Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 september 2020
Hierbij geef ik mijn appreciatie van de motie van Kamerlid van Esch (Kamerstuk 31 409 nr. 288), ingediend bij het VSO Binnenvaart en Maritiem van 23 juni jl. (Handelingen II 2019/20,
nr. 86, item 31), die de regering verzoekt «alternatieven te onderzoeken voor het gebruik van fosfine en soortgelijke middelen,
die niet schadelijk zijn voor mens, dier, natuur en milieu».
Fosfine is een middel dat zowel nationaal als internationaal mag worden toegepast
ter bestrijding van ongedierte in een scheepslading. In de internationale scheepvaart
worden diverse stoffen gebruikt, maar fosfine verreweg het meest. Er zijn landen die
specifiek een behandeling met fosfine vereisen. Al deze gebruikte bestrijdingsmiddelen
hebben naar hun aard gemeen, met immers als doel bepaalde organismen te doden, dat
die in beginsel schadelijk zijn. Het veilig gebruik is daarom essentieel. Het is in
het beleid rond deze en andere gevaarlijke stoffen de rol van de overheid om de kaders
vast te stellen waarbinnen dat veilig gebruik mogelijk is, en niet om onderzoek te
doen ter ontwikkeling van alternatieven. Daarom ontraad ik deze motie die het kabinet
daartoe opdraagt.
Wat ik wel bereid ben om te doen – en in gang zal zetten – is het laten uitvoeren
van een verkennende studie naar welke alternatieven op de markt zijn, wat de geschiktheid
hiervan is voor gegaste ladingen voor de zeevaart en welke beperkingen of mogelijkheden
er zijn gezien internationale verplichtingen. De resultaten van deze studie kunnen
in Europa worden ingebracht indien de stof fosfine op grond van de Europese Biocidenverordening
wordt aangemerkt voor vervanging.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer