijdrage leveren aan de gewenste diversiteit in international class rooms. Met een goede mix van nationaliteiten – en de juiste didactiek – ontstaat een rijke leeromgeving waar studenten interculturele competenties opdoen en kunnen we stappen zetten op kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming.5 Internationale studenten studeren bovendien gemiddeld sneller en met een hoger cijfergemiddelde af en hebben daarmee een voorbeeldfunctie. Veel aspecten van een internationale studie-ervaring zijn ook in Nederland te vinden, zowel binnen als buiten de collegezalen. Denk bijvoorbeeld aan een stage of een onderzoeksopdracht in een multiculturele wijk.

Internationalisering in het onderwijs begint overigens niet in het ho of mbo. Het is belangrijk dat jongeren al in het basis- en voortgezet onderwijs internationale ervaring opdoen. De basis voor taalvaardigheid, interculturele vaardigheden en een internationale oriëntatie kan al op jonge leeftijd worden gelegd. Een scholier die een korte uitwisseling doet op de middelbare school zet eerder de stap naar het buitenland als student. De Staatssecretaris en ik gaan hier nader op in bij de kabinetsreactie op het advies van de Onderwijsraad die komend najaar aan uw Kamer wordt aangeboden.6

Internationalisering van het onderwijs werkt door in de Nederlandse samenleving en kenniseconomie. De belangrijkste manier om de responsiviteit van de Nederlandse economie te vergroten, zo schrijft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), is het stimuleren van kenniscirculatie. Het is dus belangrijker dan ooit dat onderwijsinstellingen verbindingen leggen met de samenleving en het bedrijfsleven in hun regio. Internationalisering en diversiteit in de samenleving kunnen elkaar positief beïnvloeden. Aan die verbindingen met de buitenwereld wordt op veel verschillende manieren gewerkt.

2) Nederlands onderwijs van wereldklasse

Het Nederlands hoger en beroepsonderwijs heeft de wereld veel te bieden en onderwijsinstellingen zijn in toenemende mate internationaal actief om samenwerking met buitenlandse partners te intensiveren. Het gaat dan om samenwerking op het gebied van hoger en beroepsonderwijs, maar ook in bredere zin om de positionering van kennisinstellingen in de contacten met het buitenland. Onderwijs is bij uitstek een waardevol thema voor de internationale relaties van Nederland. Ik zie grote kansen in de ontwikkeling van deze vorm van kennisdiplomatie.

De Netherlands Education Support Offices (Neso’s) in verschillende landen positioneren het Nederlandse hoger onderwijs. Dat heeft onder meer geleid tot een forse toename van internationale studenten uit de betreffende landen, versterking van institutionele samenwerkingsverbanden en meer binding met Holland alumni. De Nederlandse HO-instellingen werken nauw samen met de Neso’s en dat komt de gezamenlijke positionering ten goede. In alle landen waar Neso’s zijn gevestigd wordt er al nauw samengewerkt met de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen.

In mei 2015 is een stap gezet richting het gezamenlijk positioneren van het Nederlands hoger onderwijs in het buitenland, met een grote onderwijsmissie naar Canada. Deze missie bood de gelegenheid om bestaande onderwijspartners te spreken over intensivering van de relaties en om nieuwe universiteiten te vinden om een samenwerking mee op te zetten. De synergie met het Staatsbezoek aan Canada kwam goed tot stand, onder meer tijdens de lancering van de 70 Liberation Scholarships, ter ere van 70 jaar bevrijding. Dit bezoek heeft geleid tot een duurzame impuls van de bilaterale betrekkingen en kreeg onder meer opvolging met een inkomend bezoek van Canadese onderwijsbestuurders in mei 2016.

De aansluiting van onderwijsinstellingen bij economische missies kan sterker. In de huidige vorm komt de deelname van onderwijsinstellingen nog te ongestructureerd tot stand. Dat is een gemiste kans. Ook als missies vanuit de topsectoren worden georganiseerd, komen er maatschappelijke vraagstukken aan de orde waar onderwijsinstellingen een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Variërend van duurzaamheidsbeleid tot gezondheidszorg. Zo is de TU Delft betrokken bij de Topsector Water en kan de instelling ook in de aankomende missie naar Indonesië een relevante rol spelen. In het recente bezoek aan Ethiopië en in het aankomende bezoek aan Australië is en wordt eveneens de synergie tussen onderwijs en bedrijfsleven gezocht. Het is mijn ambitie om de combinatie van kennismissies en economische missies te bestendigen en meer te structureren. Een goed voorbeeld vormt hier het Nederlandse groene onderwijs, dat zich in de hele onderwijsketen heeft georganiseerd in het Borderless Network. Bij de internationale positionering en samenwerking met de topsectoren Agro & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen blijkt deze sectorale organisatie van meerwaarde.

Ik verken een dergelijke aanpak ook voor andere sectoren in het onderwijs. Want ik constateer dat onderwijsinstellingen nog te versnipperd in het buitenland optrekken en dat hierdoor focus in en omvang van de samenwerking ontbreken. Ik zie meerwaarde in een gezamenlijke, strategische landenbenadering. De uitwerking van deze strategie wordt gedaan door een taskforce bestaande uit OCW, BZ, EZ en het onderwijsveld. Daarbij zullen we specifiek ingaan op de rol van de Study in Holland-branding binnen de generieke Holland-branding. Ook de samenwerking van onderwijsinstellingen en het netwerk van ambassades en consulaten-generaal (kennisdiplomatie) krijgt de komende maanden verder vorm, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van een ho-toolkit voor het postennet door EP-Nuffic.

Een belangrijke stap is al gezet met de gezamenlijke inzet op hoe hogescholen en universiteiten zich in het buitenland positioneren. VSNU en Vereniging Hogescholen hebben hiervoor, samen met EP-Nuffic, een notitie opgesteld. Hierin stellen zij onder meer: «Een eenduidige boodschap over ons kwalitatief hoogwaardige stelsel van hoger onderwijs en onderzoek moet bijdragen aan een betere positionering van ons stelsel als geheel en daarmee ook van de samenstellende delen. Met de beschrijving van het stelsel en de gezamenlijke boodschappen ontstaat een duidelijker beeld van Nederland als kennisland. Door het uitstralen van gezamenlijkheid, bijvoorbeeld tijdens missies en ook tijdens individuele instellingsreizen naar het buitenland, wordt de internationale positie van Nederland kennisland in het buitenland versterkt, wat de kansen van de individuele instellingen voor het sluiten van bilaterale samenwerkingsovereenkomsten kan vergroten.»7 Ik onderschrijf deze meerwaarde en zal, samen met de Minister voor BHOS, de komende maanden verkennen hoe dit verder vorm te geven.

«The Netherlands is one of the stand-out performer's in this year's ranking, boasting an impressive 13 institutions in the list – all of which sit in the top 250. It punches well above its weight as the fourth most-represented nation in the top 200, behind only the US, the UK and Germany.»

Phil Baty, editor Times Higher Education World University Rankings, 2015

Naast verbindingen met missies blijft natuurlijk ook belangrijk de aandacht in de promotie van het Nederlandse hoger onderwijs in de richting van de internationale student via www.studyinholland.nl. Nederland moet hierin onderscheidend blijven en de sterke punten, zoals kwaliteit van het hoger onderwijsstelsel, het grote aanbod qua studieprogramma’s in de Engelse taal en de praktijkgerichtheid met het oog op de arbeidsmarkt blijven benadrukken.

Het sterk positioneren van Nederlandse onderwijsinstellingen in de wereld vraagt om passende onderwijsvormen. Het wetsvoorstel Bevordering internationalisering hoger onderwijs maakt het onder andere eenvoudiger om joint- en double degrees op te zetten met buitenlandse partners. Dit wetsvoorstel is inmiddels aan de Tweede Kamer verzonden. Parallel loopt de uitwerking van transnationaal onderwijs. Hiervoor is zowel een wetswijziging als een AMvB nodig. De wetswijziging betreft een aantal technische reparaties en zal per nota van wijziging nog dit najaar aan de Kamer worden verzonden. De AMvB is in voorbereiding en zal nadere eisen stellen aan de kwaliteitsborging en de zuivere scheiding van publieke en private middelen. Zo mogen voor transnationaal onderwijs geen publieke middelen worden ingezet. Zoals ik in de Nota naar aanleiding van Verslag bij het wetsvoorstel Bevordering internationalisering heb aangegeven, volg ik de ontwikkeling van de branchecampus van de Rijksuniversiteit Groningen in China nauwgezet.8

Mbo van wereldklasse

De afgelopen jaren staat ook het Nederlandse mbo internationaal steeds beter op de kaart. Binnen Europa is het Nederlandse work-based learning systeem een inspirerend voorbeeld. Buiten Europa staat bijvoorbeeld China voor de opgave om een kwaliteitsslag te maken in haar beroepsonderwijs en kijkt China daarbij met nadruk naar het Nederlandse systeem. Dat biedt mogelijkheden voor samenwerking. De mbo-samenwerking met China krijgt in eerste instantie vorm in een Shadowing Programme waarin staf en docenten over en weer met elkaar meelopen. De basis hiervoor ligt in een memorandum of understanding (MoU) tussen Nederland en China dat in de zomer van 2015 is getekend. Inmiddels zijn er goede contacten gelegd met de zeer in Nederland geïnteresseerde provincie Jiangsu, in mei 2016 is hiervoor een MoU met deze provincie ondertekend. Een eerste reis met docenten van 11 Nederlandse mbo-instellingen naar China vond plaats in juni 2016. Een ander inspirerend voorbeeld zijn de Euroskills-wedstrijden die van 1 tot 3 december plaatsvinden in Zweden. Ik ben verheugd dat door Nederlandse inspanningen voor het eerst op Europees niveau de wedstrijd internationaal ondernemen wordt gehouden.

Verkenning double degree in het mbo

Naar aanleiding van vragen van de leden van de VVD-fractie (Kamerstuk 22 452, nr. 44) heb ik in mijn brief «Een responsief en hoogwaardig vakmanschap» (Kamerstuk 31 524, nr. 250) aangegeven te verkennen of in navolging van het hoger onderwijs ook in het mbo een double degree zinvol kan zijn. De gedachte was daarbij dat een double degree zou kunnen bijdragen aan de internationale oriëntatie van het onderwijs en daarmee de employability van studenten. In het afgelopen jaar hebben mijn ambtenaren een verkenning uitgevoerd naar de nut en noodzaak van een double degree in het mbo.

Uit die verkenning blijkt onder meer dat aan Nederlandse instellingen in de grensregio een voorzichtige belangstelling bestaat om samen te werken met andere instellingen over de grens. Zo zijn in de grensregio de meeste mbo-instellingen betrokken bij het initiatief «Ler(n)ende Euregio» dat zorgdraagt voor de verspreiding van good practices (ook via de website www.lerende-euregio.com/nl). Uit de verkenning blijkt tegelijkertijd dat er nog geen gearticuleerde plannen bestaan om die samenwerking te laten uitmonden in een double degree. Ook zijn er momenteel geen verzoeken uit het buitenland om een double degree in het mbo mogelijk te maken.

Ik realiseer mij dat het ontbreken van een wettelijke grondslag voor een double degree hiervoor een verklaring kan zijn. Tegelijkertijd ben ik van mening dat ik wetgeving pas ter hand moet gaan nemen, als een goed doordacht internationaliseringsbeleid bij instellingen veel meer gemeengoed is geworden. Daarom heb ik voor internationalisering in het mbo structureel € 5 miljoen beschikbaar gesteld. Ik roep instellingen op om daar waar zinvol goede afspraken te maken met een buitenlandse partner, bijvoorbeeld om een vergelijkbare opleiding aan te bieden of studenten de mogelijkheid te bieden over en weer een gedeelte van de opleiding over de grens in projectvorm te volgen. Uiteindelijk kunnen deze vormen van samenwerking uitmonden in een breder gedragen behoefte aan een double degree. Mocht daarvan te zijner tijd sprake zijn, dan is het tijdig genoeg om wetgeving voor te bereiden.

Gebruik van het Engels in het hoger onderwijs

De invloed van internationalisering op de kern van ons onderwijsbestel komt pregnant naar voren in de discussie rondom het gebruik van Engels in het ho. Nederland heeft het grootste Engelstalige opleidingsaanbod van continentaal Europa, een belangrijke reden voor internationale studenten om te kiezen voor een studie binnen onze grenzen. De VSNU en Vereniging Hogescholen benadrukken de waarde van dit Engelstalig onderwijsaanbod in hun gezamenlijke position paper over internationale branding 9 en ik onderschrijf deze meerwaarde. De afgelopen jaren wordt, terecht, ook regelmatig aandacht gevraagd voor mogelijke negatieve consequenties van de sterke toename van Engelstalige opleidingen. Er is bezorgdheid over de onderwijskwaliteit van Engelstalige trajecten, het Engelse taalvaardigheidsniveau van studenten en docenten en de positie van het Nederlands als cultuur- en wetenschapstaal.

Deze ontwikkeling heeft mogelijk ook gevolgen voor de beheersing van de Nederlandse taal in brede zin van Nederlandse studenten. Universiteiten en hogescholen hebben immers ook een wettelijke taak gericht op de bevordering van de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands. De Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren heeft mij vorig jaar geadviseerd om met hogescholen en universiteiten de dialoog aan te gaan over dit thema en afspraken te maken over een structureel taalvaardigheidsbeleid in het hoger onderwijs. Taalvaardigheid vormt immers de basis voor verschillende competenties waarover afgestudeerden in het hoger onderwijs moeten beschikken, zoals kritisch denken, probleemoplossend vermogen en creativiteit. Bovendien vraagt ook de Onderwijsraad aandacht voor het belang van Engels in het funderend onderwijs, met onder meer de aanbeveling om te komen tot een doorgaande leerlijn voor het Engels.10

Op 14 december jl. heb ik toegezegd met onderwijsinstellingen in gesprek te gaan over hun taalbeleid, dat gesprek is gaande. In mijn ogen moet dit niet zozeer een discussie zijn over de keuze tussen Engels of Nederlands, maar een discussie over hoe we het beste uit beide werelden combineren en daar transparante keuzes in maken. Keuzes waarop ik zelf vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid aanspreekbaar ben: ik wil dat het taalbeleid van universiteiten en hogescholen dienstbaar is aan hun onderwijs- en kwaliteitsdoelen en dat de instellingen in het hart van de Nederlandse kennissamenleving blijven staan. Ik accepteer niet dat onderwijsinstellingen uit puur commerciële overwegingen onderwijs in het Engels aanbieden.

Het is de verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen om weloverwogen en transparante keuzes te maken in hun taalbeleid. Dat zijn geen eenvoudige keuzes. Daarom heb ik de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschap (KNAW) gevraagd om een verkenning uit te voeren naar taalbeleid in het hoger onderwijs.11 Het lijkt me waardevol om de feiten helder te krijgen, aannames te onderbouwen of (juist) te ontkrachten, de argumenten en discussie over taalbeleid te structureren, een vergelijking te maken met enkele andere (kleine) landen en een aantal scenario’s te ontwikkelen voor (de effecten van) het taalbeleid in het ho. De uitkomst daarvan dient te leiden tot concrete handvatten voor de keuzes die instellingen hierin maken. De VSNU organiseerde op 30 juni jl. een symposium om perspectieven vanuit universiteiten te delen, de uitkomsten hiervan worden benut tijdens de verkenning van de KNAW. De KNAW dient in het najaar van 2016 een tussenrapportage in en in het voorjaar van 2017 het eindrapport.

3) Forse impuls aan uitgaande mobiliteit

Het opdoen van internationale ervaring is, gezien de steeds verder globaliserende samenleving en arbeidsmarkt, essentieel voor alle studenten in het ho en mbo. Deze internationale ervaring kan bijvoorbeeld vorm krijgen door Internationalisation at Home, in een international classroom met studenten uit verschillende landen met diverse nationaliteiten en achtergronden. Daarnaast blijft uitgaande mobiliteit van Nederlandse studenten de meest directe manier om internationale ervaring op te doen, mits de voorwaarden voor een kwalitatief hoogwaardige leerervaring op orde zijn. Momenteel heeft meer dan drie kwart van de Nederlandse afgestudeerden géén internationale leerervaring opgedaan. Voor een internationale kenniseconomie als Nederland is dat onwenselijk; ik wil dat internationale ervaring meer de norm wordt. In zowel de visiebrief als de Strategische Agenda benadruk ik het belang om hierop te intensiveren. Het onderwijsveld deelt die ambitie.12 Dit krijgt de komende periode op een aantal manieren vorm:

Naast de meeneembare studiefinanciering is het Europese programma Erasmus+ de ruggengraat voor mobiliteit van Nederlandse studenten, zowel in het ho als in het mbo. Dit omvangrijke programma stelt jaarlijks duizenden Nederlandse studenten in staat om een periode in het buitenland te studeren, maar heeft ook een structuur binnen onderwijsinstellingen en overheden opgeleverd om mobiliteit te faciliteren. Vanaf 2017 ontstaat er binnen Erasmus+ meer ruimte om – binnen de Europese kaders – nationale beleidsprioriteiten voorrang te geven als Nederlandse instellingen strategische partnerschappen aangaan met instellingen in het buitenland. Ik verken momenteel met het onderwijsveld en het Nationaal Agentschap Erasmus+ hoe dit vorm kan krijgen.

Om te verkennen wat er buiten dit programma om nodig is, heb ik in februari 2016 een rondetafelgesprek georganiseerd met het onderwijsveld. Hier hebben we uitgesproken dat het verhogen van de internationale mobiliteit een gezamenlijke ambitie is en verkend wat hiervoor concrete instrumenten kunnen zijn, zoals het beter benutten van mobiliteitsvensters in het curriculum en betere en tijdige voorlichting. Veel onderwijsinstellingen hebben inmiddels concrete ambities voor uitgaande mobiliteit, zoals de Erasmus Universiteit en de Katholieke Pabo Zwolle. Ik vind dit een goede stap en moedig universiteiten, hogescholen en mbo-instellingen aan om intern het gesprek te voeren over hun ambities. Wittenborg University of Applied Sciences is bijvoorbeeld nog een stap verder gegaan en heeft over de hele linie een internationaal karakter.13 Ik zie dat internationalisering dus ook op een waardevolle manier onderdeel kan uitmaken van het profiel van een instelling.

Het Holland Scholarship programma is begin 2015 gelanceerd. In het eerste jaar hebben 720 Nederlandse studenten een scholarship gekregen om een periode naar het buitenland te gaan voor studie, stage of onderzoek. Ook kregen 461 internationale studenten een scholarship voor een volledige opleiding in Nederland; in augustus 2015 heb ik de eerste internationale studenten met deze nieuwe beurs op Schiphol ontvangen. Samen met de hogescholen en universiteiten heb ik dit programma stevig neergezet. Samen zullen we het programma de komende jaren verder ontwikkelen tot een effectief instrument om studentenmobiliteit naar een hoger plan te tillen.

Om meer balans te brengen in het grote aantal inkomende Duitse studenten heb ik dit jaar het Stipendium-programma, uitgevoerd door het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA), met een jaar verlengd: hiermee kunnen Nederlandse studenten in Duitsland voor een korte periode studeren of onderzoek doen.

Aanvullend op deze instrumenten zal EP-Nuffic de komende jaren haar inzet op uitgaande mobiliteit intensiveren, dat is in het bijzonder belangrijk voor de inclusiviteit van de buitenlandervaring, ook in relatie tot de financiering en de voorlichting. Dat doen ze onder meer via een vernieuwing van de wilweg-campagne, een toolkit voor opleidingen en het nieuwe instrument Crowdfund Your Exchange (zie box).14 Daarnaast zijn op de Neso-kantoren in Rusland, China, India, Indonesië, Zuid-Afrika, Turkije en Brazilië liaison-officers aangesteld die zullen voorzien in verbeterde informatievoorziening aan Nederlandse studenten en instellingen.

Met de pilot Crowdfund your Exchange kunnen studenten in Nederland zelf financiering ophalen voor hun uitwisselingsperiode. Op dit online platform, gekoppeld aan WilWeg, starten studenten een crowdfundingcampagne om hun netwerken aan te boren voor sponsoring. Afhankelijk van het succes van de pilot biedt het instrument mogelijkheden voor inkomende en uitgaande diplomamobiliteit. De verwachting is dat de eerste studenten met een zelf-gecrowdfunde beurs volgend jaar naar het buitenland vertrekken.

Erasmus+ en ondersteuning mbo-activiteiten door EP-Nuffic

Ook in het mbo zijn concrete stappen gezet om internationale samenwerking te versterken en uitgaande mobiliteit te stimuleren, aansluitend bij de Europese doelstelling van 6% studentenmobiliteit in het mbo per 2020. Al decennia lang dragen Europese programma’s bij aan de modernisering van het mbo, onder meer via strategische partnerschappen en aan mobiliteit van studenten. In het mbo is onder meer het VET Mobility Charter geïntroduceerd, een keurmerk voor internationalisering in het mbo. Inmiddels is dit Charter aan 24 Nederlandse mbo-instellingen toegekend. Daarnaast biedt EP–Nuffic vanaf najaar 2015 ook landelijke ondersteuning aan internationalisering in het mbo, zoals deze organisatie dit al geruime tijd doet voor het basis-, voortgezet en hoger onderwijs. Voor deze mbo-ondersteuning heb ik op jaarbasis 0,5 miljoen euro beschikbaar gesteld. Voor de ontwikkeling van diensten werkt EP-Nuffic nauw samen met het mbo-veld en wordt gebruik gemaakt van de kennis en ervaring met internationalisering in de andere onderwijssectoren.

  • Om uitgaande mobiliteit een impuls te geven werd de campagne «Ga toch weg joh!» gelanceerd. In nauwe samenwerking met het mbo-veld werden de websites www.wilweg.nl en www.wilwegwijzer.nl uitgebreid. Nu kunnen ook mbo-studenten snel en overzichtelijk de mogelijkheden zien voor een studie of stage in het buitenland.

  • Voor het stimuleren van uitgaande studentenmobiliteit zijn docenten cruciaal. Daarom is afgesproken dat EP-Nuffic inzet op het creëren van meer «ambassadeurs» onder docenten door professionalisering op het terrein van internationalisering. In samenwerking met het scholenveld is een aantal modules en trainingen in ontwikkeling voor de EP-Nuffic Academy.

  • Het merendeel van de internationale samenwerking in het mbo richt zich op Europa (gefinancierd door Erasmus+). Om ook een impuls te geven aan de ambities van het mbo buiten Europa zijn bij de Neso-kantoren in China en Turkije vocational education promotion officers aangesteld. De «VET-officers» stellen informatie beschikbaar over het mbo en bemiddelen tussen Nederlandse en lokale instellingen. Daarnaast ondersteunen zij (delegatie)bezoeken en bevorderen ze de uitwisseling van staf en studenten, zoals het Shadowing Programme China.

  • Geïnspireerd op het netwerk tweetalig onderwijs in het voortgezet onderwijs, wordt een netwerk van tweetalige opleidingen in het mbo opgezet met eigen accenten. Een te ontwikkelen kwaliteitstraject voor tweetalig-mbo heeft als doel de opleidingen te certificeren volgens een door henzelf te creëren standaard. Het ontwikkelen van lesmateriaal voor de verschillende internationale keuzedelen biedt mogelijkheden om internationalisering in het curriculum van mbo-opleidingen beter te verankeren.

  • Tot slot ondersteunt EP-Nuffic de scholen met behulp van een loket, een aparte mbo-pagina op www.epnuffic.nl, relatiebeheer, ondersteuning bij partnersearch en het delen van goede voorbeelden.

4) Bewezen waarde van inkomende mobiliteit

Make it in the Netherlands! heeft als programma met succes het werven en binden van internationaal talent als nieuw thema op de agenda gezet en het onderwijsveld samengebracht om concrete stappen te zetten. Op basis van vijf actielijnen werden in totaal 25 verschillende projecten en activiteiten uitgevoerd.15 Een onafhankelijke evaluatie van het programma geeft inzicht in de impact van het programma.16 Met Make it in the Netherlands! zijn we er gezamenlijk in geslaagd om de waarde van internationale studenten voor Nederland zichtbaar te maken en bestuurlijk stevig te agenderen. Ook hebben we met tal van projecten de binding van internationale studenten aan Nederland kunnen versterken. Bijvoorbeeld met de serious game «Hoi Holland», buddydagen, betere voorlichting over carrière in Nederland en actievere netwerkvorming (bijvoorbeeld NL4Talents).

We hebben de balans opgemaakt en tijdens een congres op 28 januari 2016 hebben alle betrokken partijen zich gebogen over de toekomstige inzet op dit thema. EP-Nuffic zal naast het werven van internationaal talent ook het binden van internationaal talent als kerntaak voortzetten door middel van het Holland Alumni programma en betrokkenen hiervoor bij elkaar brengen. Werving en binding blijven een prioriteit in het internationaliseringsbeleid evenals het signaleren en oplossen van mobiliteitsobstakels. Het programma Make it in the Netherlands! heeft dit stevig neergezet. Vanuit het Holland Alumni programma worden regionale pilots voortgezet en wordt een stevigere link gelegd tussen Holland alumni, het Nederlandse bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Ook blijven we monitoren welk internationaal talent in Nederland blijft wonen en werken.

Onderzoek van EP-Nuffic in samenwerking met het CBS laat verder zien dat de baten van binding nog hoger lijken te zijn dan in 2012 door het CPB werd geschat. Van het cohort internationale studenten dat in 2008/2009 afstudeerde blijkt na 5 jaar maar liefst 38% nog in Nederland te wonen en 27% te werken als werknemer. De arbeidsparticipatiequote en het gemiddeld uurloon zijn zeer vergelijkbaar met Nederlandse afgestudeerden. Niet-Europese, HBO- en technische studenten bleven en werkten vaker dan gemiddeld. Naast de niet-monetaire baten van dit internationale talent voor Nederland, heeft dit een geschat positief effect op de schatkist van 957 miljoen euro per jaar.17 Naast hun bijdrage aan de arbeidsmarkt leveren ze dus een additionele waarde aan de Nederlandse samenleving als geheel.

