22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 3580 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2022

Met deze brief informeer ik u over ontwikkelingen op het gebied van biociden, gewasbeschermingsmiddelen en REACH. In deze brief ga ik in op de volgende onderwerpen1:

  • Rapport Inventarisatie Zeer Zorgwekkende Stoffen in bestrijdingsmiddelen

  • Voorbereiding herziening REACH

  • Rapport «Evaluatie Praktijkproef antifouling»

  • Rapport «Innovative methods for wood protection»

  • Voortgang Uitvoering ketenanalyse fosfine

  • Rapport «Quick scan alternatieven voor het gebruik van Fosfine»

  • Brochure «Leren van innovatie: casus vervangen van chroom bij leer(looien)».

Rapport Inventarisatie Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) in bestrijdingsmiddelen

Ik2 steun de EU inzet om te werken aan een «non toxic» milieu. Daarbij is het terugdringen van ZZS emissies naar het milieu een noodzaak. Daarom heb ik het RIVM gevraagd dit rapport op te stellen om inzicht te krijgen in

  • 1. Wat is het verschil in criteria voor een ZZS in industriële emissies en de criteria voor een zorgstof in het toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • 2. Welke ZZS bevinden zich in bestrijdingsmiddelen; en

  • 3. Hoeveel verschillende middelen betreft dit?

RIVM constateert dat er ZZS aanwezig zijn in een substantieel aantal middelen (gewasbeschermingsmiddelen en biociden), één op de vijf. Het betreft zowel ZZS als werkzame stof, als de hulpstoffen in de bestrijdingsmiddelen.

De toelating wordt gereguleerd via de EU verordeningen inzake biociden en gewasbeschermingsmiddelen. Daartoe worden werkzame stoffen op EU-niveau goedgekeurd en de middelen op EU of nationaal niveau. Daarom is het belangrijk om op EU niveau te gaan werken aan het verder terugdringen en uitfaseren van ZZS in bestrijdingsmiddelen.

Verschillen tussen de criteria van zeer zorgwekkende stoffen

Er zijn verschillende definities van een zeer zorgwekkende stof onder de wettelijke kaders van bestrijdingsmiddelen en die van het ZZS emissiebeleid. Hierdoor wordt soms een stof aangemerkt als zeer zorgwekkend in het ZZS emissie beleid maar niet als zeer zorgwekkend in een bestrijdingsmiddel, en andersom. Dit is onwenselijk. In de EU wordt dit aangepakt via het traject «One substance, one assessment». Ik steun dit traject dat tot doel heeft dat de gevaarindeling van een stof onafhankelijk is van het regelgevend kader.

Biociden

Voor werkzame stoffen, indien aangemerkt als een zeer zorgwekkende stof binnen de Biocidenverordening, geldt dat ze in beginsel worden verboden, echter er zijn enkele uitzonderingsgronden. Soms kunnen werkzame stoffen die zeer zorgwekkend zijn, nog niet worden uitgefaseerd omdat er geen alternatieven zijn en het publiek belang van de werkzame stof zwaarder weegt dan het risico voor de gezondheid van mens en dier of het milieu dat aan het gebruik van de stof verbonden is. Een voorbeeld hiervan zijn de werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen tegen ratten en muizen. Innovatie speelt hier een belangrijke rol om alsnog te kunnen komen tot vervanging.

Biociden die zeer zorgwekkende werkzame stoffen bevatten mogen alleen worden toegelaten indien passende risicobeperkende maatregelen worden getroffen om minimale blootstelling van mens, dier en het milieu te garanderen. Het RIVM geeft als optie om hier aanvullend een vermijdings- en reductieplan voor toelatingshouders op te leggen. Deze optie vergt een nadere verkenning, dit zal worden opgepakt in het impulsprogramma chemische stoffen.

Voor de hulpstoffen in biociden zijn er reeds Europese afspraken gemaakt voor het vervangen van hulpstoffen met enkele ZZS-eigenschappen. Het RIVM opteert om dit uit te breiden naar alle ZZS-criteria en een Europese lijst met zeer zorgwekkende hulpstoffen op te stellen. Ook hiertoe zal ik me inzetten.

Gewasbeschermingsmiddelen

Het RIVM constateert dat diverse ZZS als hulpstoffen voorkomen in gewasbeschermingsmiddelen. In mei 2021 is Nederland akkoord gegaan met de publicatie van een Europese lijst van 147 chemische verbindingen die vanwege intrinsieke zorgwekkende eigenschappen niet meer mogen worden toegevoegd aan een gewasbeschermingsmiddel of toevoegingsstof. Uw Kamer is hier over geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 508). Verschillende ZZS die als hulpstoffen door het RIVM zijn geïdentificeerd in gewasbeschermingsmiddelen staan op deze Europese lijst en zijn al niet meer toegelaten of zullen op korte termijn worden uitgefaseerd.

Daarnaast wordt in de EU momenteel een procedure ontwikkeld om stoffen te identificeren die zeer zorgwekkende eigenschappen hebben en deze toe te voegen aan deze lijst van onacceptabele chemische verbindingen. Nederland levert hier een actieve bijdrage aan.

PFAS

In het rapport is ook gekeken naar de aanwezigheid van PFAS in bestrijdingsmiddelen. PFAS zijn stoffen die in het milieu niet afbreken (persistent) en daarnaast vaak aanvullende schadelijke eigenschappen hebben als schadelijk voor het nageslacht, kankerverwekkend, bioaccumulerend, mobiel en toxisch.

In het rapport wordt geconstateerd dat in circa 5% van de bestrijdingsmiddelen een werkzame stof zit die behoort tot de groep PFAS. Op termijn moeten we van deze forever chemicals af. Hiertoe werkt Nederland aan een brede restrictie op het op de markt brengen en gebruik van PFAS. Voor het toelatingsbeleid van bestrijdingsmiddelen is het belangrijk dat de gevarenklassen in de betreffende EU-verordening (CLP) worden uitgebreid. De Minister van VWS zet zich hiertoe in.

Voorbereiding herziening REACH

De EU-verordening REACH3 is in 2006 vastgesteld en reguleert het in Europa op de markt brengen van chemische stoffen, mengsels en soms producten. De EU Chemicals Strategy for Sustainability is gepubliceerd in oktober 2020 en is onderdeel van de Green Deal. De strategie geeft een routekaart en tijdlijn om ervoor te zorgen dat uiterlijk in 2050 de chemische industrie en, met behulp van veilige en duurzame producten en productiemethoden, chemische stoffen geen negatieve effecten meer hebben op de menselijke gezondheid en het ecosysteem. Hiertoe kondigt de Commissie een lijst beleidsmatige en wetgevende voornemens aan, waarvan een groot deel moet worden gerealiseerd in de aanpassing van REACH. Deze aanpassing was voorzien rond eind dit jaar. De Commissie heeft echter in haar Werkprogramma 20234 aangegeven dat het herzieningsvoorstel pas wordt verwacht in Q3. Uw Kamer is op 23 mei dit jaar5 geïnformeerd over de Nederlandse reactie op de voorgenomen plannen om REACH te herzien.

In de voorbereiding op dit herzieningsvoorstel hebben we de stakeholders actief betrokken om inzicht te krijgen in de visies en standpunten. Op 27 oktober is hiertoe een brede bijeenkomst voor stakeholders georganiseerd en hieraan voorafgaand zijn interviews gehouden met een aantal brancheorganisaties zoals VNCI en ngo’s zoals de WECF.

De inbreng van de stakeholders zal worden gebruikt bij het bepalen van de Nederlandse inbreng in het herzieningsproces. Ik volg dat Europese proces van nabij omdat de leefomgeving en het milieu nog steeds onder druk staan door aanwezigheid van chemische stoffen en het van belang is dat de effectiviteit van REACH hiertoe wordt vergroot.

Rapport «Evaluatie Praktijkproef antifouling»

Eerder heb ik u geïnformeerd over de Praktijkproef antifouling en u toegezegd na te gaan of er een verschuiving geconstateerd kan worden naar veiliger middelen en methoden voor anti-aangroei («antifouling»).6 In de hierbij bijgesloten eindrapportage «Evaluatie Praktijkproef antifouling» geven geïnterviewde partijen aan bekend te zijn met de Praktijkproef, maar dat er geen of nauwelijks sprake is van een toename van het gebruik van milieuvriendelijker alternatieven. Opvattingen van de gebruikers over milieuvriendelijkere antifouling lijken grotendeels onveranderd door standpunten over kosten, effectiviteit en applicatieknelpunten. Uit het onderzoek komt naar voren dat de bewustwording ten aanzien van milieuvriendelijkere alternatieven en belangstelling voor het toepassen hiervan groeit, vooral onder jongere booteigenaren. De resultaten van dit onderzoek sterken mij in de overtuiging dat een sterkere beleidsinzet nodig is voor het stimuleren en faciliteren van innovatie voor biociden en chemische stoffen in den brede. Voor de acties die ik hierop onderneem verwijs ik graag naar de beleidsreactie op de Beleidsverkenning biociden7 en het Impulsprogramma Chemische Stoffen dat ik u separaat doe toekomen8.