Ook ondernemerschap kan bijdragen aan de binding van internationaal talent. In de kabinetsreactie op het SER-advies arbeidsmigratie is aangekondigd dat het kabinet studenten van buiten de EU de mogelijkheid wil geven om naast hun studie activiteiten als ondernemer te ontplooien. Ook wil het kabinet studenten stimuleren in innovatieve start-ups deel te nemen. EZ en OCW werken daarom samen in het StartupDelta programma, dat gericht is op het bevorderen van een aantrekkelijk klimaat voor startups, waar ook academische (internationale) startups toe behoren. Verder werken OCW en EZ samen in de City Deal Warm Welkom Talent, waarbij o.a. gezocht wordt naar mogelijkheden om ondernemerschap bij internationale studenten te bevorderen.

Daarnaast blijkt het binden van internationaal talent ook waardevol waar het gaat om internationale promovendi. Uit onderzoek van het CPB blijkt dat 32% van de buitenlandse promovendi tien jaar na hun promotie nog in Nederland te wonen. Deze promovendi komen vooral uit China (12%) en Duitsland (8%), de overgrote meerderheid kiest hierbij voor een promotie in de techniek (44%) of natuurwetenschappen (26%). Na hun promotie zijn buitenlandse gepromoveerden veel vaker dan hun Nederlandse collega’s werkzaam in de private sector.18

Toelatingsbeleid «derdelanders» in het mbo

In mijn visiebrief over internationalisering is een pilot op initiatief van het Ministerie van Economische Zaken aangekondigd, met een versoepeling van het toelatingsbeleid voor mbo-4 studenten uit landen van buiten de EU. Anders dan in het hoger onderwijs, is de verblijfsduur voor deze studenten in de praktijk nagenoeg beperkt tot drie maanden. Om de internationale samenwerking in het mbo te vergroten en Nederland in het buitenland als kennissamenleving te profileren, heb ik samen met mijn ambtsgenoten van de ministeries van EZ, V&J en SZW overeenstemming bereikt over een pilot met een verblijfsduur van 3 – 12 maanden. Het gaat om een beperkte pilot voor drie jaar (100 studenten per studiejaar; strikte criteria voor deelname) volgens het model dat al geruime tijd gangbaar is in het hoger onderwijs. Daarbij kunnen instellingen zich als erkend referent van de IND registreren als zij een gedragscode onderschrijven die de kansen op misbruik of oneigenlijk gebruik van de regeling minimaliseert.

Met de pilot kunnen belangrijke inzichten worden verkregen omtrent de belangstelling voor en de verantwoorde uitvoering van een versoepeld regime in het mbo. Ik verwacht eind september 2016 het reguliere en het groene mbo nader te kunnen informeren over deelname aan de pilot, die waarschijnlijk vanaf februari 2017 van start gaat.

Wetsvoorstel «omkeerregeling» buitenlandse studenten in Engelstalige mbo-4 opleidingen

Op verzoek van uw Kamer heb ik eerder toegezegd te komen met een omkeerregeling voor buitenlandse studenten in Engelstalige mbo-opleidingen op niveau 4 die moeite hebben met het behalen van de eisen voor het examenonderdeel Nederlandse taal. Inmiddels is duidelijk geworden dat hiervoor in ieder geval de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen moet worden aangepast. Ik verwacht het wetsvoorstel hiervoor later dit jaar te kunnen aanbieden aan uw Kamer. Verder is ook wijziging van de regelgeving vereist. Na consultatie van het onderwijsveld informeer ik u over de vervolgstappen.

5) Nederland leidend in de wereld

Nederlands EU-voorzitterschap

De waarde van de wereld voor het Nederlands onderwijs vormt de basis voor mijn internationale beleidsagenda. Of het nu gaat om mobiliteit van studenten en docenten of om de erkenning van studiepunten en diploma’s; internationale dialoog over het onderwijs is cruciaal. Tijdens het Nederlands voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in de eerste helft van 2016 heeft onderwijs daarom een prominente rol vervuld.

Op het gebied van hoger onderwijs zijn drie evenementen georganiseerd: een bijeenkomst van de Bologna Follow-up Group, een thematische conferentie over «the future of higher education» en de bijeenkomst van de Europese directeuren-generaal voor hoger onderwijs (DGHE). In deze evenementen is speciale aandacht gevraagd voor de ontwikkeling van open en online onderwijs, inclusiviteit en het belang van brede vaardigheden voor de toekomst. Online onderwijs is bij uitstek een internationale ontwikkeling, waarbij grenzen van ondergeschikt belang zijn. Door internationale erkenning van online onderwijs zoals MOOCS door instellingen te bevorderen, stellen we studenten in staat om online vakken bij andere instellingen te volgen. En onderwijs te genieten aan een buitenlandse instelling, zonder de grens over te hoeven gaan. Een virtueel Erasmus programma kan hier ook aan bijdragen.