Rapport «Innovative methods for wood protection»

Het gebruik van houtconserveringsmiddelen heeft risico’s voor mens en milieu. Daarom heb ik onderzoek laten doen naar de aanwezigheid van, en innovatiemogelijkheden voor houtbescherming (zowel chemisch als niet-chemisch) in Nederland. Het rapport geeft een overzicht van alternatieven en in welke fase van ontwikkeling de alternatieven zitten. Beoordelingsprocedures vormen een knelpunt voor innovatie door hoge kosten, lange duur, complexiteit en onzekerheid over de uitkomst. Kennisontwikkeling en -deling zijn belangrijk voor innovatie voor houtbescherming, maar Nederlandse organisaties investeren minder in houtonderzoek dan voorheen. De opkomende trend van biobased bouwen kan innovatie voor houtbescherming stimuleren. Het rapport stelt daarnaast dat integrale houtbescherming («integral wood protection») een beloftevolle methode is om het gebruik van toxische houtconserveringsmiddelen te voorkomen of te verminderen.9

Ik zal het rapport delen met andere lidstaten in de EU en de uitkomsten inbrengen bij (her)beoordeling van stoffen voor houtconservering op EU niveau. Daarnaast zet ik in op het versterken van integrale houtbescherming in Nederland door kennisdeling op dit thema met marktpartijen en overheden. De genoemde knelpunten in de toelatingsprocedure adresseer ik in de beleidsreactie op de Beleidsverkenning biociden1.

Voortgang Uitvoering ketenanalyse fosfine

In april 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ketenanalyse over ladingen gegast met bestrijdingsmiddelen tegen ongedierte, waarin kwetsbaarheden in de handelsketen worden geïdentificeerd en acties in gang worden gezet om deze kwetsbaarheden te verkleinen. Met deze brief informeer ik u over de voortgang van de acties.

In de afgelopen periode heb ik zowel met de betrokken overheidspartijen als met het bedrijfsleven nauw contact gehad over het in gang zetten van deze acties. Uit de gesprekken is ook een tweetal nieuwe acties naar voren gekomen:

  • 1. Het toewerken naar een Europese meldingsplicht voor zeeschepen met gegaste lading en

  • 2. Het beter borgen van de kwaliteit van metingen van gassingsleiders, alsmede van hun opleidingsvereisten.

Het Ctgb heeft in september het besluit genomen om het gebruiksvoorschrift voor fosfide aan te scherpen, gericht op het verkleinen van risico’s van en tijdens gebruik. Mijn inzet is dat ook andere lidstaten de toelatingen op deze wijze aanscherpen.

Daarnaast zijn belangrijke stappen in gang gezet om de informatie in de keten te versterken, zodat bij overslag en transport bekend is dat een lading gegast is (geweest). De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zet er op in dat in de IMO (International Maritime Organization) een aanbeveling wordt opgenomen in een richtlijn voor het gassen van ladingruimten van (bulk) zeeschepen, waarin het gebruik van sleeves wordt aanbevolen boven het gebruik van losse tabletten wanneer er moet worden gegast met fosfine als ontsmettingsmiddel». Tevens zet de Minister zich er voor in dat zeeschepen via Europese wetgeving EMSWE10 worden verplicht om aan havenautoriteiten te melden dat een lading is gegast. Deze trajecten hebben een langere looptijd en zullen naar verwachting niet voor 2025 in werking treden, maar werken dan wel op mondiaal én EU niveau door. Voor de binnenvaart streef ik naar het opnemen van een verplichting tot het melden van aanwezigheid van gegaste lading in het ADN-verdrag.

Het is ook van belang dat werknemers, die in de keten werkzaam zijn, geen risico lopen bij het omgaan met gegaste ladingen. Hiervoor wordt ingezet op het opstellen dan wel aanpassen van de reeds bestaande arbo-catalogi. In aanvulling hierop zet ik ook stappen tot het beter borgen van de kwaliteit van metingen van gassingsleiders, alsmede van hun opleidingsvereisten.

Rapport «Quick scan alternatieven voor het gebruik van Fosfine»

In de Kamerbrief (Kamerstuk 31 409, nr. 299) heeft mijn voorgangster toegezegd om een verkennende studie uit te laten voeren naar welke alternatieven er op de markt zijn voor het bestrijdingsmiddel fosfine, wat de geschiktheid hiervan is voor het gassen van ladingen en welke beperkingen of mogelijkheden er zijn gezien internationale verplichtingen. Met deze brief stuur ik u de resultaten van deze studie. Conclusie is dat duurzame alternatieven voor het gassen met fosfine momenteel niet voldoende operationeel zijn en dat deze niet zijn toegelaten voor gebruik in alle vervoersmodaliteiten. De alternatieven die beschikbaar zijn, zijn alleen geschikt voor het gassen van kleine hoeveelheden goederen in gesloten verpakkingen (van big bags tot containers) en voor voedingsmiddelen met een hoge waarde. Verder wordt geconcludeerd dat in de nabije toekomst het gassen met fosfine naar verwachting de voorkeur blijft houden in de wereldwijde bestrijding van ongedierte voor transport overzee.

Voor Nederland gaat om bulkladingen van agroproducten die vanuit andere Europese landen of zelfs vanuit buiten Europa naar ons land worden vervoerd. Omdat deze kwestie wereldwijd speelt, breng ik dit, zoals eerder aangegeven, in verschillende internationale gremia in (zoals IMO). Ik deel de conclusie van het rapport dat er op korte termijn geen effectieve en operationele alternatieven voor fosfine beschikbaar zijn. Daarmee blijven de inspanningen van verschillende partijen die zijn gericht op een veiliger gebruik van fosfine in de gehele keten, waar ook in de bovengenoemde Ketenanalyse aandacht aan wordt besteed, van groot belang.

Ik zal ook dit rapport delen met andere lidstaten om nogmaals de noodzaak van het veilig gebruik van fosfine in de gehele keten onder de aandacht te brengen.

Brochure «Leren van innovatie: casus vervangen van chroom bij leer(looien)»

Het RIVM heeft op mijn verzoek een brochure opgesteld ten behoeve van innovatie in de leersector, en als casus om van te leren voor innovatie in andere sectoren. Het RIVM heeft hiertoe motieven, belemmeringen en kansen verzameld als het gaat om het vervangen van gevaarlijke stoffen door veiligere alternatieven binnen de leersector. Deze eerste verkenning dient als inspiratiebron voor bedrijven en overheden bij bronaanpak. Er is voor de leersector gekozen, omdat er de laatste jaren meer aandacht is voor «chroomvrij looien». Als reactie daarop ontwikkelden chemieproducenten alternatieve chemische stoffen.

Publieke perceptie wordt door verschillende actoren genoemd als drijfveer om op zoek te gaan naar alternatieven voor chroom. Afnemers in de keten zoals grote modemerken vragen steeds meer naar chroomvrij leer. Veiliger omgang met chemische stoffen vraagt om samenwerking tussen onderzoekers, ontwikkelaars, producenten, afnemers van leer, overheid en ngo’s. Gebaseerd op de verzamelde ervaringen geeft de brochure tips voor het stimuleren en realiseren van de bronaanpak. Deze bevindingen zullen meegenomen worden in het Impulsprogramma Chemische Stoffen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen


X Noot
1

Zie bijlage.

X Noot
2

Zie onder meer: Kamerstuk 22 112, nr. 2981.

X Noot
3

REACH staat voor Registratie, Evaluatie, Autorisatie en restrictie van Chemicaliën.

X Noot
6

Kamerstuk 33 118, nr. 141.

X Noot
7

Kamerbrief Beleidsreactie Beleidsverkenning Biociden, 20 december 2022, Kamerstuk 27 858, nr. 603.

X Noot
8

Kamerbrief Impulsprogramma Chemische Stoffen, 16 december 2022, Kamerstuk 22 343, nr. 350.

X Noot
9

Integrale Houtbescherming gaat uit van het verminderen van toxische houtbeschermingsmethoden door inzet op preventie van houtconserveringsmiddelen, het minimaliseren van de noodzaak en mate van houtconserveringsmiddelen en het gebruik van de minst toxische conserveringsmiddelen.

Naar boven