In de tweede helft van 2016 zal de Europese Commissie naar verwachting met een update komen van de Moderniseringsagenda voor het hoger onderwijs. Dit voornemen speelde een centrale rol in de Raadsvergadering over Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport (OJCS-raad) van 30 mei 2016. Zo is in de Raad onder meer gesproken over de veranderende rol van docenten in het hoger onderwijs en het belang van een betere balans tussen onderwijs en onderzoek. De waardering van excellent onderwijs via teaching fellowships, bijvoorbeeld via een Europese variant van het Comenius-programma, kan daar aan bijdragen. In april heeft Nederland deelgenomen aan de consultatie over de moderniseringsagenda, de Nederlandse inbreng is opgesteld in lijn met de Strategische Agenda. De uitkomsten van de evenementen onder het Nederlands Voorzitterschap zijn eveneens belangrijke aanbevelingen aan de Europese Commissie.

Op gebied van het middelbaar beroepsonderwijs vonden in februari twee evenementen plaats. Het betrof de reguliere bijeenkomst van Europese directeuren-generaal voor het mbo (DGVET) en de tweedaagse conferentie «Skills for a lifetime – towards a future proof VET». Belangrijke thema’s in deze evenementen waren de voorgenomen EU Skills Agenda, het ontwerp van de Mobility Scoreboard die het EU-agentschap Cedefop ontwikkelt en de Nederlandse invulling van prestatiebekostiging door middel van kwaliteitsafspraken. Verder is gesproken over excellentie in het mbo, een leven lang leren en mobiliteit binnen en buiten de EU. De verbindende vraag was hoe de vaardigheden van mbo’ers – zowel van schoolverlaters als van werkenden – kunnen blijven voldoen aan de veranderende eisen van de arbeidsmarkt.19 De uitkomsten van de conferentie zijn meegenomen in het beleidsdebat van de OJCS-raad van 24 mei 2016 over de nieuwe Vaardighedenagenda die inmiddels is gepubliceerd door de Europese Commissie.

Benelux

Het Bolognaproces heeft met de invoering van het bachelor/master-systeem al goede stappen genomen om mobiliteit van studenten te bevorderen. Erkenning van niveau van diploma’s wordt binnen Bologna echter niet afgedwongen. Daarom wordt bijvoorbeeld een Nederlandse eenjarige masteropleiding in een aantal Bologna-landen niet als volledige mastergraad erkend op grond van de studielast. Met mijn ambtscollega’s uit de Benelux heb ik in mei 2015 daarom de Benelux beschikking betreffende de automatische wederzijdse generieke niveauerkenning van diploma’s hoger onderwijs ondertekend.

De academische erkenningsprocedure van diploma’s verliep in Nederland al heel snel (enkele dagen via EP-Nuffic), maar in andere landen kon dit tot 4 maanden duren met alle gevolgen van dien: een baan wordt aan een ander toegekend of de inschrijvingsdeadline voor een studie is verstreken. Deze beschikking betekent dus ook een verbetering voor studenten of werkzoekenden die zich over de eigen landsgrenzen willen bewegen. De beschikking wordt momenteel omgezet in Nederlandse nationale wetgeving. De Benelux vormt met deze beschikking een goed voorbeeld binnen het Bolognaproces. Verdere stappen op het gebied van diplomaerkenning verken ik binnen de samenwerking van Bologna.

Voor het mbo houdt de Benelux Expertgroep beroepskwalificaties zich bezig met een onderzoek naar meeneembaarheid van beroepskwalificaties. Dit heeft als doel de vergelijkbaarheid van beroepskwalificaties in het mbo in de grenslanden te verbeteren. Het aantal gereglementeerde beroepskwalificaties op mbo-niveau waarvoor een systeem van automatische erkenning zinvol zou zijn, is beperkt. Ik zal de Benelux expertgroep vragen mij ook over deze mogelijkheid te adviseren.

6) De bijdrage van kennis aan internationale samenwerking

Nederland heeft internationaal al ruim 50 jaar ervaring met capaciteitsopbouwprogramma’s, onder meer vanuit de voormalige instellingen voor internationaal onderwijs (IO-instellingen). Dit heeft geleid tot opbouw van expertise en een uniek, wereldwijd alumninetwerk. Samen met de Minister voor BHOS zie ik potentie in het raakvlak van kennis, capaciteitsversterking en internationale handel. Een sterk aspect hiervan vind ik dat studenten en docenten vaker in aanraking komen met internationale partners en meer zicht krijgen op maatschappelijke uitdagingen. De rol van kennis bij het realiseren van de sustainable development goals (SDG’s) verdient in mijn ogen specifieke aandacht van Nederlandse universiteiten en hogescholen. Door een verbinding te leggen tussen de SDG’s en het onderwijs en onderzoek dat zij doen, is het mogelijk om beide te versterken. Kennisontwikkeling en kennisdeling dragen zo bij aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen en is wereldwijd van belang.

De huidige uitdaging is om de opgebouwde expertise te verbreden naar wereldwijde kennissamenwerking ter ondersteuning van duurzame ontwikkeling. Met programma’s als NFP en NICHE is bijvoorbeeld veel expertise opgebouwd in het aanbieden van hoger onderwijs dat relevant is voor studenten uit de hele wereld, het duurzaam verbeteren van hoger onderwijssystemen in lage- en middeninkomenslanden en het doen van onderzoek dat bijdraagt aan het oplossen van mondiale problemen. Met het project Innovatie Capaciteitsopbouw (Innocap) werkt EP-Nuffic aan de modernisering van dit werkveld met aandacht voor het beroepsonderwijs.20

De VSNU en de Vereniging Hogescholen hebben een belangrijke aanzet in deze richting gegeven met hun beleidsnotitie «Knowledge for All».21 Hierin constateren zij onder meer dat grote maatschappelijke uitdagingen alleen in internationaal verband kunnen worden aangepakt en dat kennisinstellingen hier een onmisbare rol in vervullen. Niet alleen door kennisdeling, maar ook door het gezamenlijk ontwikkelen van nieuwe kennis met internationale partners. Ik zie potentie in het raakvlak van kennis, capaciteitsopbouw en internationale handel. De Minister voor BHOS en ik zijn in gesprek met het onderwijsveld over de concretisering van deze ambities.

7) Tot slot

Met deze voortgangsbrief geef ik uitvoering aan mijn toezeggingen in het nota-overleg over de strategische agenda op 14 december 2015 (Kamerstuk 31 288, nr. 524). Bij het nota-overleg over de strategische agenda is tevens een motie aangenomen die oproept internationalisering toe te voegen als prioriteit in de investeringsagenda.22 Ik geef instellingen graag de ruimte om deze middelen ook voor internationale ambities in te zetten. Internationalisering loopt door alle thema’s van de strategische agenda heen, eerder dan dat het een apart thema is. Zoals ik hierboven heb geschetst, is internationalisering een onlosmakelijk onderdeel van de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs, waardoor het vanzelfsprekend is dat de doelen van de investeringsagenda een internationale dimensie hebben.

Deze voortgangsbrief heeft de resultaten geschetst waar het onderwijsveld zich gezamenlijk voor heeft ingezet. Het hoger en beroepsonderwijs dient op te leiden voor leven en werken in een in toenemende mate onvoorspelbare, complexe en geglobaliseerde wereld. Studenten gaan een toekomst tegemoet waarin zowel de samenleving als de arbeidsmarkt steeds internationaler worden. Het onderwijs moet hen hierop voorbereiden. Internationalisering is daarmee onlosmakelijk verbonden aan de kerntaken van het onderwijs.

Mede namens de Minister van Economische Zaken,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Strategische Agenda 2015–2025, 7 juli 2015 (Kamerstuk 31 288, nr. 481).

X Noot
2

De wereld in: visiebrief over de internationale dimensie van ho en mbo, 15 juli 2014 (Kamerstuk 22 452, nr. 41).

X Noot
3

Hiermee geef ik ook invulling aan de aanbeveling van de Onderwijsraad (5 oktober 2015) en de sociaal-economische Raad om het belang van internationalisering prominenter te benoemen in de Strategische Agenda.

X Noot
4

Internationalisering in beeld 2015, EP-Nuffic.

X Noot
5

Zie ook Studenten internationaliseren in eigen land, EP-Nuffic, 2014.

X Noot
6

Internationaliseren met ambitie, Onderwijsraad, 31 mei 2016

X Noot
7

Notitie internationale positionering/branding, Vereniging Hogescholen en VSNU, 18 januari 2016.

X Noot
8

Nota naar aanleiding van Verslag bij het wetsvoorstel bevordering internationalisering, Kamerstuk 34 355, nr. 7.

X Noot
9

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
10

Internationaliseren met ambitie, Onderwijsraad, 31 mei 2016

X Noot
11

Aanvraag verkenning over taalbeleid hoger onderwijs, brief Minister van OCW, 30 maart 2016.

X Noot
12

Brief VSNU over uitgaande mobiliteit, april 2016

X Noot
13

Bij Wittenborg University of Applied Sciences heeft 2/3 van het management een internationale achtergrond, is 50% van de docenten en medewerkers van internationale afkomst en studeren 75% internationale studenten uit meer dan 70 landen.

X Noot
14

EP-Nuffic heeft tevens een rapport uitgebracht over uitgaande mobiliteit. Deze is online beschikbaar op www.epnuffic.nl/documentatie/vind-een-publicatie/uitgaande-studentenmobiliteit.pdf.

X Noot
15

Make it in the Netherlands! Rapportage 2014 en 2015, EP-Nuffic. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
16

Welkom, aan het werk! Over binding van internationale studenten aan de Nederlandse arbeidsmarkt. Bureau Blaauwberg, https://www.epnuffic.nl/documentatie/vind-een-publicatie/welkom-aan-het-werk.pdf

X Noot
17

Analyse van stayrate van internationaal afgestudeerde, 2008/2009. EP-Nuffic, november 2015.

X Noot
18

CPB policy brief 2016/1. De economische effecten van buitenlandse promovendi.

X Noot
19

Het publieksverslag (Magazine on the spot) en het «opbrengstdocument» Stepping stones towards a future proof VET zijn te vinden op de officiële website van het Nederlandse voorzitterschap (EU2016.NL).

X Noot
20

Innovatie Capaciteitsopbouw – Capaciteitsversterking door onderwijs, EP-Nuffic, https://www.epnuffic.nl/documentatie/vind-een-publicatie/capaciteitsversterking-door-onderwijs.pdf

X Noot
21

Knowledge for all. Global development and the Dutch research universities and universities of applied sciences. Vereniging Hogescholen en VSNU, 2016. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
22

Motie van het lid Van Meenen over internationalisering als prioriteit in de investeringsagenda, Kamerstuk 31 288, nr. 514.

Naar boven